Licht eii Schaduw.
Rubriek voor Dames.
„Een Leugentje om bestwil is
peen zonde."
Van een vrije vrouw.
een lijkdienst in de kerk gezorgd; de
aansprc-kens zullen zoo meteen wel
hier zijn.
Labiche voelde het lesje en was na
dien tijd van zijne zonderlinge manie
genezen.
Bonte steentjes.
Den edele is niets zoo pijnlijk, als
pijn te moeten doen.
De dwaling van één oogenblik kan
een verdriet worden voor het geheele
leven.
De belasting der liefdadigheid wordt
hier aangeslagen, maar Boven alleen
geboekt.
Sommige menschen bestrijden zelfs
hun eigen meening, wanneer ze door
een ander wordt uitgesproken.
Als een beer aan een dlame juwee-
Jen geeft, deugt- in den regel één van
de drie niet; dikwijls ook zijn geen
van drieën iets waard.
Steenkool wordt in China zoo ge
makkelijk verkregen, dat men aan de
mijnen een ton (1000 kilogram) steen-
kolen kan bekomen voor 60 cent.
Niets voedt meer op dan de tegen
woordigheid' van een voortreffelijk
mensch; hij behoeft niet te onderwij
zen of te spreken: zijn stille tegen-
woordigheéd is een zon, dlie verwarmt
en verlicht.
Bene van de merkwaardigste plan
ten der aarde is de zoogenaamde tan-
cDenborstelplant, een kruipend gewas,
ctat op Jamaica inheemsch is. De in
boorlingen snijden een stuk van dien
stengel af en vervaardigen daaruit
door het afwrijven der uiteinden. een
tandenborstel. Als tandpoeder gebruL
ken zij daarbij het tot poeder gemalen
hout van den stengel.
Hoe de vorsten, voordat zij over
ridderlinten te beschikken hadden,
gewoon waren de verdiensten hunner
onderdanen te beloon en, kan onder
anderen uit het voorbeeld van onzen
Graaf V in 1351 blijken.
Gerrit Alewijnsz van Leiden, die
aan zijn voorzaten en aan hem menig
bewijs van trouw had gegeven, ont
ving van den graaf het recht: „dat hij
eens per maand mocht eischen een
pot wijns tot slaapdrank en dikke kaar
sen daarbij, als costuiine is, en tien
konijnen 's jaars uit onze duinen of
uit onze bosschen.'
Een aantrekkelijk vak lijkt mij het
boekbinden.
Ik heb een oud boek, het ligt bijna ge
heel uit elkaar, maar de inhoud is mij
dierbaar, het is een van die boeken, die
telkens weer opgenomen altijd wat te
denken geven; ik besluit het eens naar
den boekbinder ie zenden, anders zal er
van dien kostbaren inhoud nog wat ver
loren raken en zie na een dag of wat
komt het terug, keurig en soliede.
Wat een dankbaar werk, dat boekbin
den en wat een bijzonder, geëigend vak
voor een vrouw zou dat zijn!
Toch hooren wij in ons land nog zel
den van boekbindsters spreken. In En
geland bestaat al sinds eenige jaren een
vrouwelijke boekbindersgilde. Eenige
vrouwen van hooge geboorte, die niet
konden verdragen, dat de boekbinderij
alle artisticiteit verloren had en men
zich in den laatsten tijd enkel toelegde
om zoo goedkoop mogelijk bandjes te le
veren, begonnen zelf hare boeken in te
binden. Zij versierden ze dan met band
jes gelijk aan die, welke verzamelaars
over hadden van beroemde boekbinders
uit vroeger tijd. Haar werk trok de aan
dacht en eenigen tijd daarna werd een
tentoonstelling van dergelijk gebonden
boeken gehouden.
Als gevolg daarvan besloot men een
cursus op te richten voor meisjes, die
het boekbinden wilden leeren. Die cursus
werkt uitstekend; behalve dat de leer
lingen het eigenlijke binden zoo vol
maakt mogelijk leeren,wordt er gestreefd
naar originaliteit in het teekenen van
het titelblad. Een symbolieke teekening,
die betrekking heeft op den inhoud van
het boek maakt het boekbindersvak tot
een kunst.
