Het lied van de zee. De laatste rustplaats van president Mac Kinley. Hierbij geven wij een afbeelding Staten.Het is een steenen grafkelder ran het graf van Mac. Kinley. den door on het kerkhof van Canton in den |n anarchist Czolgosz te Buffalo ver-1 staat Ohio en is geheel begroeid met noorden president der Vereanigdc I klimop. meer gezien hebt?" zeide mijn eerste (stuurman. Ja Ingallo ik ben er zeker van j,Welnu, hernam Ingallo gij hebt net der, maar liet. verdween in de sche- )rccies een paar uurtjes te wachten mering, en mijn brik bleef over met richt dan den kijker op het voordek dat geduchte vaartuig achter zich, dat van den schoener en gij zult denzelf-1 ons schip volgde als een spooksel. Ik den man net precies wederom zien.' Ingalls had gelijk. Dien avond 7i\ ik denzelfden man bij het want \an en daar onzen vervolger ons vóór het den schoener en hij ging naar de kajuit donker werd niet zeer snel naderde als iemand die daar thuis is. Mijn Hollandsche vriend ging nadat hij zijn aanval zou uitstellen tot den hij zijn geschut weer geladen had on- morgen. Hij hield/ ons echter in 't ge- der zeil. Hij zou een mager hapje jveest zijn voor een zeeroover, want hij lad zeer weinig geld aan boord, slechts koopvaarder te naderen dien ik ge- eene lading melasse en suiker voor |m sterdam. De schooner was den vorigen dat was om hem te zien sterven. Op groo ten afstand voor ons zag ik, hoewel zeer flauw, het zeil van een koopvaar- I wist dat zeeroovers zelden gedurende den nacht andere schepen aantastten, J. ...„Ir.-.. „AA„ V.-t achtte ik het zoo goed als zeker dat lesje te geven!" De Spanjaarden waren buiten zich zelve van verbazing en schrik. Een la ding uit de stukken van de „Alderhn- gen" vaagde meer dan de helft weg der zeeroovers op de plecht van den schoo ner. De anderen zetten terstond alle zeilen bij en verdwenen in de mist ge volgd door den kordaten ouden Hollan der, die hein nog een geduchte lading schroot achterna zond. Wij hielden de „Alderhageïi" ge zelschap tot Hat ter as, van waar 't Hol landsche schip koers zette naar Am sterdam. Later zag ik den braven Ho! lander weder te Havana en hij zeide mij dat hij. ofschoon hij sedert dat ge val met den Spaanschen schooner ver scheidene schepen ontmoet had die hij veronderstelde rooverschepen te zijn door niet een daarvan lastig was ge vallen. ,,'k Wil het wel gelooven," zeide hij, „ze ontwijken mij alsof ik de duivel was!" Uit het Russisch van M. GORCKIJ. zicht, terwijl ik een paar punten van mijn koers afweek, in de hoop van den zien had. Eindelijk brak de dag aan. Het was een koude, nevelachtige morgen en de tgezeikL maar ik hield het voor zoo i zeeroover lag een halve mijl van ons goed als zeker, dat dit vaartuig hei hem niet lastig zou maken. De kapitein van den schooner hal andere plannen en hij wist tot op do waarde van een dubloen hoeveel spe cie mijn brik aan boord had. Die kna pen weten het altijd zoo aan te leggen dat zij zulke zaken te weten komen. Na verloop van vier en twintig uren volgden wij den Hollander. Het we der was zeer fraai en ver in 't verschiet in het oosten kregen wij den schooner in 't gezicht. Ik dankte den hemel voor de bries, die onze zeilen zwellen deed, want nu was er nog hoop voor ons. Ik liet alle zeilen bijzetten en weldra was het. vreemde schip geheel uit het gezicht verdwenen. Ingeval evenwel de kapi tein ons zou willen inhalen, zou hii het gemakkelijk kunnen doen zoo hij maar van de bries partij trok. Maar het duurde niet langer dan tot den avond van den volgenden dag