DE ZATERDAGAVOND
GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD".
J-A' T
T
Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud.
Haarlemmer Halletjes.
S3o. 78.
Zaterdag I Maart.
1902.
N/leest gelezen Dagblad In Haarlem en Omstreken.
ALLERLEI.
Ho© de menschen zich
oppakken
in woningen, vooral in de grootste ste
den, blijkt het best uit eene beschrijving
die de Weltspiegel geeft van een
Berlijnsch huis.
In de kelderwoning, rechts, in den
schoot der aarde haast, ligt de werk
plaats van een schoenlapper. Als de da
gen donker zijn, of het avond wordt, zie
je hem zitten bij zijn lampje, dat nog
niet daar electrisch licht is verdrongen.
In den tamelijk hellen schijn zitten de
schoenlapper en zijn vrouw gebogen
over hun werk, en arbeiden ijverig voort.
Als een geneesheer den zieke, zoo bekijkt
de man de kapotte schoenen en laarzen.
Moeilijke problemen heeft hij vaak op te
lossen. Doorgeloopen zooien en scheeve
hakken zijn de minste nog maar. Zijn
vrouw legt zich meer toe op de vrouwe
lijke voetbekleeding.
Die groentenhandel links onder den
grond schijnt goed te gaan! Wat 'n dienst
meisjes staan er te wachten tot ze ge
holpen worden. Prachtige kolen, heer
lijke consersen, worteltjes, uien, en wat
niet al meer. Er is hier een frischheid
van de velden, waar al dit lekkers van
daan kwam.
Hoe anders werkt dit groote vat op
mij, gevuld met edelen Spaanschen wijn,
dat ik opgesteld zie ir> de Bodega boven
den schoenlapper, op de hoogte van den
beganen grond, de straat. Ik zie ook een
blinkende batterij van flesschen, waar
van de kleurige etiquetten allerlei lek
kers beloven.
Wellicht dat gij na een goeden dronk
trek hèbt in een hartig hapje. Ga dan
in den worst- en vleeschwarenwinkel bo
ven den groentenkelder. Vooral tegen
den avond is het huis vol koopsters. En
als do zaak gesloten wordt is de lade
vol ietwat vette centen en dubbeltjes, en
ook wel grootere geldstukken.
Juist als het in den vleeschwinkel op
zijn drukst is, is het boven, op de bel
etage, waar een mode-magazijn is, stil
geworden. Het is een groote zaak, over
de geheele breedte van het huis, en de
dames komen voornamelijk in den voor
middag. Zij passen dan japonnen of be
stellen nieuwe. De tailleur omspant met
zijn meter zeer discreet de slanke tailles.
Jonge meisjes in dienst van het salon,
tooien zich vaak met de schoonste japon-
I,
nen om aan de dames te laten zien. De nieuw© President ©n Pro-
hoe ze staan.
feet der Mormonen.
Hier was dus alles ij delheid, maar in
de twee kamers hier boven wordt vaak
leed geleden. Links is een advocaat ge
vestigd en de bezoeker moet heel ern
stige gesprekken houden, over onder
werpen die hem niet alle even lief en
aangenaam zijn. Rechts wordt de kamer
vaak vervuld met de afgrijselijkste uit
roepen van schrik en pijn. De tandarts
zwaait er zijn tang, en oefent er zijn ver
schrikkelijk bedrijf uit.
Hoor hem zeggen, den huichelaar
„Wees maar niet bang, ik zal je geen
pijn doen!" en wip de tand of kies wordt
u uit den mond geboord.
Hooger steeds hooger; het wordt wat
vroolijker. De piano zingt zijn deuntje.
Maar 't komt er wat brokkelig uit, Men
geeft hier piano-onderwijs. Stil, nu
wordt het beter. Een smeltende tenor
zingt een lied. Er zijn gratis toehoor
ders! want de linker helft van deze ver
dieping wordt gebruikt door een kook
ster, die voor burgermenschen ellcen
middag een tafel aanricht. Zij mag er
wel goed wat voor vragen. Zoo, met
muziek, eet alleen maar een koning, 't Is
een gemengd gezelschap dat aan tafel
zit te eten. Een bonte rij zouden wij het
noemen. Wie weet of de dames en hee-
ren die hier toevallig samenkomen, niet
nog eenmaal twee aan twee, de voeten
onder dezelfde tafel zullen steken, als
getrouwde lieden. Moge er dan dezelfde
schoone eendracht wonen als hier!
