DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD". Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. Specialiteiten. Haarlemmer Halletjes. Ho. 75. Zaterdag 8 Februari. 1902. Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken, Naar P. Sothis. De r entenlier Justus Bibier zat op in doode gemak in den salonwagen m eenD. trein. Op zijn doode gemak; anlt. hij ging een vacantiereisje ma- in en zou vier weken vrij zijn van controle zijner liefderijk-bezorgde) ide. Deze had namelijk in den laat- en tijd bulit en gewoon veel aandacht wijd aan een punt, waarop meneer ibler bijzonder gevoelig was; het ge- uik van min of meer alkoholische anken. Niet dat hij een drinker van aanleg isvolstrekt niet! Maar hij hield van ii glas wijn bij zijn middagmaal, loals menig zeer s'oliede1 burger; dan a fijn cognacje na zijn kopje koffie; avonds dronk hij graag een paar azen hier of wijn aan den gezelljigen iendendisch, en bij feestelijke gele nheden een bekeijtje champagne. In den laatsten tijd was zijn gezond- lid niet in orde geweest; hij had, lerlei kleine kwalen en ten slotte had ch een groote prikkelbaarheid- geo- inbaard. De. dokter had dadelijk het as tot hoofdmedeplichtige verklaard, j op zijn voorschrift was de gebrui- lijke maat 'n beetje ingekrompen e liefhebbende vrouw waakte in istus' eigen belang natuurlijk reng over de nakoming van dit voor- hrift. Tot dusver had echter de verminde- ïgskuur weinig resultaat opgeleverd; tegendeel was het humeur van den dient steeds slechter geworden, aarom had hij besloten zich door een fïsje aan alle beslommeringen en loral aan het vervelende toezicht te j ïttrekken. Een badplaats in 't j chwarzwald had hij voor de kuur uit- ikozen. Nu was hij op weg daarheen, j vreemd hij voelde zich al veel ge- index. Eén d'ing echter drukte hem: I j had bij 't afscheid moeiten beloven, m hadarts te consulteeren en streng aar diens voorschriften te leven. Zijn huisdokter had hem den ouden idarts aanbevolen. Er was nog een mgere, maar dien kende hij niet. Een gelukkig toeval echter wilde, at Bibier op reis met iemand kennis naakte, die hem zeer goed beviel. De eer kende beide dokters van de bad- llaa'ts, en hij beval den jongen dokter ket alle kracht aan. I Ik heb nog met hem, gestudeerd- ver de vriendelijke heer. Dat is een jaar of wat geledien, maar hij nog niiet Veiel veranderd zijn. 't Is en uitstekende kerel, die Zi'pler; er uit hem een voortreffelijk dokter gegroeid. Hij maakte aan de Uni- wel wat lol, en in 't drinken j lad hij 't al gebracht tot een capaci- eit, die met alle concurrentie spotte, daar een dronkaard was hij niet i neen! hij kon er tegen en zorgde er voor, door flinke lichaamsoefeningen de zaak in evenwicht te houden. Hij was buitengewoon geitapt en had in zijn wezen iets, dat hem hij ieder bemind maakte. Ik stel mij voor. dat de z'ieken al beter worden, wanneer ze zoo'n doktertje maar zien. Justus Bibier was zeer verheugd over deze mededeelingen. Die d'okt.ev was zijn man. Wat 'n geluk dat hij 't in tijd's gewaar werd. Voor een autori teit van die kracht vtfilde hij gaarne buigen. Daarnaast kon do oude dokter, die allen met mineraalwater genezen wilde, en zelf niets dan mineraal water dronk niet in aanmerking ko men. Reeds daags na zijn aankomst begaf de nieuwe patiënt zich naar dokter Zipler. Diens uiterlijke verschijning stond;hem dadelijk goed aan; maar hoe langer het consult duurde, des te lan ger werd; ook zijn gezicht. De genees heer constateerde een eenligszins ver flauwde werking van het hart en in formeerde naar 't gebruik van alcoho lische dranken. Bibier bekende aarze lend ongeveer de helft van het gewone dagelijksche verbruik. Daar voer de jonge dokter uit: „Natuurlijk! dat dacht lik wel. 