dat wij wederom iets zagen dat ons ongerust maakte. Wij hadden een grooten afstand af gelegd en wij zeilden voort naar --de engte van Florida, terwijl de brik zeer diep ging zoo als een schip altijd doet als het vlak voor den wind zeilt. Ik was een oogenblik naar de kajuit gegaan toen Ingalls binnentrad. Kapitein," zeide hij, ,,ze zijn net precies achter ons." ik snelde naar het dek. Ver in 't zui- |den was een zeil in 't gezicht, het kon leen koopvaarder zijn, en met deze hoop trachtte ik mijne manschappen te be moedigen. doch na verloop van een paar uren bleek het dat het schip het- w l Ik ons vervolgde, dezelfde schooner was, dien wij te Havana hadden ge lzien. Zulk eene teleurstelling als ik toen ondervond hoop ik nimmer meer te zullen ondervinden. Ik overzag [mij ne bemanning. Op één na waren zij allen zoo bleek als de dood en niet Izonder reden, het was hier tien man Itegen honderd. Zelfs de oude neger Johnson, onze kok, was door den '3^= gegeven! erwijderd, worstelende met den stroom, niet in staat om ons te nade ren. Daar laat hij zijn boot te wa- ter en tegelijkertijd begon hij te vu ren al wilde hij ons vrees aanjagen, terwijl de manschappen der boot zou den trachtten bij ons aan boord te ko men. Ik richtte den negenponder, ter wijl Ingalls gereed stond om los te branden. De boot had twintig man aan boord en de schurken zetten met Ik zette mij te luisteren naar het I ken. Deze klanken verkonden de ge- M norsch gelaat beval de slotheer, oude lied en hij begon een klagend j heimenissen der wereld, beroeren de dat men hen» op staanden voet in den recitatief: ziel en voeren haar mede. hoog naar diepsten kelder zou werpen. de donkerblauwe oneindigheid, van Hebt medelijden met mijn arme Hoog in de bergen lag een ratel-1 waar haar in koor tegemoet treden dezustor. jammerde de ongelukkige, slang ineengekronkèl in een kloof te 1 fonkelende sterren, jubelend de won- Clij hebt ook een dochter, dervolle muziek der openbaring. staren naar de zee. Hoog aan den hemel schitterde de zon, de bergen baadden zich in haar schijn en de golven braken tegen de rotsen. En het bergwater tot schuim gewor den, verzamelde zich en viel met don derend geraas naar beneden, in zee. Daar stortte plotseling in den berg kloof. waar de slang ineengekronkeld lag, een valk van uit de lucht neer, met verbrijzelde borst en bebloede vleugels. Met een smartelijken kreet zonk hij neer op de harde steen, inéénkrimpend vafl angst en pijn. De slang schrikte, ontrolde zich bliksemsnel, maar begreep terstond, dat de vogel nog korten tijd te leven had. De BJoemendief Marsch! Breng don kerel uit mijn oogen! klonk het. De knechts dreven hem, ruw lachend hiel vuiststooten voor hen uit en sleep ten hem als een wild' dier naar het ge- I v&ugenhok, waar zij hem zonder ver- I hoor of vonnis, inwierpen. De slotheer Hij twijfelde geen oogenblik meer. was oppermachtig en beschikte over dat de ziekelijke toestand zijner zuster' teven en dood zijner onderhoorigen. er niet beter op werd. Zij had het hem- lb- arme Alexei vervloekte, tanden- zelf bekend, rustig, zonder opwinding knarsend in onmachtige woede zijn le- niet de kalme gelatenheid van een; ven en rende met zijn. van koorts bran stervende, en hij deelde hare meening. (lend hoofd tegen de deur totdat hij Men had haar slechts aan te zien omj bedwelmd en krachteloos neerzeeg op den bodem van het muffe, vunzige hok. Eindelijk na eenige dagen, ont sloeg men hem uit zijne gevangenis, omdat zijne inmiddels gestorven zus ter begraven moest worden. Als broe