1 - P|v II II II 1 fiHet onwillige honden., FEUILLETON. Licht en Schaduw. daar benedenZe üueii u dénken aan j aangelegde tuinen, maai' ge etuit op een woud met boomen planlten noemt men ze boven waar de meest lantastieke wezens als uit de fabelwe reld huizen, maar ge wilt langs die glooiing den top bereiken van gind- schen berg. waar die vremdsoortige llora zich zoo weelderig ontwikkelt. Zijn dat vogels die daar scheeren door heit water, die uit de takken en uit het gebladerte vliegen bij uw komst? Neen het zijn toch visschen. Walt 'en snel heid in bewegingen. Ziet. daar vliegt teen zwerm u'Lt die koraal-bosschage. Alles wat dinar beneden leeft, beweeg/t er zich magisch voor uwe oogen in dat duister, dat past bij het sombere van oneindige diepten. Maar wat bovenal uw geest zoo talig wèl aandoet, zoo verheffend op uw ziel werkt, dat is de sttilte die daar heerscht! Eeuwige stilte! U heb ik lief! En dan, keerzijde van het Natuur rijk beneden, het door Menschen aan gebrachte, het willens of onwillens der Zee geofferde. Zie daar hebt ge er een. een offer aan Neptune® I Gij ziöt het niet. Ge leerde, Dichter of V'inder. die mij ver- zelt, gij weet niet als ik. wat er bediol- ven ligt onder die modderkorst, reeds begroeid met planten, met zeewier, met reuzenschelpen. Ik moet hier strijd voeren, wil ik handelen; ik verklaar den oorlog aan die zeemonsters, die zich klampen aan dat bedolvene, want daaronder schuilt een wrak Er zijn er die al ge reed zijn tot den strijdl bij het opvan gen van den eersten straal van mijn lamp. Worden we hier iin onze nuttige vadzigheid gestoord, vragen ze? Al- weder, als boven de Mensch. dlie den strijd begint met bet dier, de Mensch die terugeischt tenminste een deel van het verloi'ene Ik nader met mijn lamp, een straal van nabij geworpen werkt als het gif- Itig spuwen van een slang. Ze. verlaten hun schelpen of sluiten dezelve, want zij zijn door schrik overmand, en ter nauwernood zet ik den voet op de mod derkorst, laat ik één bijlslag vallen of het wemelt om u heen van vluchten de zwarte, vies-uitziende dieren, lijk- azers, zooals wij ze noemen. Die kle verige, klonterige massa daar zie'ter uit als paling in een waschkuip. Ze bestaat uit visschen en schelpdieren en zo houden vast aan een lijk als een zuigleer aan een keisteen. Dat lijk is hun buit, h u n deel van de gezon ken schat. Zij verkiezen dat verre bo ven goud of zilver, evenals de haan in de fabel de waarde der diamant hidt kent en den graankorrel kiest. Nu. bij de nadering van den lamp met zijn felle licht-schittering verdwijnen ze als een zwerm musschen, die een schot hagel in den kerseboom verrast.. Daar zie ik een tooneel diat u zeker teen koude rilling bezorgt. Mij tenmin ste werd het wee om 't hari toen ik dat voor 't, eerst aanschouwde het is het tuig van een schip, het zijn de louwen, de ra's, de masten groot en klein, gevuld met geraamten van men schen, die den doodstrijd streden. Ik vind ze ook elders, verder op als ik mij gewerkt heb door dien chaos van modder, daar staan ze op de trappen van het eenmaal zoo bewonderde reu- zenschip; daar zitten ze in de hutten; in de eetzaal of in het rooksalon, ze liggen er in de kooien, alleen of in angstigi grijpen omsll-rengeld.. en al len gestikt bij den snellen ondergang van het prachtscliip... Bob Dalton zweeg, hijgend, zich ver moeid voelend door het dóen-meesle pen zijner gedachten aa.or z ij n we •reld, naar het stille paradijs, zooals