Brieveu uit Berlijn. SCHAAKSPEL Talismans en Amuletten. U Geloof hieraan is bij den mensch zoo 1 een gelLangene toe, spelen duizenden oud aLs de menscliheid zelf. Reeds en nog eens duizenden nietigheden 5000 jaar geleden waren in Egypte de uit speksteen gesneden heilige scara- beeën als geluksbrensters zeer introk bezitter overal heen vergezellen, tot één der eieren brak en de toovevkracht een gewichtige rol in het leven van onherroepelijk verloren ging. haar bezitters. In het langwerpige étui is een der Zoo is er, om slechts eon kleine méést merkwaardige talismans Oostersche volken Grieken en groep van menschen te noemen, onder I borgen. Het zijn de beenderen van Romeinen, Semieten en Ariërs, allen de beroepsspelers nauwelijks een zeer den middenvinger met de beenderen hadden hun bijzondere talismans en j klein gedeelte, dat niet de oen of an van den handpalm van een zevenden dere trekkracht in zijn bezit heeft. zoon, die zelf weer van een zevenden amuletten, die den bezitter tegen on gelukken van alle soort beschermen en hem geluk en gezondheid brengen moesten. Ook in den tegenwoordigen tijd 9pelen dergelijke dingen altijd nog een veel grootere rol, dan men algemeen wil geloovcn en van den gelukaanbren- genuen amethisten ring, het klaver blad van vier en het stuk hoefijzer af tot het eindje touw van den strop van Wij geven in bijstaande afbeeldingen eenige proefjes uit de spelerswereld te Spa, Montecarlo, enz. Daar is in de eerste plaats de amethisten geluks- ring, die, aan den duim van die lin kerhand gedragen, een dame aan een fabelachtige winst hielp. Verder dria raven ei eren, het eerste broedsel van een jong ravenpaar, die, in een kostbaar doosje bewaard, hun zoon afstamde. Het merkwaardige stuk was saamgesteld in den vorm van een broche en werd door een trouwe bezoekster van Montecarlo gedragen, tot één der beenderen brak en daar mee het geluk. Drie zijden zakjes met zout gevuld en aan een elastieken band om den hals gedragen, moeien oók wonderen verricht hebben ze het maar als nacht te beschouwen gebruikten hun avondmaal en gingen naar bed! Op zijn tweeden tocht trolc Seebohm door eon gedeelte van Siberië, waar de sneeuw gedurende acht maanden van het jaar zes voet diep ligt met daaronder een dikke ijslaag, die nooit smolt. Zijn ondervindingen beschrijft hij O;; r M boeiende en tevens eenvoudige wijze. Ofschoon zijn doel weer vogels an eieren was, zag hij toch veel van de inlanders, Samojeden en Ostiak- ken, en hij vertelt van hun wijze van le\ ,1 '-n hun gewoonten. De schrijver ■heeft niet veel op met de handelseer- ilijklieid der Russen. Hij zegt, dat een Rus-het veel prettiger vindt om 'e- mand ter waarde van een roebel te slim af te zijn geweest, dan om eer lijk een roebel te hebben verdiend. En toch, Zegt hij, dat het moeilijk is 'om onder de Russen te leven zonder van hen te gaan houden. De beer Seebohm verhaalt zijn on dervïndingen in een boekje „The birds of Siberia". Een moderne Stoo>nwas5cherij. (Bij de plaatjes). Ofschoon de grondslagen waarop liét wasselien van linnengoed berust, dc/clfde zijn gebleven als in overoude tijden, is de wijze van wasschen in de groote wereldsteden geheel en al veranderd met het vol maakter worden van de machine techniek, en betrekkelijk weinig huis moeders weten, wat er met haar wasch gebeurt, als zij ar den grooten stoomwasscherijcn in behandeling ge ven. Alleen inrichtingen van grooten omvang kunnen de geweldige hoe