S m 7
Licht en Schaduw.
HELDENDICHT.
Rubriek voor Öames.
ALLERLEI.
AAN GENERAAL DE WET.
O, held der helden ziel van 't Boe
renvolk,
Schier zonder weerga in het groote
lijdensboek
Der menschheid, zoo vol haat en
strijd steeds haar lot vloek.
Hoe zal ik n bezingen? Zijn een tolk
Van 't. leedgevoel, verbazing en be-
wondfring
Van duizenden, millioenen op deez'
grooten aard',
Wier harten trillen wier gevoel toch
is gepaard
Met diepen afkeer haat voor den
ellend'ling,
Den man van zaken, Rooinek bijge
naamd,
Wiens lust en leven is geweest, en nog
Te rooven en tej moorden, zooveel hij
vermag,
De zwakken, altijd werd het sluw
beraamd.
Maar 't Boerenvolk heeft meer dan
ooit getoond,
Van welk een taai en kostbaar hout
zij zijn gesneden,
Hoe onversaagd en dapper zij steeds
streden
Moog 't met een zegepraal worden be
kroond!
En Albion's ster is lang reeds aan het
tanen,
Door boos geweld en snoodheid' kwa
men zij niet ver,
Maar schitterender steeds en schooner
blinkt die ster
Van 't Boerenvolk, daar ginds aan
's Hemels banen.
Met mannen, als De Wet, Botha en
De la Rey,
En nog veel andere dappere, kloeke
leiders,
Aan 't hoofd van al die onversaagde
strijders
Wordt 't brave Boerenvolk misschien
nog eenmaal vrij.
Maar onder al die mannen is De Wet
De grootste held van al die Boeren-
heldlen,
De wereld zal zijn roem en eer ver
melden,
Op hem werd1 't meest van allen steeds
gelet.
Altijd was hij den Rooinek steeds te
snel,
Nog nooit was hij voor "t Brïtsch ge.
broed te vinden,
Al zochten zij zich gek, om 't oog
haast te verblinden,
Al braakten hun kanonnen vuur en
hel.
Hij ijlde steeds maar door van Zuid
naar Noord,
En overal links en rechts door 't groote
Boerenland,
En hoeveel Rooineks liet hij bijten in
het zand,
Bezing zijn eer en roem in schrift en
woord!
Nog nimmer was hij bang, maar altijd
vlug,
Hij stelde zich maar steeds in 't grootst
gevaar,
Aan 't hoofd van elke kleine, dapp're
Boerenscliaar,
Doch steeds trok hij desnoods, bijtijds
terug.
Wat heeft hij in den laatsten, hangen
tijd
Door al zijn schitterende wapenfeiten,
('t Zal Kitchener en Cie wel bitter
spijten!)
Zoo menig kloppend menschenhart;
verblijd.
O! brave held, van ver reikt u de hand
Een man, die krank ligt, u gedenkt in
beden,
Een schoone toekomst volge op 't ver
leden,
Met recht en vrijheid voor het Boeren
land.
JOHAN KEMPERS.
Diaconessenhuis.
Haarlem, 20 Febr. 1902.
nen maken zoo goed uit elkaar, dat zij
zich zelden vergissen in de beteekenis
van de eenige taal, waarin de kleintjes
zich kunnen uitdrukken.
De uitingen van hunne misnoegd
heid verschillen niet alleen naarmate
van den leeftijd, maar ook naarmate
van de oorzaak dier misnoegdheid.
Sommige menschen hebben de over
tuiging. dat hun kinderen, die schreeu
wen, ziek zijn, anderen meenen zelfs
te kunnen nagaan ofu het schreien een
gevolg is van Hoofdpijn of wel van
maagpijn. De moeder alleen hoort dat.
Een woedend geserheeuw is het ge
volg van boosheid.
Een zeurig geschrei beteekent slaap.
Een snikkend geluid wil zeggen ver
driet.
Een schel geluid beteekent storing
in den slaap..
Een jammerend gehuil niet verge
zeld van tranen is een kreet van hon
ger, het is zeer karaktaristiek.
Een kort. scherp, doordringend ge
luid, terwijl het hoofd daarbij heen
en weer geworpen wordt, is een uiting
van oorpijn.
