DE ZATERDAGAVOND
GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD".
Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud.
Haarlemmer Halletjes.
Ho. 74.
Zaterdag I Februari.
1302.
IVleest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken
ALLERLEI.
De Houtworm.
Al ziet men den houtworm weinig
bij levenden lijve, zijn werk is ieder
hekend. Meubelen, die er uitzien als
of er door een baldadige hand ontel
bare gaatjes zijn ingeboord, zelfs in
vele „goed onderhouden inboedels"
zijn ze aan te wijzen. Dikwijls is het
hout zoo weggevreten, dat het voor
den druk van den vinger bezwijkt.
Vindt men, onder of op het aangetas
te houtwerk steeds weer versch hout
poeder, nadat men het oude heeft
weggeveegd, dan is de worm neg in
leven en bezig zijn vernielingswerk
voort te zetten. De kwaal kan soms
zulke afmetingen aannemen, dat er
weinig meer tegen te doen; is. Dezen
zomer zag ik een huis, waar letterlijk
geen hout was, of er zaten wormen
aan te knagen. Niet alleen waren al
le stoelen, tafels en kasten bezet door
wormgaatjes, maar ook de houten be
timmering der wanden, d.e zoldering,
de deurposten, de vensterbank, en al
les zat vol. Dagelijks kon men het
houtpoeder, dat uit de gaatjes viel,
bij groote hoeveelheden opvegen.
Waar de houtworm in een enkel
voorwerp van geringe waarde zit,
doet men wijs het uit zijn woning te
verwijderen; 'doet- men dit niet, dan
loopen de andere meubelen groot ge
vaar ook aangetast te worden.
Men brenge het wormstekige meubel
vooral niet naar den zolder of naar
de rommelkamer, want van daaruit
zou dien de wormen naar andere ver
trekken kunnen verhuizen. Verbran
den is een rationeel middel. Wie gave
meubelen bezit, zie nauwlettend toe,
dat geen door houtwormen aangesto
ken voorwerpen tin huis komen. Ze
zouden een bron van besmetting kun
nen worden.
Vertoonen meubelen van waarde
worn:gaatjes, dan staan ons een aan-
(tal middelen ten dienste om den worm
te dooden en zoo die kwaal in haar
voortgang te stuiten.
Die middelen zijn:
lo. Is het aangestoken voorwerp een
houten beeldje, een doos of zoo iets
anders van kleine afmetingen, dan
Word't heit an een ruimte gebracht die
luchtdicht of bijna luchtdicht sluit en
waarin zwavel koolstof gegoten wordt.
Binnen een etmaal zijn dan de wor
men dood1. 2. De wormgaatjes worden
één voor één met formaline ingespoten.
3. Het voorwerp wordt bestreken met
een oplossing van drie deelen naphta-
line op 100 deelen benzine, of deze op
lossing wordt -met een spuitje in de
gaatjes gebracht. 4. Inspuiten of be
strijken van het hout met een oplos
sing van sublimaat in alcohol. Men ne
me 1 gram sublimaat op 100 deelen
alcohol. 5. De wormgaatjes opvullen
met was, waarbij sublimaat is gevoegd'.
6. Indien het mogelijk is wórdt het
hout aan een warmte van meer dan
50 gr. C. blootgesteld. 7. De voorwer-
penworden herhaalde malen met petro
leum of benzine bestreken.
Wie uit deze middelen een keuze
wenscht te doen, houde 'in het oog, dat
sublimaat een zeer zwaar vergif is en
dat zwavelkoolstof en benzine brand
gevaar kunnen opleveren.
Tot hiertoe! heb ik het algemeene
spraakgebruik gevolgd en den ..hout
worm" genoemd, wat hij niet is. Het
diertje is d,e larf van 'n klein kereltje,
i dat- met gemak uit de ronde „worm-
j gaatjes kruipen kan. Die kevertjes kan
men in den zomer op de vensterbanken,
op d'e vloeren of op de schoorsteen
mantels vinden van vertrekken, waar
wormstekig huisraad staat.