't Ge wone gezanik: van den ochtend tot den avond melt den neus in 't glas. Weet u wel, dat wetenschappelijk ge sproken het misbruik al begint al bij de helft van wat u dagelijks verwerkt? Gij vergiftigt u geleidelijk, sedert ja ren, en op dlit oogenhlilc ondervindt u de treurige gevolgen. Wees maar blij dat u niet naar de akad'eanie geweest is, waar "t drinken stelselmatig wordt aangeleerd; dan was 't al veel vroeger mis geweest. Er is maar één ding. dat u redden kan: geen druppel meer, wijn noch bier. Begrijpt u? Zoo ging het voort. Tabellen werden voor den dag gehaald; de dokter hield een welsprekende improvisatie over de gevolgen van het drankmisbruik voor volkswelvaart en zedelijkheid, ja, over -wait niet al... het begon den armen Justus voor de oogen te sche meren. Dat was nu de dokter, die volgens getuigenis van een akademievriënd, nog voor weinige jaren een capaciteit in 't drinken aan den dag legde, welke met alle concurrentie spotte. De rentenier werd' alleen door zijn vadsige lafheid weerhouden. op zijn beurt den dokter eens- de waarheid te zeggen. Hij nam een receplt tot besluit van een heel boekdeel vol raadgevin gen en voorschriften in ontvangst en Verliet de spreekkamer met het onuit gesproken, doch vaste voornemen: „Hier zie je mij nooit we-er. Hij was in een allermiserabelsite stemming, want. hij mocht er nijdig om zijn of niet indruk had de boetpredi katie met de- ijselijke voorspellingen toch gemaakt. Wat hem 't meest er gerde, was dat ze kwamen van een zijde, waar hij d'e meest milde toepas sing van het „leven en laten leven" had verwacht. Hij dronk echter dien avond maar twee halve liters Munchener, in plaats van de gewone vier of vijf. Aan zijn vrouw zond hij voorloopig enkel zijn j groeit met mededeeliing van behouden aankomst: de geïllustreerde briefkaart was er net mee vol'. Doch r^edis den tweeden dag kreeg hij van de liefhebbende gade een brief, waajrin wel driemaal werd geiiifor- meerd, of hij al bij den ouden baddok- ter was geweest. Zonder antwoord op die vraag kon I hij geen brief afzenden, dat zei hem I 't. pantoffel-instinct. Trouwens, dacht hij erger dan de jonge kom de oude het onmogelijk maken. Dat gaf heim e enigen moed. Wat hij overigens over den ouden dokter hoorde, animeerde weinig. Wel werd de man veel geprezen; maar dat men hem altijd water zag drinken, dat I maakte Bibier in de hoogste mate wan- trouwig. Hij diende echter door den zuren appel heen te bijten en ging des j middags naar 't spreekuur. Aan den avond van dien dag kon men J den heer Justus Bibier innig verge- j noegcliiii den tuin van heit Kurhaus zien i zitten, achter een pot schuimend hier I Hij had een paar kennissen van eb j d-ers aangetroffen en vertelde nu juist van het consult. Neen, dat had hij nooit durven denken. De oude dokter had hem goed onderzocht en een eenigs- zlins zwakken pols geconstateerd, maar had dit enkel toegeschreven aan ze- nuwachtighëKd' tengevolge van over werken. (Precies mijn idee, had de pa