Een bekend boekdeel door een lid van
het vrouwelijk boekdrukkersgilde gebon
den was „een adres aan Mevrouw Drey
fus", een boek met ongeveer 125.000 hand-
teekeningen. Het was in twee deelen,
waarvan het eene titelblad versierd was
met een symbolieke voorstelling van de
onschuld, terwijl het tweede een verza
meling van lelies omgeven door een
rand van rozen liet zien.
Voor middelmatige leerlingen duurt
de cursus één jaar, terwijl sommige al
veel vlugger in staat zijn wat goeds te
leveren
Mij dunkt, het verdient aanbeveling,
ook voor onze vrouwen om over dat vak
eens hare gedachten te laten gaan. Wij
hebben toch altijd lust om wat oud is,
weer een frisch aanzien te geven; wie
zich op het boekbinden toelegt, kan
dien lust naar hartelust botvieren.
Als in het vroege voorjaar de verschil
lende ooftboomen gesnoeid worden, val
len ook vele takken af, waaraan reeds
bloesemknoppen. Die knoppen kan men
gemakkelijk in een kamer tot bloeien
brengen, wanneer men de takken direkt
na tipt afsnijden meeneemt. Zijn de tak
ken langer dan vier uur afgesneden ge
weest, dan gelukt het bijna nooit de
knopjes nog te doen uitbotten.
Voor dit doel zijn de kersen- en appel
bloesems het meest geschikt, met prui
men- en perenbloesems gaat het moeilij
ker. Men breekt (vooral niet snijden) van
iederen tak een stukje af en zet ze dan
direkt in warm water, waaraan men een
klein beetje keukenzout heeft toegevoegd.
Zij moeten niet vlak voor het raam,
maar toch dicht er bij staan, in een war
me kamer en dagelijks twee of driemaal
met warm water besprenkeld worden.Dat
besprenkelen is bepaald noodzakelijk,
zonder dat wil de kunstbewerking niet
gelukken. Het water, waarin de bloesem
takken staan, moet alle twee dagen door
frisch lauw water vervangen worden.
Na twee of drie weken staan de takken
in vollen bloei en zijn uiterst bekoorlijk
voor het oog.
EEN PAAR HUISHOUDELIJKE WEN
KEN.
I. Overschoenen zijn moeilijk te her
kennen en worden daardoor vaak ver
wisseld. Men heeft daarom in de ijzer
winkels een soort van metalen letters in
den handel gebracht, die op de achter
zijde voorzien zijn van kleine haakjes.
Die haakjes drukt men aan de binnenzij
de van den overschoen bijv. tegen de
achterzijde aan.
Op die manier kan ieder zijn of haar
eigen overschoenen merken.
II. Metalen warm-waterkruiken kan
men lang voor lekken bewaren, door
haar telkens na gebruik omgekeerd te
I Maar 't zuur bleek te zoet en al gauw
I Werd ze van 'n vrije een vrijende
vrouw.
En a'ls iemand thans vraagt hoe 't gaa.t
Met haar in den eeht'lijken staat,
Dan zegt ze: ach juf of mevrouw,
Ik heb nog in 't minst, geen berouw!
door CA ND IDE.
Ze zou er nu toch maar eens 'en
eind aan maken, aair dat drukke uit
logeeren gaan. Foei, was me dat \en
heen en w-eêr getrek! Je was dr pas
goed en Wel geïnstalleerd of je kon jie
biezen weêr pakken!
En ze vond dat er ook onder waren,
laten uitdruppen. Een paar druppels
water m in overgebleven kunnen licht
roesten veroorzaken en dan volgt er
gauw een opening.
(Bij de platen).
1
Te Overschie hij heel strenge kou,
Werd er ©ens een meisje geboren,
Dat wat later pas blijken zou
Bij de vrije vrouwen wou hooren.
die 't wat al te duidelijk lieten blijken,
dat 't nu „welletjes was" en dat ze 't
nu wel eens een ander gunnen mocht!
