m
m
W
L
m
m
SCHAAKSPEL.
ft1
ning over politieke kwesties altijd als
bes'.irfsond aangenomen werd, liepen
toe, en kielden met vereende kracht
■Jim Woolland-vast.
We hebben hem, mijnheer Best,
zei de waard opgewonden, hijgende
alsof de worsteling uren geduurd had.
Hij kan niet van ons wegkomen.
Maak ie sjees klaar, zei de agent
Lev '.endj terwijl hij zijn uniform rei
nigde. t Schijnt wei of die dingen
altijd moeten gebeuren als er warm
avondeten op me staat te wachten.
De sjees is voor deze week ver
huurd, mijnheer Best.
Dat kan dus niet. Is de laatste
trein al weg?
Al een uur geleden, antwoordde
een der omstanders.
Dan kunnen we hom niet meer
hal' n, merkte P. C. Best deftig op.
Ik zal den woestaard in mijn huis moe
ten opsluiten tot morgen. Hij wend
de zich tot den zeeman. Wil je kalm
meekomen?
Ik zal kahn meekomen, zei James.
Zij vertrokken onder eene poging tot
applaus door de gasten van „do Bonte
Koe", waarmee zij hunne bewondering
Wildon uitdrukken over de diplomatie
ran hun agent.
Renmaal buiten hei licht dat door
ide ramen van de herberg scheen, was
de weg erg donker, en James Wool-
3and was verplicht gebruik te maken
van don sterken arm der wet.
't Is mijn eenige fout, zei hij wee
moedig. Ik ben net een papegaai, ik
babbel te veel. Ik praat en ik praat
totdat ik niet meer weet of ik op mijn
hoofd of op mijn voeten sta.
Je bent de eenigste niet, merkte
Best op. Haar do wet is een van de
'•duigen, denk om die plas die je
'moet eerbiedigen, weet je, want waar
blijf je als je dat niet meer doet! Stel
nu eens, alleen om duidelijk te ma
le: wat ik bedoel, dat ik jou wa3, en
„ij was ik. Stel dan dat ik het was die
een enkel droppeltje oude ale te veel
•had gedronken.
Dan zou je eon gelukkigen kerel
zijn. Laat me nou voor de vei*and'e-
ring jou arm eens vasthouden.
Maar, zei de agent peinzend, ik
'zeg altijd maar, wat gebeuren moet,
da: gebeurt. We zijn nu niet vermeer
van mijn huis af.
De politiepost was een klein huisje,
in 't midden van eene rij van zes ge
bet dezelfde gebouwtjes, die eruitza
gen alsof het plan ontworpen was door
een verstandig kind. Het verblijf van
agent Bost had het woord „Politie"
boven de voordeur, maar tegen den
gevel groeide maagdenpalm, en de
blauwe bloemen verborgen die bekend
making bijna geheel. Nog altijd vast
gehouden door den zeeman, zocht hij
zijn sleutel en opende de deur. De
trap was onmiddellijk voor hen, en
van het trapportaal riep eene vrouwe
lijke stem:
---= •Efin jij dat. Ebinezer?
Wat er üdg van me over is, ant-
woorde Best.
Je eten is in den oven. Ik heb
het er in gezet om het warm te hou
den.
Dat ia uitstekend, vrouwtje. En
tot den arrestant: Dezen kant op.
Heb je Iemand bij je die opge
bracht moet worden? vroeg de vrouw
weer. Zeg hem dan, dlat hij zich stil
moet houden in het waschhok en mijn
kind niet wakker moet maken. Als
hij leven durft maken, dan zal ik hem
het huis uitjagen!
Juffrouw, zei James Woolland,
zijne ronde muts afnemende, ik zal
nog stiller zijn dan een muis.
't Is je geraden, zei de stem. En,
Nezer, tante Marie heeft laten weten
dat ze morgen niet kan komen.
Zoo veel te beter.
Zog, wees niet zoo onbeleefd.
Ik bedoel dat er meer dan genoeg
zullen zijn zonder haar.
Dat is zoo! Ik zal het da-uk genoeg
hebben om alles klaar te maken.