veelheden vuil goed, enz. afdoende be handelen, dat dagelijks in een we reldstad moet worden schoongemaakt Te Berlijn bijv. is het verbruik van linnengoed zóó groot, dat vele restau rants, hotels en dergelijke inrichtin gen geen linnengoed van zichzelf be zitten, maar het huren van de groole V.oomwasscherijen, die aan haar' schoonmaakaffaire er ook één voor T uitleenen van linnengoed verhinden. Een der Berlijnsehe stoomwasscherij- en leent en wascht per jaar niet min der dan 18.000 bedil: lakens. Het Cen tral Hotel te Berlijn geeft jaarlijks 96.000 mark uit, alleen voor liet laten wasschen van het linnengoed. Geen winder dus, dat het aantal sloom was- acherijen in de Duitsche hoofdstad aanmerkelijk Is toegenomen en van 7 In 1891, thans gestegen is tot ruim 10, alle voorzien van de doelmatigste en grooiste machines. En dan zijn niet eens de tallooze kleinere wassche- rijen mede-gerekend. Een der grootste stoom'wasscherijen de „Germania" te Steglitz, nabij Ber lijn, heeft meer dan 100 vrowen dienst, benevens 't noodige machine- personeel, loopjongens, koetsiers, enz. enz. Binnenin bevat het gebouw lichte, hooge vertrekken, die grijs en blauw behangen zijn, om te voorkomen, dat de werksters zich blind kijken op het hel witte waschgoed. De machines worden alle gedreven door stoom, door overbrenging van één punt uit: men ziet er wasch-, spoel- en wringmaulii- nieis, Stoommangels, droogtoestellen, ventilatiefecliroeven, gordijnenrek- kers, enz. Op een groote binnenplaats staan nette wagentjes, door flinke paarden getrokken en waarmede het wa- h- goed uit en naar de stad wordt bracht. Alle zakken en pakken vuil wasch goed worden het allereerst naar de merkzaal gezonden, één der belang rijkste afdeelingen van het geheele gebouw. I-Iier worden de verschillen de partijen afgedeeld en afzonderlijk met droden van verschillende kleur gemerkt, ten einde wegraken of ver keerd bezorgen zooveel mogelijk voorkomen. Gekleurde kledingstuk ken, die wegens do kans op verschie ten aan een afzonderlijke behandeling worden onderworpen, worden hier van het witte goed gescheiden. Het witte goed gaat dian naar de waschzaal en komt daar onmiddellijk in de wasch- inachines. Zulk een waschmachine is een een voudig, maar vernuftig bedacht toe stel. In heet zeepsopwater, dat tel kens wegstroomt en vervangen word door schoon water, wordt het goed in de groote trommels dezer machines prachtig gewasschen, zoodat het ver blindend wit is, als het er langs auto- matischen weg weder uitkomt. Zonder dat een hand het waschgoed aanraakt, komt het uit de waschma chine in de spoelmachine. Deze be vat een groote ton, gevuld met water, dat onophoudelijk in beweging, is. Het goedi blijft daarin, lot alle zeepdeelen die er in de waschmachine in geko men zijn, er uit zijn verwijderd. Het spoelen geschiedt eerst met heet, don met koud water, dat elkens wordt aan gevoerd uit reusachtige reservoirs, waarmede de spoelmachine in verbin ding slaat Van de spoelmachine komt het waschgoed in de centrifugale droog- machine. Het hoofdbestanddeel van deze machine is een geperforeerde trommel, die zeer snel om een verti cale as draait en aan de bovenzijde open is. Zoodra de trommel zorgvul dig is volgepakt met nat waschgoed, wordt zij aan liet draaien gebracht. Reeds na 5 minuten is bijna al het water uit het goed verwijderd. Dan wordt het goed gemangeld en verder behandeld, alles langs machina le n weg. Weder een belangrijke af deeling