En nu nog een sprong naar de hoog
ste etage, 't Is een dakkamer met boven
licht. Hier is het atelier van een photo-
graaf gevestigd. Hij is juist bezig iemand
te photografeeren. Die iemand trekt na
tuurlijk eèn gelegenheidsgezicht, wat den
photograaf de opmerking ontlokt: „kijk,
toch wat vriendelijker mijnheer!" Met 't
gevolg: dat de man nog leelijker kijkt!
Zie, dit is liet Berlijnsche huis. Van
het dak tot den kelder vele tegenstellin
gen tusschen arm en rijk, wel en wee. en
in alle kamers arbeid. Arbeid waar
door wij leven, niet slechts omdat daar
door het noodige geld in de portemon-
naie komt, maar vooral omdat de mensch
arbeid noodig heeft. Als ge niet arbeidt,
houdt ge u bezig met andere en slech
tere dingen. Want wij zijn er nu eenmaal
op ingericht om iets te doen.
Een gewichtige gebeurtenis heeft
zich kort geleden aan het Zoutmeer
(Vereenigdfe Staten), in de beroemde
bondsstad van de „Heiligen der laat
ste dagen" afgespeelde De twaalf
mormonen-apostelen hebben in hun
laatste concilie, de na den. dood van
Wilford Woodruff's leege plaats, we
der bezet. Alle stemmen vereenigden
zich op den hoogstverdienstelijken Jo
zef Smith, den neef van den grond
vester der Mormonenleer, die ook Jo
zef Smith heette, en in het jaar 1843
inKarthago in Illinois (V. S.) den mar
teldood voor zijn geloof onderging.
De tegenwoordige president is in
volgorde het vijfde hoofd van dit gods
dienstig genootschap, dat in de laatste
tientallen jaren zooveel van zich deed
spreken, en zijn propaganda haast over
de geheele aarde heeft uitgebreid'.
De nieuwe kerk werd1 in het jaar
1830 door Smith het eerst als geheim
genootschap georganiseerd. Aan haar
spits staat een president met haast on
begrensde macht, en aan zijn zijde
apostelen, profeeten, patriarchen, bis
schoppen, ouderlingen en priesters.
De leer grondt zich op het „Boek der
Mormonen", en op het „Boek van de
leer der Verbonden", evenals op den
willekeurig veranderden Bijbel. Het
nieuwe geloof stootte namelijk na de
invoering der veelwijverij op openlij.
ken tegenstand van de zijde der an
dere christelijke secten in de Ooste
lijke Staten. Na het z.g. bloedbad van
Chicago, waarbij Smith met zijn broe
der en honderden zijner aanhangers
als offers vielen, trokken de Moi*mo-
nen onder Brigham Young's aanvoe
ring naar de woestijn van het Zout
meer, en schiepen daar door onver-
moeiden vlijt de bloeiende nederzet
ting, die zij het nieuwe Zion of Nieuw-
Jeruzalem noemden. De kolonie ge
dijd (Je, dank zij het haast wonderbaar
organiseerend'talent van Young en de
grootsche propaganda in alle landen,
zoodat het aanvankelijk getal van
15,000 aanhangers tot over de 250,000
aangroeide.
De Regeering der Vereenigde Staten,,
d'ie het grondgebied aan bet Zout
meer in het jaar 1848 op Mexico ver
over had, duldde aanvankelijk dezen
sbnL -jJ/*
- 9 f
„©speost zDis-crrEe".
Omtrent het onlangs openbaar ge
maalde Engelsch-Japansche verdrag,
dat nog steeds dagelijks besproken
wordt in de leidende politieke orga
nen van alle landen, heefit Lord Lands-
downe', de Britsche minister van bui-
tenlandsche zaken, na het bekend wor
dien van den inhoud van het verdrag,
in het Lagerhuis verklaard „Het doel
van het verdrag is in de eerste plaats
de handhaving van het status quo in
liet uiterste Oosten; in de tweede plaats
de handhaving van die soort handels
politiek die gemeenlijk genoemd wordt
de „politiek van de open deur", en in
de derde plaats de handhaving van den
vrede in het Uiterste Oosten."