Misschien zijn er veel moeders, die
bij liet lezen van deze regelen haar
eigen ondervinding herkennen en mis
schien zijn er veel jonge moeders, die
onwillekeurig meer op het karakteris
tieke van het schreien harer kinderen
gaan letten. Het geeft een groot gemak
omdat schreien de eenige taal is, waar
in het kind haar verbroken evenwicht
kan kenbaar maken
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
Om de visclivlekken van vorken te
verwijderen, moeten zij na afgewas-
schen te zijn, een paar minuten in
den oven gelegd worden.
Een teervlek op kleeren is weg te
maken door met een stukje spek over
de vlek te wrijven, het er een uurtje
op te laten liggen, totdat de1 teer week
geworden is. Dan moet het met warm
water en zeep uitgewasschen worden
en nagespoeld in helder regenwater.
i
Een vrouwelijke arts te Parijs is
bezig met haar zuster een fortuin te
verzamelen op de volgende wijze
De zuster is corsettenmaakster.
Zij hebben haar beider bekwaamhe
den gecombineerd.
De patiënten, die zich aanmelden
worden door de(n) arts nauwkeurig on
derzocht, zij geeft daarna een beschrii
vingvan het corset, dat voor zoo'n ge
stel het mnist schaadt en met dat re
cept gewapend wordt de patiente in
een andere kamer gelaten, waar de
zuster de maat neemt van een corset
precies in overeenstemming met het
ipgegevene.
Die combinatie van arts en corset-
maakster moet zoo voordeelig zijn, dat
èn spreekkamer èn paskamer steeds
te weinig ruimte1 hebben.
Eenigen .tijd was het in New-York
gewoonte om bij gelegenheid van een
huwelijk de bruidsmeisjes te betalen.
Het zijn van bruidsmeisje was een be
trekking. Onlangs werd er in New-
York een bruiloft gehouden, waarbij
vijftien bruidsmeisjes, die alle haar
honorarium ontvingen. Behalve de
prachtige toiletten, die de bruidsvader
haar offreerde, kregen zij ieder 60
gulden. Sommige jonge dames krij
gen niet minder dan 240 gulden voor
dat eerbewijs. Eén meisje, dat buiten-
gewoon gezocht is om als bruidsmeis- j
je (alias bruidspop) te fungeeren we- j
gen3 hare schoonheid, heeft al op 200
bruiloften haar rol vervuld; zii heeft
er een aardig sommetje mee bij elkaar
gegaard, behalve d'e vele en kostbare
cadeaux.
Wie zegt daar, dat men voor zooveel
parvenuachtigheid in Amerika moet
zijn?
Wat zegt u, aanstaand bruidje?
Liever geen bruidsmeisjes dan zul
ke O foei. hoe ouderwetsch Als men
geen gefortuneerde familie heeft, moot
men die familie maar tijdelijk koopen.
ook al weet de heele wereld, dat zij
gekocht is.
Daar was iemandl, die een onvrien
delijk woord zei, dat een ander kwet
ste.
Was jij 't?
Daar was iemand, onnadenkend en
zelfzuchtig in haar manier van doen.
Was jij 't?
Daa rwas iemand, hard in haar oor
deel over anderen.
WeSj jij 't?
Daar was iemand, die niets dan ge
breken zag in de handelingen van haar
vriendin.
Was jij 't?
Daar was iemand, die een boek leen
de en het maanden hield.
Was jij 't?
Daar was iemand, die sarcav'scii
kon zijn zonder medelijdeii voor de
gene. die zij daarmede kwetste.
Was jij 't?
Daar was iemand1, die dag in dag
uit niets deed om een ander gelukkig
t.e maken.
Was jij 't?
Vele moeders kennen de' verschil
lende geluiden, die haar jonggebore-
De Heropening der Tweede Kamer.
Hier zijn de ministers en de minister;
Laatstgenoemde, om de maan niet van gister
Dit zijn de heeren van de regeeringspartij
„Talma triumphator" rijdt ze allen voorbij.
'f
til 'I SA i
Deze behooren tot H. M.'s loyale oppositie
Voor de regeering zooveel als de politie
En dit zijn de „transce-dentale idealisten",
Volgens Kuypermeer bekend ecliter als socialisten
De booze fee.
(Een sprookje.)
Er was een jong echtpaar, dat ouder
vreugde verwachtte. De brave men
schen dachten er dag en nacht
over hoe ze het geluk van den toekom-
stigen wereldburger verzekeren kon
den.
