'rotestant- .socialist en anli-socia}i$inaam van Pier Pander), door Johanna
S'teketée; een gedichtje ..Geluk" van
Eiken, als 't ware elkaar de hand, om
a-t hoogst gewichtige waagstuk tot
xn.e bevredigende oplossing te bren-
én.
j In kiranten en tijdschriften is de
uaestie wijd en breed besproken,
on.gressen en vergaderingen zijn er te
en dón drankduivel gehouden, kerk
n school hebben den strijd tegen hem
iangebonden en de resultaten schijnen
jevredigend.
Onze Nederlandsche dichters en pro-
a-schrijvers uit vorige eeuwen heb
ei* menigmaal hun pen tegen di9
tronkenschap opgenomen.
De heer H. N. Ou weiding doet hier en
laar een greep daaruit en publiceert
le oogst daarvan in de ..Vragen van
ten Dag". Het is een zeer lezenswaar-
liig en gedocumenteerd artikel. De
jchrijver blij Kt de materie grondig
lestudeerd te hebben en zeer belezen
ie zijn.
Dan nog e>en beschrijving van
Aug. Gittée ..Op en om het Hooge
Veen". „Aan de grens der Ardennen":
sen psychologische studie van Camillte
Manaud „De psychologie vaai den
angst" en de rubriiek „Van maand tot
maand, bevattende:
Palmyra; Lastige vrouwen en jeugd
in het MiddJel-eeuwscbe Dordrecht:
Ontvolking van het platte land; Een
blik naar het westen; Het leven van den
No oilman in de tiekide /feteuw
Schaamtegevoel.
De laatste aflevering van „De Le
vende Natuur", die er weer even
goed uitziet als gewoonlijk, bevat:
Het Haagsche Bosch, door A. F.
Du dok van Hleel; Varia, (met 8 illustra
ties), door E. Heimams; De Ornis van
Doorn (ihet 1 illustratie), door mr. R.
Baron Snouckaert van Schauburg;
Eehige botanische bijzonderheden (mót
7 illustraties), door B. Boon; De Koe
koeksbloem, door di-, M. Greshoff;
Kokkelborrels bij de Vischvangst en de
Bierbereidiing, door J. Blomberg Jr.;
Een nieuwe plant voor de Nederland-
sche flora (met 1 illustratie), door E.
Heimans; Voorj aaa'sbloenten-Teaiitoo-n-
stelling van dte Natuur-historische Ver.
eeniging te Haailem. dóór G. ten Na
pel; Vragen en korte nnededïeeJingen
(met 1 illustratie).
„De Ho Hand's c he Lelie" is
nu gekomen ondier redactie van Jonkvr
Anna de Savornin Lobman, die met
1 Augustus haar intrede als zoodanig
in dit j onge-meisjes-tij dschritt zal doen.
Het laatst verschenen nummer brengt
een Hoofdartikel „Vreugde" van Jeanet-
te Nijhuis; ..Nachtwording", een twee
tal gedichtjes van Willem Blom; „Lief
en leed uit kleine kringen", door Else
van Brabant; ..Nooddruft en Deemoed"
(behoorendJe bij de platen van dezen
Jeanette Nijhuis en de boekbespreking
door ds. F. W. Drijver.
Het gedichtje van Jeanette Nijhuis
citeer en we:
GELUK.
Een blindend licht uit hemelsche re
gionen,
Wiekslag van engten eeuwge zalig
heid
Zóó heb ik eertijds mijn Geluk ver
beid1
Begoocheling van lang vervlogen
droomen.
Toen is de Liefde tot mij neergekomen.
Héél zacht en rustig, en heeft stil ver
blijd'
Mijn lijdensziel, die moede was p
schreidi
Mijn handen-tastend, heeft ze vastge
nomen.
Ze heeft geleid mij steile bergen tegen,
Ze heeft gesteund:, waar droef mijn
voeten wondden,
„Geluk wordt zonder streven nooïit
verkregen,
Haar godienwoon is boven wereldzon
den."
Al dieper dónkei-waar wij 't Licht
toestegen,
Waar eeuwge stemmen eeuwig' heil
verkonden.
Ik weet niét maar 'k moet nu toch
droevig zijn
Om 't verneev'len van zonnige droo
men
Maar mijn Lief bracht weer zangen
en zonneschijn
En vroolijke anemonen.
En dte wereld ik moét dus wel droe
vig zijn,
Heeft gescheiden, wat God saarn-ver-
kozen.
Maar ze scheiden geen zielen, mijn
Liefste is mijn.
En ornvreugd ben 'k van tuberozen.
Ik wee.t niet. of dit wel een feestdag
mag zijn
Nu de wereld het „treurdag" wil noe
men
Maar ik kan toch niet treuren op Lief
desfestijn,
Met een weelde van kleurige bloemen'?
