Het lied van de zee.
De laatste rustplaats van president Mac Kinley.
Hierbij geven wij een afbeelding Staten.Het is een steenen grafkelder
ran het graf van Mac. Kinley. den door on het kerkhof van Canton in den
|n anarchist Czolgosz te Buffalo ver-1 staat Ohio en is geheel begroeid met
noorden president der Vereanigdc I klimop.
meer gezien hebt?" zeide mijn eerste
(stuurman.
Ja Ingallo ik ben er zeker van
j,Welnu, hernam Ingallo gij hebt net der, maar liet. verdween in de sche-
)rccies een paar uurtjes te wachten mering, en mijn brik bleef over met
richt dan den kijker op het voordek dat geduchte vaartuig achter zich, dat
van den schoener en gij zult denzelf-1 ons schip volgde als een spooksel. Ik
den man net precies wederom zien.'
Ingalls had gelijk. Dien avond 7i\
ik denzelfden man bij het want \an en daar onzen vervolger ons vóór het
den schoener en hij ging naar de kajuit donker werd niet zeer snel naderde
als iemand die daar thuis is.
Mijn Hollandsche vriend ging nadat hij zijn aanval zou uitstellen tot den
hij zijn geschut weer geladen had on- morgen. Hij hield/ ons echter in 't ge-
der zeil. Hij zou een mager hapje
jveest zijn voor een zeeroover, want hij
lad zeer weinig geld aan boord, slechts koopvaarder te naderen dien ik ge-
eene lading melasse en suiker voor
|m sterdam.
De schooner was den vorigen dat
was om hem te zien sterven. Op groo
ten afstand voor ons zag ik, hoewel
zeer flauw, het zeil van een koopvaar-
I wist dat zeeroovers zelden gedurende
den nacht andere schepen aantastten,
J. ...„Ir.-.. „AA„ V.-t
achtte ik het zoo goed als zeker dat
lesje te geven!"
De Spanjaarden waren buiten zich
zelve van verbazing en schrik. Een la
ding uit de stukken van de „Alderhn-
gen" vaagde meer dan de helft weg der
zeeroovers op de plecht van den schoo
ner. De anderen zetten terstond alle
zeilen bij en verdwenen in de mist ge
volgd door den kordaten ouden Hollan
der, die hein nog een geduchte lading
schroot achterna zond.
Wij hielden de „Alderhageïi" ge
zelschap tot Hat ter as, van waar 't Hol
landsche schip koers zette naar Am
sterdam. Later zag ik den braven Ho!
lander weder te Havana en hij zeide
mij dat hij. ofschoon hij sedert dat ge
val met den Spaanschen schooner ver
scheidene schepen ontmoet had die hij
veronderstelde rooverschepen te zijn
door niet een daarvan lastig was ge
vallen.
,,'k Wil het wel gelooven," zeide hij,
„ze ontwijken mij alsof ik de duivel
was!"
Uit het Russisch
van M. GORCKIJ.
zicht, terwijl ik een paar punten van
mijn koers afweek, in de hoop van den
zien had.
Eindelijk brak de dag aan. Het was
een koude, nevelachtige morgen en de
tgezeikL maar ik hield het voor zoo i zeeroover lag een halve mijl van ons
goed als zeker, dat dit vaartuig hei
hem niet lastig zou maken.
De kapitein van den schooner hal
andere plannen en hij wist tot op do
waarde van een dubloen hoeveel spe
cie mijn brik aan boord had. Die kna
pen weten het altijd zoo aan te leggen
dat zij zulke zaken te weten komen.
Na verloop van vier en twintig uren
volgden wij den Hollander. Het we
der was zeer fraai en ver in 't verschiet
in het oosten kregen wij den schooner
in 't gezicht.
Ik dankte den hemel voor de bries,
die onze zeilen zwellen deed, want nu
was er nog hoop voor ons. Ik liet alle
zeilen bijzetten en weldra was het.
vreemde schip geheel uit het gezicht
verdwenen. Ingeval evenwel de kapi
tein ons zou willen inhalen, zou hii
het gemakkelijk kunnen doen zoo hij
maar van de bries partij trok. Maar
het duurde niet langer dan tot den
avond van den volgenden dag dat wij
wederom iets zagen dat ons ongerust
maakte.