hij het noemde, dat gevonden, niet verloren werd, als dat van Milton, voegde hij er lachend bij. Toen won zijn natuur van onver saagd strijder het weer van zijn melan choüeke stemming en kwam de bus inessman te voorschijn. rïüüslBü veür uaii'ioS. Verschillende Chineesche curiositei ten hebben de Duitsche troepen uit China meegebracht; een allereerste plaats bekleedbn daaronder de zijden kleedingstukken en stoffen. Het porcelein, brons en snijwerk is niet van het fijnste soort, maar de be werkte zijde, die men uit Peking heeft meegebracht, is van dte fijnste en zeer antiek en dat wil heel wat zeggen, daair de Chineczen zelf groote verza melaars zijn van hun alom bekende zijden kunstarfcikelen. Tengevolge daarvan wordt veel antieks geïmiteerd en die meeste in den handel voorko mende zijde is niet echt. De naboot singen lijken bijzonder veel op de ori- gineele, omdat men in China de kunst verstaat, door chemische praeparaten de kleuren te doen verbleeken, zoodat het zelfs voor kenners moeilijk is het aakte y.v: «ühte to onder scheiden'. De voornaamste Chineesche zijde- bewerking is tegenwoordig in de pro vincie Tachekaing en Ln Kiangsu, waarin Sjanghai ligt, de hoofdhaven voor den uitvoer van zijde. China levert meer zijde dan alle overige we reldstaten te zamen. De beste zijde en de meest kunstig bestikte houdt men ten behoeve van het hof te Peking. Een ontelbaar aan tal menschen ontvangt door het be werken van zijde zijn levensonder houd, want niet alleen vrouwen, maar ook mannen zijn in diie kunst thuis. Verreweg de mooiste artikelen van deze soort worden gemaakt in die keizerlijke fabrieken te Kangtschan. Sutschan en Nanking. Deze kostbaar heden komen echter vooreerst niet in den handel, daar het den mandarijnen streng verboden is daarvan iets te ver. koopen. Alles wordt naai' het hof te Peking gezonden. Daar wordt het al lerbeste voor de keizerlijke familie uitgezocht, wat overblijft wordt ver- deeld onder het. groot aantal hovelin gen en andere keizerlijke beambten. De artikelen, die niet in de keizerlij ke fabi'ieken vervaardigd en voor den uitvoer bestemd zijn, bestaan hoofdzakelijk uit shawls, tafelkleeden en vuurschermen; zij kunnen meeren- deels niet in vergelijking komen met de Pekingsche kunstproducten. Voor Peking werken alleen mannen. Het werk door mannen verricht onder scheidt zich hoofdzakelijk door iets karakteristieks in de samenstelling, terwijl) het vrouwenwerk mede uit munt door fijnheid van steek. Op een brillefoudraal van zes duim lengte en twee duim breedte telde men eens niet minder dan 20000 steken. De oudste berichten omtrent zijde industrie komen in overeenstemming met het voorgaande ook uit Oost-Azié. De gemalin van keizer Huangti moet de zijde al 2600 v. Cli. ingevoerd heb- IDs IvIillioeri.s3s.-E3xferi.is. In het laatst der 18e eeuw overleed Zij kregen de erfenis niet. doch stier Eenige1 jaren echter na deze beide I te Haarlem kinderloos de heer Pieter j ven kinderloos in den bloei hunner begrafenissen, belegden een naar ad 1 Teyler, die in zijn leven een aanzien* I jaren. De erfgenamen vonden niets vocaten een vergadering van .erf.ge- I lijk vermogen had bijeengebracht. I dan een groot aantal kwitanties" van I namen van den heer Pieter Teyler" en onze beloon'ingen. onze winsten ook dikwijls groot. Daar zal ik u eens een paar staaltjes van vertellen. Uit de diep'te van den Stillen Oce aan heb ik de brandkast gehaald van de ..Venusberg", die 20.000 