Van alle tijden.
Voor alle tijden.
Jf^ïï
ALLERLEI.
FEUILLETON.
handenarbeid is
Ioonend.
err maar niets geneurtl Mijn vrouw
en mijn kind zijn weerloos in het een
zame landhuis!
Meft koortsachtig ongeduld scheepte
Sk mijn zakenvriend af, die mij met
zijn Voorstellen en berekeningen veel
te lang ophield. Aan eten dacht ik na
tuurlijk niet en zoo gauw ik kon, liep
ik weer naar de telefoon.
Ik was heVig ongerust, 't klamme
zweet parelde op mijn voorhoofd. Toen
ik het toestel aan mijn oor hield, na
dat de verbinding was gesteld, hoorde
ik eerst niets dan een veirwar geratel
en gekras. Eindelijk onderscheidde ik
de stem van mijn vrouw. Mijn bloed
stond stil haar stem klonk mat, er
was beving in van vrees en schrik.
O, sedert een uur sterf ik bijna
van angst. Het. geweer is weg! De jon
gen die Peter halen kwam, moet het
gestolen hebben! Peter is nog niet
terug. Och ,als men hem eens in een
hinderlaag had gelokt!... ik verlies het
hóófd... ik kan niet meer ademen.
Buiten in den tuin hoor ik loopen...
de schreden naderen... wacht... laat
mij zien...
Louise... ik bid je... wat hoor je...
Zeg toch wat.!
De honden bassen... zij bassen
woedend. Ik hoor hoe rij gillend .iet
bosch invliegen... nu is 't stil... op eens
stil... of ze doodgeslagen waren... Het
ds hu alles stil... Maar neen... het zand
in den tuin knai*st... voetstappen... er
komt iemand hier...
O God, Louise... Louise... Wat
hoor je nu?
Niets. Ik hoor de schreden niet
meer... Ach... er is iemand aan de ja
loezieën bezig... de jaloezie is gebro
ken 't glas rinkelt naar binnen... o,
ik ben zoo bang... zoo bang!
Als een krankzinnige schreeuwde
ik door de telefoon:
Gauw!... telefoneer naar Marseil
le... er zal politie komen... gendarmes.
Maar hoe, hoe? Het is niet mo
gelijk! Ze zouden te laat komen. En ik
kan ook niet meer... ik voel dat ik be
zwijmen zal... ik ben zoo bang... o, o,
zoo bang.
Maak rumoer! Schreeuw! Gil! Of,
nog beter, verstop je. Spring uit het
achterraam en loopweg Neem het kind
En red je!
Ik kan niet meer... ik val... ze ko
men de trappen op... nu rijn ze in den
corridor... ze tasten naar de deur... ze
voelen aan de muren... Marcel!... O,
mijn God!... Kom!... Marcel! Help me!
Help help, help
Twee scherpe slagen, een verward
rumoer, een rochelen, een wirwar van
geluiden... dan dliepe stilte...
Ik voelde dat het donker werd voor
mijn oogen en bewusteloos viel ik in
de telefooncel neer.
Maroux zweeg. De herinnering aan
die vreeselijke gebeurtenis overman
de hem. Na een poos ging hij voort:
Ik zal je de krant sturen, dde alle
bijzonderheden over de moord en de
inbraak van Marauda" bevat. Mijn
vrouw, mijn kind en mijn belde dienst
boden rijn er bij om t leven gekomen.
Dat as een herinnering, die niet ver
gaat. Maar bijna nog afschuwelijker
dan de herinnering aan den dood van
mijn lievelingen, ig de gedachte aan
de minuten die ik voor deze „pracht-
uitvind'ing" doorbracht, terwijl alles
wat ik op aarde had, neergeslagen
werd en ik niets, niets doen kon, dan
mijn ontzetting, mijn woede, mijn on
macht in de gevoellooze machine uit
schreeuwen...
Zoo het goed zal zijn, belmoren ge
zelligheid en eenzaamheid, samenzijn
en alleenzijn, tot elkander te staan
in eene wisselwerking. Het leven moet
zijn een nemen en geven, een geven
en nemen.
De klachten over de school treffen
te dikwijls het huis, want ik zie steeds
weder voorbeelden, dat goed voor het
werk en voor de uitspanning geleide
en natuurlijk begaafde jongens het
gymnasium kunnen doorloopen zon
der te groote inspanning.
Artaria. Der Zeitgeist im
Hausstande.