Vergeleken met mijn logies aan
boord van de Minosa Is dit een waar
..Hotel Metropolis"". Maar ik wou dat
ik niet zoo'n koppijn had.
Ja, zijn mijnheer Best, dat komt
van de limonade wel te rusten.
Adi, ouwe heer, antwoordde de
zeeman. Roep me niet te laat mor
gen, zeg.
De grendel werd van buiten voor-
geschoven en toen bemerkte Jamee
Woolland, vol-matroos, dat hij buiten
gewoon hongerig was. Hij kreeg een
verleidclljkcn geur van warme pastei
ïn zijn neus, en dat maakte zijn eet
lust nog grooter, maar dergelijke be
zoekingen waren hem niet vreemd, en
zich half ontklesdende, maakte hij
,zich gereed om te gaan slapen. Ter
wijl hij dit deed, werd de grendel te
ruggeschoven. en de deur op een kier
geopend. Een oude, dikke overjas werd
onhandig in het hok gegooid, an een
bord met een flink stuk pastel op den
^ateenen vloer gezet. De deur werd
tonder geraas weer dicht gedaan, an
ere grendel ging er weer op.
James Woolland: genoot van zijn
avondmaal, want i'n do pastei zaten
aard/appelen, uien, stukjes vleosch,
en bijna alles wat zijn hart verlangen
kon. Toen alles op was ging hij op
de eene mat liggen, gebruikte de an
dere voor hoofdkussen, trok do jas
over zich heen, en sliep weldra den
zwaren slaap van iemand, die over
vloedig van alles heeft genoten.
Den volgenden morgen hoorde hij
een luid gebons op do deur, en de uit
drukking mompelende, die doorgaans
door zeelui gebezigd wordt bij derge
lijke gelegenheden, rees hij op om aan
dek to gaan. Met moeite begreep hij
zijne positie, er. hij ging naar de dom
en antwoordde. De stem van juffrouw
Best zei d'at het haar speet hem lastig
to moeten vallen ,maar Best was we
gens een dringend geval geroepen, en
James Woolland moest zorgen dat hij
het waschhok kon verlaten In twee
seconden of eerder. Hij kon de hand-
waschkom en de zeep meenemen, en
zich wasschen op het bleekveld achter
het huis, maar hij moest oppassen
haar niet in den weg te loopen, want
zij had genoeg te doen voor twaalf
paar handen, laat staan voor een paar.
De gevangene deed) wat hem gezegd
werd, en toen hij, erg opgefrischt, te
rug kwam, had juffrouw Best
de eerste plichten van den dag ver
vuld, en de jongste kleine naar bene
den gebracht, die zij op een hoogen
stoei bij het haardvuur zette. Toen
James in de keuken kwam, wond de
kleine zich op, en brak door eene plot
selinge beweging de houten lat die
haar op hare plaats hield.
Goeden morgen, juffrouw, zei Ja
mes.
Och, riep het verstoorde, kleine
vrouwtje, zeg maar geen goeden mor-
gen tegen me. Dat is 't begin van
mijn ongelukken Yoor vandaag.
ne vrouwtje een beetje beleefder, dan
scheen van plan te gaan huilen.
Natuurlijk moet dat juist van
daag gebeuren. Mijn partijtje zal wel
mislukken'.
Neern ma niet kwalijk, juffrouw,
zei da gevangene, maar mag ik zoo
vrij ziju om te vragen op het kind te
mogen passen, terwijl ik een nieuw
stuk hout snij'?
Kan jij op een klein kind pas
sen? vroeg juffrouw Best ongeloovig.
f— Als ik geen matroos was, dan
zou ik kindermeid willen zijn, ver
klaarde de gevangene. Misschien mag
ik eerst thee zetten?
Als u dat kan doen, zei het klei
ne vrouwtje een beetje beleefde r, dan
zou lk gelegenheid hebben om naar
boven te gaan en de beide andere te
kleedten, en om nog eens stof af te ne
men in da voorkamer.