pd. et. be vatte. waarvoor ik 2000 pd st ontving. Enkel voor de ontdekking maar ook de zekerheid gevonden te hebben het was op de Westkust van Afrika van de „Thomas Russel". met 24,000 pd. sit. waarde aan platina inde ik 2400 pd. st. Uit die „Alphons© XII", gezonken bracht ik drie millioen francs te voor schijn in klinkende munt en mijn deel was 300,000 francs. In 1780 gedurende den onafhanke- lijkskrijg der Amerikanen zonk de „Newton' en had men tevergeefs ge tracht zeker wel tienmaal het wrak te ontdekken dab geheel de soldij der Engelsche troepen in zijn romp be vatte, meer dan twee millioen ponden sterling-, alles in staven 'of gemunt goud en zilver. Ik bracht geheel den inhoud ongeschonden boven en ont ving 20,000 pd. st. voor mijn deel 1 En nu denkt u, mijn waarde heer. als u mij hier zoo rusltig ziet genieten van mijn rariteits-kabinet, dat ik ge heel rusteloos blijf, tot Vriend Hein mij wenkt. Neen .daarvoor is Bob Dalton te zeer gehecht, verslaafd aan zijn duike- rijen, maar hij duikt nu enkel maai als er groote ondernemingen op touw gezet worden, waarmede hij geld, veel geld kan verdienen, want Bob Dalton is philantroop in zijn verloren oogen- b likken en die zijn. Go de zij dank, vele. Dan zorgt ie voor de ouwe zee robben, dat die een gelukkigen ouwen d|ag hebben, als ze genoeg van dien bujleibak hebben, dlie bov^n op z'en kruin veel geweldiger spookt dan het er uitziet in zijn ingewanden. De volgende maand vertrek 'ik naar het eiland Ceriqo, waar de schepen zijn vergaan precies waar weat ik ook niet die Sylla zond naar Ita lië, zwaar gevuld, tè zwaar is geble ken met de schatten van het geplun derde Griekenland. En het volgend jaar gaan wij de galjoenen zoeken in men zegt van meer dan 60 mlilioen "ui den advocaat der overledenen, en ze van alle zijden stroomden weer de de Baai van Vigos, die daar in 1707 den. Dit geld kwam! ten deele ten besloten, opdat het vermogen der er- liefhebbers toe. ten gronde gingen, geladen met de goede aan eenige nuttige instellingen, fenisjagers niet nutteloos verspild zou Ook heden ten dage is het aantal schaftten van Peru en Mexico. doch zou grootendeel svervallen aan zijn, de erfenis-kwestie opnieuw in personen, dat zich gerechtigd acht op En Bob Dalton's oogen fonkelden toen hij dacht aan nieuwe avonturen, maar hij bedwong zich en vervolgde zeer kalm Mijn waai'de heer, wilt u gelooven. dat het mij bij de bestaande armoede zoo hier als elders zoo innig leed doet dat er zoovele kostbare schatten od den bodem der zee verborgen liggen en dalt wij haar die niet ontnemen, ze haar niet wéér ontstelen? Wat kon bij dergelijke exploitatie maar geen (je naaste bloedverwanten. j handen van een advocaat te stellen, een deel dier miilioenen-erfenis. ver- speculatie dan van wouJd-be-goud, j Een achterneef en een achternicht, j Het toeval wilde, dat de laatste van j bijsterend groot. En hun aantal zal vraten! veel leed verzacht worden. 1 niet tevreden; met deze beschikking, deze erven stierf op denzelfden dag j groot blijven, misschien nog aanproei- veel ellende voorkomen j trachtten de geheele nalatenschap als de advocaat in wiens handen de en, als né honderd jaren en meer de Ik heb medelijden een .andle'r j 'soort médelijden ditmaal met de ziel- itjes, de bloeden die hun geld steken j in laffe soms het licht schuwende en zoo weinig gevaarlijke speculaties van uw financiers der groote Beurssteden. Als ik bedenk dat de zee, ons gren zeloos domein