Och, en dan dat alles moeten ver
dragen bij den een, dat ja en amen
spelen bij den ander; dat gelijk geven
of je wou of niet bij het leggen van
een kaartje, dat zouteloos gesprekjes
houden, dat nu eenmaal in haar klein
burgerlijk wereldje thuis behoort
O neen, ze had er netjes genoeg van
en ze ging er eens heel, heel ernstig
over denken „ergens op te schrijven!"
Waarom ook niet? Ze had immers
een vroolijk gestel, en ze was gezelli;
Reeds jong had ze aan speelgoed
het land
En zocht wie zou het geloove»
Al haar troost in een krant,
Voor ze klom op of viel van de stoven, j
3
Al' poppengedoe leek haar ak'lig,
affreus,
Een leesboek haar liefste vermaak was
Eiken jongen te nemen bij den neus,
Vond ze dat voor een meisje zaak was.
Vol emancipatie op haar 18e jaar,
Miste z' alle gratie en droeg ze
kort haar:
Mannen of jongens, 't was add'ren-
gebroed.
De vrouw had monopolie voor't goed.
Vijf jaar geleden nog hield z' een
betoog,
Waarin ze bezwoer bij laag en bij hoog
Vrouwen, trouwt niet, 't is onder
je fatsoen,
Laat zoo iets alleen de mannen
toch doen.
Want de huwelijksdag
Is vol van zelfbeklag
Met naberouw
En kinderges jouw,
Doch z' ontmoette een man, die als zij
't Zuur had aan een zoen en gevrij.
geerd, die met haar vriendin Nellie
van Berkel was gehuwd en die las
net als pa vroeger de Rotterdam
mer. O neen, dat 's waar ook, de Te
legraaf had ie genomen, die was goed-
kooper en d'aar vond je alles net zoo
goed in, had' ie gezegd! Enfin, mis
schien vond' ze daarin ook wiel wat
En lukte dat niet, dan zou ze bij een
ander, bijn eef Jan of zoo toch wel
eens snuffelen in de Rotterdammer.
Ziezoo, dat was dus besloten! En ze
moest het maar goed uit laten komen,
het overal vertellen, vooral ook het
schrijven aan d)ie lui, die zoo vervé
lend traag rente betaalden, dat- ze 't
wel moest doen, dat ze „wèer aan 't
werk moest voor den kost". En als ze
die lui eens ontmoette och 't waren
geen kwaje lui, heelemaal niet, maar
't waren tobbers, en zij, ze moest toch
ook leven enfin, als ze ze ontmoette,
zou ze erg diep zuchten, dat kon ze
nogal, en.nou ja, dan zou ze met
een vragen of ze nu niet eens dachten
aan aanzuiveren! Maar, dat van es op
'en advertentie schrijven, ja, dat, dat
nam ze zich stellig voor te doen!
Eleonore ze heette vroeger Leen-
tje, maar ze had zich met haar eigen
toestemming verdoopt was een goed-
in-haar-vleesch-zittende, gezonde bur
gerdochter, gesproten uit een geslacht,
dat nooit veel gedaan had aan lui a-en
of leegzitben en ze was eene der oude
ren uit een gezin, rijk met doch teren
gezegend, waarin; elkeen al vroeg' de
handen 'had uitgestoken, om een steen
tje hij te brengen tot instandhouding
van het monument dat men het ouder
lijk huis noemt, en waaraan de uiter
ste hoeksteen ontbrak, want jong wa
ren dé meisjes nog, toen moedfer stierf
en zwaar was de taak der tweede
vrouw, die allen, dus ook Leentje,
reeds jong aan arbeid wist te wennen.
,,Ik zou niet weten waarom ik niet
evengoed' als een ander hier of daar
nuttig zou kunnen optredten", had ze
gezegd tot haarzelve en sedert dien
dag snuffelde ze getrouw in kranten
tot ze eindtelijk die gewenschte adver
tentie vond, niet in dé. N. Rotterdam
mer niet in da Telegraaf, zelfs niet in
het Handelsblad, maar in het haar
weinig bekende Haarlem's Dagblad!