De baby stak haar mollige armpjes
uit naar don zeeman, en James Wool-
land antwoordde met een: 'k Kom bij
je, kap'iein. Het vrouwtje ging door:
U weet hoe familieleden doorgaans
praten. Laat ze maar hot kleinste
ètöfje ergens zien, dan vertellen ze
later dat ze haftr naam er in kondon
schrijven. Kleintje, zoet wezen hoor
bij dtezen mijnheer. Zij kwam nog
even terug naar de keukeu, en zei:
Oh, ja, mijn man vroeg me je te zeg
gen dat Je niet weg moest loopen voor
hij terugkwam,
Mijn woord erop, juffrouw, zei
de zwaar-matroos.
De hooge stoel was gemaakt, het
kind zat te kraaien van plezier over
het «bezit van eene geheele vloot papie
ren schepen, en het ontbijt stond
klaar, toen zij terugkwam.
Juffrouw Best mopperde omdat <ïe
gevangene anderhaJven lepel thee had
gébruikt in plaats van een, en ofschoon
zij Yerschooning vond voor die ver
kwisting in het feit dat Jim maar een
man was, en dan nog wel een zeeman,
zeurde zij over dit onderwerp totdat er
op de voordeur geklopt werd.
Tante Saar, zoo waar als ik leef.
Net iels voor haar om zoo vroeg te
komen".
Zal ik in den weg zijn, juffrouw?
Ja, zei de kleine juffrouw Best
ronduit, dat zal je. Ik hoopte dat je
weg zoudt zijn voor er iemand kwam.
Wat moet ik nu doen?
Stil kloppen laten maar, meende
de zeeman, die druk bezig was een
nieuw en opvallend gezicht te snijden
aan de houten pop van het kind.
En 't ts altijd een grief geweest
van tante, dat ik met een politieagent
getrouwd) ben. Wat zal zij zeggen,
als ze jou hier ziet. De kleine juichte
van plelzier over het zeer in haar
voordeel veranderd gezicht van hare
pop.
Zeg dat ik een vriend van uw
man ben, die op hem wacht, stelde
James voor.
En als zoodanig werd de „bezoeker"
voorgesteld aan tante Saar, die onmid
dellijk met hem sympathiseerde, om
dat zij eens, in haar prille jeugd, bijna
In een vijver was gevallen
Toen do oudiats kleinen ontbeten
hadden, bood James, om eene moeie-
lijkheid' op te lossen, zich aan om hen
naar school te brengen, bijna een hal
ve mijl ver, en juffrouw Best kon niet
anders doen dan van zijne diensten
gebruik maken.
James kwam niet terug langs den
grooten weg, maar stak zijne pijp op,
en kuierde langs een omweg terug.
Het was een warmen dag en alleen
eon paar smerige Zigeunerwagens en
een hond waren te zien. Verlangend
om eens te pralen, liep hij naar den
hond, die onmiddellijk wild begon te
blaffen. Het spelletje van loopen ach
ter stukken hout, door James gewor
pen, verteederdte hem, en zij werden
zoo bevriend1, dat James ten laatste
toegestaan werd te dat in de uit
gedroogde sloot, waar hij op wacht
stond, een zak was, boordevol met
voorwerpen, en bovenop een zilveren
wijnkelk, die door de andere dingen
er als 't ware uitgedrongen was.
Toen James Woolland terug kwam
In zijn tijdelijke gevangenis, was het
aantal bezoekers vermeerderd, want
da meeste familieleden waren even na
tante Saar gekomen, die nu den zee
man onder haar bescherming nam, en
hem aan de anderen voorstelde als
haar vriend. Onder de dames was
eene knappe, jonge vrouw, met een
paar wangen als perziken, en heel lie
ve, bruine oogen,, genaamd nicht Em
ma, of Em, die onlangs door haar ver
loofde, een spoorwegkvuïer, in den
steek was gelaten, en daardoor het
onderwerp was ven heel wat beklag
door de anderen, en bittere woorden
werden gezegd over de manieren van
mannen, en over hunne onstandvastig
heid, woorden, waarop James zich ver
plicht rekende te antwoorden. Op die
manier begon een hoogst interessant
twistgesprek, dat erg eenzijdig wa3,
totdat nicht Em hare tranen droogde,
verraderlijk hare ondersteuners ver
ried, en zich aan den kant der man
nen schaarde, waarbij zij verklaarde
dat in 't algemeen de vrouwen even
veel gebreken hadden als de mannen,
en dat zij ,wat haar betref, zich niet
druk zou maken over een ellendigen
kruier. Toen Em en Jim zagen dat zij
samen de tegenpartij uitmaakten, na
men zij het kleine kind, en gingen
naai" het bleekveld achter het huis,
waar nicht Em da baby kuste, en de
baby nicht Em,
(Slot volgt.)