van exploitatie drie vierde van den aardbol inneemt, die vraatzieke, als ik naga dat men ze peilt, die groote slokop, tot op 4000, 6000 en 8000 rneter diepte, en dat wij. duikers van naam nog slechts tot 25 voet gedaald zijn, dan moet ik als eerlijk man toch zeggen dat de Mensch troits zijn groote macht over elemen ten. trots zijn vindingrijkheid in dui zende wijduiteenloopende gevallen, lïier toch bitter weinig deed in al die eeuwen. Is de Mensch dan zoo bang voor die kolos? Of is het geen vrees maar eer bied? Ik verliet Bob Dalton zonder hem antwoord te hebben kunnen geven op die vraag. ji JUUL i| Ij fa 1 jij W L._ Z'\ nn l n>. ll}^ /Élilii 1 t g r° ben. Tot in de zesde eeuw na Clir, bleef de zijde-industrie tot China en eenige landstreken om het Hemelsei]» Rijk beperkt. De zijde zelf was bij de oude Grif ken al bekend; zij betrokken gemaakte zijden kleeren uit China of ook wel dt ruwe stof in cocons of gesponnen. Aa nhet einde van de republiek bt- gonnen de vrouwen in Rome ook zij. den en half-zijden kleeren te dragen, maar ze was toen nog zoo kostbaar' dat het diragen van zijden, kleeren va» hooger hand verboden werd. Als plotseling die heftige winterkou, de zich doet gevoelen zooals dezer da- gen of ook wel ais zonder die hevige koudie een sterken wind op onze ven- sters blaast, dan ziet de huisvrouw spoedig naar haar, tochtkussens om, daar de ramen dikwijls voor een on gewenschte ventilatie zorgen. Vroeger gebruikte men daarvoor alleen sierlijk bewerkte kussens die op de venster bank gelegd, alleen den tocht tegeu- hield aan den onderkant van ke; raam, tegenwoordig beschut men zich ook tegen de zijkanten door er op halve meter hoogte kleurige wollen shawls voor te hangen. Praktisch; zijn deze artikelen, maar ook af naam voor het oog? Neen, het sierlijke is daarbij niet met het nuttige ver- eenigd, dunkt me. Wie geeft een meer elegante wijze aan om ons des winters te beschermen tegen de luchtige bouw. orde van tegenwoordig? Huishoud >el ij ke recepten. Haringgerccht. I. Wasch eenige haringen, leg drie dagen in melk, die dagelijks vér. veracht wordt, wasch de visschen nog eens in water, snij den rug open, neem de ingewanden er uit, leg in p'.aaU daarvan gehakte citroenschillen versche boter in de haringen, bestrij den bodem en wanden van een stoof- schoteltje met versche boter, strooi daarin wat beschuitkruimels, leg daar. in die haringen en laat het geheel even op een matig vuur bakken. Het ge recht wordt met gebakken aardappelen en zuurkool gegeten. II. Om rijst zoo goed' mogelijk te ko ken, zoodat ze mooi zwelt, moet ze dén vorigen avond in water gezet worden, zoodat de rijst door het water even be dekt is. Den volgenden dag moet het- zelfde water voor het koken gebruikt worden. Op die wijze wordt de rijst uitstekend. machtig ite worden. Maar hoe? Een advocaat werd geraadpleegd en deze ried hun samen te trouwen en hem daarna de actie van de millioenen- erfenis op te dragen. Deze raad werd opgevolgd. zaak geweest was. En tengevolge van het beroemde erfenis-proces werd de erfgenaam met den wagen van het armbestuur naar 't kerkhof gereden, terwijl de advocaaJt met groot© pracht en praal ter aarde besteld werd. „erfgenamen van Pieter Teyler" an- dernïaal ter vergadering worden op geroepen. I. Een slaapkamer. Hemelsche mane schijn. Open raam. Zoele zomeravond lucht. Dennengeur Zelfs Apie is op het punt poëtisch te worden; maar Bcts blaast de kaars uit, blaast de kaars uit, terwijl er een domper bij ligt! Dat doet Agatha idladelijk in bed stappen; ze bergt haar neus achter 't beschot van de bedstee, diep in hel kussen. Voor het eerst in Apie (Apie is de verbastering van Agatha; haar broer vond haar naam te mooi en heeft hem naar zijn smaak veranderd) voor het eerst is Apie blij, dat er ia het boersche buitentje bedsteden zijn. Au. ders slaapt ze oneindig liever in frisch, open ledikant. Als ze haar neus weer buiten boord] Schetsen van DEKA. Haar ja-woord. 