Wij hadden een grooten afstand af
gelegd en wij zeilden voort naar --de
engte van Florida, terwijl de brik zeer
diep ging zoo als een schip altijd doet
als het vlak voor den wind zeilt. Ik was
een oogenblik naar de kajuit gegaan
toen Ingalls binnentrad.
Kapitein," zeide hij, ,,ze zijn net
precies achter ons."
ik snelde naar het dek. Ver in 't zui-
|den was een zeil in 't gezicht, het kon
leen koopvaarder zijn, en met deze hoop
trachtte ik mijne manschappen te be
moedigen. doch na verloop van een
paar uren bleek het dat het schip het-
w l Ik ons vervolgde, dezelfde schooner
was, dien wij te Havana hadden ge
lzien. Zulk eene teleurstelling als ik
toen ondervond hoop ik nimmer meer
te zullen ondervinden. Ik overzag
[mij ne bemanning. Op één na waren
zij allen zoo bleek als de dood en niet
Izonder reden, het was hier tien man
Itegen honderd. Zelfs de oude neger
Johnson, onze kok, was door den '3^= gegeven!
erwijderd, worstelende met den
stroom, niet in staat om ons te nade
ren. Daar laat hij zijn boot te wa-
ter en tegelijkertijd begon hij te vu
ren al wilde hij ons vrees aanjagen,
terwijl de manschappen der boot zou
den trachtten bij ons aan boord te ko
men. Ik richtte den negenponder, ter
wijl Ingalls gereed stond om los te
branden. De boot had twintig man
aan boord en de schurken zetten met
Ik zette mij te luisteren naar het I ken. Deze klanken verkonden de ge- M norsch gelaat beval de slotheer,
oude lied en hij begon een klagend j heimenissen der wereld, beroeren de dat men hen» op staanden voet in den
recitatief: ziel en voeren haar mede. hoog naar diepsten kelder zou werpen.
de donkerblauwe oneindigheid, van Hebt medelijden met mijn arme
Hoog in de bergen lag een ratel-1 waar haar in koor tegemoet treden dezustor. jammerde de ongelukkige,
slang ineengekronkèl in een kloof te 1 fonkelende sterren, jubelend de won- Clij hebt ook een dochter,
dervolle muziek der openbaring.
staren naar de zee.
Hoog aan den hemel schitterde de
zon, de bergen baadden zich in haar
schijn en de golven braken tegen de
rotsen.
En het bergwater tot schuim gewor
den, verzamelde zich en viel met don
derend geraas naar beneden, in zee.
Daar stortte plotseling in den berg
kloof. waar de slang ineengekronkeld
lag, een valk van uit de lucht neer,
met verbrijzelde borst en bebloede
vleugels.
Met een smartelijken kreet zonk hij
neer op de harde steen, inéénkrimpend
vafl angst en pijn.
De slang schrikte, ontrolde zich
bliksemsnel, maar begreep terstond,
dat de vogel nog korten tijd te leven
had.
De BJoemendief
Marsch! Breng don kerel uit mijn
oogen! klonk het.
De knechts dreven hem, ruw lachend
hiel vuiststooten voor hen uit en sleep
ten hem als een wild' dier naar het ge-
I v&ugenhok, waar zij hem zonder ver-
I hoor of vonnis, inwierpen. De slotheer
Hij twijfelde geen oogenblik meer. was oppermachtig en beschikte over
dat de ziekelijke toestand zijner zuster' teven en dood zijner onderhoorigen.