Daar stond 't en ze. las 't met alle aan
dacht. zoo'n epistel waardig:
„HUISHOUDSTER.
„Gevraagd in een deftig gezin zon-
„der kinderen, tevens als hulp eener
„bejaarde Dame, P. G., middelbaren
„leeftijd. Salaris hoog, na degelijk
„ingewonnen informatiën. Brieven
„franco onder het Motto „flink" met
„opgaven van vroegere betrekking, aan
„het bureau van dit blad".
Da's net iets voor mij, zei Leentje,
daar schrijf ik nu eens bepaald op,
want mooier kan 't niet. Laat ik 'em
nog es overlezen: Huishoudster ge-
vraagd." Nu 'en huishoudster hen ik,
da's zeker, en 'n zuinige ook, maar dat
zal ik ze wel vertellen als 't zoo ver is!
„In een deftig gezin zonder kinde
ren". Deftig, hm! enfin da's minder,
maar dat er geen kinderen zijn dat
spijt me, want ik ben dol op kinderen,
maar enfin, je kunt 't. niet precies krij
gen zooals je 't hebben wilt, dat zal
wel zoo met iedereen gaan!
„Tevens als hulp eener bejaarde da
me". Hm! Zou 't mensch ziek zijn? Als
't maar geen kindsche is. of zoo'n erge
ouwe! Bejaard staat er. Ja dat- kan 60
wezen en ook wel 80! Nou dat kan ik
eerst vragen. Och, meid, wat zanik
je toch! Je praat net of je 't al hebt!
„P. G." Nou da's ook geen bezwaar.
„Middelbaren leeftijd". Ja, wat
zouen ze daar mee bedoelen. Ik iieg
'en paar jaar en geef 42 op. Mijn haar
in doen en laten, daarbij flink voor
het huihouden, zoo keuken als naai
kamer en ze was nog veel te jong om
van haar overgespaardle centjes 'en
ouw-vrijstertjes-leven te gaan leiden
met schraalhans als keukenmeester.
Ze hield zich wel armer dan ze was,
maar d'at was haar zaak, niewaar?
Ja hoor, ze was 't nu heelemaal eens
met haarzelve: Ze zou eens „ergens
op schrijven".
Ze was nu juist bij een neef gelo-
begint te peper-en-zouten, maar och,
die heb je wel meer, menschen var
40 jaar, die al grijs zijn! Pa was ol
grijs toen ie nog pas 35 was! En dan
'en leugentje om bestwil is geen zon
de, denk ik maar!
En nou verder: „Salaris hoog". Da
zal me te pas komen! Er volgt: ,,ni
degelijk ingewonnen informatiën.'
Dö,t kunnen ze gerust doen voor mijl
part, want onze naam mag gerust ge
noernd worden. En dan Oom van dei
Abeele, den kantonrechter, noem il
ook en neef Chrales den redacteur, ei
den heer en mevrouw Van Berkel en.,
as ik es zei, diat. ik bij de famielje Vai
Berkel in betrekking ben geweest
want er staat met opgave van vrof
gere betrekking, daar zouden die luid
jes toch zeker niet op tegen hebben
Hm! Ik kan 't altijd vragen! Komei
ze daar om getuigen, dan zal mevrout
wel alles goeds van me vertellen, da
Schetsen van DEKA.
Bochel.
Toen hij klein was voelde hij zich erg
gelukkig. Niemand sprak ooit schamper
over zijn gebrek, den leelijken bochel,
't Kleine kringetje waarin hij leefde
meed zorgvuldig er ook maar op te dui
den. Vader was dood en moeder zorgde
er liefdevol voor, dat ze hem nooit pijn
hoefde te doen, die gedachte aan zijn
bult. En de kameraadjes, och ze vonden
hem een leuken snaak, met wien je kon
spelen en grappen hebben.