der en eenige bloedverwant was zijne in die vermagerde, verwrongen en af gevallen trekken de bode des doods te herkennen, die in aantocht was. Nu moest hij nog liet laatste dierbare ver liezen, wat hij op deze wereld had 1 zijne zuster, die. voor hem. de plaats Zij kroop tot dicht bij den valk en van vader en moeder vervulde. Hij De zee sluimert Zij is ingeslapen, de eindelooze, en onbewegelijk boven haar daar staat de maan. in rijken zilverglans. Fluweelig- zacht en donker vloeit zij aan den ho rizon ineen met den diep-blauwen zuidelijken hemel en lokt, terwijl ze zich spiegelt in het doorschijnend weef sel der gevederde wolkjes, de bewege lijke vroolijke sterretjes tot zich. '1 Schijnt alsof de hemel zich meer en meer buigt naar de zee, verlangend te verstaan wat de rustelooze golven fluisteren, die als om strijd het oever zand kussen. De bergen, met pijnboomen begroeid, fantastisch het noord-oosten omsinge lend, verheffen met scherpe zwenkin gen hunne toppen naar de blauwe on eindigheid boven zich, ronden zich in ruwe omtrekken af tegen het warme blauw van den zuidelijken nachthe mel. Ook zij zijn in nadenken verzonken. Met hun weelderig groenen tooi wer pen zij op de golven donkere scha duwen en hullen ze er in, als verlang den zij tegen te houden die eeuwig durende beweging; als wilden zij ver stikken het nimmer zwijgend waterge zang. doen zwijgen al die geluiden, welke de plechtige stilte stoort, en siste hem in de ooren: Gaat ge sterven' Ja! antwoordde de valk niet een diepen zucht. Dankbaar genoot ik het leven, en veel heb ik gezien... Als een dappere sterf ik... Ik aanschouwde den hemel... Gij zult hem nimmer van zoo leed vreeselijk bij deze gedachten die zijn krachten totaal ondermijnden. Als hij haar smartelijk lijden maar op de een of andere manier kon verzachten! Zijn hart bloedde bij de gedachte dat buiten de lieve zon lachte, de hemel bezaaid was niet teeder rood gekleurde nabij kunnen beschouwen. Arm dier!! vederwolkjes en voor zijn oogen zich Nu, wat is dan die hemel? Een een heerlijk geurend bloesemtapijt uit- ledige plek. Waarom zou ik er heen- spreidde, waarover een zacht koeltje al hunne macht recht op ons aan. Ik i hen dwingen een voorbeeld te nemen was niet. gewoon met geschut om te j aan het blauwe zilveren maanlicht, gaan en het was moeilijk om d>e juiste dat zoo geruischloos mild zijne stra- richting te krijgen. Hevig klopte mijn hart, maar ik was verwonderd over de kalmte van Ingalls. Kapitein," zeide hij, zijne lont zwaaiende. .,zeg nu maar net precies wanneer ik moet losbranden." „Ga je gang! riep ik uit, en nauwe lijks had ik het woord geuit of het schot werd gelost. In de grootste span ning trachtte ik door de rookwolk heen te zien, totdat Ingalls uitriep: Ter stond opnieuw laden, kapitein, we heb ben net precies misgeschoten. Wij lieten geen tijd verloren gaan en in een oogenblik was het stuk wederom ge laden evenals de eerste maal met een kogel en een zware lading schroot. Ziedaar, Ingalls." zeide ik, „pro heer gij 't nu eens. Ik heb je wel eens zien vuren bij 't schijfschieten en zeer dikwijls heb je 't hart geraakt. Laat mij de lont vasthouden, zeg nu maar wanneer Dat deed hij en het schot viel; het werd onmiddellijk gevolgd door aller lei kreten en verwenschingen. De boot was verschrikkelijk gehavend en van de geheele bemanning had iedereen min of meer letsel bekomen van het schroot. „Hoezee!" riep Ingalls uft, en hij bracht een vierkante flesch aan den mond, met het gevolg dat het vocht, hetwelk de flesch inhield, nu