er niet beter op werd. Zij had het hem- lb- arme Alexei vervloekte, tanden-
zelf bekend, rustig, zonder opwinding knarsend in onmachtige woede zijn le-
niet de kalme gelatenheid van een; ven en rende met zijn. van koorts bran
stervende, en hij deelde hare meening. (lend hoofd tegen de deur totdat hij
Men had haar slechts aan te zien omj bedwelmd en krachteloos neerzeeg op
den bodem van het muffe, vunzige
hok. Eindelijk na eenige dagen, ont
sloeg men hem uit zijne gevangenis,
omdat zijne inmiddels gestorven zus
ter begraven moest worden. Als broe
der en eenige bloedverwant was zijne
in die vermagerde, verwrongen en af
gevallen trekken de bode des doods te
herkennen, die in aantocht was. Nu
moest hij nog liet laatste dierbare ver
liezen, wat hij op deze wereld had
1 zijne zuster, die. voor hem. de plaats
Zij kroop tot dicht bij den valk en van vader en moeder vervulde. Hij
De zee sluimert
Zij is ingeslapen, de eindelooze, en
onbewegelijk boven haar daar staat de
maan. in rijken zilverglans. Fluweelig-
zacht en donker vloeit zij aan den ho
rizon ineen met den diep-blauwen
zuidelijken hemel en lokt, terwijl ze
zich spiegelt in het doorschijnend weef
sel der gevederde wolkjes, de bewege
lijke vroolijke sterretjes tot zich. '1
Schijnt alsof de hemel zich meer en
meer buigt naar de zee, verlangend te
verstaan wat de rustelooze golven
fluisteren, die als om strijd het oever
zand kussen.
De bergen, met pijnboomen begroeid,
fantastisch het noord-oosten omsinge
lend, verheffen met scherpe zwenkin
gen hunne toppen naar de blauwe on
eindigheid boven zich, ronden zich in
ruwe omtrekken af tegen het warme
blauw van den zuidelijken nachthe
mel.
Ook zij zijn in nadenken verzonken.
Met hun weelderig groenen tooi wer
pen zij op de golven donkere scha
duwen en hullen ze er in, als verlang
den zij tegen te houden die eeuwig
durende beweging; als wilden zij ver
stikken het nimmer zwijgend waterge
zang. doen zwijgen al die geluiden,
welke de plechtige stilte stoort, en
siste hem in de ooren:
Gaat ge sterven'
Ja! antwoordde de valk niet een
diepen zucht. Dankbaar genoot ik het
leven, en veel heb ik gezien... Als een
dappere sterf ik... Ik aanschouwde den
hemel... Gij zult hem nimmer van zoo
leed vreeselijk bij deze gedachten die
zijn krachten totaal ondermijnden. Als
hij haar smartelijk lijden maar op de
een of andere manier kon verzachten!
Zijn hart bloedde bij de gedachte dat
buiten de lieve zon lachte, de hemel
bezaaid was niet teeder rood gekleurde
nabij kunnen beschouwen. Arm dier!! vederwolkjes en voor zijn oogen zich
Nu, wat is dan die hemel? Een een heerlijk geurend bloesemtapijt uit-
ledige plek. Waarom zou ik er heen- spreidde, waarover een zacht koeltje
al hunne macht recht op ons aan. Ik i hen dwingen een voorbeeld te nemen
was niet. gewoon met geschut om te j aan het blauwe zilveren maanlicht,
gaan en het was moeilijk om d>e juiste dat zoo geruischloos mild zijne stra-
richting te krijgen. Hevig klopte mijn
hart, maar ik was verwonderd over
de kalmte van Ingalls.
Kapitein," zeide hij, zijne lont
zwaaiende. .,zeg nu maar net precies
wanneer ik moet losbranden."
„Ga je gang! riep ik uit, en nauwe
lijks had ik het woord geuit of het
schot werd gelost. In de grootste span
ning trachtte ik door de rookwolk heen
te zien, totdat Ingalls uitriep: Ter
stond opnieuw laden, kapitein, we heb
ben net precies misgeschoten. Wij
lieten geen tijd verloren gaan en in een
oogenblik was het stuk wederom ge
laden evenals de eerste maal met een
kogel en een zware lading schroot.
Ziedaar, Ingalls." zeide ik, „pro
heer gij 't nu eens. Ik heb je wel eens
zien vuren bij 't schijfschieten en zeer
dikwijls heb je 't hart geraakt. Laat
mij de lont vasthouden, zeg nu maar
wanneer
Dat deed hij en het schot viel; het
werd onmiddellijk gevolgd door aller
lei kreten en verwenschingen. De boot
was verschrikkelijk gehavend en van
de geheele bemanning had iedereen
min of meer letsel bekomen van het
schroot.