Wees meester van uzelf, en ge zult
meester zijn van de school.
Van Koetsveld.
Hij stond bekend als een der kundig-
ste onderwijzers van de streek, en
daarenboven bezat hij een buitenge
wonen tact om kinderen te leiden. Hij
was zachtmoedig en toch gestreng;
wat hij niet dan na rijpe ervaring had
ingezien en begrepen ,dat voerde hij
in en handhaafde hij met al rijn wils
en geestkracht.
Virginie Loveling, Sophie.
Steek ai naar de diepte! Naar de
diepte van menschelijke ellende, van
leed en droefheid; heb er medegevoel
voor, breng troost, hulp en medelijden.
Durf te leven, kwel u niet
Met te veel gedachten;
Werk uw werk en zing uw lied
Onder blij verwachten.
GELUK.
„Wat is geluk?" zoo vroeg de dichter,
„Geluk", zei die man, „is kind te zijn,
Dan schijnt toch alles zooveel lichter,
Dan lijkt heel 't leven zonneschijn.'
„Geluk", sprak 't meisje, „is te be
minnen,
Bemint te worden, zaligst lot!
Dèn schijnt pas 't zonnetje van binnen,
Dim lijkt heel 't leven een genot".
„Wat wel geluk is?" zei de vrouwe,
„Als men met 't d&eroaarst wat men
heeft
Vereenigd is in eeuw'ge trouwe:
Dén is 't of men ln Eden leeft".
Toen sprak de moeder, blikkend
Op 't kfnd, dat ze aan haar boezem
fed:
„Zond God een mensch zoo'n echat
terneder,
Dan Mdlt geen aardsch geluk da:
bij".
OP TIJD.
Een zonnestraal gleed van omhoog
En riep een vlinder wakker,
Die rondvloog over heg en struik
En pas ontdooiden akker.
Het teêre, zachte bloemelijn
Lei slapend in zijn huisje;
Geen smeekbede opent stil de deur
Van 't kleene knoppen-kluisje.
Een nevel rees ter kimmen op!
't Gelaat der zon vol luister
Verborg zich in een donk're wolk
In guur en somber duister,
Toen vloekte vlindertje Gods aard!
Wie had hier iets te hopen?
Maar juist op tijd, in Meimaand ging
Het groene knopjen open.
Uw tijd is niet des hemels tijd,
Het leven is verwachten,
O, vlinder-mensch! De zomerzon
Schijnt niet in winternachten.
IS DAAR OOK IETS DAT BLIJFT!
Het heden heeft mijn hoop verbrijzeld
Na jaren arbeidsvlijt,
Of 'k bouw weer uit de zwakke scherven
Voor schooner toekomsttijd,
Een nieuw gebouw in stille droomen,
Een nieuw en hoog geluk!
Dit zoet verbeiden schenk verzachting
Der wonden van mijn druk.
Zoo bouw lk droomend in gedachten!
Maar 't werk moet afgedaan,
Het leven met zijn strenge plichten
Drijft voort langs steile pain.
Voort! Voortl Steeds hooger gaan de
[wegen
Steeds feller woedt de strijd,
D$ jaren zijn als oogenblikken:
Voor droomen is geen tijd.
En toch ter zijde van het kampperk
Daar aamt de zoete rust
Mij streelend, af gepijnde in 't leven,
Mild deelend kracht en lust.
En weder rijst een stille vrage:
Wat is er dat beklijft?
Wat mocht gij bij het zwoegen, zweoten
Is daar ook iets dat blijft?
Een „shoura".
(Bij de platen.)
In sommige landen worden verschrik
kelijke daden verricht in naam van
den godsdlienst en wanneer men de
bijzonderheden van zulke ritueele
De geeselaars aan het werk.
tooneeltjes leeat .zullen velen ze moei
lijk kunnen gelooven. Een religieuse
ritus, een „shoura", zooals ze door de
'inboorlingen wordt genoemd, had on
langs plaats in de stad Tabriz in Per-
zië. De plechtigheid is zeer belangwek
kend uit een cultuur-historisch oog
punt, doch vreeselljk om bij te wonen.
En daarbij is het volstrekt geen onge
wone gebeurtenis.
