ffl
ff
Prijsraadsel.
I
D
m
V
A
A 1=1
AAP,
a
AAQ
Y
9
9
999
a
99
09
e
t
e
f
3
FE3
i Ef
Htt
BH
HQtt
0
HH
Dn
□n
□n
□n
□r?n
a
9}
V
ai
1
l
1
L
1
f
i
'N/
i
O
O
O
O
O
O
yrv
YY
YYYV
y v
IV
u
YHV
(DY
ff
Y
Tf
(D<P<D
w
m<I>
Het ontstaan van het Alphabet.
Tol op heden werd de eer der ont
dekking van het alphabet algemeen
toegekend aan de Pheniciérs. Een
Engelsch egyptoloog professor Flin
ders Petrie, weet liet evenwel betel
en deze geleerde ontzegt, op grond
van zijn onderzoekingen, aan het
groote volk van zeevaarders, dat ons
slechts vage herinneringen van zijn
doen en laten achterliet, zelfs de eer
een letterschrift aan de beschaving te
hebben geschonken.
De navorschingen, die Petrie instelde
te Ahydos, ten dienste van een Engel-
sche maatschappij, „Egypt Explora
tion Fund" die jaarlijks groote
sommen besteedt voor de exploratie
van het oude Egypte brachten dit
aan 't licht.
Inscripties op oude vazen en scher-1
ven te Ahydos gevonden, waren van
een geheel bijzonderen stijl en had
den niets gemeen met het Egyptisch.
Petrie oordeelde dit aardewerk van I
Aegeïsche afkomst. Deze meening wordt
echter in twijfel getrokken door profes-
sor Evans en Pottier, beiden oudheid
kundigen, omdat'de oudste steenen op
Kreta en andere eilanden gevonden,
geen enkel aanrakingspunt met de
Egyptische vondst van professor Petrie
vertoonen.
Hoe dit zij, de vazen droegen
opschriften, in principe overeen- J
komend met teekens, aangetroffen in
verschillende andere streken aan de
Middellandsche Zee.
Prof. Petrie ontwierp van deze tee
kens een tabel, die hier volgt
In de eerste kolom bevinden zich
teekens, aangetroffen op Egyptisch
vaatwerk uit voor-historischen tijd.
In de tweede, teekens op vaatwerk
uit den tijd der le dynastie der Egyp
tische koningendaarnaast teekens
uit het twaalfde en zeventiende
regeeringstijdperk. Vervolgens (IV)
komen de teekens van het alphabet
van Karië en eindelijk in de laatste
kolom zien we de teekens van alpha-
beten uit het oorspronkelijke Spanje.
Het gebruik van deze teekens in
Egypte gedurende omstreeks 6000
jaar 1200 jaar vóór Christus bewijst
wel, zegt prof. Petrie. dat we hier te
doen hebben met een systeem, dat
vasten voet had verkregen. Een zeker
aantal van deze teekens vinden we
terug in oud-Kretenzische opschriften
i van het jaar 800 (v. Chr.).
J Een conclusie van eenig belang, die
I hieruit is te trekken, is, dat een groot
j aantal teekens in zwang waren in
streken rond de Middellandsche Zee
I gedurende duizendtallen van jaren en
I die een alphabetische waarde hadden.
Wat wij nu evenwel aan de Pheni-
ciërs te danken hebben, meent prof.
Petrie, is de keuze van een korte reeks
van letters, die verschillende getallen
I voorstellen, zooals A 1, E 5, 110,
N 50, P 100.
Dit gebruik vestigde zich in alle
streken met wier bewoners de Pheni-
I ciërs handel dreven. De andere
teekens geraakten in onbruik, behalve
in de landen waar de beschaving reeds
op hoogen trap stond, zooals in Grie
kenland. Dit verklaart het wezen dei-
oorspronkelijke Grieksche alphabeten
volkomen, die, zooals men weet, zeer
rijk zijn aan teekens, zoo afwisselend
mogelijk.