is de zaal, waar het waschgoed wordt gesorteerd, om zoo snel mogelijk ver zonden te worden aan de klanten. (Van onzen Correspondent). EEN' ZEVENTIG-JARIGE VOLKS DICHTER EN TEEKENAAR. De droogmeünin* Berlijn, 15, IV, 1902. O. hu te dich vor allem Bósen! Es macht Plasir, wenn man es 1st, Es macht Verdruss, wenn 11 an's gewesen! Das Gute dieser Satz stehl fest 1st stets das Böse was man lasst! (Onkel Nolte in Busch' „Fromrae Helena") Wilhelm Busch, de lachende filo soof, dichter en kunstenaar, viert vandaag zijn zeventtigston verjaar dag. Tot verbazing van vele land- genooten. ,,Hé, leeft Busch nog? Ik dacht, dat de man al lang dood was!" hoort men dezer dagen tel kens uit den mond van menigen ver eerder, die ontelbare malen zal gesno ten hebben o,n nog geniet van de uit het leven gegrepen, geestige kari katuren en rake rijmen, doch voor wien de persoon van den gemalen moker een volkomen onbekende is ge bleven. Want de man, wiens werken iedere beschaafde Duitscher en menig bui tenlander in zich heeft opgenomen, wiens kernachtige kreupeldichten vol ecbalkscha wijsheid geheel in den volksmond zijn overgegaan, heeft zich zelve sleedö op den achtergrond gehouden.. Do oude satirist had ge noeg in zijn mars, om het^drukke stadsleven te kunnen ontberen. Hij had genoeg aan zich zelf, aan zijn bloemen en planten en bijen in het kleine Hanno.versche dorpje, waar hij geboren werd, en waarheen hij op rij pen leeftijd weer terugkeerde. Ook nu, op zijn feestdag, is Lij zichzelf ge lijk gebleven en prefereert hij het al- loon zijn boven het ..hetoast" en „be wierookt" worden door van verre en van nabij saamgeslroomde officiëele vereerders. Zonder te verraden, waar heen de reis hem voerde, heeft de oude coolibatair een paar dagen geleden ..de plaat gepoetst" en zal eer t. weer in zijn dorpje terugkeeren, zoodra liet onweer van zijn verjaardag van de lucht is en hij zich weer ongestoord aan zijn bloemen en z'n bijen kan wij den. De meeste werken van den jarige zijn dertig, veertig jaren geleden ont staan. Toch hebben zij sedert niets van hun waarde verloren. Zij zijn nog even frisch en aantrekkelijk voor do jongere generatie als voor de ou dere, omdat daarin uitsluitend alge mcsine menschelijke toestanden be handeld wordien en geen actueels ge beurtenissen van die dagen, omdat met enkele rake krabbels, waarin elk streepje zijn bijzondere beteekenis heeft, juist het karaktertsi$ko in mensch en dier door de vaste hand van den geniailen kunstenaar op het papier wordt geworpen, en onder de koddige, schijnbaar banale, nu en dan gewaagde orakelspreuken en kreupekKchJten zooveel echte men- schenlcennis 0*1 wereldwijsheid ver borgen is. Wie kent niet de guitenstreken van „Max und Morltz*, wie heeft niel ge noten van de geestige teekennig van zelfgenop^zame, kléin burgerlijke oe- krompenLeid in de lotgevallen van .Tobias Knopp"! Van Knopp, den jonggezel, den echtvriend, den man en vader! Op den duur kan de onge huwde staat het kleine dikke rente niertje met den kalen schedel niet be vredigen. Zwar für Stiefel, Bett, Kaffee, Sorgt die gute Dorothea (ztjn huis houdster) Doch ihm felr.lt Zufriedenheit. Hij besluit op reis te gaan en een vrouw te zoeken. Mach dich auf, und sieh dich um, Reise mal ein Bissel rum Sieh mal dies und sieh mal das, Und pass auf, die findest was. Na veel avonturen belandt hij in het gebergte bij een kluizenaar, die op al het wereldsche met verachting neerziet, maar toch nog