't Jonge, wat rijdt dat lekker, zoo met den wind in je rug, en het zonnetje vooruit! hé, Anniel zei hij hartelijk. Hij had al den geheel en middag met haar gereden, wat niemand gek vond, want ze waren neef en nicht. Toch was er iets bijzonders tusschen hen, zoo ongemerkt,, zonder dat iemand het wist. Hij hield van haar al lang. Van haar mooie sprekende oogen die vol waarheid waren, van haar zachte bruine haren, het melkwit van haar fijn gezichtje met aan heide zijden een sterk sprekendi blosje. Met den oogen van een minnaar had hij, bij oom en tante op visite komend, ge volgd dat soepele, gracieuse figuurtje, de lieve bewegingen der kleine hand jes, en ook, ja haar zachten, meegaan- den aard. Hij hield van haar, en dat had ze al lang gemerkt., met de fijne opmerkings gave van jong meisje dat vrouw wordt. En 't speet haar voor hem, dien goadien jongen, want, zie ze dacht steeds aan een ander. Die ander was haar buurjongen, buur „heer" mocht hij nu wel heeten. Maar ze dacht nog altijd aan haar buurjongen, omdat ze hem al kende van haar jeugd af; en 't liefstwijlde zij in gedachte daarbij: toen hij nog een klein, wijs kereltje was. die er zoo grappig uitzag in zijn lang blauw mors-boezelaar, met zijn. leuke blon de krulletjes. Samen hadden zij in een van diie heidie tuinen, die recht •naast elkaar lagen, gewroet in de zwar te aarde, tulbandejs hakken die, of schommelend onder den hoogen linde boom, op 't frissche bleekveld] e. Later ging hij naar school, leerde veel vreemds en kreeg vriendjes, later vrienden, 't Rukte hem uit zijn oude, intieme omgeving. Daarom begon de vriendschap wat Ia veranderen, ver minderen niet, och neen, waarom? maar het bepaalde zich tot een vrien delijker groet eerst, daarna tot deftig afnemen van 't heerenhoedje. Zij ging ook naar school, natuurlijk. Maar dit duurde niet zoo lang, daar was zij meisje voor, en de werkzaam heden waren niet zoo veel in getal. Ze zou niet verder studeeren, dus 't was niet noodig dat ze meer wist. Dat maakte idat zij meer gelijkma tig bleef voortleven, met de gedachten j van vroeger in zich. Blij was zij als 'n kind, wanneer ze hem gezien had op straat of in den tuin en een klein groetje had gekregen. Blij waarom wist ze eerst zelf niet, maar later begreep ze het omdat zij van hem hield. Niemand die het vekmoedde, nie- mand, want zij borg die gedachten, heel diep in zich weg. Niemand mocht het weten, niemand zou er om schert sen, of met ruwe vingers haar teere liefde betasten. Alleen voor zichzelf hield zij het, en droomde er over, P mooie zomerdagen als zij buiten was. Annie wat ben jij stil? zei hij op eens. Vind' je het hier niet aardig, laten wij dan maar afbinden, dan breng ik je naar huis! O, toen, ben ik stil? vroeg zij verward, hang dat hij zou begrijpen waarover zij dacht, een beetje verlegen. Neen, "t is hier wel aardig." Wat klapperen die vlaggen! Ik ge loof dat ze den goeden kant uitwaai en, niet? Wij houden vorst, heerlijk'. In