De geschiedenis" van het alphabet
is overigens zoo oud als de beschaving.
De Vredesvoorwaarden.
De voorwaarden, waarop de vrede
in Zuid-Afrika tot stand gekomen is,
hebben natuurlijk aanleiding gegeven
tot velerlei besprekingen. Buiten
Groot-Brittannië is de meening vrij
algemeen, dat de Boeren zich zoo
goed als onvoorwaardelijk hebben on.
derworpen. omdat de voorwaarden
zoo vaag, zoo onbestemd zijn, dat de
uitvoering ervan grootendeels een
gunstbewijs van de zijde der Britten
is. Geestig wordt deze meening op de
plaat in beeld gebracht. John Buil
staat bij een galg, die de overgave be-
teekent. Den strop houdt hij open voor
een stoeren Boer, terwijl hij zegt:
Ziezoo, De vrede is geteekend
Voorwaarden Steek eerst hier je
hoofd maar eens in, dan zullen we
later wel eens praten.
Uit de Moppeutrommei.
Een dierenvriend.
En houdt u ook van dieren, dok
ter?
Zeker, mevrouw, In 't bijzonder
van oesters en fasanten.
Kleine Piet haalt bij den kruidenier
een pond kanariezaad.
Is het voor je moeder? vroeg die
kruidenier.
Natuurlijk niet, antwoordt het
ventje, 't voor de kanarie.
Op de alpen.
Zij: O, wat een heerlijk panor;
ma. Ik kan niet begrijpen hoe je zoo
gevoelloos kan blijven bij een der won
derwerken der natuur. Voel je dan?
Hij: O, ja! Dorst!
Een misverstand1.
Zij. Ik wou diat 'k dood was.
Haar man. Ik ook.
Zij: Jij, waarover heb jij je te be
klagen? Waarom wou je dan dood zijn?
ZijIk wenschte wel dat wij deze
maand gingen trouwen, Alfred.
Hij: Maar kind', waarom zoo'n
haast?
Zij. Och, er staat zoo'n allerliefst
•bruidstoilet in het. laatst verschenen
Modeblad.
Is mijnheer Drinklust thuis? vroeg
een bezoeker.
Ja meneer, zei de knecht; hij is
thuis hij zit in de Zwaan.
Mijn man is een echt hartje zon
der zorg, vandaag of morgen verliest
hij zijn hoofd nog eens zonder dat-ie
het merkt.
Ik heb gezien dait hij al kwijt is
wat er het meest nabij komt zijn
haar.
Jetje D., een rammel, zat eergister-
morgen kaarsrecht in de klas.
De meesteres meende haar daarvoor
te moeten beloonen en stelde haar als
voorbeeld van een andier, die niet stil
wilde zitten.
Zie eens naar Jetje D., riep de
meesteres vermanend, hoe die braaf
is en stil zit, zij verroert zich niet.
Zij kan niet, juffrouw, riep de
geheele klas. Zij heeft een stijve nek!
Petroleumgloeilicht.
Weder is een nieuw;e petroleumgloei
licht lamp in den hand'el gebracht,
welker werking hierop berust d'ait de
hitte van de lamp een boven de vlam
aangebrachten luchtketei verwarmt en
de zich daarin bevindende lucht op
het brandmateriaal ,i'n dit geval petro
leum .drukt, om ze in den brander te
drijven. De petroleum wordt uit bet
reservoir a naar de ruimte b, waar de
asvorming plaats heeft, gedrukt door
de uitzetting van het in den luchtketel
c besloten volume lucht onder den in
vloed van de door d'en brander ont
wikkelde hitte. In de leiding, welke
c met a verbindt, is een klep d inge
schakeld1 van zood'aniige inrichting,
dat zij de drukking in a en den petro-
leumtoevoer naar b gelijkmatig hand
haaft.