„Hoezee!" riep Ingalls uft, en hij
bracht een vierkante flesch aan den
mond, met het gevolg dat het vocht,
hetwelk de flesch inhield, nu wel een
paar duim lager stond, „hoezee! nu
schrik zoozeer van kleur verschoten,
dat men hem haast voor een blanke
zou hebben aangezien. Maar de uit
zondering die ik bedoel was Ingalls.
Hij had zeker een slokje genomen,
want ik zag hem zijn mond afvegen,
juist toen hij uit de kajuit terugkwam.
Dat slokje had den ouden knaap goed
gedaan.
Kapitein," zeide hij, „ik zou de
jongens net precies een goede dosis
ingeven uit een vaatje Jamaica."
De bemanning scheen zoozeer door
den schrik verlamd, dat ik meende
niet beter te kunnen doen dan zijn raad
op te volgen.
Toen laadden wij den negenponder
met een kogel en verder tot den mond
met schroot Dat goede oude kanon.
Terwijl ik met welgevallen het oude
stuk aanschouwde, herinnerde ik mij
de woorden van den kwaker: „Gij
moest hem maar meenemen. Jai
mien weet toch nooit wat er gebeuren
kan. De zon was ondergegaan. De
zeeroover was nog ongeveer twee mij
len van ons Verwijderd en met een
gevoel dat ik niet beschrijven kan,
zag ik den schooner de zwarte vlag
in top hijschen. Ik keek den gan-
ischen horizon in "t rond door mijn
kijker, zooals iemand onder de galg
zou kunnen neerzien, met eene ge-
j waarwording van onbestemde hoop op
de volksmenigte, die bijeengestroomd
Maar op dit oogenblik profiteerde
de schooner van een bries, die juist
kwam opzetten en kwam regelrecht op
ons af, met tachtig man, die allen
versch in den strijd kwamen en dórst-
ten naar wraak.
Andermaal richtte Ingalls het stuk
en de krachtige gestalte van den roo-
verkapïtein zakte ineen als een sneeuw
pop die door een steen getroffen word.
„Die zal het ons net precies nooit
meer lastig maken," zeide Ingalls, ter
wijl onze manschappen het stuk ten
derde male laadden. „Komaan, nu te.
gen dat gespuis op de plecht."
Doch na dit schot sloeg het kanon
uiteen en kwetste drie of vier mijner
manschappen. Door den mist konden
wij den schooner nauwelijks zien,
maar het schip lag dicht bij ons. Het
dek was als bezaaid met wraakzuch
tige bloeddorstige schelmen.
„Kapitein," zeide Ingalls bedaard,
,,'t is met ons gedaan, maar we zullen
ons leven tenminste zoo duur mogelijk
verkoopen.
Nauwelijks had hij dit gezegd of
een onverwacht geluid trof mijne aan
dacht, en toen zag ik dicht bij den
zeeroover een hooge mast tusschen
de mist te voorschijn komen. Tegelij
kertijd hoorde ik mij toeroepen:
„Houd je maar taai! Geef hem wat
hem toekomt! Ik kom je te hulp met
mijne zware stukken, om hem eens een i stelde hij voor.
len werpt over de bergtoppen.
A-ala-ax-akbar! zucht stil voor
zich heen Nadur-Ragim-Oglen, een
oude Ivrimsche herder, altijd vredig ge
stemd als de nachthemel boven hem.
Ik lig nevens hem in het zand. bij
een grooten steenklomp, die eenmaal
deel uitmaakte van de rotsen daarbo
ven en niu, treurend om verloren groot
heid, met een laagje donker mos bedekt
is. Tegen de eene zijde,, welke naar
zee is toegekeerd, werpen de golven
slijk en watergroen, en daarmee om
hangen, schijnt het stuk steen met
een smalle streep zand zee en bergen
van elkaar te scheiden. De -vlammen
van ons houtvuur verlichten de zijde,
welke naar de bergen is toegekeerd;
spookachtig flikkeren zij op en wer
pen haar grillige lichtschakeeringen in
zijne diepe groeven. Ook hij schijnt
verdiept in denken en droomen.
Ragirn en ik koken soep van een of
ander gevogelte en voelen ons in die
heerlijke stemming, wanneer het hart
zoo licht en rein voelt en geen andere
verlangens kent dan het verlangen
naar droomen, naar denken.