Eén van de platen laat de godsdien
stige pro cessie zien met mannen die
vlaggen en vaandels dragen. Zoodra
de processie de plaats van bestemming
heeft bereikt, ontblooten een aantal
mannen de rug en geeselen er rich op
met ijzeren kettingen. Daarmee gaan
zij voort, tot het teeken tot ophouden
wordt gegeven. Zoodra daaraan vol
daan is, gaan 20 mannen, allen in het
w itgekleed en met ontbloote zwaarden
'in de hand, op een rij staan. Op een
toeken beginnen rij rich op de meest
stoicijnsche manier diepe sneden toe te
brengen op hun hoofden, waarbij zij
niet do minste aandacht schenken aan
de hevigheid der wonden, of het bloed,
dat er mét stralen uitloopt. Deze af
schuwelijke vertooning houdt aan, tot
de zélfgeeselaats moeten ophouden
tengevolge van uitputting. Sommigen
raken tijdens do geeseling zoo opge
wonden, dat rij van geen ophouden
willen weten en daartoe niet geweld
moeten worden gedwongen om doode-
üjke ongelukken te voorkomen, door
met stokken gewapende politiemannen.
Om hun lijden te ver&roolen en te
gelijkertijd de genezing der wonden
te bespoedigen, zijn do geeselaars ge
woon na afloop van de plechtigheid
zout in de door de zwaarden veroor
zaakte sneden te strooien.
Grootvader en de geit.
Er zijn menschen, aldus vertelt
Mark Twain, de bekende Amerikaan-
sche humorist, onlangs, wier ongeluk
een te goed geheugen is, dat niet bij
één zaak blijven kan, dat door een
woord, een naam, afgeleid wordit, en
den eigenaar belet juist dit te zeg
gen, wat bij wilde zeggen. Ik heb een
man gekend, van wien al zijn vrien
den wisten, dat hij een mooie geschie
denis kon vertellen van zijn grootva
der en een geit, maar niemand had
ooit die §Ê.schiedenis in haar geheel
gehoord.
Hij begon altijd te vertéllen, dat
zijn grootvader de geit in Ciiavcra.:
van een zekeren John gekocht had.
Den familienaam van dezen Joiin ten.
de hij niet, anders zou hij hier al zij
afgedwaald. Grootvader bracht du-"
de geit naar de weide en dien volgen
den morgen ging hij er eens naar kij
ken. Toen hij er waB, bedacht lij,
dat hij onlangs een tiencentsetuk op
de wei verloren had. Toen begon hij
te zoeken, hij bukte zich daarbij fer
aarde en zocht en Zocht De bok vat
te dat als een uitdaging op; hij dacht
dat grootvader het hoofd zoo diep
hield omdat hij vechten wilde; en als
niet Smith er bij gekomen was, Smith
uit Yolo County, een zeer goede fami
lie in de heele omgeving is geen
Smith die bij deze Smiths in de scha
duw kan staan één van haar heeft
een Whittacker gehuwd, nu, dan be
grijpt u wel, wat dat voor menschen
zijn, bij hen zijn alle zoons en doch
ters goed getrouwd, behalve William
die Is op den loop gegaan vóór hij.
trouwde. Maar de beste van allen
was toch Sophie, die zou haarlaat-
site hemd weggeven, een hart van goud
Zij had een glazen oog, en dat leende
zij wel eens aan miss Watson, die ook
een glazen oog noodig had, maar dit
paste niet, Sophie had een oog no.
11 en miss Watson kon een oog no.
14 gebruiken zij stak het dus met
watten vast, maar de watten drongen
naar buiten en dan zag zij er zóó af
schuwelijk uit, dat de kinderen het ge
zicht niet verdragen konden en van
ontzetting gilden. Soms viel het oog
er heolemaal uit, maar dat wist miss
Watson niet, omdat zij blind was aan
dien kant, doch als men er haar op
merkzaam op maakte, stak zij het be
schaamd weer weg. Dan kwam son's
de achterzijde naar voren, die was
verguld en dat paste dus niet bij het
andere oog, dat bruin was. Ook als
het goed stond, paste het niet, want
dan was het blauw, hemelsblauw en
vaak, als miss Watson boos was en
haar goed oog fonkelde, stond het an
dere er zoo rustig naast als een stuk
je hemel.
Zij was familie van de Hagednorns
die Hagedoorn, hij kon vloeken als
niemand anders zijn tweede vroinv
was een weduwe en haar dochter uit
het eerste huwelijk was met een zen
deling getrouwd, en zij ging niet hem
naar China. Beiden zijn gelukkig
gestorven; door hun gemeenfe op, e
geten het was een misver 'and e»
zij hebben dan ook beloofd 't
weer te doen. Een andere dochter
was getrouwd mot Jim Blaine, die al
tijd floot als ie sprak en daarom kon
hij geen vrouw krijgen, omdat de
meisjes weten wilden, wat dat flui
ten beduidde en ook geen acteur wer
den, want bij floot zichzelven uit
Zoo ging de varteller urenlan
voort
Siberische trekvogels.