een zwak heeft overgehouden voor een lekker slokje. Und aus Knoppen seiner Tasche Hebt er ernst die Wanderflasche. Da inhoud van de „Wanderflasche" schijnt van superieure kwaliteit te zijn. Midden in zijn philippica over vrouwelijk schoon, over zeep en po- made, zakdoeken ©n sponzen, hemden kousen en schoenen, waarvoor de kluizenaar een diepe verachting koes tert, neemt hij telkens een hartigen teug: Mir 1st alles einorlei, mit Ver- laub ich bin so frei", tot hij ten slot ie de hoogte krijgt en achterover tui melt. Knopp heeft genoeg van het reizen. „Schnel verlassend diesen Oort, -eilet er nacli. Hause fort" Thuis gekomen, wordt hij zóó bekoord door zijn huis houdster: „Grade Kiftet seine nette, gute Dorothea das Bette", dat hij een kloek besluit neemt en haar ten hu welijk vraagt. Met zijn dikke knuist jes strijkt hij haar onder de kin. De „gute Dorctliee" heeft maar een half woord noodig. Mfidchen spriecht er (en hij legt zijn dikke hoofdje op zij, gaat op de tcenoii staan, om haar heter met zijn verliefde dogen te kunnen aanzien)sag mir oh Und <e lachelt: „Ja, Herr Knopp!" lift „jeugdige paar" is in den echte lijken staat getreden en voert een ge ne eg!ij 1c burgermansbestaan. Het geluk van het paar is volmaakt als de gute Dorothea haar man een dochter schenkt, waarbij Doktor Peli- kan en de vroedvrouw Wernuth te pas komen. De dichter zingt een lof- üed op deze beiden. Bij naclit en on tijd. al regent het nog zoo hard, is de „brave, ehremverte, ofterpröbie, viel begehrte" vrouw dadelijk bij de hand. Op liet eerste „pingripinger' van de bel „ist frau Wemulli woon und gelit ihrer Nahrung nach". Met, haar karbin met ingrediënten, haar sjaal en haar tuithoed verschijnt ze op het appèl, „auf dem Anlitz Scelemuhe, an den FiissG.11 ..milde" Schuhe". En doktor elikan komt ook aanstappen. Op zijn De spoelzaal. „Leheren der alten Leute hoch ver- ehrenl Die hebben alles Mater sieh, und s£nd, Gottlob! recht Tugendllch!' schuifelt, waar de glimmende flescb „wartet mit Geduld", hoe ze. eindelijk met een zalig gezicht de flesch in Teekenend is de moraal van ddt echt-den arm houdt, den inhoud geheel paar, dat wijze lessen geeft, nadat ze in hun jeugd zelve alles van het leven genoten hebben. Helene haalt allerlei kallekwaad uit, en belooft telkens beterschap. „Ich will es jetzt auch ganz gewiss nicht wieder thun". Op een keer naait zij 's avonds bet werkliemd van oom dicht, die hiervan niets merkt en in zijn ver- geefsche pogingen om het onmisbare kleedingstuk aan te trekken, alles on derste boven gooit, het nachttafeltje omver, horloge en snuifdoos en kande laar op den grond, tot eindelijk tante in nachttoilet met een kaars binnen komt: „Hier kommt die Tante mit dem Licht, Der Onkel hat schon Luft gekriegt". Hij heeft lucht gekregen, maar het nachthemd is in tweeën ge scheurd. Met het restant van het nachthemd om de magere leden ge drapeerd en een slaapmuts op het hoofd, roept Oplcel Nolte pathetisch uit naar den kant van het kinderbed, waar alleen een stijf vlechje tusschen de kussens komt uitkijken: „O sün- denvolle Kreaturl Dich mein ich dort! Ja schim re he nurl" Grinnekend van genot heeft Teentje in haar bed toe gekeken, lioe oom met het dichtge naaide hémd over het hoofd als een dolleman door de kamer loopt, maar 'nu houdt ze zich slapende en denkt onderwijl: Dies will ich nun auch ganz gewiss nicht wieder thun. Helene is verliefd op haar neef den student, dia een groote deugniet