De Berlijnsche dierentuin bezit sedert
eenigen tijd een paar zoogdieren, die
om hun zeldzaamheid in ons werelddeel
de belangstelling wekken van alle zoölo
gen en natuurkundigen. Het zijn een
paar buidelwolven, dieren met een lang-
uitgerekten romp, een dikken kop, grijs
bruine huidkleur, waarover, op het ach
terlichaam, zwarte dwarsstrepen loopen,
een opvallend dikke?), doch dunbehaar-
den staart en een. van stevige tanden
voorzienen en tot onder de oogen gesple
ten muil, die vèr-opengesperd kan wor
den als de muil van een slang.
Brehm, de bekende zoöloog, heeft de
buideldieren, ..halfmislukte, eerste proe
ven der natuur" genoemd, een soort hu
mor, die den klassieken dierenbeschrij-
ver ook in andere definities eigen is.
Toch is er iets waars in deze aandui
ding. Vergelijkt men bijvoorbeeld den
buidelwolf met den gewonen wolf, dan
toonen beide in de verschillende li-
BUIDELWOLVEN.
I chaamsdeelen en eigenschappen slechts
j verre verwantschap. „Nog niet volko-
men doorgefokt" zou de practische die-
I renkennev beweren.
Feitelijk gelden de buideldieren in ze-
j kere mate bij de dierkundigen als de
jvoorloopers der overige zoogdieren.
Daarmede In overeenstemming is het
•feit, dat zij in hoofdzaak voorkomen op
j het meest afgelegen en in zijn algemeene
ontwikkeling het verst achte.'gebleven
werelddeel, Australië, en daarmede
komt ook overeen de veelheid van vor
men, waaronder zij voorkomen en waar
in zij in zeker opzicht in engeren zin de
zoogdiervormen in het algemeen, roof-
dieren, knaagdieren enz., herhalen.
1 Vele dierkundigen erkennen echter de
j theorie niet, dat de zoogdieren in hun
tegenwoordigen vorm volmaakter af
stammelingen zijn van de buideldieren
en beweren dan, dat de hoefgangers niet
terug te brengen zijn tot overeenkomst^
ge buidelvoorgangers, doch dat zij d
reet afstammen van een soort dieren, di
I nu uitgestorven is en nog veel vroegi
I geleefd moet hebben dan de buideldi
ren.
Het zou volgens dezelfde zoölogen di
I ook volstrekt niet vaststaan, dat de bi
1 delwolf beschouwd moet worden als h
I proto-type van den gewonen wolf, ma:
I toch vertoont ook de eerste alle kenme
ken van het onvervalschte roofdier. H
scheurt en bijt met zijn sterke tandt
I als de beste, kraakt en versplintert
stevigste beenderen, welke men hem to
I werpt en hij schijnt altijd hongerig, w
ke eigenschap hij met den gewonen wo
gemeen heeft.
De grootte van den buidelwolf is g
ringer dan die van een gewonen jacl
jhond; hij is zeer levendig in zijn bew
gingen.
DE AMATEUR-FOTOGRAAF.
(Op zijn huwelijksreis).
En heeft u reeds vele opnamen ge
daan?
Nu, dat zou ik denken! Ik heb reeds
85 maal mijn vrouw gefotografeerd.
Gaat u niet mee dansen vroeg een
achtbaar heer aan een jongmensch, dat
door een vriend van de familie was mee
gebracht en maar steeds aan het buffet
der balzaal zich te goed deed.
Dansen! Waarachtig niet! antwoord
de het jongmensch. Ik zal hier de cham
pagne van den ouden kerel eens lekker
tjes op mijn gemak proeven.
O, was het rustige antwoord. Ik
ben de oude kerel.
Mevrouw. Acli man, de keukenmeid
is plotseling zeer ziek geworden. Hier is
een rijksdaalder. Ga gauw wat bran
dewijn halen.