de tent hadden muzikanten plaats genomen, en schor bliezen de koperen instrumenten in wals-tempo naar bui ten. Maar hier, in de winterkilte op het ijs, waar anders niets te hooren was dan het harde gekras van scher pe ijzers, deed het toch wel aardig, en vroolijk haar handje in de zijne leg gend, reden zij voort naar de tribune, waar het een gewarrel was van rijden de menschen. Opeens hield zij stil, met 'n kras, 'n uitroep van pijn slakend. Wat is er, wat scheelt er aan? iroeg hij bezorgd. O, niets, ik geloof dat mijn handen wat knellen. Hij knielde al neer, bereidwillig cavalier, en bond ze over, zoo zor^m- dig mogelijk. Maai- ddt was het niet. In de veirte had zij gezien, wat zij den geheelen middag al verwacht had haar jongen, haar buurjongen, met een meisje, 't Gerucht had al dagen lang geloopen onder de vriendinnetjes Heusch, Marietje ja, *t werd een engagement. Men had ze zamen zien j loopen tegen donker op straat, en ze waren al bij den drukker ook geweest, om kaartjes. Zij had gezien hoe ze samen binnen kwamen gearmd. Hij, hier en daar vrienden groetend zij een kennisje aansprekend, en hartelijk lachend; dan handgescliud als werden zij gefelici teerd. 't Was er door dus toch? Dat had haar ontlokt dien kreet van pijn maar nu was het al over. Heel bleek keek haar gezichtje naar de tribune, van waar ze weldra zou-1 den afrijden. Maar Annie, er scheelt je werkelijk wat. 'k Geloof dat de kou je bevangt. Kom laten wij naar het chocoladehuis je gaan, zei Frits bezorgd, toen hij, opstaand, haar aankeek. Gewillig ging zij mee. Nü had zij gezien, hoe die twee daar die handen ineen legden, en dapper opreden tegen den harden wind, die verstijvend over de baan blies. Op den schrik was een heftige ont roering gevolgd, als een ontspanning, zij voelde zich vermoeid en verdrietig opeens, maar toch ook kooke en bruischte het daar binnen een beetje; ja harder zelfs dan men van het zach te meisje verwacht zou hebben Frits merkte dat zij vriendelijker werd, genadiger dan zij den ganschen middag nog geweest was. Wel met iets eigenaardigs in stem en bewegingen iets beslists, maar dat zag hij niet goed, zoo liefde-glans ten zijn oogen. Knusjes warm zaten zij tezamen in een hoek van het cho coladehuisje, vlak bij de kachel, die vurig-gloeide, in het halflicht van den na-middag. Hij was :n sympathieke, trouwe jongen, van groote aanbankeli jkheid;, en hij hield zielsveel van haar. Dat merkte ze hoe langer hoe meer,uit zijn stem die warmer, weeker werd, uit zijn vortrouwelijk, aardig gefluister, uit zijn zorg toen zij weer naar buiten gingen. Lekker stopte hij haar eerst dn; zat 't bontje zoo goed'? Wacht ze moest dien kraag van haar manteltje ook maar opslaan. Hij zou voor nog zooveel niet willen, dat zij bij en met hem ziek zou worden. Weer die lichte trilling in zijn stem. Stil ging zij naast hem voort, over het steenhard; bevroren pad door die weilanden, dat naar de eerste huizen! van de stad leidde. Bloedrood ging de winderzon onder, 't Werd al kouder,! zij huiverde licht, en nam zijn arm. Zoo liepen zij voort, als 'n echt paar; hij zielsgelukkig over die ver trouwelijkheid, die earidelïjke over winning op het stijve kopje van zijn mooi nichtje; zij met 'n behoefte in liaar verdriet naar zijn sympathie, zijn steunen warmte. Die hield ten minste van haar, zuiver en oprecht. En toen zij thuis kwam begreep zij dat zij ,,ja" had gezegd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6