Velen rijn de liefhebbers van vogel
nestjes en vogeleieren, maar wednigeö
onder hen zouden een reis naar Sib*
rië willen maken om ze te vinden. Bp
toch bestaan er die dat wel willen.
De beer Seebohm maakte tot twe*
keer toe de reis er heen en wel om de
eieren te zoeken van siberlsche trety
vogels en gelooft, dat ze hun eieren
leggen aan de oevers van de Poolze^
De eerste tocht ging naar de Pot
chora. Na een lange reis, grootendeel*
per slee, bereikte de heer Seebohnj
met zijn reisgezel Ust Zelma een kledij
stadje juist bezuiden den poolcirkej,
Ze kwamen nog net bijtijds om de
tundra, de groote moerasstreek ovaj
te trekken, want de winter, de eenig»
tijd waarop dit geschieden kan, liep
ten einde: nog veertien dagen en d»
wegen zouden onbegaanbaar, en „het
dal van de Petcliora gedurende twe*
maanden even afdoend van het be-
schaiafde Europa afgescheiden zijn,
alsof het in de maan gelegen ware.'
Het was geen gemakkelijke refe
Een dag werden ze niet minder dan
15 keer ondersteboven geworpen! Doei
dat waren ongemakken, waar mon na
afloop nog om lachen kon! Erger wa*
de muskietenplaag. In zulke dicht*
wolken streken die op de reiziger*
neer, dat men rijn naam in de zwartf
massa kon schrijven.
Te Dvornik, dicht bij den mond der
Petchora, sloegen ze hun tenten op
in een gestrand schip, dat daar hoog
en droog op het strand lag. Hun zoe
ken naar eieren werd er met goeden
uitslag bekroond.
Toen het ijs smolt en de zomer aa
brak, kwamen zwermen trekvogels er
nestelen en van de zes eieren, die See
bohm er was gaan zoeken, vond hij er
drie.
De zomer in de pook. roken duurj
wel kort, maar door liet voort-durende
daglicht is er veel tijd tot eieren zoe
ken. Weken aaneen is er niets, dat
de dag van den nacht onderscheidt
Eens waren de twee natuurkundiger
op verschillende tij dien uitgegaan.
Weer bij elkander komend, riep de een
„Goeden morgen", de ander: „goeden
avond"! Ze waren het eens, dat hel
zeven uur was, maar de een beweer
de dat het avond en de ander dat hel
ochtend was.
Op het schip teruggekeerd, besloten
6.
maar dat hij zóó teruggekomen was,
waa beter, dat had een enkele blik in
zijn heldere, vriendelijke oogen haar
geleerd.
Door de Mariapoort gingen zij een
steegje af, waardoor zij buiten de
stad om, de hoogte in het bosch en het
slot bereikten.
Tusschen de dennenboomen was het
nog stiller dan in de straten. Hans
Spreek zacht, zei zij. Uw vader,
slaapt nog, en daar die nachten zoo nam Liese's hand in de zijne, zag haar
slecht zijn, ben ik blijde als hij ten diep in de goedige oogen en zei
minste 's morgens slaapt. slechts: Li'eve. trouwe Liese.'
Hij knikte slechts en vroeg:
Kun je een uurtje mot mij mee
gaan, Liese? Ik heb je veel te zeggen,
Hand in liand gingen zij verder.
Waar de boschweg een weinig steil
opliep naar het nieuw gebouwde g«
maar daartoe i's het noodig dat je een deelte van het slot, bleef Lmse op ec;
wandelingetje met mij maakt.
Zij keek eens naar de zon en ant
woordde:
Aio ik om zeven uur weer hier
kan zijn
Dat kan je kom nu mee.., kom!
Zij gingen den stillen landweg af,
«onder bijna een enkel woord mot
alkander te spreken. Hunne harten
waren overvol, maar dat van Liese
sloeg zoo licht als in geen jaren. Dat
Hans teruggekomen was, was best.
staan
Er kwam een smartelijke trek op
haai- gelaat.
Vaders verijdeld hoop, zijn ge- J
krenkte e-cr, zijn niet gehouden belofte,
fluisterde zij.