De open-deur-politiek, dii. de poli
tiek, die bedoelt de openstelling der
Chineesche havens te verkrijgen voor
den Europeeschen handel, dus in de
eerste plaats voor den Britschen han-
j del. is steeds door Groot-Brittannië,
j om redenen van eigenbelang natuur-
lijk. nagestreefd. De tijden, dat enkele
I handeldrijvende natiën, als Nederland
j bijvoorbeeld nog in die 18e eeuw bii
zondere voorrechten genoten, ja, zelfs
I het monopolie bezaten van den lian-
I del in sommige havens in het Uiter-
ste Oosten, is door deze1 open deur
j politiek vrijwel verdwenen.
Op de plaat wordt tiet Engelsch Ja-
pansch verdrag-, voor zoover het betrek
king heeft op de open-deur-politiek,in
caricatuur gebracht
Mevrouw Handel is per rijtuig ge
arriveerd voor het paleis van den Chi
nees. De palfrenier Japan biedt haar
door het openen van heit rijtuigportier
hulp bij het binnengaan en de koet
sier Engeland duwt de deur open, die
toegang geeft tot het paleis, jzoodat
Handel er ongestoord kan binnengaan
Achter in de gang staat de eigenaar
van het paleis onbeholpen en onmach
tig 'toe te zien, hoe vreemden den baas
spelen in zijn woning.
kleinen staat binnen haar maclits- i
kring.
Toen echter de „heiligen van den
jongsten dag" in den loop der tijden]
in de meest verwoede, haast heiden-1
sche dwaasheden vervielen en met!
hunne polygamistische denkbeelden
staatsgevaarlijk begonnen te worden,
trad de Regeering te Washington met
geweld tegen hen op, verbood de veel
wijverij en herstelde de orde. Utah
kreeg in het jaar 1894 zijn eigen re
geeringen werd in het volgend jaar
in de Unie als staat opgenomen.
De nieuwe mormonen-president is
een groot, ernstig uitziend man, met
langen grijzen baard. Het moe't een
eigenaardig, maar indrukwekkend ge
zicht zijn hem een dienst te zien leiden
in den grooten tempel van Zoutmeer-
city. De groote zaal van het hooge
gebouw met d'e zes torens der naties,
ziet er uit als een reusachtige concert
zaal, waartoe het orgel (bij het taber
nakel) niet weinig meewerkt. Van de
wijde galerij met dl hooger klimmen
de banken ziet men neer in het ruim,
met honderden stoelenrijen; 10,000 ge-
loovigen vinden hier plaats. Zóó prach
tig is de accoustiek dat zelfs zacht ge
fluisterde woorden voor alle aanwezi
gen duidelijk waarneembaar is.
Sen Zaterdag avondpr aatje
Het bestuur van de Haarlemsehe
Koetsiersvereeniging heeft aan den
Raad' gevraagd om in de algemeene
politie-verordening maatregelen te ne
men tegen het besturen van rijtuigen
door jeugdige personen. Ik meende
eigenlijk, dat er al iets van dien
aard bestond. Mocht de Raad
öf nieuwe bepalingen willen opnemen
öf bestaande bepalingen verscherpen
dan recommandeer ik meteen de
vrachtkarren en vooral de handwagens
in de aandacht. Het gebeurt vaak,
dat kleine kleuters loopen te duwen
achter hoogbeladeii wagens, die ze
zelfs niet kunnen overzien, nog veel
minder in de hand hebben. Daalt
zoo'n wagen een hooge brug af, dan
gaat hij feitelijk en letterlijk met den
jongen ervan door en moet iedereen
die het ziet bewonderen, hoe hij zich
eraan vastklemt en zoowat naar bene
den laat rollen, met de handigheid,
die alleen door ervaring wordt verkre
gen. Dat er bij zoo'n gelegenheid' nie
mand onder zoo'n wagen raakt, mag
een van die wonderen heeten, welke
we in het drukke stadsverkeer meer
onder de oog-en krijgen.
Een verbodsbepaling tegen bestuur
ders van die afmeting zou voor het
publiek en voor de bestuurdertjes zelf
een heilzame zaak wezen. Zulke kin
deren zijn nog veel te jong om hen
met de verantwoordelijkheid van 't
besturen van een wagen te belasten:
Laat ze liever gaan spelen.