Ze verstaan het kunstje van zich
„dood houden" misschien nog beter
dan de lievenheerbeestjes. Door hun
buitengewoon stevig en hard pantser
dat hun geheele lichaam omsluit,
hun kleinheid, en hun donkerstof-
grauwe kleur, doet een kevertje, dat
dit kunstje in praktijk brengt, eerder
aan een korreltje levenloos stof den
ken dan aan een levend' wezentje.
Bekijken we het door de 'roupe, dan
zien we, dat het alles bezit, wat een
torretje kan eischen: mooie, met stip
pellijntjes versierde dekschilden, zes
pootjes en een kopje, met een paar
sprieten en oogjes.
De mannetjes en- wijfjes van de
houtkevertjes maken elkaar op hun
ne aanwezigheid opmerkzaam, door
een regelmatig tikkend geluid als van
een horloge. In een kamer, waar die
insecten zijn, kan men het in stille
zomernachten waarnemen. Tikt men
daar als alles rustig is, met den- na
gel van1 den vinger of de punt van een-
potlood tegen de tafel, dan krijgt men
antwoord van de kevertjes, die het
geluid maken door zich op hun ach-
terpooten omhoog te- richten en daar
na hun stevige kakep met kracht op
het hout doen neerkomen. Wanneer
's nachts in een stille ziekenkamer
dit tikken gehoord werd, dan sloeg
den aanwezigen die de oorzaak er
niet van kenden, den schrik om het
hart: het „doodskloppertje" de „Tödt-
enuhr", had zich- d'oen hooren.
De houtkevers leggen hun eieren
niet alleen in onze meubelen, maar
ook buiten onze. woningen in oude,
ziekelijke boomen. De larven zijn het
vooral, die het hout vernielen. Ze
zijn geelachtig wit en hebben zes
pootjes en een wormvormig lichaam
Ze liggen gewoonlijk in een gekrom
de houding, in haar gangen, op de
zelfde wijze als de engerlingen, de
larven der meikevers, in den grond.
Ook de kevertjes, die uit de larven
ontstaan, eten hout. Zij zijn het dtie
de uitwendige zichtbare gaatjes ma
ken, om zich een weg naar buiten te
anen en daarna weer andere meu-
beien met hare eieren aansteken.
Vóór ik besluit, wijs ik nog even op
- een klein, nuttig insect, een- gezworen
vijand van de boutkevertjes.
Keerde ik dezen zomer in het huis
aar alles zooveel van den houtworm
had te lijden, een stoel om, dan zag
i ik onder tegen de zitting steedis eeni-
ge kleine, teere, gevleugelde beestjes,
j De bewoners waren trouw in de weer
die „vliegjes" te doocten, in de mee-
ning, dat zij daardoor hun huisraad
voor verderen ondergang behoedden.
I Nu spaart men deze diertjes zooveel
mogelijk, want het zijn sluipwespjes
j die in het lichaam der houtkevertjes
haar eieren leggen en deze daardoor
dooden. Zoo kunnen zij aan een
houtwormenplaag een einidi maken.
(Ontleend aan de rubriek Amster-
j damsche insecten van R. A. Polak in
het „Handelsblad").
plaats aan allerlei ongedierte, volko
men insecten, larven, poppen, eitjes,
die van de gelegenheid gebruik maken
om hun vernielingswerk te beginnen
Heeft men d'e boomen afgekrabd,
dan verdient het aanbeveling, de
Stammen en groote takken te bestrij
ken met kalkwater (het heldere water
dat zich boven de bezonken kalk, in
kalkput of emmer, afzet.) Vindt men
veel insecten op den stam, zoo is het
goad, deze te behandelen met tabaks
afkooksel af zeer sterk zeepwater (1
Kg. groene zeep op 20 L. water).
bed is het, de boomen te bekalken
met kalkmelk, waarin 2 kopervi
triool gevoegd is. Dit laatste moet
men eerst in kokend water oplossen,
en dan bij de kalkmelk doen. Dit be
kalken is vooreerst goed om de vele
mossen op den stam te dooden, enten
tweede om den stam minder van de
felle zonnestralen te d'oen lijden.