Misschien dat het hun eerst op viel,
zoo gek als hij er van achteren uitzag,
maar later vergaten zij het. Ze keken al
tijd naar dat bleeke, clownachtige ge
zicht, met de zachte bruine oogen. En
als zijn radde mond geestige dingen zei,
lachten ze hard, zoo leuk als ze hem
vonden.
Maar de tijd kwam dat hij tegenover
de wereld zou staan. Moeder verzette er
zich uit al haar macht tegen; hij hoefde
geen ambacht te leeren. Haar fijne, mis
schien wel wat overgevoelige natuur,
voelde hoe zwaar de beproeving dan
voor haar jongen zou worden, en hoe
weinig hij ook eigenlijk op dat aan
staande leed was voorbereid.
Eens, kort nadat haar broers de beslis
sing er door hadden gekregen, wou zij er
met hem over beginnen. Maar hij lachte
haar gladweg uit, toen zij met ernstig,
zorgelijk gezicht begon te spreken. En
zij lachte dra mee. Kom, hij zou er wel
doorrollen. Ze moest geen kniesoor van
hem maken. Wellicht dat er nog wat
van hem groeien zou.
Hij ging naar een timmermanswinkel.
Maar die verandering opeens; den eer
sten dag al dat hij thuis kwam zag zij
het. Heel bleek en in gedachten zat hij
aan tafel, bijna niets etend. Achteraf
hoorde zij dat hij ruzie had gehad met
den anderen krullejongen, die hem had
uitgescholden voor bult, en de oudere
knechts waren in koor ingevallen.
Zeggen deed hij niets.
Alleen was op z'n jolig gezicht eenhejl
pijnlijke trek gekomen, alsof hij zwaar
lichamelijk leed, maar de dunne, licht-
roode lippen waren vast op een gedrukt.
Geen klacht kwam er over.
Do eene dag na den anderen verliep,
en zij vleide zich al met de hoop dat het
goed zou gaan.
Op 'n middag was hij echter niet op
tijd komen eten. 't Werd kwart over
twaalven, 't werd half een. Eindel jk daar
hoorde zij wat in de stille straat nuler
komen. Maar 't was een lawaai van jon-1
gensstemmen, een honend krijschen en
gillen, en daar boven uit klonk in treite
rig refrein: „Bochel, bochel, wat is dat
toch een bochel!"
Zij voelde zich bleek worden. Snel zet
te zij het eten van het vuur en liep naar
buiten, den hoek van 't straatje om. En
toen zag zij hem aankomen. Zijn hoofd
was diep op de borst gezonken, als van
een veroordeelde, maar zijn oogen loer
den nijdig heen en weer, of hij niet een
van de spotters te pakken kon krijgen en
pijn doen.
't Was een groote troep jongens, die
hem achtervolgde. Blijkbaar hadden zij
hem reeds met vuil en steenen gesme
ten, ten minste zijn jasje droeg ex de
sporen van, en aan zijn hoofd, in het
blanke vel, had een steen een bloedende
wonde gemaakt.
Zóó schrok zij van dit smartelijk
schouwspel dat zij geen woord kon uiten.
Midden op straat bleef zij staan, den
mond opengesperd, als wachtte zij af
wat gebeuren ging. De jongens zagen
het wel, en de een na den ander droop
beschaamd af. Maar voor zij allen weg
waren stapte hij op haar af. Zijn stem
klonk heesch en ruw, door de inspanning
die hij deed om kalm te spreken. Kom,
moeder, sta daar niet zoo te gapen, ga
mee, zei hij kort en hard, en hij ging
haar voor, naar binnen.
O, dat nameloos lijden! Eerst toen zij
thuis op een stoel was neergevallen in
haar kleine keukentje, begreep zij er den
J vollen omvang van.
j Toch zei hij ook nu niets. Z'n trotsche
natuur kwam er tegen op. Hij wilde niet
door haar getroost worden. Liever zou
hij zich wreken, vandaag of morgen, op
dien Gerrit, die was er mee begonnen,
die had de jongens te zamen geroepen.
Krabben zou hij hem, krabben over z'n
geheele gezicht, en dan hem trappen, op
z'n mond, en z'n tanden en z'n heele
lichaam.