Brieven uit Berlijn.
(Van onzen correspondent).
Een nog onuitgegeven No
velle von Clara 1 ie big, voor
gedragen door de schrijfstert
Berlijn, 24 April 1902.
De statige, dubbele eeretrap van het
stadhuis met aan drie zijden kolossale
fresco's ter verheerlijking van de Ho-
henzollern en hun werk; het hereenig-
de Duitscliland, voert recht tegenover
de door zuilen gedragen hal van dien
hoofdingang naar de Büvgerzaal op
de tweede verdieping.
In (Leze. zaal, haar naam ontleenend
aan de taferesLéü uit feet leven van de
Duitsche burgerij der verschillende
eeuwen tot op onzen tijd., waarmee
da wanden rondom versierd zijn, heeft
tegen 8 uur het publiek op lange rijen
voor den hoogen cathedor plaats ge
nomen. Een Beriijusche „Nutslezing".
Evenals bij die meeste Hollandscho
Nutsavoaden zijn de vrouwen in hei.
auditorium verreweg in de meerder
heid. Wellicht heeft het hier een-bij
zondere reden, daar de opbiv ngst voor
het een of ander feministisch doel be
stemd is.
Gegons van veel stemmen goat door
de zaal, dat plots verstomt, als een jon
ge, bloeiende vrouw met lachende
oogen de plaats achter den catheder
inneemt en begint te spreken. Clara
Vi'ebig heeft nog geen lange schrij
vers loopbaan achter zicli. Zi j behoort
niet tot de auteurs, die réedts als kind
van hun talent blijk gaven. Nauwe
lijks zes jaar geleden verscheen haar
eerste werk en in dien korten tijd heeft
zij zich door haar uit het leven gegre
pen romans en novellen grooten naam
gemaakt, niet alleen in haar eigen
land .maar ook in Holland. Het kan
geen alledaagsch talent zijn, dat zich
in zulk een kort tijdsverloop een
plaats heeft veroverd in het eerste ge
lid van den zeer talrijken, uiterst
vruchtbaren Duitscben scluijversbent,
Wie alleen op sensatie en romantiek,
op spannende tooneelc-n en groote in
trigues belust is, zal Clara Yiebig's
werken onbevredigd ter zijde leggen.
Het zijn maar doodgewone menschen,
die bij haar handelend optreden, do
kleine burgerman in de stad, liet klei
ne pachtboertjs en de arbeider op het
land, maar inet welk een mec-st-whand
zijn ze geteekend! Met welk een gezond
realisme, met welk een fermen durf!
Haar personen zijn geen schimmen,
maar menschen van vleesch en bloed.
Zij staan ons duidelijk voor oogen.
Wij leven geheel met hen mee.
..Maria und Jozef, Ein Bild aus der
Eifel", noemde de schrijfster de no
velle, waarin zij haar aandachtig luis
terend auditorium uit het deftige mi
lieu van het statige raadhuis der
groote stad overbracht, naar liet kale
hoogland vaii dö bergstreek ten wes
ten van den Rijn, welks arme lande
lijke bevolking door haar met voor
liefde gescliildlerd wordt. Met een
volle; sympathieke stem, waarin zij
veel gevoel wist te leggen, droeg do
schrijfster hare aangrijpende novelle
voor. De handelende personen zijn
gering in aantal. Een acht-en-twin-
tig-jarige gezonde pachtboer, ziin veel
oudere zuster, die de plaats der ouders
bij hem vervuld heeft sinds deze slier,
ven, toen hij nog een heel jong kind
was, een half onnoozele, aan den
drank verslaafde varkenshoeder, en
zijn dochter, een jonge mooie deem,
die in het boerderijtje van de Wall-
scheider's op dringend verzoek van
haai- vader een onderkomen heeft ge
vonden.