De ouderdom der vogels.
Het i9 bekend, dat zwanen een ver
bazend hoogen ouderdom bereiken;
volgens sommigen kunnen zij 300 jaar
oud worden, volgens anderen zelfs
500 jaar. De Duitsche geleerde Knauer
vertelt, dat hij valken gezien heeft,
waaronder één den leeftijd van 162
jaar had bereikt. Ook gieren en aren
den worden zeer oud. In het jaar 1819
stierf een zeearend, die in 1715, dus
104 jaren te voren, was gevangen. Een
witkoppige gier, in het jaar 1706 ge
vangen, stierf in het vogelhuis van
het keizerlijk lustslot Schönbrunn bij
Weenen in 1824; hij had dus 118 jaren
in gevangenschap geleefd.
Chenz maakt melding van een an
deren gier, die dikwijls op een rots
in het meer hij Grindelwald werd ge
zien en waarvan de oudste bewoners
van het plaatsje zich herinnerden,
hem daar reeds in hun kinderjaren te
hebben waargenomen.
De papegaaien kunnen, nadat zij ge
vangen en tam gemaakt zijn, dikwijls
nog langer dan 100 jaar leven. Zee- en
moerasvogels bereiken een ouderdom,
welke dien van èenige menschenge-
slachten overtreft. De gans on d« koe
koek bereiken eveneens een hoogen
leeftijd. Een koekoek, door zijn eigen
aardig heesch geroep goed bekend hij
de bewoners van den omtrek der plaats
waar hij vertoefde, werd' gedurende
32 achtereenvolgende jaren in hetzelf
de boschje gehoord. Ook de raven le
ven, naar verzekerd' wordlt. meer dan
100 jaren. De eksters leven in gevan
genschap van 20 tot 25 jaar, in vrijen
staat worden zij ouder. Van den huis
haan weten wij dat hij 15 tot 20 jaar
zijn luid gekraai laat weerklinken
De fazant, wordt 15 jaar, d/uivem wor
den tot 10 jaar oud. De kleine zangvo
gels 8 tot 11 jaar. Een nachtegaal in.
een kooi leeft hoogstens 8 tot 10 jaar.
een merel 12 tot 15 jaar. In vrijen
staat worden zij ouder. De kanaries
worden bij ons 12 13 jaar oud, maar
op de Kanarische eilanden, hun oor
spronkelijk vaderland, worden zij veel
oudter.
POI3TEBTTE ZLT.
Zorg voor de vruchtboomen.
Bij alle boomen, waar desehors (de
kurklaag) loskomt, is het noodig, die
afgestorven deelen zorgvuldig af te
krabben. Daardoor komen de leven
de schorsdeelen bloot en kunnen de
ze behoorlijk de noodzakelijke levens
verrichtingen uitvoeren.
Verder verleenen de do ode deelen
op den stam een zeer veilige schuil
Paul Kruger.
Het Engelsche tijdschrift ..The
Sketch" geeft, in een reeks „biografi
sche .carricaturen" portretten van be
roemde mannen, zooals zij er naai' de
fantaisie des teekenaars hebben uit
gezien in hun jeugd. Deze fantaisie is
dan opgebouwd op verhalen, die ui.t
de jeugd van de betreffende personen
in omloop zijn, of op bekende eigen
schappen van die bekenden.