wel een paar duim lager stond, „hoezee! nu schrik zoozeer van kleur verschoten, dat men hem haast voor een blanke zou hebben aangezien. Maar de uit zondering die ik bedoel was Ingalls. Hij had zeker een slokje genomen, want ik zag hem zijn mond afvegen, juist toen hij uit de kajuit terugkwam. Dat slokje had den ouden knaap goed gedaan. Kapitein," zeide hij, „ik zou de jongens net precies een goede dosis ingeven uit een vaatje Jamaica." De bemanning scheen zoozeer door den schrik verlamd, dat ik meende niet beter te kunnen doen dan zijn raad op te volgen. Toen laadden wij den negenponder met een kogel en verder tot den mond met schroot Dat goede oude kanon. Terwijl ik met welgevallen het oude stuk aanschouwde, herinnerde ik mij de woorden van den kwaker: „Gij moest hem maar meenemen. Jai mien weet toch nooit wat er gebeuren kan. De zon was ondergegaan. De zeeroover was nog ongeveer twee mij len van ons Verwijderd en met een gevoel dat ik niet beschrijven kan, zag ik den schooner de zwarte vlag in top hijschen. Ik keek den gan- ischen horizon in "t rond door mijn kijker, zooals iemand onder de galg zou kunnen neerzien, met eene ge- j waarwording van onbestemde hoop op de volksmenigte, die bijeengestroomd Maar op dit oogenblik profiteerde de schooner van een bries, die juist kwam opzetten en kwam regelrecht op ons af, met tachtig man, die allen versch in den strijd kwamen en dórst- ten naar wraak. Andermaal richtte Ingalls het stuk en de krachtige gestalte van den roo- verkapïtein zakte ineen als een sneeuw pop die door een steen getroffen word. „Die zal het ons net precies nooit meer lastig maken," zeide Ingalls, ter wijl onze manschappen het stuk ten derde male laadden. „Komaan, nu te. gen dat gespuis op de plecht." Doch na dit schot sloeg het kanon uiteen en kwetste drie of vier mijner manschappen. Door den mist konden wij den schooner nauwelijks zien, maar het schip lag dicht bij ons. Het dek was als bezaaid met wraakzuch tige bloeddorstige schelmen. „Kapitein," zeide Ingalls bedaard, ,,'t is met ons gedaan, maar we zullen ons leven tenminste zoo duur mogelijk verkoopen. Nauwelijks had hij dit gezegd of een onverwacht geluid trof mijne aan dacht, en toen zag ik dicht bij den zeeroover een hooge mast tusschen de mist te voorschijn komen. Tegelij kertijd hoorde ik mij toeroepen: „Houd je maar taai! Geef hem wat hem toekomt! Ik kom je te hulp met mijne zware stukken, om hem eens een i stelde hij voor. len werpt over de bergtoppen. A-ala-ax-akbar! zucht stil voor zich heen Nadur-Ragim-Oglen, een oude Ivrimsche herder, altijd vredig ge stemd als de nachthemel boven hem. Ik lig nevens hem in het zand. bij een grooten steenklomp, die eenmaal deel uitmaakte van de rotsen daarbo ven en niu, treurend om verloren groot heid, met een laagje donker mos bedekt is. Tegen de eene zijde,, welke naar zee is toegekeerd, werpen de golven slijk en watergroen, en daarmee om hangen, schijnt het stuk steen met een smalle streep zand zee en bergen van elkaar te scheiden. De -vlammen van ons houtvuur verlichten de zijde, welke naar de bergen is toegekeerd; spookachtig flikkeren zij op en wer pen haar grillige lichtschakeeringen in zijne diepe groeven. Ook hij schijnt verdiept in denken en droomen. Ragirn en ik koken soep van een of ander gevogelte en voelen ons in die heerlijke stemming, wanneer het hart zoo licht en rein voelt en geen andere verlangens kent dan het verlangen naar droomen, naar denken. En de zee liefkoost den oever en de golven ruischen zoo melancholisch- teeder. als