Dat het lichtzinnige Kaatje in haar
huis a.ls meid zou komen dienen, was
lang niet naar den zin geweest van
Maria. Zij wist van te voren, wat het
gevolg zou zijn. En liet was oojc juist
zoo uitgekomen als ze gedacht had.
Zij had wel gemerkt, dat Jozef en
Kaatje het eens waren. Al was hij
ook gisterenavond op de kousen naar
buiten geslopen, zij had het met haar
scherpe ooren toch wel gehoord. En
ze was opgestaan en had door het
raam getuurd naar de pomp voor de
deur, waar Jozef Kaatje in da armen'
hield. Neen, daarvoor had ze niet ge
werkt en gezwoegd haar leven lang,
dat ten slotte een van den weg opge
raapte luie landloopster, die aan wer
ken een broertje dood had en liever
met haar uitdagende oogen de mannen
het hoofd op hol maakte, hier in haar
huis voortaan als boerin zou te com-
mandeeren hebben. Daar wilde ze dan
toch een stokje voor steken, en ze had
Kaatje op slaan den voet den dienst
opgezegd en haar gelast het huis te
verlaten.
Van kind af aan had Jozef zich door
zijn groote zuster laten leiden. Zij was
moeder en vader tegelijk voor hem
ge.vecst. Ter wille van hem had ze
als jonge deern alle aanzoeken afge
slagen, wat had er dan van hem moe
ten worden en van het kleine pacht
goed. dat de ouders hadden nagela
ten! Ter vii'e van hem had ze zich
opgeofferd en ofschoon ze merkte, dat
ze oud werd, had ze zich toch niet on
gelukkig gevoeld. Zij en Jozef kon
den liet immers altijd goed samen vin
den, hij wa.s nu een stevige, pootige
kerel geworden en het boerderijtje ging
vooruit! Met opgeschorte katoenen rok,
stond ze op klompen in den kleinen
koestal, waar het gloeiend lieet was,
en stak met zulk eeu ijver met haai
hooivork i'n da niest, alsof dit haar
aartsvijand was. In een grooten boog
vlogen de plakken mest door de ge
opende deur naar buiten, waar ze op
de plaats neerkwakten. Ze had niet
gehoord, dat Jozef was binnengeko
men, die haar wilde afhalen om aard
appelen te gaan poten op hun akker
boven op liet plateau. Het zou wel
een. zwaar werk zijn, had hij bij zich
zelf gedacht, de groncl was uitge
droogd, in weken had het niet gere
gend en nog was de lucht zoo strak
blauw, alsof het Augustus was in
plaats voorjaar. Maar waar zouden
ze van den winter van eten, als ze
gem aardappels hadden en de huizen
tot aan het dak onder de sneeuw zou
den ziiten, en hij wilde immers met
Miehaelis (October) trouwen met
Kaatje! Hij zou en hij wilde liet door-
ze; ion al was het ook nog zoo iegcu
den zin van Maria, hij had het immers
aan Kaatje beloofd! En hij was naai
den staf gc-gaan om zijn zuster te ha
len, waar hem een plak mest rakelings
voorbij vloog. Mot den rug van de
hand veegde bij zich de speiten van
het gezicht..
Kom Maria, span cbe bruine en
de bles voor den wagen, we zullen
aardappels gaan poten. Waarom rak
ker je Je tóch zoo af, dat uitmesten
kun je toch wel aan Kaatje pvrlaten!
Maar daar kwam hij aan liet ver
keerde kantoor. Van Kaatje wilde ze
niets meer weten. Die kon voor haar
part, gaan naar het land waar de peper
groeit. Zij had het liederlijke vrouw-
mensch, dat het liefst om de mannen
draaide, mam* niet van werken hield,
op staanden voet den dienst opgezegd.
Ze moest maar naar haar zuiplap van
een vader gaan en met den gek de
varkens hoeden op den Mosenkop!
Maria had de hooivork laten vallen en
werd hoe langer hoe opgewondener.