tiënt gezegd). Ook had hij naar het drinken geinformeerd en eens geglim lacht toen de patiënt, dapper gewor den, nog iets oneer bekende dan aan den anderen dokter. „Nu had dë oude arts gezegd," dat is een aardig portie, maar niet over dreven. Als u 't gewend 'is, houd u er dam voorloopig hij. Over een paar "da gen zal ik u weer onderzoeken. Ik zou zeggen: bier schaadt u in geen geval; met zwaren wijn moet u wat matig te werk gaan, en drink voorloopig liever geen champagne; d'ie deugt niet voor 't hart zuivere cognac, matig gebruikt is bepaald geen vergif voor u. Ik drink weliswaar van jongs nage noeg geen alcoholische dranken en bevind mij heel goed daarbij; doch te genwoordig wordt de zaak van beide kanten overdreven; men moet ied,er, binnen zekere grenzen, 'n beetje vrij heid van beweging laiten. U kunt nog best eenige tientallen jaren mee. Maak echter elk jaar een kleline kuur hier bij voorbeeld vrij van alle zorgen en beslommeringen; dat is voor u de hoofdzaak. „Nu, wat eeggen jelui diaarvan," vraagde Bibier knipoogend zijne vrien den." Die jonge dokter, die nog voor een paar jaren lieder onder tafel dronk, beveelt mij volkomen onthouding aan. en de oude die zelf een waterklant is gunt mij mijn gewone potje bier in vrede. Is dat niet de verkeerde wereld. „De verkeerde wereld" zei een der (toehoorders, die meer ervaring had dan Justus. „Weineen, 't is de goede wereld, zoo als die tegenwoordig is; de wereld'der specialiteiten." Uit den Moppentrommel, ONZE JEUGD. Jantje (uit den tuin roepend): Moe der! moeder! kom eens aan het raam! Moeder (van boven): AVat wil je? Jantje: Mijn vriendje wil niet geloo- ven, dat u scheel kijkt. VERSTROOID. Onderwijzer (tot leerling, dien ziet spelen): Wat heb je d'aar? Leerling: Niets mijnheer. Onderwijzer: Doe het dan weg! hij ONZE DIENSTBODEN. Mevrouw: Wat? Je zegt me nu weer den dienst op! En je bent pas een paar uren in mijn dienst? Dienstmeisje: Ja mevrouw, toen ik gisteren bij u kwam, hebt u me de sleutels van al uw kasten en laden gegeven Mevrouw (in de rede vallend): En zelfs van mijn bijouteriekistje. Ik wil de je daarmee bewijzen, dat ik ver trouwen in je stel Dienstmeisje: Dat is allemaal heel m-ooi, maar weet u, mevrouw, van al de dingen, die ik aanpaste, viel me niets in den smaak. SYMPATHIE. Ik heb altijd de overtuiging ge had, dat de gedachten van een echt paar na een zeker aantal jaren volko men H||ik worden. Geloof je dat ook niet? Zeker, mijn vrouw denkt nu bij voorbeeld, wat zij me zeggen zal, om dat- ik zoo laat thuis kom en datzelfde denk ik ook. VERKEERD BEGREPEN. Een dokter betrapt er één van zijn patiënten op, hoe deze de voorgeschre ven levertraan warm inneemt. Op de vraag, wie hem dezen raad gegeven heeft, antwoordt de zieke: Daar staat het toch op het etiket van de flesch: ..door doktoren warm aanbevolen." TE LAAT. „Zeg eens, vleeschhouwer, wat ia dat bij jullie voor een troep! Vandaag heb je me totaal bedorven vleesch ge stuurd. Het was ongenietbaar." ...Dat moet een vergissing zijn. Stuur het me maar terug, dan zal ik u er versch voor geven." „Nu is het (te laat; mijn gasten heb ben het al allemaal opgegeten." TEGEMOETKOMEND. Vader: Ik heb tegen u persoonlijk niets; maar u is me nog een beetje te jong Voor mijn dochter. Als u ten minste maar iets ouder was. Huwelijkscandidaat: „Nu, dan kom ik morgen terug." .LLu-i Een