smeekten zij het houtvuur ook haar te verwarmen. Somwijlen worden in het golfgezang hooger klin kende tonen vernomen, dat is de lach der golven, wanneer zij dicht ons be reiken. Ragim ligt voorover op het zand, het hoofd naar zee gekeerd, en staart na denkend in 't verschiet, met de ellebo gen in het zand, de handen tegen 't gelaat. De ruige muts hangt hem in den nek, een zeebriesje liefkoost zijn hoog voorhoofd, dat gansch en al door fijne rimpels is gegroefd. Hij filoso feert. zonder er zich aan te storen, dat ik naar hem luister, ja, zonder zelfs de minste aandacht aan mij te wijden; en hij spreekt tot de zee: Onze trouwe God schonk den menschen het ParadijsIs 't wel licht dat fijne schuim, of die zilver- glanzende schijn op het water?... Mis schien; wie zal het met zekerheid zeg gen?... Wie zou dan God en de profe ten niet dienen?. De maan stond daar nu hoog, uit spreidend haar zilverlicht over bergen en golven Ragim! Vertel nog een sprookje, fluisterde ik tot den ouden man. Waarom? vroeg Ragim, zonder zich naar mij te keeren. Daarom! Ik mag ze zoo gaarne van je hooren. Ik heb ze u reeds allen verteld Ik ken er niet meer. Dat zeide hij altijd, opdat ik zoude aanhouden. Ik verzocht hem dus nog eens en nog eens. Zal ik je eens een lied vertellen? kruipen? 't Is hier mooi en warm en goed!... Zoo antwoordde de slang den vrijen vogel en lachte in stilte om zij ne onzinnige verhalen. En zij dacht verder: „vliegen of kruipen, het eind is voor ons allen ge lijk." Maar de moedige valk verzamelde plotseling al zijne krachten, richtte zich een weinig op en nam de kloof in oogenschouw. Langs den grauwen steen sijpelde het water en het was er heet en donker en glibberig. Toen snikte de valk en kreet, zijne krachten nogmaals verzamelend, uit: O, kon ik nog éénmaal mij verhef fen naar Gods schoonen hemel En de slang dacht: Zou 't daar in derdaad aangenamer te leven zijn dan hier, en zij richtte zich plotseling lood recht in de hoogte en geleek een smalle band in de schittering der zon. Tot kruipen ben ik geboren, vlie gen kan ik niet. Ze viel terug op den steen, zonder zich te bezeeren en scha terlachte het uit: Nu heb ik dien hemel ook aan schouwd, maar vind hem niets aan trekkelijk. Het is eene groote ruimte, zonder voedsel en steunpunt voor le vende lichamen. En zij sprak tot den vrijen vogel: Laat u langs den rand der kloof naar beneden glijden, mogelijk dat uwe vleugels u dragen en ge u nog eenmaal in uw element kunt gevoelen. En den valk doorvoer een gelukza lige siddering en hij hinkte naar den afgrond. Daar boog hij de vleugels, ademde diep, knipte met de oogen en liet zich gaan. En zelf gelijk een steen, viel hij in snelle vaart neer, van rots tot rots,, de vleugels brekend, de veeren her en der verspreidend. De bergstroom greep hem aan, bedekte het bebloede lichaam met zijn schuim en liet hem neerzinken in de zee, in de oneindige zee. En zij ontfermde zich over den valk en bereidde hem een graf in ha ren schoot. En de slang dacht: Gij kendet niet uw eigen krachten, hoogmoedige vogel; 't is uw eigen schuld. De zee glansde, badend in stralen van goud, en de rustelooze golfjes kusten den oever. In hun zacht geruisch weerklonk het lied van den dapperen valk. die den hemel lief had boven al. O, dappere valk! Gij, die leefdet in de lucht, in dat eindeloos licht, gij waart de minnaar der zon! O, moedige vogel, die zweefdet over die eindelooze zee, zij nam u op in haar schoot. Dat gij ruste in vrede!Maar in het lied der dappere en machtige gees ten zult