Alleen dien nacht kwam er een lichte
verteedering over hem, een klein mede
lijden met zich zelf. In de duisternis van
zijn bedstede, toen niemand zijn leelijk,
wanstaltig lichaam kon zien, en ook niet
zijn verdriet, werd hij een oogenblik
week en klein. Warme tranen drupten
neer op z'n hoofdkussen, en zwaar bons
den zijn slapen. Maar toen dacht hij aan
den volgenden dag op den winkel.
Neen, zij zouden het hem niet aanzien.
Geen spoor van tranen of doorwaakten
nacht. Heel gewoon zou hij zijn, en be
daard afwachten tot hij zijn slag kon
slaan, zich wreken kon.
Zoo bande hij de zachte gevoelens uit
zijn hart, en naarmate hij ouder werd
verhardde hij. 't Zware werk maakte het
verwrongen lichaam knoestig als een
sterke boomwortel, en het toeven in de
open lucht veranderde zijn bleeke tint in
vuil geel. 't Meest echter veranderde hij
van binnen. Nooit kon hij iemand met
'n woord goed doen, hatelijk en scherp
klonken steeds zijn opmerkingen.
Men begon er hem om te vreezen, en
dat was zijn triomf, 't Werd een kleine
Quilp van nijdigheid. En nooit geloofde
hij ook dat iemand iets goed met hem
voor had. Ja, ja, nou willen ze den bochel
nemen, klonk het dan snijdend door zijn
dunne lippen, en hij wapende zich al
vooruit tegen eiken aanval, hoe goed de
bedoeling ook was geweest.De wereld had
zich zoo vijandig betoond, nu zou hij de
wereld toonen dat hij ook van zich kon
afbijten. Afbijten, naar links en rechts,
ja dat werd zijn lust en zijn leven. Pijn
doen, iemand leed veroorzaken, 'n Hart
doen bloeden. Zien huilen. En niemand
die er meer onder leed dan zijn moeder.
Hij werd een tyran in huis, een tyran
die schreeuwde om eten en drinken, die
haar met dreunende vuistslagen discipli
ne opdrong.
O, jongen! zei ze eens ze werd oud
en gebrekkig en voelde dat zij het niet
lang meer maken zou O, jongen, wat
wat ben je toch veranderd! Kijk, ik zal
er niet lang meer zijn, maar voor ik
heenga, zou ik je toch nog wel een goe
den raad willen geven. Wreek niet oP
je zelf wat de wereld aan je gedaan
heeft. Er is toch nog zooveel schoons
voor je. Geniet daarvan, en verbitter niet
je schoonste uren met onnoodige haa
en wrevel, tegen de menschen.
Een oogenblik werd het weer week ii
hem, week als in dien nacht, nadat hi
voor 't eerst had ondervonden,hoe hard e
onbillijk de wereld is tegen mismaakter
Maar meteen stormde het weer in her
op. Neen, niet- die gevoeligheid! Als di
weer vat op hem kreeg, zou hij zijl
scherpste wapen tegen de menschen mis
sen. Daarom begon hij te lachen, met ee:
spottenden. ironischen lach. Maak je ove
mij maar niet ongerust, moedertje, i
zal mij wel door de wereld slaan, 'k b(
leef meer pleizier dan je denkt.
Maar als je ouder wordt of ziek, wï
zal dan voor je zorgen? Ik zal niet lam
meer leven.
Als ik oud word of ziek, wel dan ka
mij maar één ding overkomen, en dat i
dat ik dood ga. En als ik dood ga
dat is nog een voordeeltje voor mij, da:
verkoop ik mijn lijk aan zoo'n snij-in
richting. Ja, dat 's een goede gedacht*
ik zal er maar dadelijk werk van maker
En zijn hoed grijpend liep hij de deu
uit.
Zij was achterover gezonken in haa
stoel, in stijver verstarring.
Toen hij terugkwam was zij al urei
dood.
Maar hij schreide geen enkelen traar
Hij had het verleerd!