Mijnheer (na een uur terugkomende;:
"t Ssspijt mij voor de (hik) keuken
meid, lieve, maarr alle ssslijterijen
zijn (hik) rrrreeds gessloten".
Ik hoornat je om de hand van die
Amerikaansclie schoone hebt gevraagd
en hoe is het, mag ik je feliciteeren?
Niet heelemaal. Ik mag morgen te
rugkomen met de lijst van mijn schuld-
eischeïs.
WIE?
,Een edelman van ouden adel, zeer
rijk en hooggeplaatst, zoekt een gemalin,
in overeenstemming met zijn idealen en
zijn persoon en die tevens, behalve hoo-
ge vrouwelijke deugden, ook schoonheid
en jeugd bezitten moet. Oude adel en
groot vermogen eveneens vereischt."
Wie bij het lezen van het bovenstaan
de zich de oogen mocht uitwrijven en
zich afvragen of hij waakt of droomt, zij
gezegd, dat het een advertentie is, die
voorkomt in een Nederlandsch dagblad
en afkomstig is van een Duitsch adver
tentiebureau.
Iemand wilde Peperman eens in het
ootje nemen en vroeg of hij ook een goe
de verklaring van het woord „niets" zou
kunnen geven.
Wel zeker antwoordde Peperman,
dat is het ding dat zit in de plaats waar
jou hersens behooren te zitten,
Maar jongen, dat zijn toch geen
manieren! zei een dame in een winkel
tot een jeugdigen verkooper achter de
toonbank, die onophoudelijk floot.
Dat is op last van mijn patroon,
mevrouw!
Wat zeg je?
Ja, hij heeft ons nog gisteren ge
zegd, diat als we iets aan u verkoch
ten wij naar het geld moesten flui
ten.
Nu ik ben er dan tegen, riep een
man, die het met een lid van de
„Blauwe knoop" aan den stok kreeg.
Alcohol is een drank, die eer een wel
daad voor de menschheid is. Ik weet
zeker dat cognac mij eens het leven
gered heeft.
Dat kan zijn, maar ik zie niet in
dat dit bewijst dat het daarom een
weldaad voor de menschheidi is.
Aannemen!
Aannemen meneer!
Je patroon!
Daar komt-ie al, meneer!
Meneer, zei de gast verontwaar
digd, kan men hier met rust eten, ja
of neen. Die vervloekte hond doet
niets dan tegen me aanspringen en
mijn spijzen besnuffelen, neem hem
weg, wat ik u verzoeken mag.
Het is anders een heel rustige
en fatsoenlijke hond, sprak die waard,
maar ik zie het al, ze hebben u het
bord gegeven, waar hij uit eet!
Een landedelman werd geroepen om
bij den koning te verschijnen en er
niet aan denkende, dat hij zijn hoed
op het hoofd had, nam hij een die
voor de hand lag en verscheen met
dezen onder d'en arm voor den m
narch. Lachend vroeg de koning:
Wat hij van plan was met tw
hoedien uit te voeren?
Nu eerst merkte de edelman zi
vergissing en zei:
Waarlijk, Sire, twee hoeden zi
te veel voor een man, die zijn hoo
verloren heeft.
Dokter, vroeg een veel schrijve
de dame, zou ik niet te veel schrijv
voor mijn zenuwachtig gestel?
Dat geloof ik niet, mevrou
maar wel voor uw reputatie, aj
woordde de esculaap, meer oprce
dan galant.
Ik wensch mijn huisje voor 15
tegen brand te verassureeren.
Mooi zoo, sprak de agent der v
zekeringmaatschappij, die zei, dat
premie niet heel veel bedroeg.
En wat krijg ik dan, als overe
jaar of zes het ding eens verbrand
Geheel?
Ja.
Natuurlijk twaalfhonderd' g
den.
En als het eens over een week
brandde?
Een jaar of zes.