ge immer bezongen worden als de vogel van vrijheid1 en licht Meiancholisch-teeder plassen de golfjes op het zand en zwijgend werp ik een blik op Ragim, die het lied van de zee heeft geëindigd. Nu staat de maan in vollen luister en heeft met hare zilverwitte stralen zee en bergen als overgoten. Een golfje rolt dartel naar den oever en beroert uiteenspattend Ragims voorhoofd. Vanwaar komt gij? Waarheen gaat gij?... vraagt Ragim en strekt de armen naar haar uit. Doch de golf spoelt even dartel naar zee terug. verfrisschend heenstreek, terwijl bin nen in het halfduistere stoffige kamer tje een schor-hoestende zieke lag, met ingevallen, doodsbleeke wangen. O, kon hij dien hemel met den lichten den zonneglans in hare kleine kamer brengen en al die bloemen rond haar tegenwoordigheid bij de teraardebe stelling noodzakelijk. Deze vrijlating liet hem koud. doch toen men hem het overlijden zijner zuster bekend mankte, werd zijn ge zicht bleek, lijkkleurig. Zijn gestalte scheen te krimpen, de oogen sperden zich akelig wijd open en staarden rechtuit, daarop vermande hij zich plotseling, rukte zich los en snelde heen. groote sprongen nemende. Zijn bewakers keken hem hoofdschuddend na. Na de begrafenis verdween Alexei uit het dorp. Niemand bekommerde zich om hem, niemand wist waar hij zich heen begaf. Maar na korten tijd dook hij weder op in de stad. waar hij zich als knecht strooien, zoodat zij met volle teugenverhuurde om geld te verdienen. Dit dien levenden, verkwikkenden leute- ge!d spaarde hij kopeke voor kopeke gloed kon inademen.. I uit zijn mond, legde veel over en toen sneeuwwitte tusschen, breede, groene bladeren. Met afgunstigen blik stond hij een hij-zich inc-t moeite een sommetje ver- oogenblik later, voor de laee staketsel- worven had, kocht hij daarvoor een afsluiting van den grafelijken tuin. ijzeren kruis, dat hij op het graf zijner De jonge gravin woonde daar bene- j zuster plantte. Zoo ging de zomer voor den, waar de wingerd zijn rank m bij en deed de herfst zijn intrede met schiet en de bloemen groeien, bloeien roodgouden gloed. Aan liet venster en geuren in verteederend zoet verlan- der slotjonkvrouw rijpten de druiven gen. Hij zag de bede/ roos naast de trotsche roode en een woest, innig, ontoombaar verlangen maakte zich van hem meester, om zijn hand naar deze heerlijkheden uit te strekken on ze op het ziekbed van zijn zuster neer te leggen. Zij was toch ook jong en evengoed als ieder ander, bezield met innige liefde voor het leven en zijn genietin gen. Daarenboven, niemand zag hem, overige boomen begonnen kaal te wor den de gele, rijpe vruchten werden bijtijds geplukt, ingehaald en opgesta peld in de propvolle schuren. 't Was een zoele avond, nu en dan verkwikt door een verfrisschend bries je, dat met de licht beweeglijke blade ren speelde, die zich gewillig lieten voortstuwen, plaagziek wakkerde het de glimmende vonk aan. die uit de geen spionnenoog was in de nabijheid j verschgestopte tabaksp" van een ar- één sprong en hij bevond zich te beider sprong, welke haar juist had midden der begeerlijke bloemenpracht,aangestoken. Tot barstens toe klopte zijn hart. Dief! dief! hoorde hij in het ruischen van zijn bloed, dat in heete stroomen naar zijn hoofd steeg. Maar zijn arme, zie ke zuster haar lach zal zijn zonde uitwisschen. Met bevende handen grijpt hij naar de schatten De onnadenkende man door zijn heer op dat oogenblik geroepen, lette niet op de vonk. die hij met ziin zwaren met ijzerbeslagen schoen had kunnen vertrappen. Nauwelijks een kwartier