En de zee liefkoost den oever en de
golven ruischen zoo melancholisch-
teeder. als smeekten zij het houtvuur
ook haar te verwarmen. Somwijlen
worden in het golfgezang hooger klin
kende tonen vernomen, dat is de lach
der golven, wanneer zij dicht ons be
reiken.
Ragim ligt voorover op het zand, het
hoofd naar zee gekeerd, en staart na
denkend in 't verschiet, met de ellebo
gen in het zand, de handen tegen 't
gelaat. De ruige muts hangt hem in
den nek, een zeebriesje liefkoost zijn
hoog voorhoofd, dat gansch en al door
fijne rimpels is gegroefd. Hij filoso
feert. zonder er zich aan te storen, dat
ik naar hem luister, ja, zonder zelfs
de minste aandacht aan mij te wijden;
en hij spreekt tot de zee:
Onze trouwe God schonk den
menschen het ParadijsIs 't wel
licht dat fijne schuim, of die zilver-
glanzende schijn op het water?... Mis
schien; wie zal het met zekerheid zeg
gen?... Wie zou dan God en de profe
ten niet dienen?.
De maan stond daar nu hoog, uit
spreidend haar zilverlicht over bergen
en golven
Ragim! Vertel nog een sprookje,
fluisterde ik tot den ouden man.
Waarom? vroeg Ragim, zonder
zich naar mij te keeren.
Daarom! Ik mag ze zoo gaarne
van je hooren.
Ik heb ze u reeds allen verteld
Ik ken er niet meer.
Dat zeide hij altijd, opdat ik zoude
aanhouden. Ik verzocht hem dus nog
eens en nog eens.
Zal ik je eens een lied vertellen?
kruipen? 't Is hier mooi en warm en
goed!... Zoo antwoordde de slang den
vrijen vogel en lachte in stilte om zij
ne onzinnige verhalen.
En zij dacht verder: „vliegen of
kruipen, het eind is voor ons allen ge
lijk."
Maar de moedige valk verzamelde
plotseling al zijne krachten, richtte
zich een weinig op en nam de kloof in
oogenschouw. Langs den grauwen
steen sijpelde het water en het was er
heet en donker en glibberig.
Toen snikte de valk en kreet, zijne
krachten nogmaals verzamelend, uit:
O, kon ik nog éénmaal mij verhef
fen naar Gods schoonen hemel
En de slang dacht: Zou 't daar in
derdaad aangenamer te leven zijn dan
hier, en zij richtte zich plotseling lood
recht in de hoogte en geleek een smalle
band in de schittering der zon.
Tot kruipen ben ik geboren, vlie
gen kan ik niet. Ze viel terug op den
steen, zonder zich te bezeeren en scha
terlachte het uit:
Nu heb ik dien hemel ook aan
schouwd, maar vind hem niets aan
trekkelijk. Het is eene groote ruimte,
zonder voedsel en steunpunt voor le
vende lichamen.
En zij sprak tot den vrijen vogel:
Laat u langs den rand der kloof
naar beneden glijden, mogelijk dat
uwe vleugels u dragen en ge u nog
eenmaal in uw element kunt gevoelen.
En den valk doorvoer een gelukza
lige siddering en hij hinkte naar den
afgrond. Daar boog hij de vleugels,
ademde diep, knipte met de oogen en
liet zich gaan.
En zelf gelijk een steen, viel hij in
snelle vaart neer, van rots tot rots,,
de vleugels brekend, de veeren her en
der verspreidend. De bergstroom
greep hem aan, bedekte het bebloede
lichaam met zijn schuim en liet hem
neerzinken in de zee, in de oneindige
zee. En zij ontfermde zich over den
valk en bereidde hem een graf in ha
ren schoot.
En de slang dacht: Gij kendet
niet uw eigen krachten, hoogmoedige
vogel; 't is uw eigen schuld.
De zee glansde, badend in stralen
van goud, en de rustelooze golfjes
kusten den oever.
In hun zacht geruisch weerklonk het
lied van den dapperen valk. die den
hemel lief had boven al.
O, dappere valk! Gij, die leefdet in
de lucht, in dat eindeloos licht, gij
waart de minnaar der zon!
O, moedige vogel, die zweefdet over
die eindelooze zee, zij nam u op in haar
schoot.