z,TX7-e-^7-en.d. -ve©r. I-Iet onophoudelijk toenemende per Op de plaat is het £e Rouen werken-opgehangen aan even zooveel paren sonenverkeer tusschen de Duitsche stad I de veer afgebeeld. Het is een platform raderen, die op afzonderlijke rails 51 Kiel, die gelegen is op den westelijken van 8 meter lengtte en 11 meter breedte, meter hoven den waterspiegel loopen. oever van de Kieler boclilt en het aan den tegenovergestel'dën oever gelegen Wersten wordt thans nog slechts met moeite verzorgt! door. een aantal kleine veerboot-en. Door den bouw van een brug tusschen beide oevers zou het scheepvaartverkeer te veel belemmerd worden en men heeft daarom moeten omzien naar een andere verbinding. Helt plan is nu opgekomen, om de beidie oevers te verbinden door een zwevend veer, zooals er b. v. te Rouen een in ge bruik is, dat uitstekend voldoet. bevat- aan de eene zijde een afgesloten Deze rails zijn tusschen 2 zeer solied ruimte voor passagiers 1ste klasse, aan gebouwde pijlers op beide oevers dwars de andere zijde een staanplaats voor j over het water gespannen en hangen 2de klasse passagiers en in het midden aan stalen trossen, die de beide punten een ruimte, die1 groot genoeg 'is, om der stalen pijlers met elkaar verbinden rij- of voertuigen te kunnen bergen. Do laatste zijn natuurlijk door middel Boven de lste-klasse-afdeeling hej van andere stalen trossen naar de land" Vindt zich een torentje voor den be- zijde heen zóó stevig bevestigd, dat gluurder. Van hieruit wordt de bewe- j omslaan tengevolge van het midden- ging van het veer geregeld, welke ge- j hangende platform onmogelijk is. schiedt door middel van electric'iteit. Heit totale gewicht, dat aan de tros* Door middel van 30 dikke stalen ka- sen kan hangen, die de beide pijlers bels is het 30 ton zware platform verbinden, bedraagt 210.000 K. G. Een Zaterdagavondpraatje |„Boor eens, beste, vriend", zei Wom lar, „de wereldi gaat beslist achteruit. Vroeger zaten de menschen nog eens talm 's avonds thuis en maakten een gaatje, speelden een kaartje of doelen anders om zich te amuseeren. Va rookte, een pijp en moeder hanteer de breipennen. Bij feestelijke ge werd er een kopje slemp en met pepernoten gespeeld1 op bet „Ganzebord," zei ik. „Amice Wou- ier, de tijdien veranderen en daarmee ie menschen. Er worden nog wel kou sen gebreid, maar de meesten op ma- iliines en daarna in d'en winkel ver kocht. Slemp wordt er ook nog wel maar de vaders van tegen verkiezen, evenals die van hoor, ietwat hartiger kost. En het ganzebord aangaat, de naam is wel verdwenen, maar de is gebleven. Let. maar eens op de spellen van tegenwoordig: ze hebben mooiklinkende namen en zijn veel sierlijker gekleurd, maar het zijn niets anders dan variaties op het aloude ganzebord1. Ik zeg je: watgoed is, blijft! Net als dë Alkmaarsche jongens, Je Bloemendaalsche kruidnoten en..." „De Haarlemmer Halletjes en andere koek!" viel Wouter mij in dë rede met een onnoodligen nadruk op het woord koek „Je praat weer op je gewone, alles vergoelijkende manier. Maai- ik zeg je: de uithuizigheid1 van de tegen I woordige menschen is verschrikkelijk. Je kunt tegenwoordig niet- meer zeg gen zooais vroeger: de mensch is een huiselijk wezen! Neen, mijnheer, hij is een straatwezen of een. zaalwezen Anders niets. Hoeveel menschen denk j ij wel, dat er alleen op Zaterdagavond en op Zondagavond wandelen