Zij was ook zeventien jaar geweest
met roode wangen evenals Kaatje nu
en had vrijers genoeg kunnen krijgen,
o heer, aan eiken vinger een, maar ze
had ze allen den bons gegeven, ter
wille van hem, Jozef, die overal aan
haar rokken hing en al begon te
schreeuwen, als er maar voor de grap
gezegd werd, dat er een zou komen
om haar weg te halen, die 's nachts
niet alleen durfde slapen. Neen, alle
aanzoeken had zo afgeslagen om bij
haar Jefke te blijven. En. ze had ook
wat tot stand gebracht, toen de moeder
stierf hadden zo maar één koe. Toen
vader stierf was het nog zoo, maar nu
hadden ze twee koeien, twee geiten en
twee varkens!
Bij al die oude herinneringen had
den beiden voor een oogenblik do oor
zaak van hun twist vergeten. Ze ver
diepten zich boe langer hoe meer in
het verledien. Ja, Jozef wist het nog
heel goed als do d'ag van gisteren, hoe
Maria hem buiten had geroepen op de
plaats om het nieuwe varken te zien.
Het was zijn connnuniedag geweest.
In zijn nieuwe pak had hij zich erg
deftig gevoeld en was buitengekomen,
waar hij door het varken omver was
geioopen, zoodat hij mot zijn statie-
pak in de modder terecht kwam. En
telkens haalden beiden weer andere
voorvallen uit het verleden op. ..Weet
je nog wel. Jozef!" „Verduiveld, Maria,
daar heb je justement ook aan ge
dacht", Lachond sloeg hij zich op do
dijen dat liet klapte. Door het loeien
van de bruine wordt Maria opeens aan
haar werk herinnerd. Zij wil met ver
dubbelden ijver opnieuw aan den gang
gaan, maar als Jozef zegt, dat Kaatje
nu wei verder zal uitmesten en dat
het voor hen beiden tijd wordt voor
het aardappelenpoten, komt het op
nieuw tot een hevig conflict tusschen
broeder en zuster. De laatste duldt
Kaatje niet meer in haar huis. Dat
zullen we dan toch eens zien, is 't
antwoord. Ga maar naar die heeren
op 't gerecht, daar zul je zien dat het
mij n huis is, ik ben de boer. ik heb
hier tc commandeeren, op m ij n naam
staan huis en erf." In haar woede
bouwde de zuster hem na en gebruik
te dezelfde woorden: „Ga maar naar
de heeren op het gerecht, daar zul je
hooren, dat ik ook mijn deel krijg.
Hier, mijn geld wil ik hebben. Uitbe
taald wil ik Inrijgen tot op een penni'ng,
wat me toekomt".
Daaraan had hij niet gedacht. Als
zij haar geld wilde hebben, moest hij
huis en erf en akker verkoopen! „Sla
je mij, ik sla jo weer!" zei ze kwaad
aardig tegen den jongen man, die ver
bijsterd stond te kijken.
De twist wordt steeds heviger, als
hij plotseling uitbarst, dat hij toch
Kaatje zal trouwen, het koste wat het
wil. „Doe wat ja niet laten kunt'is
liet antwoord van Maria. Maar betaal
mij eerst wat me toekomt, ik ga ook
trouwen! De onder is een en al verba
zing.
D i e en nog trouwen! „Ja zeker,
denk je dat ik geen man krijgen kan?'
En ze noemt eerst een knecht die pas
twintig jaar is, en vervolgens een
weduwnaar beneden in Meerfeld met
9 kinderen en veel schulden boven
dien. Of hem die zwager beter zou
bevallen, dan de twintigjarige knecht?
Haar Grosehen zouden den weduw
naar ten minste goed te pas komen.
„Alloo, opgedokt!" en nu volgt een
passage vol woedenden hartstocht.
„Wil je wel je bek houdenl" Hij
pakt haar handen en armen en schud
de ze heen en weer. Een razende woe
de maakte zich van'hom meester, toen
hij haar uitdagend hoorde lachen, en
haar knoken in zijn vuisten gekneld
hield. Als een wild dier brullend,
drong hij haar voet voor voet achter
uit, en wierp haar met een smak te
gen de achtermuur van de stal.
Door den hevigen stoot' raakte ri
aan het wankelen en viel met haa
geheele zwaarte op de knieën. Hij
stond over haar heen gebogen, vne-op
geheven vuisten, vol woede flikkerden
de oogen.