Dat gij ruste in vrede!Maar in
het lied der dappere en machtige gees
ten zult ge immer bezongen worden
als de vogel van vrijheid1 en licht
Meiancholisch-teeder plassen de
golfjes op het zand en zwijgend werp
ik een blik op Ragim, die het lied
van de zee heeft geëindigd. Nu staat
de maan in vollen luister en heeft met
hare zilverwitte stralen zee en bergen
als overgoten.
Een golfje rolt dartel naar den oever
en beroert uiteenspattend Ragims
voorhoofd.
Vanwaar komt gij? Waarheen
gaat gij?... vraagt Ragim en strekt de
armen naar haar uit. Doch de golf
spoelt even dartel naar zee terug.
verfrisschend heenstreek, terwijl bin
nen in het halfduistere stoffige kamer
tje een schor-hoestende zieke lag, met
ingevallen, doodsbleeke wangen. O,
kon hij dien hemel met den lichten
den zonneglans in hare kleine kamer
brengen en al die bloemen rond haar
tegenwoordigheid bij de teraardebe
stelling noodzakelijk.
Deze vrijlating liet hem koud. doch
toen men hem het overlijden zijner
zuster bekend mankte, werd zijn ge
zicht bleek, lijkkleurig. Zijn gestalte
scheen te krimpen, de oogen sperden
zich akelig wijd open en staarden
rechtuit, daarop vermande hij zich
plotseling, rukte zich los en snelde
heen. groote sprongen nemende. Zijn
bewakers keken hem hoofdschuddend
na. Na de begrafenis verdween Alexei
uit het dorp. Niemand bekommerde
zich om hem, niemand wist waar hij
zich heen begaf.
Maar na korten tijd dook hij weder
op in de stad. waar hij zich als knecht
strooien, zoodat zij met volle teugenverhuurde om geld te verdienen. Dit
dien levenden, verkwikkenden leute- ge!d spaarde hij kopeke voor kopeke
gloed kon inademen..
I uit zijn mond, legde veel over en toen
sneeuwwitte tusschen, breede, groene bladeren.
Met afgunstigen blik stond hij een hij-zich inc-t moeite een sommetje ver-
oogenblik later, voor de laee staketsel- worven had, kocht hij daarvoor een
afsluiting van den grafelijken tuin. ijzeren kruis, dat hij op het graf zijner
De jonge gravin woonde daar bene- j zuster plantte. Zoo ging de zomer voor
den, waar de wingerd zijn rank m bij en deed de herfst zijn intrede met
schiet en de bloemen groeien, bloeien roodgouden gloed. Aan liet venster
en geuren in verteederend zoet verlan- der slotjonkvrouw rijpten de druiven
gen. Hij zag de bede/
roos naast de trotsche roode en een
woest, innig, ontoombaar verlangen
maakte zich van hem meester, om zijn
hand naar deze heerlijkheden uit te
strekken on ze op het ziekbed van zijn
zuster neer te leggen.
Zij was toch ook jong en evengoed
als ieder ander, bezield met innige
liefde voor het leven en zijn genietin
gen. Daarenboven, niemand zag hem,
overige boomen begonnen kaal te wor
den de gele, rijpe vruchten werden
bijtijds geplukt, ingehaald en opgesta
peld in de propvolle schuren.
't Was een zoele avond, nu en dan
verkwikt door een verfrisschend bries
je, dat met de licht beweeglijke blade
ren speelde, die zich gewillig lieten
voortstuwen, plaagziek wakkerde het
de glimmende vonk aan. die uit de
geen spionnenoog was in de nabijheid j verschgestopte tabaksp" van een ar-
één sprong en hij bevond zich te beider sprong, welke haar juist had
midden der begeerlijke bloemenpracht,aangestoken.