De groote gebeurtenis kwam al nader
en nader, en eens op een dag itrok de
jonge vrouw haar mooiste kleeren aan
en ging op weg om een goede fee op
te zoeken en haar te smeeken haar
zegen ook over het.te verwachten kind
je uit te strekken.
De man echter, die dit za~. wilde
van zijn kant ook iets doen. en dacht
heel listig ..Het is uitstekend voor het
goede te zorgen, maar nog beter het
kwade te verhoeden" en hij ging naar
de booze fe»e.
's Avonds keerden beiden vergenoegd
huiswaarts en met een schalksch lach
je hoorde de man de woordenvloed
van zijn fechtegnootel aan, dlie met
stralende oogen zei, dat de goede fee
het peetschap op zich genomen had.
,.En weet je wel, waar ik in dien !us-
schentijd geweest ben?' vroeg hij daar
p. ..Ik ben bij de booze fee geweest
en heb ze ook uitgenoodigd."
..Maar man, wat heb je gedaan."
De arme vrouw dacht dat hij gek ge
worden was, maar hij stelde haar ge
rust ,,Hoor eens. Van de goede fee
dat weet je hebben wij niets kwaads
voor ons en ons toekomstig kindje te
wachten; des te meer van de booze.
Daarom moet men juist deze gunstig
voor zich stemmen. Begrijp je; nu.
Wees dus rustig en vrees niets."
Het eenvoudige vrouwtje werd ech
ter niet gerust.
Eenige dagen later begroette in zijn
reeds lang gereed staand wiegje een
krachtig knaapje da booze wereld.
Kort voor het doop-uur verscheen de
goede fee en nam uit de plooien van
haar mantel twee kristallen glazen. Op
hei eene stond „Verstand" op het an
dere ..Goedhartigheid". Beide waren
slechts ten halve gevuld. Zij goot het
knaapje den inhoud van beide in, kus
te het en verdween, die van geluk stra
lende ouders nog eenmaal toewenkend
Spoedig daarop verscheen de booze
fee, en ook zij nam uit de vouwen
van haar kleed twee kristallen glazen.
Op het eene stond ..Verstand", op het
andere „Goedhartigheid" en beide
waren tot den rand gevuld. Den in
houd goot zij het knaapje in, kuste het
en verdween met een listig lachje op
het gelaat
„Zie je nu wel, vrouwtje, wie de
slimste van ons beiden is geweest?"
vroeg triompheerend de jonge vader
Het kind jrroeide op en bleef immer
levenslustig.
Zijn overgToote goedhartigheid deed
liem dingen doen, die met zijn scherp
verstand in strijd waren. En volgde
hij zijn verstand, dan kwelde hij zijn
medelijdend hart. Hoofd en hart wa
ren altijd door in strijd en tegenspraak
met elkaar, en wat hij ook ondernam,
nooit was hij met zich zelf tevreden.
Een vlooiencircus.
Berlijn is reeds eenige maanden een
derde circus rijk, waarvan de stallen,
requisieten en verdere tooneelbenoo-
digdhedén bij de anderen niet
achterstaan; alleen dat de stallen uit
vlooien, de requisieten uit mikros-
copisch kleine voorwerpjes en het an
dere uit kinderspeelgoed bestaat,
een vlooien-circus. Zooals in een
„heusch" circus maken, deze vloo
en kunstjes. Ze '--1 wagentjes,
zetten caroussels in beweging, vechten
en geven een gecostumeerdi ballet.
FEUILLETON.
Schetsen van DEKA.
Te vroege dood.
In z'n uiterlijk had hij nog alles van
den buitenman, al was het rood zijner
gebruinde wangen ook geheel verbleekt.
Moeielijlc sleepte hij zich voort ziek
of dronken. Dronken dachten de mees
ten, die zoo tusschen het drukke gaan
en komen van menschen in overvolle
straten, even gelegenheid hadden naar
hem te kijken; meest onwillekeurig. Wat
zag die kerel er uit! Zeker zijn geld er
door gebracht in de groote stad, en nu
aan lager wal geraakt.
Hij liep maar door, instinctmatig de
lichte straten houdend, als een die zich
beangst voelt, bedreigd door het een of
ander onbekend gevaar, en hulp zoekt bij
de menschen. Zoo sloofde hij den gehee-
len avond door, gestooten en bespot, nu
en dan grijpend naar z'n borst als had
hij pijn. Dan kon hij stilstaan tegen een
muur om even adem te halen, en slikte
krampachtig, als naar lucht.