„Sla toe!hijgde ze, zonder zich de
armen ter afwering boven het hoofd
to houden. „En ik duld, dat Kaatje
niet in mijn huis! Sla maar ioel
Een oogenblik van zwaar ademha
len in den stal van hijgen van
steunen1
„Nee" stiet hij plotseling uit; hij
wendde zich van baar af. liep naar de
bles, maakte haar los, vervolgens de
bruine.
„Hu! Alloo!" Beide koeien kregen
r ik een stomp en een trap, dat ze met
opgeheven staart en angstig „boewoe'
loeiend de staldeur uit en de plaats
opstormden.
Meesterlijk teekent de schrijfster
liet eenzame landschap op de kale
hoogvlakte, dat door een gloeiende
zon wordt geblakerd. Overal verblin
dend, fel licht. Het jonge voorjaars
gras is al bruin verbrand tot in den
worteL In onbarmhartig staalblau
we» glans spant zich een wolkenloo-
ze hemel over het hoog plateau uit,
hard, blinkend, als een reusachtig
stalen schild.
De zon steekt. Zwijgend hebben Jo
sef en Maria den langen weg van hun
huisje naar den akker op den hotsen
den wagen afgelegd, waarvoor de
koeien sjokken. Zij achter in den
wagen. op cla aardappelzakken, hij
voorovergebogen op het voorste bank
je. Geen woord hebben ze gewisseld.
Om -de maat vol te meten komen ze
onderweg den rimpelen varkenshoe
der tegen, die een eind met den wagen
meeloopt, en hem zijn jeneverflesch
wil opdringen, om op de gezondheid
van Kaalje te drinken. Woedend slaat
Jozef met de zweep naar hem, dat hij
begint te huilen als een kind en de
varkens verschrikt uit elkaar stuiven.
„Wel gefeliciteerd met den schoon
vader!' klinkt het luid achter uit den
wagen uit den mond van Maria.
Het wordt steeds gloeiend er en
drukkender. Onder het verder rijdeD
denkt Jozef weer aan Kaatje met haar
mooie oogen en zijn verlangen naar
haar wordt steeds heviger. Als die
andere maar niet tusschefi hen stond!
.,Was zo maar dood!" denkt hij plotse
ling en nu laat hem die gedachte niet
.eer met rust en houdt hem genèel
vangen. Was Maria maar dood!
Zij van haar kant zit op de aardap
pelzakken gehurkt en denkt weer aan
den gelukkigen tijd, toen Jefke nog
en kind was. Haar woede is verdwe
nen. Ze zou haar broer graag aan
de mouw willen trokken en hem zeg
gen: Kom Jozef, laten we weer vrede
sluiten! Maar zij als de oudste kon
tocli niet de eerste stap doen.
In stille woede heeft de boer de
zakken van den wagen geworpen en
de koeien voor dn ploeg gespannen,
Nu gaan ze achter elkaar in de voor,
hij de ploeg in de hand, zij vlak ach
ter hem, voet voor voet do aardappels
in de voor pooiende. In een roode
stofwolk zijn ze gehuld, ploeg en koei
en, broeder en zuster. Zonder een
oogenblik te rusten, tastte haar hand
in de schort met aardappels. Den
krommen rug richtte hij niet meer op
zij keek niet meer omhoog, maar bleef
steeds in do voetstappen van haar
broeder, den blik op zijn zware schoe
nen gericht, zwijgend steeds in een
nieuwe voor van den akker stuk voor
stuk aa aardappels poolend'.
In zijn dikken schedel woedde en
boorde steeds dezelfde gedachte: dood
dood! Hij merkte niet, dat zij achter
hem aan hijgde en zwoegde in de be
nauwende. hitte, welke steeds druk
kender wterd. Nog scheen de zon,
maar liet was een valsch licht, dat
zijn stralen ginds in het dal nog even
Liet spelen en dan plotseling ver
dween.