of uit gaan?" „Statistiek is nooit mijn lievelings vak geweest," zei ik. „Van mij wel", zei hij, „zooals je hoo- ren zult. Nu dan, ik zal je vertellen, welkë cijfers ik gekregen heb. Zater dagavond acht. uur ben ik in de Groote Houtstraat gaan staan en heb d!e rillen schen geteld', die voorbij wandeldten." „Dat heeft een vriend' van mij ook eens ged'aan. met een heek, waarin hij heerlijke visch zag zwemmen. Hij telde de dieren die hij zag, nam toen de maat van het plekje waar hij ze ge zien had, mat daarna de h-eele beek op en berekende zoo de hoeveelheid'visch. die de beek bevatten moest. Hij zei dus: op een oppervlakte van 100 vlerk. M. zag ik honderd visschen-, dus moe ten er op een oppervlakte van tiendui zend vierk. M. ook tienduizend' vis schen wezen. Statistisch niet tegen te spreken. Maar toen hij den volgenden dag er kwam hengelen, schenen ai dë tiendluizend' visschen wel tijdelijk afwezig, want hij ving- er geen een. Daar hij dus niets te doen had', ging hij maar weel een statistieke bereke ning maken: hij rekende namelijk uit, hoe groot de hoeveelheid water in de beek wel wezen kon. Tot zijn verwon dering bleek em, dat met tien duizend visschen de heele beek eigen lijk al gedempt, had belmoren te we zen. Hij besefte derhalve, dat- of de visschen hun plicht niet dieden, of dat beek te kort schoot, want dë statistiek en tweemaal twee is vier konden toch niet liegen." „Het spijt me te moeten zeggen," ver klaarde Wouter, „dat ik alweer bij je mis den mannelijk en ernst, die een Nederlander past wanneer hij praat over statistiek. Toch wil ik je met mijn rijpere ervaring onderrichten. Ik telde in vijf minuten zeshonderd' veertig voorbijgangers naar den eenen en vijf honderd veertig naar dën anderen kant, samen elfhonderd en tachtig. Dit maakt iin een uur 14160 personen; re ken nu de pantoffelparade op Zater dagavond1 te duren van half acht tot- tien uur, dan krijg je een totaal van meer dan vijf en dertig duizend men schen. „En heb je niemand dubbel geteldr?" „Niemand". „Dat daclvt mijn vriend van zijn vis schen ook en toch sloot, zooals je weet, de rekening volstrekt niet. Maar wat wil je daarmee nu zeggen?" „Ik wil maar zeggen, dat de uithui zigheid zoo rampzalig groot wordt. Ga eens na: 35000 menschen alleen in de Groote Houtstraat waar moet dat heen?" Deze rekening had mij. moet ik zeg gen, wël een beetje aan 't schrikken gemaakt. „Ja", zei ik, „en ga dan I eens na hoeveel zaalwezens! zooals jij I ze noemt., er dan nog bijkomen, hoe- i veel dtuizenden menschen in de Ane- gang, Barteljorisstraat, Zijlstraat en nog andere, minder drukke straten van de stad. Wei man, je komt met de 65000 zielen die Haarlem heeft, niet uit," „Maai- de logés," zei Wouter, „en de menschen uit den omtrek, die hier heen komen!" „Daar staan de Haarlemsche zielen die op reis of uit logeeren zijn, tegen over. Neen Wouter, je komt met je zie lenaantal niet uit. Het wordt een boe- renrekening. In 't veld vroeger 40.000 Boeren. Gevangen 16000, gedood 10.000 zich overgegeven 4000, nog strijdende 15.000". Wouter fronste de wenkbrauwen en zei toen beJeedigd: „ik zie wel, dat de zegeningen van de statistiek aan jou nog niet besteed zijn.. Maar in elk ge val doet dat niets af aan die klacht, die ik heb over dë uithuizigheid van de te genwoordige menschen. Verbeeld je, dat ik eens gehoord heb van een man, die op