Van alle tijden.
Voor alle tijden.
Ik zr.u willen, dat de kinderiittera-
luur ware een hooge, slanke toren
hoog npreizend in reine luchteen to
ren niet vele vensters, uitkijkend naar
alle hemelstreken, vensters van klaar
en onbedriegehjk glas. En ik zou
wenschen, dat «sommige dier vensters
waren microscopen, om te zien al het
schoon, dat aan ons bloote oog ont
snapt en dat andere waren telesco
pen, uitzicht gevend in dó ruimte om
en boven ens en nog andere wonder-
kij Iters, voortooverend het kinderoog
het teven van andere volken in ander
landen, en andere kinderen in ande
re .standen, en nog andere liefdekij
kers, levende beelden vertoonend van
menschen, groot door goedheid, waar
dig bemind te worden en die liefde
loonend1 met machtige prikkeling ten
goede en in enkele vensters wensch-
te ik tooverkijkers, vol ,spiegelbeeldjes
van fantaisie en poëzie, sprookjes en
legenden, van alle volkeren en natiën,
maar zorgvuldig en met wijsheid ge
kozen. En om dien toren wenschte ik
aeolusharpen, dragend op wiek van
sephiir en donderstorm. tot aan het
kinderoor, wat de mensehheid zacht-
kens beroerde, haar deed, juichen en
ween en en, jaook wat haar razen
deed en toornen en opstaan tegen het
onrecht, alle denkbare gaven der ziel,
die van bewonderen, liefhebben, strij
den en dienendie van medevoelen,
medejuichen, medeweenen die van
samenleven en samenstreven ik
zou ze gevoed en ontwikkeld willen
zilen door de kinderlectuur.
Nellie van Kol.
Het voornaamste, dat wij wellicht
in het leven te leeren hebben, is hoe
te leven. Niets trachten de menschen
zoo angstvallig te behouden aljs het
leven, en er is niets, voor het behoud
waarvoor zij zich zoo weinig moeite
geven.
Geluk en weislagen hangen niet af
van' onze omstandigheden, maar,van
ons zelf. Meer menschen hebben ver
woesting over zichzelf gebracht, dan
er ooit vernietigd zijn door anderen
door menschenhanden zijn meer hui
zen te gronde gericht dan door -stor
men en aardbevingen. Er is tweeërlei
verwoestingd'e eene is het werk des
ti.ids. de andere is het werk der men
schen.
Wat wij kwaad noemen, its in vele
gevallen niiet anders dan goed, maar
verkeerd toegepast of overdreven.
Wat wij onszelf leeren wordt veel
meer een deel van ons wezen, dan wat
wij van anderen leeren.
Draag zorg, dat. uwe genoegens niet
denkbeeldig zijn maar werkelijk.
Het wegspuiten van de menigte, die het kamp in het Alexandra-paleis binnendrong.
ALLERLEI.
De menigte voor het Buckingham Palace te Londen in afwachting van het laatste
avondbulletin over 'skonings gezondheidstoestand.
Koning Eduards keuken.
De koninklijke keuken in het paleis
van Windsor is in verschillende op
zichten merkwaardig; niet alleen om
dat zij zeven eeuwen oud' is, maar ook
o«m de vele kostbare voorwerpen, welke
zij bevat.
Zij is grooter dan die van menig
Londensch restaurant, want er moeten
eiken dag spijzen wordlen gereed ge
maakt voor eenige honderden men
schen.
Het lokaal is rondom met donker
eikenhout beschoten, eene verfraaiing,
waaraan George III indertijd f 120,000
ten koste heeft gelegd.
Behalve de eigenlijke keuken heeft
men er nog eene suikerbakkerij, eene
pasteikamer en eene bakkerij, waar
heed wat handen aan het werk zijn.
Een. administrateur, die Clerk of the
Kitchen, di'e een salaris van f 8400 ge
niet, is verantwoordelijk voor het be
stuur van al dtie departementen en hij
moet onderhandelen met al de leveran
ciers van de koninklijke keuken.
Maar het eigenlijke hoofd van de
keuken is de chef, wiens salaris ook
f 8400 bedraagt en ondier wien vrer on
derchefs staan.
Alles gaat in de koninklijke keuken
stipt op zijn tijd. Was er iets te laat.
dan zou het geheele huishouden in
de war zijn.
Ook gaat er niets verloren. Men
betracht er die grootste zuinigheid.
De overgebleven spijzen worden uit
gedeeld onder de armen die dagelijks
aan dte pooiden van het paleis1 lcomen
vragen.