De oplossing van ons vorig prijsra:
sel was
WIELERBAAN.
De onderdeelen Waai, been en biei
Na loting werd de prijs toegewezen a
J. A. VIS, Zaandijk.
Voor een volgenden keer doen wij
vraag: Wie weet bet grootst aantal me
waardige gebouwen te Amsterdam?
Onder de goede oplossers zal een p
tefeuille verloot worden.
die hem aan den steiger opwachtte.
Zijn vader had het mooie jongetje
van acht jaar opgetild om het met
trots te laten zien aan haar die het ter
wereld had gebracht, en zoo was
Horace S. Frankley, met de voetjes
op den rand der verschansing, zege
vierend in zijn vaderland terugge
keerd.
Sind's dien dag waren 16 jaren ver-
loopen; het teedere. moedertje rustte
reeds zeer lang onder de olmen van
een mooi kerkhof, vol vogelnestjes en
bloemenpracht; ook de vader rustte
daar, naast haar, slechts sinds vijf
jaar, en Horace Frankley kwam voor
de tweede maal uit Europa terug
nu alleen.
Hij was naar dé „oude wereld" ge
gaan, ten eerste om verstrooiing te
zoeken, want de dood van zijn vader
had hem zooveel verdriet gedaan en
zijn zenuwen waren hierdoor zoo ge
schokt, dat zijn geneesheer Europa
voorgeschreven had, ongeveer op de-
zjelfdfe wij,ze waarop hij morphine-
inspuitingen zou hebben voorgeschre
ven.
Toen Horace daar eenmaal was,
verveelde Londen hem, waar hij hoe
langer hoe droefgeestiger werd, en
zooals allen, die zich boven de ande
ren willen verheffen en zich een
naam als kunstenaar willen verove
ren, was hij naar Parijs gegaan.
Daar openbaarde zich zijn roeping,
of liever zij bevestigde zich. Een bur
ger der Vereenigdie Statenwijdt zich
niet aan platonische studiën; hij
moest iets zijn. Horace had altijd
veel van architectuur gehouden. De
harmonie der lijnen maakte op hem
denzelfden indruk als de schoonste
symphonie; de practische geest van
den Amerikaan, die nooit de geld-
quaestie wegcijfert, was hem bijna
met geweld door voorbeeld en raad
gevingen ingeprent gedurende zijn
studiejaren in zijn geboorteland. De
bouwkunde, di© zijn artistieke nei
gingen zou bevredigen, terwijl zij
hem tevens in de gelegenheid! zou stel
len veel geld te verdienen, zou, dacht
hij, hemzelf voldoen en ook zijn bloed
verwanten, die zich misschien nog
voor hem interesseerden.
Maar had hij nog zulke bloedver
wanten? In de Vereenigde Staten ver
liest men elkaar zoo spoedig uit het
oog. door de voortdurende verande
ringen van woonplaats, die een steeds
uitgebreider beschaving noodzakelijk
maakt. Waar moet men, na een vijf
jarige afwezigheid, de ingenieurs, de
kapitalisten en zelfs de grondbezitters
van vroeger terugvinden?
De een, d.ien hij zich herinnerde als
een der millionnairs der Fifth Avenue
was op ellendige wijze gestorven aan
moeraskoortsen, terwijl hij het for
tuin trachtte te herwinnen, dat hij ver
loren had in een bankroet, welk hij
vier-en-twintig uur tevoren niet voor
zag. Een ander, bij wien niemand de
minste finantietele bekwaamheden
had gezocht, had zich in Colorado ge
vestigd, en had de kapitalen van alle
ondernemingen in dat land in han-
den.
De brieven van zijn vrienden wa
ren meer en meer zeldzaam geworden
de mannen schrijven elkander niet in
dat land, waar elke moeite een oogen-
bjikkelijk resultaat moet opleveren;
alleen door de couranten had Horace
de grootheid en den val van hen die
hij lief had, vernomen, en door hun
stilzwijgen kwam hij tot de ontdek
king, dat hij vergeten was.