later sloegen laaiende vlammen te I voorschijn, genoegzaam voedsel vin- Plotseling daalde een zware hand op dende in het overvloedig aanwezige zijn schouder neer, die hem ruw aan- krukdroog gras en houtgewas en lek- pakte. Verschrikt week hij terug, wend- ten met vurige tongen aan het kasteel de zich om en stond tegenover den j dat weldra in vlammen opging. Met slotheer. Nu heb ik je, vriendje, beet deze hem toe, wou je mijn bloemen stelen? Wacht maar, we zullen korte metten wilde haast breidde de vlammenzee zich uit, verkreeg in korten tijd een schrikharenden omvang en werd door niets in zijn dcHte woede gestuit- met je maken. Een door merg en heen Prachtige vurige vlammenbundels ste- dringend gefluit deed eenige knechts gen op naar den nachtelijk zwarten toeschieten, die zich van den „misda diger" meester maakten. De arme jongen trilde over zijn ge heele lichaam, hij kon slechts eenige onsamenhangende woorden uiten, ter wijl tranen aan zijn oogen ontspron gen. Vergeving, mijnheer, stotterde hij, vergeving! Mijn. zuster is zoo ziek, zoo ernstig ziek ik zal het waarachtig nooit weer doen. hemel. Knetterend en sissend verhief zicli een schitterende vonkenmassa. waar uit gloeiende tranen neerdaalden. De slotheer rende in woeste, dolzinnige vertwijfeling heen en weer roepende om zijn dochter, zijn eenig kind, wie op haar slaapkamer de afgrijselijke vuurdood bedreigde. Zijn halve ver mogen loofde hij uit aan dengene, die een poging wilde wagen haar te red- De Chineezen en hun dooden. Het vijfde gebod: „Eert uw vad Mij stemmen zij ernstig die gevoels- en uw moeder", wordt in het Hemel uitingen van Ragim; voor hem is de I dat een zoon zijn vader kan geven. De doodenverecring strekt zich uit zee een levend lichaam, dat hem de diepste geheimnissen ontsluiert, de in nigste gevoelens vertolkt. Alles rond om ademt liefde, dankbaarheid, ver trouwen. De zee is zóó kalm en het windje, dat de hergen haar toewuift., zóó mild, dat hot schijnt alsof zij een dankgebed fluistert. Hem, haren Schep per ter eere. En ook de gouden ster ren aan den hemeltrans melden iets plechtigs, verkonden iets als een open- zij na hun dood nog machtiger zijn sclie Rijk zóó streng gevolgd, dat kin tot ver in het voorgeslacht. Rondom deren tegenover hun ouders in een altaars, opgericht ter eere van de doo- soort lijfeigenschap of slavernij ver- den in de woningen van de nakome- fteeren. En 't is bijvoorbeeld voor een lingen. hangen vele plankjes met de dief een uiterst verzachtende omstap- j namen van de overledenen er op in digheid, wanneer hij diefstal gepleegd de Chineezen gelooven, dat de geest heeft op last of ten gunste van zijn der dooden in die plankjes is geva- ouders. De dood der ouders is geen aanlei ren, dat. die geest in de woning tegen woordig is en alles kan zien en hooren. ding, om de kinderlijke slavernij te I goedkeuren en afkeuren, wat er ge- doen ophouden; zelfs gelooft men. dat beurt. Op het altaar worden papieren geld, baringdan in hun leven. Drie jaar wordt over thee en voedsel geofferd onder het Alles sluimert, maar sluimert wa- overleden ouders gerouwd. Gedurende plankje van den doode, voorwien ge kend en het is alsof zoo elk oogenblik den rouwtijd mag geen lid van de fa offerd wordt. Den volgenden dag wordt alles zal trillen en klinken in één stren- f milie in het huwelijk treden. Een moótr I het geld verbrand en eet de familie het ge harmonie van onverklaarbare klam! doodkist is het prettigste geschenk. voedsel op.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7