Zoo is het jeugdportret van Kruger,
dat wij hierbij afdrukken, gegrond' op
de bekende omstandigheid, dat Kruger
reeds als jongen een uitstekend schut
ter en stoutmoedig jager was, terwijl
Chamberlain's portret verband! houdlt
Joe Chamberlain.
j met de bekende voorliefde van dteo
1 Britschen minister voor orchideeën..
I Op het portret ziet men ze hem kwee-
ken volgens de voorschriften van hed
I op den grond slingerende boek: „Or
chideeën en hoe ze gekweekt moeten
worden"
Een Zaterdagavondpraatje
De welwillende lezer zal naar ik
vertrouw niet zonder eenige dank
baarheid hebben opgemerkt, dat ik
hem nooit lastig val met het weer.
Het zou anders in gevallen van on-
cterwerpen-armoed» wel voor die hand
liggen., dat ik mijn plichtmatig te vul
len ruimte vol stopte met beschouwin
gen in den trant van „zoo'n slappe
winter is nog maar zelden voorgeko
men heeft u gehoordi. dat er zooveel
zieken zijn'? het begint wel haast op
voorjaar, Ite lijken", en dergelijke
geestige verklaringen meer, die men
met kracht van stijl en fraaie woorde
kens wel tot iets aanhoorbaars of lees
baars ontwikkelen kan. maar die toch
voor geen van ons allen geacht kunnen
worden ni'euws te zijn.
Zooals ik zei. voor deze praatjes
heb ik u altijd gespaard en voel
mij daar, het zij met gepaste beschei
denheid gezegd, een beetje trotsch op.
Jongen, jongen U wa9 soms in den
komkommertijd zoo'n toer om er bui
ten te blijven!
De lezer begrijpt, dat. deze heele aan
kondiging niets andiers is dan een in
leiding tot het feit. dat ik van plan
ben. ditmaal van mijn beginsel in deze
af te wijken. Evenwel kan ieder ge
rust wezen. Ik wil het namelijk niet
over het weer te Haarlem hebben, maar
over dalt van Amsterdam. Het schijnt
namelijk, dat tegenwoordig de hoofd
stad er een afzonderlijk weer wil gaan
op nahouden, iets aparts, waar andere
nederlandsche gemeenten zoo niet in
deden, evenmin bijvoorbeeld als in de
dufheid van Amsterdam's achterbuur
ten en de stank van de grachten.
Ik weet niet sedert wanneer dat
weermonopolie is begonnen. 't Han
delsblad zeit het en dali is. zooals ieder
weet, de grootste krant van Amster-
I dam 't Handelsblad is eigenlijk wat
I je noemt zoowat Amsterdam zelf. Als
I die 't niet weet. wie weet het dan wel?
j en als die het, zegt. wie zou helt dan
durven tegenspreken? Ik niet, ik zou
j je danken, net zoo lief haalde1 ik het
j haantje van den toren naar beneden.
Wat zei d'an 't Handelsblad? Toen het
Zondag zoo lekker begon te sneeuwen.
berichtte het: dat de winter voor Am-
sterdam beg'onnen was. Over de ge-
I huchten. die buiten Amsterdam liggen
zei de berichtgever geen woord. Blijk
baar vermoedde hij .thans al, dat de
boeren van Rotterdam, den Haag, Lei
den, Haarlem en hoe die dorpjes meer
mogen heeten, zich zouden veroorlo
ven om zich te laten besneeuwen door
de restantjes van de bui die over Am
sterdam heenviel precies als wan
neer je met een parapluie in een stort
bui tusschen een menschenmenigfte
staat en een klein straatjongetje, vlak
bij je. Hü blijft dan óók droog:, maar
't komt eigenlijk niet te pas.
Zoo gaat het in onzen gelijk- en ge-
li j kvormigen tijd. 't Respect is de we
reld uit. Is 't. niell ongehoord, dat.
I plaatsjes als die ik hier boven noem-
de, zich laten besneeuwen op denzelf
den dag, ja op hetzelfde uur, waaron
dat in de hoofdstad des rijks ge,beurt?