't Werd later op den avond eindelijk
nacht. Zwart en stil werd het overal. En
toen in de breede winkelstraten de agen
ten argwanend begonnen te kijken naar
den zonderlingen, eenzamen wandelaar,
sloeg hij opeens, met iets kordaats,
rechtsaf, en dwaalde het net in van klei
ne straten en steegjes der oude stad.
Hier was het heel doods en benauwd.
Er hing een geur van rotting en bederf
tusschen de lage, smerige huisjes, waar
achter onzindelijke gordijntjes hier en
daar. haast verholen, een geel licht
flikkerde.
Maar nergens was er een licht, een
huis, waartoe hij zich voelde aangetrok
ken. Al maar voort, voort, slofte hij.
Waarom? Hij wist het zelf niet, evenmin
als hij begreep waarom hij eigenlijk
naar de groote stad was gegaan. Maar
toen daarginds die wreede daad was ge
beurd, ln de liefelijke, landelijke omge
ving van zijn dorp zijn kleine Liesje,
aanminnig afgodje, was gestorven, was
er een walg in hem gekomen van al die
vriendelijkheid. Weg wilde hij uit dien
valschen vrede, waar hij gehoopt had en
gebeden. Eerst was zijn vrouw gestor
ven, zijn alles, met wie hij mooie droo-
men van eenvoudig maar waarachtig ge
luk had gedroomd; toen bleef hij alleen
in radeloos leed achter. Neen, niet alleen.
Liesje bleef er, met haar aardig snappend
rozemondje, Liesje met de doddige hand
jes, het vlei-stemmetje. Liesje dat zóó
leek op haar doode moeder, dat hem
soms de tranen in de oogen kwamen bij
het zien naar haar, en het denken aan
dood-moedertje.
De Tijd heelt veel. En het was weer
harmonie in zijn hart geworden met
alleen op de gedenkdagen een strakke
pijnlijkheid. Maar 't kusje van Liesje
was hem immers balsem. En immer
weer hief hij het hoofd op. Kom vooruit,
niet bij de pakken neerzitten. Hij moest
immers werken voor zijn kleintje, ja,
hij zom voor haar werken.
Hij mocht het niet lang doen. De
vloek die op zijn geluk scheen te rusten
was niet door moeder meegenomen in
het graf; hij bleef in hun kleinen kring
rondwaren, wachtend tot het geluk weer
mooi en heerlijk werd. Toen werd
ook Liesje weggenomen.
Er uit was gehold, uit dat kalme, ge-
noegelïjke dorp, weg van die lachende
velden en blinkende wateren, 't Grijnsde
hem alles aan, als met een sater-lach.
Ha, ha, ja onder die mooie groene zo
den daar lagen moeder en kind zijn
geluk begraven, in de schaduw van
het kerkje, onder de hooge, wuivende ol
men, sieraden van het dorp. Die bloeien
de aarde verborg alles wat hij had be
zeten, het eenige dat zijn leven aantrek
kelijk maakte, waard om het te leven.
Voort, er uit. 't Was of hij met 'n zweep
slag werd weggedreven uit het plaatsje
zijner inwoning.
Vergetelheid, vergetelheid, dat was nog
het eenige waar hij om vroeg. Geluk was
niet meer voor hem weggelegd.
Vergetelheid, dat zou werken niet als
balsem, maar als morphine. Bedwelmen
zou hij zich in de groote stad, in de ho
len waarover de dorpelingen niet dan
fluisterend spraken, waar je van
las in de stuiver-romans. Ha, ha, ha, ja,
dat moest, anders werd hij gek, hij voel
de het.
En hijhad dezen beker, vrijwillig aan
den mond gezet, in razernij uitgedronken.
Hij had gezworven reeds vele dagen in
de groote stad, verterend, neen verbras
send het geld, dat hij eens met jarenlan
ge zorg had opgespaard in het kleine*
nikkelen kistje, daar in de welgevulde
linnenkast van zijn vrouw. Weggesme
ten had hij het, met volle handen.