is. Terwijl ze bezig is, een minnebrief aan hem te schrijven: Galiebter Franz! Du weisst es ja, dein bin ich ganz!" komt onkel Nolte op zijn slof fen de kamer binnen en leest over haar schouders, hetgeen nichtje schrijft. In haar liefdes-extase merkt Lenchen hiervan niets. In zalige ver rukking tuurt ze met de hand op het „kloppend" hart naar den zolder, dan doopt ze de veerepen in de inkt en vervolgt: O, 0, wat was dat een heer lijken tijd, toen „in den Scliabelboh- nen d'rin, der Jamand eine Jemandin, ich darf wohl sagen: herzlich Küstte, leegdrinkt, tegen de tafel tuimelt, zoo. dat de lamp omvalt en zij in brand ge raakt, hoe zij ten slotte jammerlijk tot asch verbrandt. „Hier sicht man ihre Trümmer rauchen, Der Rest ist nicht mehr zu gebrauchen". De hrave oom Nolte heeft altijd wel geweten, dat het slecht met haar zou afloopen. Hee) diepzinnig komt hij tot het negatieve resultaat, dat het goede dieser Sat* stoht fest steeds het booze is, wad man ltisstl en gluiperig in de handen wrijvend vervolgt, hij met een zelf voir danen grijns: „Ei ja! Da bin iclj wirklich frohl Denn, Gott sei dank. ich bin nicht sol!" Men kan Busch niet bij de een of andere rubriek kunstenaars „onder, brengen". Zijn werk moet afzonder lijk beschouwd worden, hij staat op zichzelf. Hij was de eerste humorist, even vaardig met de pen al3 met liet potlood, dichter en teekenaar tegelijk. Hij verzon nieuwe woorden en uit drukkingen, liet woorden op elkaar rijmen, welke niet bij elkaar passen, sprong naar welbehagen met zijn taaj om, vormde en kneedde baar, zooalg het in zijn kraam te pas kwam, lias pelde opzettelijk boeken- en atelier- taal door een met vreemde woorden liet resultaat waren de tallooze grappige kreupeldichten, die in iederg mond liggen. Zijn werken worden daarom nog zoo gaarne gelezen en bc-keken, om, dat zij zoo kinderlijk en har-inlos zijn. omdat zij een levenselixir bevatten, da? de somberheid verjaagt, omdat zi; niets bijtends, vlijmends, scherps heb ben. Na hem zijn de mannen van don Simplizissimus" gekomen: Heine, Thöny, Bruno Paul, Reznieck, die zich niet meer kinderlijk vroolijk mar ken over de menschel ij ke zwakheden zooals Busch doet. Neen,' deze jonge ren zijn bijtend, salyriek, onveibidde lijk. Zonder iets te verbergen, toonev zij omiieedo0ge 11 lo 03 de gebreken in maatschappij. staat en huisgezin. Meesterlijk zijn Heine's persiflages op het huisgezin. zooaLs het zich tegen woordig dikwijls vertoont, doch zij ba. leedigen, doen pijn, hetgeen trouwen# ook door hem beoogd werd. Busch, de lachende filosoof, wij geen boetgezant zijn; hij wil niet be. keeren, maar alleen constateeren, daf de medaille van het leven ook een keerzijde heeft. Voor ons, Hollanders, is het interessant, dat hij in zijn jonge jaren de doeken der oude meesters uU de zeventiende eeuw in Antwerpen be studeea'd heeft ,en bij Jan Steen, Osta. de, Adriaan Brouwer en Teniers „iif de leer is gegaan." K. Jantje. Mijn papa weet meer dan jou papa. Hij is een schoolmeester en hij heeft een heel hoog voorhoofd. Pietje: o. dan heb je nooit mijn pa pa gezien. Zijn voorhoofd loopt heele- maal over zijn hoofd heen naar achter tot aan zijn nek. gezicht staat ie lezen: „Wie es kommt das weiss man nicht". Het kind, dat Juichen genoemd wordt naar eon „Tante, die sieh Tante Juichen nann- te", zal vader Knopp nog hc:i wat te stellen geven. Wie in neerslachtige tijden den „Humoristische^ Hausschajla" van Busch ter hand