Hij merkte er niets van, dat een
zwaar onweer van allo kanten kwam'
opzetten, dat zijn zuster achter hem
zachtjes ..Jozef" riep, dat de zon was
gaan schuilen achter dikke verrader
lijke wolken. Met zware stappen liep.
hij voort, zijn vuist balde zich om het
handvat van de zweep, als een blin
kend mes sneed de ploegschaar door,
den uitgedroogden grond dood
dood Hij knarste met de tanden.'
...Plotseling dwars- over den akker!
een lichten, verschillende tinten, wik
an. blauw en rood, als van brandende'
zwavel. Een slag als van een houw
met een bijl voelt hij tegen het voor-,
hoofd half versuft en verblind sluit?
hij de oogen Krak Op hetzelfde
oogenblik een zware donderslag, kori
en knetterend, welke de akkers als ;n
tween splijt en beneden in het dal
slaai Hij staat verlamd van schrik,»
Stilte rondom. Dan een klagend ge
luid. Voor het eerst kijkt hij achter
zich en gilt „Maria!' als hij haan
daar in de voor ziet liggen, door den
bliksem getroffen, stervende.
In razende wanhoop knielt hij bij;
haar neer. „Jo-zefl" komt liet nog als
een zucht van haar lippen. Zwaar
ligt het doode lichaam dan in zijn
armen. Nacht is het geworden. Don
derslag volgt op donderslag en daar-
tusschen loeit de storm.
En hij huilt als een wild dier en'
wringt de handen en slaat zich voor
de borst en slaat de gebalde vuisten
tegen het voorhoofd en rukt zich da
haren uit en werpt zich over de doode
en neemt haar in zijn armen en schudt
haar en laat haar weer vallen, en
springt overeind en rent weg en komt
terug, en werpt zicli weer bij baar
neer, en springt op en gaat als een
razende ie keer en huilt exi huilt.
Maar in den ratelenden donder gaat
zijn stem verloren; in liet loeien van
den storm wordt zijn weeklagen niet
gehoord. De hemel heeft zich geopend..
In stroomen gudst liet water neer en
drenkt het dorstige land
De buren hebben het geheel door
weekte en door den hagel gehavende
lijk uit den wagen getild. Niet loshan
gende vlechten is Kaatje komen aan-
loopen. Haar donkera oogen fonkelen
nieuwsgierig. Ilaastiig kijkt !ze over
het lijk en deinst krijschend terug.
Dan gilt ze: „Jozefl" en hangt aan
zijn hals en fluistert hem iets in 'net
oor en zoekt zijn mond.
Maar met een vloek stoot, hij haar
van zich. En als zij nog blijft staan,
rukt hij een klomp van den voet der
doode en slingert hom haar in het ge
zicht,
„Loop naar den duivel!"
„Ik ga me aangeven!" Akelig klinkt
zijn gillende stem „Ik, ik heb liaar
vermoord!"
Hier en daar deed ik een greep aït
het aangrijpend geter-kende conflict
tusschen zuster en broeder, een
conflict, dat vroeg of laat komen
moest.
Een warm applaus van hare toe
hoorders dankte de spreekster voor
inhoud en voordracht beide.
K.
Verliefd jongmenscli: Zeg mij en*
gel, wat ik moet doen., om u mijn liefdé
t.e loonen. Och, was ik een van do
ouden, die voor hunne schoone voch,
ten, om mijn leven voor u op te offo»
ren.
Jong meisje: Dan wcnschte ik,-
dat gij niet zooveel meer rookte.
Jongmensch: O, dat is te veel ge
vergd.
PROBLEEM No. 50.
Zwart (7 stukken).
8
r
§gj
7
«i
6
Si
5
16
IS
JJ
4
8
k
Jsf
2
li
m
■is
1
-
m
J.
w-.;
_$U
abcdofgh
Wit (6 stukken).
Wit speelt, en geeft in drie
zétten mat.
Oplossingen worden vóór 5 Mei
ingewacht aan het adres van den
redacteur dezer rubriek, Jhr. A. E.
VAN FOREEST, Atjehstraat 134 to
's Gravenhage.
Oplossing van Probleem No. 48.
1 Rfö, Kf5:, 2 Rf2, gf2:, 3g4 4
Kdo2 Da6:, KeÓ, 3De6 Hf
Kd6, 2 Da6:f, Kspeelt, D3e6