Jawel, maar waar? In de stad mag
het niet, van de openbare speelplaatsen
is niet veel terechtgekomen. Waar
moeten ze heen? De meeste ouders,
.door het bezwaar van de onmogelijk
heid! van toezicht gedwongen, hebben
niet graag dat hun kinderen ver weg
gaan en zoodoend is ook het weinig je
duin, dat nog niet formeel afgeslo
ten werd, voor hen een onbereikbaar
ideaal. Daarom is het des te meer
jammer dat de onderwijzers niet meer
steun krijgen voor de schoolreisjes en
dat de yereeniging Door vermaak tot
Nut zich daar niet heeft willen voor
spannen.
't Is waar, d'e lieve jeugd maakt het
er niet naar om de sympathie van het
publiek te veroveren. Vooral na een
sneeuwbui zijn veler gemoederen met
bitterheid vervuld. In plaats dat de
jongens met elkaar sneeuwballen
gooien, wat een aardige oefening in
kracht en behendigheid wezen zou,
hebben ze het bijna regelmatig op de
voorbijgangers voorzien, die allen
min of meer weerloos tegen dien aan
val overstaan.
Daar is de oude heer, die langzaam
komt aanwandelen. Vóór hij den eer
sten sneeuwbal naar 't hoofd krijgt
heerscht er nog een kleine aarzeling,
laatste restje van eerbied voor den
ouderdom. Heeft eenmaal de belha
mel van de troep het eerste schot ge
lostdan vliegen de witte ballen den
armen man om de ooren, die dreigend
stilstaat en een gebaar maakt alsof hij
naar hen toe wil komen. Eén oogen-
blik van schijnvlucht dan komen
ze weer terug, driester nog en besto
ken den ouden man tot hij buiten
schot is of zij eein nieuwen, interes
santer pr.ooi gevonden hebben. Nog
erger zijn. dames er aan toe, maar de
zen hebben gelukkig vaak een para
pluis bij zich, die als kogelvanger
dienst kan doen.
Jonge meisjes van twaalf tot zestien
jaar zijn in de dagen van sneeuw als
't ware vogelvrij verklaard verklaard.
Haar in een witten wolk van vliegende
sneeuwkogels te zetten schijnt een
groot genot, haar in te wrijven een
heerlijkheid. Ja, ik heb wel eens ge.
zien, dat jongens gooiden naar een
paard dat voor een rijtuig liep, zoo-
dat de koetsier de handen vol had om
het verschrikte dier te houden.
Al deze voorwerpen van jongens-
sneeuwpret zijn feitelijk weerloos: de
aanvallers achtervolgen is roekeloos,
hen inhalen vrijwel een onmogelijk
heid. De slachtoffers kunen wel niet
anders doen, dan den aanval onder
gaan met de grootste hoeveelheid ge
latenheid, die zij bijeen kunnen ver
zamelen1, wat in den regel niet veel is.
Maar van dë sneeuwbalgooiende jon
gens is 't onridderlijk! Gaat het ge
slacht achteruit? Of verbeeld ik het
mij maar, dlat wij in onze jeugd! wel
elkaar slag leverden, maar er meteen
voor zorgden dat we het niet op ouden
en zwakken gemunt hadden? Ben ik
vergeten, welke wandaden we toen
zelf uithaalden? 't Is mogelijk, maar
dan neemt dat toch niet weg, dat de
jongen van tegenwoordig niet ridder
lijk is. Althans niet in dagen van
sneeuw.
Maar laat ons hopen, dat deze da
gen voorbij zullen wezen. Het is van
daag 1 Maart en al is daarmee nog
niet gezegd), dat de winter voorbij is,
dan volgt er toch zeker uit dat de lente
nadert. Er waait buiten al zooiets, dat
den aandachtigen mensch een indruk
geeft van komend voorjaar. Voorname
lijk bespeurt hij twee soorten van geu
ren: één soort, die hij met geen moge-
gelijkheid. onder woord/en brengen
kan, omdat ze zoo gering, zoo verba
zend gering is, dat het haast wel
schijnt alsof ze niet bestaat, maar al
leen het product is van onze naar die
lentegeur verlangende verbeeldings
kracht.
De andere geur, ja wat zal ik daar
van zeggen? Dat is een geur, die nie
mand in twijfel laat omtrent haar oor
sprong, een brutale geur, ik zou bijna
zeggen een tastbare geur; het is eene
geur die de vader is van alle andere
geuren, tot die van lentelucht incluis.