Hij kon echter niet eeuwig blijven
op die boot. welke hij eenige uren ge
leden verafschuwde, en waaraan hij
zich nu gehecht voelde als de eenige
plaats, waar hij een tehuis hadl Zijn
karner te Parijs was verre; was hij wel
zeker, deze ooit bewoond' te hebben?
Geen ander verblijf wachtte hem aan
wal, dan de banale kamer van het een
of ander hotel; zijn kajuit was ten
minste van. hem geweest... hij had er
gedroomd van de toekomst; en nu be
hoorde zij hem reeds niet meer toe.
Hij zette zich over de valsche schaam
te heen, die hem weerhield, en ver
wend door de Europeesche gewoonten
zag hij om zich heen om een kruier te
vinden, die zijn koffers zou kunnen
dragen. Maar hij zag niets dat op een
kruier of pakjesdrager geleek. De
bedienden van het schip waren ver
dwenen, nadat zij het werk hadden
verricht, dat zij van te voren hadden
aangenomen, en Horace zag ook
spoedig, dat hij van de Amerikaan-
sche lossers ook geen hulp te wachten
had. Zij, die iets te doen hadden,
waren niet van plan eenige bereide-
willigheid te toonen, en zij, die niets
deden, waren dés te minder bereid om
een hand uit te steken. Zelfs het aan
bieden van een drinkgeld deed hen
hunne onverschilligheid niet verliezen
Horace was toen wel genoodzaakt
zelf zijn koffers, die trouwens niet
groot waren naar dé douaneloods
te sleepen, en dit deed hij dan ook,
niet zonder moeite.
Het douane-onderzoek was wegens
het vergevorderde uur spoedig afge-
loopen, en Horace, die zijne koffers
aan een express-man had gegeven,
kreeg daarvoor eenige regus, met de
verzekering, dat alles binnen twee
uur aan het. CentraaJL-Sf ation zou
zijn, vanwaar hij onmiddellijk naar
Boston wilde vertrekken. Hij stak de
regus bij zich en verliet de aanleg
plaats. Zijn beenen waren wat stijf
en hij wilde te voet naar het station
gaan; maar van dit besluit kwam hij
spoedig terug. De avond, viel, en de
bijna verlaten straten, die op de kade
uitkwamen, schenen hem doodelijk
somber. Hij stapte dus in een tram,
die naar het hoogere gedeelte van de
stad reed', en aan zijn gedachten over
geleverd, trachtende de straten té her
kennen, reed hij New-Yorlc door.
Aan het station gekomen, wachtte
hij op zijn baggage en op het vertrek
van d'en trein. Het vertrek had op
tijd plaats, maar de bagage verscheen
niet. Ontstemd, hongerig, want hij
had nog niet gegeten, nam Horace
maar weer een tram, om zich te bege
ven naar een hotel inde Fith-Aven
Hoe meer hij het centrum van
stad naderde, hoe meer wagens i
bagage hij zag, en hij kwam tot
overtuiging, dat zijn koffers niet v:
twaalf uur aan het station zouc
zijn,
Had men het maal- gezegd, brc
de hij.
't Is wat. moois zoo aan te kom*
Ik wou, dat ik maar aan boord v
gebleven.
Maar de gedachte, een goed dii
te zullen gebruiken, vroolijkte h
weer wat op.
n.
Terwijl Horace de soort van lai
en breede gang, die naar het bure
van het hotel leidde, doorliep, was
verwonderd' over het aantal menscl
van alle leeftijden, die zich daar'
vonden. De eene rookte een sigaar,
andere las een courant, demees
deden niets en schenen geen andi
roeping in d'eze wereld te hebben d
op de leeren sofa's te zitten, want
keken de gaanden en komenden z(
niet aan.
(Wordt vervolgd)