Er zijn toch standen zo.u ik meenen,
ook onder de gemeenten. Gepast zou
het wezen, wanneer deze kleinen voor
rang gaven aan den groote wan
neer. indien het dan al te Haarlem
j sneeuwen moet, dait behoorlijk gebeurt
een paar dagen na Amsterdam en dan
liefst nog in wat minderen graad. niet.
I zulke dikke vlokken bijvoorbeeld en
wat minder dicht bij elkaar.
Jawel, kom daar maar eens om. Geen
j denken aan. Zelfs S'loterdijk stoort
zich al niet. meer aan prioriteit van
grootte, macht en kracht. Geeft dan
niert Amsterdam de lakens uit in het be-
stuur van de heele provincie heeft
j niet zijn gemeenteraad den roem ver-
worven. dat hij het langst van alle ne-
derlandsche gemeenteraden praat over
j dingen, die al dat gepraat niet waard
zijn? Zitten niet in Amsterdam de men-
-chen die .trekken aan de draadjes.
I waarmee driekwart van de nederland-
J sche samenleving bewogen wordt?
En dan te moeten denken, dat het in
Haarlem durft sneeuwen als het ook
te Amsterdam sneeuwt!! Maar geluk
kig er is nog v rschil. Maandag kon
het Handelsblad melden, dat er te Am-
sterdam een geringe dooi was geweest.
- Ieder Haarlemmer weet. dat hert. hier
schrikbaarlijk dooide. Zoo werd dus
l weer eenig evenwicht van waardigheid
j verkregen. Was de sneeuw gelijktijdig
gevallen, ze dooide in elk geval in d'e
hoofdstad langzamer weg Amsterdams
prestige was gered.
Van Puffelen, die zooals men weet.
Amsterdammer van geboorte is, mocht
onlangs zoo zeggenAls ik wat te zeg
gen had, zou ik een verordening ma-
i ken, dat geen niet-Amsterdammer in
de hoofdstad' wordlt toegelaten, of hij
moet voldoen aan de volgende voor
schriften:
lo. Een rond stukje karton aan een
geel koordje om den hals dragen, op
welk karton met. letters van minstens
50 c. M. hoog gedrukt staat het woord:
„dorpeling."
2o. Bij het binnenkomen van de stad
in een van de twee stat ions moet iedere
buitenman zich melden bij de daar ge
vestigde politiepost en ontvangt d;aar
een pas. waarmee hij de stad mag in
gaan. nadat hij voor den dienstdoen-
den kommandant van de wacht een
diepe buiging zal hebben gemaakt.
3o. Hij is, op straffe van boete, ver
plicht lederen agent van politie en el-
ken ambtenaar van de gemeente dien
hij tegenkomt, met inbegrip van de
beambten der S. R. met beleefden na
druk te groeten.
4o. Alleen tusschen middernacht en
vijf uur in den morgen mag een bui
tenman de trottoirs begaan. De ande
re uren is hij verplichlt het midden van
den weg te houden. Hij betaalt in de
stedelijke tram een verhooging van 50
percent op den vrachtprijs.
5o. In café's en andere openbare ge-
legenheden wordt hij geduld zoo lang
i er plaats voor hem is kan evenwel
i een geboren Amsterdammer, die daar
gevestigd is, ggen plaats vinden, dan
moet hij onmiddellijk zijn zete! afstaan
en wordt desnoods met geweld
onverwijld uit d'e inrichting verwïj-
derd, zonder aanspraak on schadever-
gneding, hoe ook genaamd;
fio. Het begaan van geasphalteerde
straten - s hem slechts vergund op
enkele uren van den dag. nader bij
speciale verordening door B. en W.
J vast te stellen.
7o. Oneerbiedig gedrag ten opzichte
van een ingezetene van Amsterdam
boven den leeftijd van 2 1/2 jaar, wordt
gestraft met niet toelating in de hoofd
stad' des Rijks voor zes weken en, bij
herhaling, met levenslang verbod om
haar binnen te treden.