Zonder deze geur zou er geen geur
zijn rozen en jasmijn het is, en nu
verzoek ik toegevendheid van den le
zer: het is de mestgeur.
Nu haalt menig lezer en zeker menige
lezeres den neus op. Dat heb ik ook
dikwijls gedaan en 't zal mij nog wel
eens meer voorkomen. Maar toch
schijnt het, dat we met ons neusop-
halen ongelijk hebben en dat bet in
derdaad zoo erg niet is. Hoe kon het
anders gebeuren, dat werklui van die
welbekende S. R. vaatjes-schuiten
's morgens met smaak en eetlust boven
op hun schuit kunnen happen van de
boterhammen,, die ze vasthouden in de
zelfde handen, waarmee ze daar pas
hun nuttig werk hebben verricht?
Hoe is het anders denkbaar, dlat een
mestschipper, met nijvere hand aan 't
lossen van zijn scluiit meewerkende,
met diezelfde nijvere hand het brood
aanneemt van den bakker en dat aan
zijn vrouw toewerpt, die bij het op
vangen volstrekt geen teekenen van
afkeuring of van verbazing geeft?
Waarschijnlijk zijn wij wat kieskeu
rig uitgevallen, wanneer we zooiets
niet kunnen begrijpen. Een van mijn
bekenden deed me het volgende ver
haal: Een mestschipper lag met zijn
schuit in de Leidlschevaart en loste zijn
waai'. De loopplank en de weg vóór
de schuit droegen de duidelijke spo
ren van het artikel. Opeens stond er
een onheil te gebeuren. Het zoontje
van den schipper, een broekeman
netje van twee turven hoog, was de
loopplank overgewandeld en stond' op
het punt de wijde wereld in te gaan.
Gelukkig was het moederoog aanwe
zig. Mama stapt op kousen (ze gunde
zich geen tijd om schoenen aan te
trekken) de loopplank over en den weg
op, die zooals ik zei sporen droegen
van de lading. Intusschen was de
kleine reiziger door de een of andere
oorzaak zijn evenwicht kwijt geraakt
en lag te spartelen op den weg, dJie
zooals ik meermalen deed opmer
ken sporen droeg enz. De door be
zorgdheid' gevleugelde moedervoet had
den vluchteling derhalve ai gauw ach
terhaald en hij werd in eenigszins
eigenaardigen toestand teruggebracht
naar zijn punt van uitgang, de vader-;
lijke schuit. Hier had het laatste be
drijf van het drama plaats. Moeder,
verontwaardigd door beangstigde lief
de, gaf haar lieveling een pak slaag en
vader, blijk gevende van een prijzens-
waardigen zin tot netheid1, greep hem
daarna stevig bij den kraag en sopte
hem af in de Leidsche vaart, waarna
de zondaar op het hoogste punt van
de schuit werd neergezet om in de
zon te drogen.
Bij wijze van boetedoening voor dit
verhaal bied ik aan elk van mijne ge
achte lezeressen in gedachten een fla
con echte oppoponax of Vanille de
Bresil aan en ga tot iets anders over.
Wij in de stad behoeven die Leidsche-
vaarttooneelen niet te zien, maar het
veel griezeliger gezicht van een hond
die overreden wordt, kunnen we in de
stad niet ontloopen. En dat komt of
en toe nog wel eens voor. De electri-
sche traan maakt zich op deze aller
modernste manier nu en dan tot hon
denslachter.
Ik neem d'at aan de wagenvoerders
niet kwalijk, verwonder mij integen
deel erover, dat er nog niet veel meer
gedierte wordt overreden, maar Ik
heb mij wel eens afgevraagd waar da
vangnetten gebleven waren, die de wa
gens vroeger hadden en die allicht
menigen hondendood zouden hebben
kunnen voorkomen.
Dit belangrijke geval scheen mij
een officieele informatie overwaard^
ik heb derhalve het kantoor van. de
Enet opgebeld en mijn vraag gedaan.
Het antwoord luidde, „dat de vang
netten in de reparatie zijn, maar dat
ze weeft- aan de wagens komen". Ik
geef het bericht precies zooals ik het
kreeg aan dte lezers over en doe daar
bij opmerken, dat aangezien de vang
netten al maandenlang niet meer aan
de wagens zitten, de reparatie klaar
blijkelijk met loffelijke zorgvuldigheid
geschiedt.
FIDELIO.