Kom maar! zei hij met zachten i
drang.
Altijd hand in hand gingen zij tot -
aan den toren. Met'neergeslagen oogen,
bleef zij staan. Waarom kwelde hij
haar zoo. en vroeg hij haar juist naar
die plaats te gaan, waardoor zooveel
leed en kommer over hen was geko
men?
Hij legde zijn arm om hare schou
ders.
Sla nu die oogen eens op, Liese.
Aarzelend deed zij het en een kreet
van schrik ontsnapte haai- bij het
zien van den volbrachten arbeid.
Met gevouwen handen bleef zij er
voor staan. Toen keerde zij langzaam,
zeer langzaam haar blik naar Hans
en zachtjes zei zij:
Jij? Jij?
Ja, zei hij, - Ik bcngekonien om
vaders hoop te verwezenlijken, zijn be
loften te vervullen, en hem te toonen,
dat ik ten minste iéts in den vreemde
geleerd heb: gewonen arbeid met een
weinig kunst op te sieren. Dat het
vonkje^ kunst te klein is om vlam te
te valien, dat heb ik n :t smart en'
vernedering moeten erkennen, maar|
tegelijk ook beloofde ik mijzelf plech
tig, niet een van die erbarmelijke half-
menschen te zuilen worden, die noeli
den aanleg voor een werkelijken kun
stenaar bezitten, noch den eerlijken
moed hebben om zichz.lven en ande
ren le toonen dat een degelijk hand-
werksman meer waard is dan een ver
ongelukt kunstenaar. Het heeft, mij
veel strijd gekost om het met i..:j zei
ven eens te worden, doch ik heb ein
de!' k overwonnen; ik kan het nu wa
gen jou voor God en dit mijn eerste
goedgelukte werk de verzekering te ge
ven, dat ik niet weer tot het vroegere
kwaad zal vervallen.
Liese ;egdc haar hoofd schreiend aan
zijne bo:>.t. Zachtjes vloeiden haar
vi'! ugdetranen. Hij sloeg zijn arm
om haar heen, drukte een kus op hare
bruine lokken, en met die kus deed
hij een ernstige en heilige gelofte
voor de toekomst.
den overladen, dat hij zich ternauwer
nood met de opvoeding zijnor dreu'
messen kan bezig houden; dat moet'
want do- vorst heeft hem gc-heel in zijn
dienst genomen.
In het geht'c-!© vorstendom word!,
geen gebouw opgericht, waaraan dc-
kunst (Ja hand moet leenen, of (Lu
jongen s' e.i-.uu -.w v wordt daarbij'
een
el
en.
Hans Kemruel en Liese zijn sedert I
vier jaren een gelukkig paar. Zij wo
nen met vader in het kleine huisje'
aan den landweg.
Het geluk heeft den oude weer ge-|
zond gemaakt. In den tuin spelen
I twee mollige jongens, en als grootva
der van zijn werk tehuis komt, sprin-j
gen zij hem joelend tegemoet, terwijl'
d: een over den ander valt.
De jonge vader is zoo m :t hezi;;' c-
mcet hij dagen, ja zeifs weken uir
von ,en n aakt zich niet bezorgd om
zijn huisgezin, want hij weel dat. hel
bij Liese en grootvader in goede ham
d.;n is.
Ku bomt hij wal vroeger terug en
gaat den langen weg van het jachtslot
naar huis, haastiger en onrustiger dan
andiers. In de buurt van de Maria
p rt ziet hij" zijn vader op hem toe
komen. Sneller klopt zijn hart, en
zijn voeten ijlen als bevleugeld den
ouden man tegemoet. Deze zwaait met
zijn grooten, bor'gckleurden zakdoek
en roept hem reeds van verre toe: Al
les goed! Onze jongons hc-bben een
zusje gekiTgi nO, die Liese, die
Arm in arm gaan zij overgelukkig
naar huis.
Als haar man hinne: mf, knilc»
I.iese m sin-1, nd van luk toe. Hij
kust haar feeder en dankbaar op den
mond, zet zich naast haar en zegi
lachend: Nu zullen wij verplicht zijp-
om ons huis te verbouwen, Liese, want
de oude kast kan ons niet meer huis
vesten.
Zij knikt, trekt hem wat ilichfer
naar zich loc, en zegt: Onder het dak
van 't nieuwe huis komt het engelen-
fries en boven de cfeur onze lievelings
spreuk: „Handenarbeid is Ioonend