Van Puffelen vroeg me wat ik van
zoo'n verordening denken zou. Ik ver
klaarde ruiterlijk ?n onomwonden,
dat ik d';e bepalingen nog veel te zacht
gesteld vond en dat de wereld eens en
voor al goed en behoorlijk moest lee-
ren inzien en bevatten, dalt een Am
sterdammer geen gewoon mensch is
zooals een ander, maar iets meer en
beters. .Als je in d'ie richting wat wil
gaan dopn," zeide ik. „reken dan bij
"voorbaat op den krachtigen steun van
mijn onversneden pen en begin maar
vast met een ingezonden stuk in 't Han
delsblad.
Dat zou die doen zeid—ie.
Het bericht, dat binnen enkele weken j Bolde over kei én Waalsteen
de Bloemendaalsche omnibus op zal j M;-t wielen als eon maalsteen
houden te rijden, heeft een dichter Langs vóetpad, huis en paal.
over wiens onmetelijke bekwaamhe
den. de lezer zal kunnen oordeelen j Be plaats op 't achterbankje
aanleiding gegeven mij een vers toe te j V\ as altijd zeel- geliefd,
zenden Ik vond het zonder aanleiding i En ieder ze: graag dankie.
van herkomst in mijn brievenbus, maar Bie daarmee werd' geriefd,
heb dadelijk aan de i 's zonder puntjes, j Je hield je er stevig vast,
de t 's zonder streepjes, de open o's En w e bij 't harde schokken,
en aan d'e onleesbaarheid van de I Er soms eens af mocht sjokken,
rest de loopende hand van mijn nee!' Had zelf niet opgepast.
Wouter herkend. Om hem ook eens i
een genoegen te doen laat ik het kunst- En dan de imperiale!
product hier volgen:
Ik wil een graflied zingen,
Op niajestueusen toon.
Ik wil mijn veder dwingen
j Tot dichten, forsch en schoon.
O luistert naar mijn stem.
En laat uw droefheid hooren
j In weemoedvolle koren
1 Voor de Bloemendaalsche tram.
Zij zal naar 'k heb gelezen
I In deze goede krant.
Heel spoedig niet meer wezen.
Men zet haar aan den kant.
j O. tranenvol idee.
j Gij lezer, die gemak zoek'.
I Haal liever eens een zakdoek
En snik dan met mij mee
Op warme en koude dagen,
Bij zon en hageljacht
Heeft zij ons trouw gedragen,
Naar Bloemend-aal gebracht.
Of wel naar Overveen.
Al schokte zij en dreunde.
Dat soms de straatkei kreunde,
Wij bleven toch aaneen.
Laat andre trammen rij dien
Op railtjes, effen, glad,
Langs stalen kabels glijden,
Op onbewogen pad.
De bus van Bloemendaal.
j Dat was een groot genot.
Alleen voor voetenkwalen
Was 't geen benijdbaar lot,
Te klauteren langs de trap.
Ja zat er ferm te wobb'len,
Voortdurend druk te hobb'Jen,
Dat was een goede grap.
Er waren heel wat menschen.
Althans zoo luidlt 't verhaal.
Die beet'ring moesten wenschen
Van niet te noemen kwaal,
ij stapten op de tree.
Het schokken kon niets deren;
En na het huiswaarts keeren
I R epen ze al gauw. „hoezee-"
ij zal ons nu verlaten;
De oude hobbelbus
I Verdwijnt van onze straten
En gaat ter eeuw'ge rust.
Een dankwoord zij haar loon!
J Zij mocht sinds lange jaren,
j Veel onheil ons besparen,
j Waar kou en sneeuwjacht waren.
Gaf ze Overveenenareu
S:i Bloemen' alenaren
I En veel Haarlemmenaren.
Z'ehzelf tot veilige woon.
Voor eopie conform,
FIDELIO.