Dat deed hem goed. Zoo te voelen dat
niet alleen het noodlot je ondergang kan
bewerken, maar dat je er zelf ook de
hand in kan hebben. Hij voelde zich ge
sloopt, in korten tijd, naar lichaam en
geest. Oud en gebroken. Maar de vree-
selijke gedachte was wat verdoofd; hij
dacht aan zijn vroeger geluk-leven nog
wel, maar niet met dat hopelooze hart
zeer van vroeger. Die dagen lagen zoo
ver achter hem; 't was of er een mist
voor zijn geestesoog trok, als hij daaraan
wilde denken. Een hooge scheidsmuur
had hij zich opgeworpen tusschen toen
en nu, waar je niet meer over heen kon,
terug, op het vroeger pad.
Al langzamer liep hij, haast onwille
keurig, alleen met het instinct van een
dier, vermijdend, hier een ouden mand,
daar een kreng van een dier dat lag te
rotten in de goot.
'n Deur werd opengeworpen. Een straal
van rook-doorwolkt-licht viel naar bui
ten in de modder en ellende daar buiten,
'n Straal van vervuild licht met 'n ster
ken stank van alcohol. Jenever, jene
ver, zijn trouwe bondgenoot, jenever,
hij zou zich gaan verkwikken met
wat drank. Hij voelde zich moede en
lusteloos. Maar goed ook, want 't waren
zijn laatste centen die in zijn broekzak
rammelden.
'n Ruw, hard gekrijsch begroette hem
Dierlijke kerels, half bedwelmd door
den drank, lagen op de banken tegen
den muur. Anderen speelden kaart om
gestolen goed, en scholden elkaar in de
gemeenste taal, als zij er wat van moes
ten afstaan. Maar 't meest trof hem,
want te kort nog was hij in dit leven om
niet telkens weder getroffen te worden
door het lage en brute ervan, het meest
trof hem die waard, dikke, sluwe ke
rel, die over de toonbank hing.
Die vroeg niet eens wat hij noodig had.
Hij schonk een groot glas jenever vol
en schoof het den moeden zwerver toe.
Een slok, en 't vocht was naar binnen.
Heet brandde het in zijn door ontberin
gen verzwakte maag, en gaf 'n vuur
gloed in zijn darmen. Een tweede glas
volgde, en een derde ook. Toen had hij
nog juist de kracht om naar nachtver
blijf te vragen.
Jawel, sluw-lachte de waard terug,
maar eerst betalen. Dat is gewoonte in
mijn hotel.
Hij had geen herinnering meer en smeet
al 't overblijvende geld op de toonbank.
Weg was het, op 't zelfde oogenblik, ver
slonden door de toonbanksleuf. Toen
nam de waard een kaars en lichtte hem
voor, naar boven.
En daar op zolder, waar hij spoedig al
leen werd gelaten op zijn ellendigen,
smerigen stroozak, voelde hij dat hij
sterven ging. De nachtwind huilde om
het vervallen huis, en de regen die lang
zaam was gaan druppelen, siepelde hier
en daar door lekke dakpannen.
Maar eerst wilde hij nog wat doen.
Moeielijk zocht hij, steunend van op-zijn
in zijn binnenzak. Daar zat het spaar
bankboekje in va« Liesje. Dat mocht
die kerel hier, die morgen als hij dood
was, zijn kleeren zou nazoeken, niet
vinden. Op zijn hart zou hij het bergen,
daar waar Liesje ook zoo vaak met het
hoofdje had gelegen, om te luisteren
naar het getik van zijn horloge, of om
in te slapen voor zij nog in haar bedje
lag.
Snel, snel, want de krachten begon:
nen hem te begeven, en hij voelde ge
stommel op de trap.
'n Antlere dronkaard werd naar boven
geduwd door den waard. Met hèm zou
hij dezen nacht het ellendige leger moe
ten deelen.
O God, hij kon niet meer. Zoolang had
hij vurig gesmeekt om den dood, en
nu kwam hij weer te haastig. O als dit
alleen hem nog gegeven was. Maar die be
nauwdheid, die vreeselijke benauwdheid.
Het danste hem voor de oogen van
vurige vonken; in zijn hoofd bonsden
zware slagen, als van 'n klok.
Dat was zijn doodsklok! Want toen
de waard den anderen kerel had neer
gesmeten in den tegen overgestelden
hoek van den zolder, en eens even licht
te bij zijn eersten gast, vond hij hem
liggen, achterover, nog in de houding
van den doodstrijd, het spaarbankboek
je van Liesje vooruit gestoken.
Dank je wel, zei de schurk, en stak
het bij zich.
Toen ging hij bij de politie aangifte
doen van den armen schooier die bij
hem gestorven was.