zekeren dag thuiskomende, tot zijn vrouw zei: „Wel, wel, vrouw, wat zie ik? heb je dë kamer opnieuw laten behangen?"; waarop de vrouw met de kalmte der berusting ten antwoord gaf: „beste man, dat behangsel zit er al meer clan een jaar op." „O, diat is allemaal niemendal," ant woordde ik. „Ik heb eens iemand ge kend, die op zekeren dag een jongetje tegenkwam, dat hem toeknikte. „Hé", dacht hij, „die trekken heb ik meer gezien, maar d'e oogen komen mij on bekend! voor. Wie ben jij, knaapje?" „Ik ben uw zoon Bram, pa", zei de jongen. Opeens begreep de vader alles: hij had in geen drie jaar zijn zoon anders dan slapend gezien." Blijkbaar had ik het nu voor Worn ter te bont- gemaakt, althans hij stond op en zei, niet zonder zelfbewuste waardigheid: „Na dit verhaal kan geen goed woord meer gesproken wor den. Ik ga heen." „Dat is, hoe ongaarne of ik je ook zie vertrekken, een goed besluit, want weet je wel Wouter, dat je nu al se- detrt twee uur bij mij zit te praten en derhalve ontbreekt aan je eigen kui selijken. haard? Ga naar je liuispij.p. Wouter en aanzie hoe je vrouw kou sen breit en speel dan op het ganze bord met pepemo Maar hij was al weg. Bij de politie is aangifte gedaan, dat uit een ongesloten hok weer konijnen zijn ontvreemd. Ik heb dit bericht met belangstel ling gelezen, wat een zeer menschelij- lce eigenschap schijnt te zijn. Allerwe- ge toc-h stellen de menschen duidelijk waarneembaar belang in wat er ge stolen of ontvreemd wordt vooral wanneer dat gebeurt bij een ander, j Wanneer het iemand zelf overkomt, vindt hij het in den regel mind'er inte- j ressant en in elk geval niet aange naam. De gebruikelijke sluiting van konij- j nenhokken nu is meer eigenaardig. dan afdoend. Ze geschiedt gewoonlijk I men hangsloten, die elke handelaar in ijzerwaren in verschillende maten in zijn winkel voorhanden heeft. Aan de sleutels is dan ook duidelijk te zien. dat ze bij mass a as tegelijk gemaakt I worden en, zooals van zelf spreekt. zijn de sloten dienovereenkomstig. De veiligheid van konijnen, die achter zulke sloten bewaard' worden, is dan ook naar liet mij toeschijnt volkomen denkbeeldig. Maai- wat nu te zeggen van een hok. dat zelfs die sluiting mist? Hier wordt de mogelijkheid! van diefstal ai heel gemakkelijk gemaakt. Bovendien is die vraag, of er wel gestolen is. Misschien hebben de konijnen, het verblijf in een klein hokje moede, zelf wel de deur opengestooten en dus, om zoo te zeggen, zichzelven ontvreemd'. In elk geval, we behoeven op dit oogenblik toch waarlijk geen gebrek te lijden. Zaterdagavond is Sherlock Holmes in onzen Schouwburg, Sher lock Holmes de geweldige detective, die raadselachtige moordhistories weet te onthullen uit een hoopje asch, een half uitgeveegde voetstap of de scha duw van iemands linkerpmk. De poli tie, die het kapen van konijnen uit een ongesloten hok vreemd en belangrijk genoeg vindt om dat op het officieel rapport le vermelden, heeft Zaterdag maar naar den schouwburg te gaan en Sherlock Holmes te raadplegen. Waarschijnlijk zal hij wel, met den vinger tegen het voorhoofd en een scherpen blik tusschen de halfgeslo ten oogleden door weten te zeggen, of die man die ze gestolen heeft bruin of blond, lang of kort was en of de konij nen op 't moment dat ze ontvreemd werdten, piep" hebben gezegd of niet. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 5