Tot barstens toe klopte zijn hart. Dief!
dief! hoorde hij in het ruischen van
zijn bloed, dat in heete stroomen naar
zijn hoofd steeg. Maar zijn arme, zie
ke zuster haar lach zal zijn zonde
uitwisschen. Met bevende handen grijpt
hij naar de schatten
De onnadenkende man door zijn heer
op dat oogenblik geroepen, lette niet
op de vonk. die hij met ziin zwaren
met ijzerbeslagen schoen had kunnen
vertrappen. Nauwelijks een kwartier
later sloegen laaiende vlammen te
I voorschijn, genoegzaam voedsel vin-
Plotseling daalde een zware hand op dende in het overvloedig aanwezige
zijn schouder neer, die hem ruw aan- krukdroog gras en houtgewas en lek-
pakte. Verschrikt week hij terug, wend- ten met vurige tongen aan het kasteel
de zich om en stond tegenover den j dat weldra in vlammen opging. Met
slotheer.
Nu heb ik je, vriendje, beet deze
hem toe, wou je mijn bloemen stelen?
Wacht maar, we zullen korte metten
wilde haast breidde de vlammenzee
zich uit, verkreeg in korten tijd een
schrikharenden omvang en werd door
niets in zijn dcHte woede gestuit-
met je maken. Een door merg en heen Prachtige vurige vlammenbundels ste-
dringend gefluit deed eenige knechts gen op naar den nachtelijk zwarten
toeschieten, die zich van den „misda
diger" meester maakten.
De arme jongen trilde over zijn ge
heele lichaam, hij kon slechts eenige
onsamenhangende woorden uiten, ter
wijl tranen aan zijn oogen ontspron
gen.
Vergeving, mijnheer, stotterde
hij, vergeving! Mijn. zuster is zoo
ziek, zoo ernstig ziek ik zal het
waarachtig nooit weer doen.
hemel.
Knetterend en sissend verhief zicli
een schitterende vonkenmassa. waar
uit gloeiende tranen neerdaalden. De
slotheer rende in woeste, dolzinnige
vertwijfeling heen en weer roepende
om zijn dochter, zijn eenig kind, wie
op haar slaapkamer de afgrijselijke
vuurdood bedreigde. Zijn halve ver
mogen loofde hij uit aan dengene, die
een poging wilde wagen haar te red-
De Chineezen en hun dooden.
Het vijfde gebod: „Eert uw vad
Mij stemmen zij ernstig die gevoels- en uw moeder", wordt in het Hemel
uitingen van Ragim; voor hem is de
I dat een zoon zijn vader kan geven.
De doodenverecring strekt zich uit
zee een levend lichaam, dat hem de
diepste geheimnissen ontsluiert, de in
nigste gevoelens vertolkt. Alles rond
om ademt liefde, dankbaarheid, ver
trouwen. De zee is zóó kalm en het
windje, dat de hergen haar toewuift.,
zóó mild, dat hot schijnt alsof zij een
dankgebed fluistert. Hem, haren Schep
per ter eere. En ook de gouden ster
ren aan den hemeltrans melden iets
plechtigs, verkonden iets als een open- zij na hun dood nog machtiger zijn
sclie Rijk zóó streng gevolgd, dat kin tot ver in het voorgeslacht. Rondom
deren tegenover hun ouders in een altaars, opgericht ter eere van de doo-
soort lijfeigenschap of slavernij ver- den in de woningen van de nakome-
fteeren. En 't is bijvoorbeeld voor een lingen. hangen vele plankjes met de
dief een uiterst verzachtende omstap- j namen van de overledenen er op in
digheid, wanneer hij diefstal gepleegd de Chineezen gelooven, dat de geest
heeft op last of ten gunste van zijn der dooden in die plankjes is geva-
ouders.
De dood der ouders is geen aanlei
ren, dat. die geest in de woning tegen
woordig is en alles kan zien en hooren.
ding, om de kinderlijke slavernij te I goedkeuren en afkeuren, wat er ge-
doen ophouden; zelfs gelooft men. dat beurt.
Op het altaar worden papieren geld,
baringdan in hun leven. Drie jaar wordt over thee en voedsel geofferd onder het
Alles sluimert, maar sluimert wa- overleden ouders gerouwd. Gedurende plankje van den doode, voorwien ge
kend en het is alsof zoo elk oogenblik den rouwtijd mag geen lid van de fa offerd wordt. Den volgenden dag wordt
alles zal trillen en klinken in één stren- f milie in het huwelijk treden. Een moótr I het geld verbrand en eet de familie het
ge harmonie van onverklaarbare klam! doodkist is het prettigste geschenk. voedsel op.