neemt, zal bezwaar lijk weerstand kunnen bieden aan de grappige tooneelen in het leven van het „Pliilisierpaar" Knopp, aan de dier Rgeschièdenissen „Plisch und Plum 111", of aan de karikaturen op schilders en dichters in „Kleeksel" en „Balduin Bahlamm". En wanneer de sombere bui nog niot wil wijken, dan bladere men verder en herleze nog eens de tragi-komische lotgevallen der orneF Inke „ITomme Helena", die door eigen schuld zoo jammerlijk -om net leven komt. De ergste pessimist zal dan de dingen lichter opnemen, al is het maar voor een korte poos en dat is al veel waard. Ja, ja, die from me Helene was van jongsaf door en door verdorven! Als- klein kind' had ze het al „faustdick kinter den Ohren", of op z'n Hol- landselie achter de mouw! Uit de zon dige stad met hare vele verleidingen komt Lenchen op bet land, waar zij bij een „brave" oom Nolte en een milde tante wordt opgevoed. lederen avond vóór het naar bed gaan geeftOnkel Nolte lessen vol levenswijsheid aan Lene. die heel zoet luistert, maar in- tusschen bedenkt, welke streken» ze zou kunnen uithalen. Hoed je voor Inu boozei waarschuwt oom. „Es macht Plaisir, weun man es ist". (Onder het plegen van het kwaad, geniet men er van). „Es macht Verdruk, wenn' man's gewesen". (En als het achter den rug is, heeft men cv spijt van;. Tante Nolte doet ook een duit in T zakje:! Daarom moet een kind de wJjzc Ach Gott, wenn das die Tante wüsste! Oom Nolte balt achter haar stoei de vuisten als hij leest: Der Onkel ist. Gottlob' recht dumm, die Tante nö- ckert so kerum, en beide zijn zoo ijs- lijk „fromm"; Wenn 's Irgcnd möglich, Franz, so komrn und trockne meiner Sehn sucht Thrane! 10.000 Ku-se von Helene." Wacht, deukt oom Nolte, ik zal je loeren, oude menschen te bespotten. Als Leentje den brief wil diehtlakken. duwt oom Nolte haar plots voorover met de neus in de wanne lak. Op het volgende plaatje hangt een lange draad warme lak nan liet „aangebrande" neusje van het huilende Leentje. „Und an Helenens Nase straoks,' klebt das erhitzte Sïegelwachs". Na een teven vol avonturen besluit Helene voor al hare zonden boete te doen. Toiletbenoodigheden, valsche vlechten, korset, pomade, mooie schoentjes, alles wordt successievelijk in het vuur gegooid. Als een „schlan ke Eiiserin" met leelijke tuitsclioenen, waarvan do dichter zingt: „Oh, wie lieblich sind dio Schuhe demuthsvoller Seelenxuke" loopt Helehe voortaan rond, biddende en boetedoende. Uit haren joligen tijd heeft ze echter nog één zwak overgehouden: de liefde vcor do flesch, waaraan ze ten gronde zal gaan. Immers, met groote kennis voor de mensclielljke zwakheden, zegt Busch: „Es ist ein Brauch von alters her War Soirgen hat, hat auch Llkor". Wie zorgen heeft en in den druk zit, grijpt naar de flesch. Hoogst pathetisch zijn de laatste oogcnbiïkken van de frornme Helene geschilderd on geleekond. Hoe zij naar de flesch gluurt, dio naast da lamp op do tafel staat, midden in de kamer, hóe ze geen weerstand kan bieden en op de knieën naar de tafel PROBLEEM No. 49. Zwart (8 stukken). abcdef gh Wit (9 stukken). Wit speelt en geeft in twee zetten mat. Oplossingen worden vóór 28 April ingewacht aan het adres van den redacteur dezer rubriek, Jhr. A. K. VAN FOREEST, Atjehstraat 134 te 's Gravenhage. Oplossing van Proble ui No. 47. 1 h3 k'g-'i 2 Te# c3 2 Dc3: lg3 2 DX7 2 DM: BgS 2 DcQ Goede öpios.ingen ontvangen van A, v. V. en E. J. U. ie Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 8