Koning EdWarfdis keuken bevat
voor ongeveer f 36,000 koper- en ijzer
werk en voor f 21,600,000 aan goud1- en
zilverwerk.
Er is een etenskast van stevig eiken
hout met metalen versierselen, welke
ongeveer 300 jaren oud is en van on
schatbare waardie wordt geacht.
Men vindt er voorts 4000 messen,
alsmede 3000 vorken en 3000 lepels al
leen voor keukengebruik, en behalve
die. zijn er 8000 zilveren tepels en vor
ken voor het gebruik aan 's Konings
tafel.
Er zijn 800 potten .en pannen, voor
het- mieerendeel van koper, en vijf poet
sers zijn voortdurend: bezig om die
schoon en blinkend te houden.
Het zeer kostbare goud- en zilver
werk wordt in twee vertrekken, dicht,
bij die keuken, bewaard en door gehei
me agenten van politie dag en nacht
bewaakt.
Het kostbaarste onder die schatten
is het gouden servies, dat door Roun-
delle en Bridges voor George IV werd
gemaakt en dat alleen bij zeer plech
tige gelegenheden waarschijnlijk nu
ook bij het kroningsfeestmaal wordt
gebruikt. Voorts vindt men daar het
door keizer Wilhelm geschonken «ser
vies van verguld' zilver.
Er zijn dlaar Stukken welRe meer
dan (hun gewicht in goudstukken
waardl zijn om hun historisch belang
Zoo is er een zeer fraaie schotel, welke
door Alexander den Groote gebruikt
moet zijn en welke nu sinds 600 jaren
te Windsor is.
Verder vindlt men er een verguld
zilveren schenkkan, welke indertijd
door de Engelschen werd buitgemaakt
op een wrak van de Spaansche onover
winnelijke vloot, alsmede den gouden
adelaar van Tippo Sahib's troon, een
vogel van massief goud, welker vleu
gelen. bezet ziin met kostbare diaman
ten en robijnen en welker snavel be
staat. uit een grooten viekkeloozen
smaragd
Inspectie
De generaal werd verwacht en al
les wat blinkende knoopen droeg, was
met koortsachtigen ijver aan het poet
sen en opknappen getogen.
De hooge baas was een zeer welwil
lend man. maar hij had een scherpen
blik en zijn memorie was drommels
goed. zoodat hij nooit vergat, welk
onderdeel van zijn divisie een slechten
indruk gemaakt had.
Evenals alle menschen had de ge
neraal zoo zijne eigenaardigheden en,
daar hij reeds jaren zijn huidlige func
tie bekleedde, kende men zijn gewoon
ten op een prik, en wist men er naar
te handelen.
Van dit standpunt uit had de com
mandant van het le bataljon zijn
annetjes den dag voor de inspectie
bij elkaar getrommeld en hun eens
goed de les gelezen.
„Jongens, zei de overste vaderlijk,
de generaal lieeft de gewoonte bij de I
kleeding- en equipementsinspectie
verschillende vragen te doen, zooals I
of je de soldij goed uitbetaald krijgt,1
of het kommies goed gebakken is en
zoo meer. Bij die vragen moet. je den
cueraal open in het gelaat kijken en
ongedwongen antwoorden.
Toen de overste zich verwijderd
had, liep de adjudant- het front nog
eens langs en zeiPas op hoor, lum
mels. dat je niet tegenspreekt, Zooals
de een antwoordt., antwoordt ook de
oncler. En haal een van jelui eens een
stommiteit uit, dan moet hij nliet naar
uitvluchten zoeken, maar bruutvveg
zeggen, neem me niet kwalijk gene
raai, ik was wat confuus. Onthoudt
dat goed
De groote dag brak aan. Klokslag
tien stond het le bataljon op de bin
nenplaats van de kazerne aangetre
den en ieder man had zijn uitrustings
stukken voor zich uitgestald volgens
model. De grootste domkoppen, had
men u'it voorzorg op den linkervleu
gel geplaatst want de generaal begon
zijn inspectie altijd op den rechter
vleugel en had nog nooit zijn criti-
schen blik en zijn gewone vragen tot
den laatsten man uitgestrekt. Meestal
hield hij halfweg op en liep dan met
geforceerden pas de linie langs.
Maar het was een ongeluksdag.
Reeds bij de voorafgaande exercitie
had de generaal allerlei aanmerkingen
gemaakt en nu begon hij. het was on-
boord, de inspectie bij den linker
vleugel.
Nadat de geweldige een ransel, een
paar sokken en de knoopenschaar van
den linker vleugelman aandachtig
had beschouwd, zei hij op vriendelij-
ken toon tot hem
„Wel m'n jongen, welke plaats be
kleedt ge 'in het bataljon V"
Oppasser bij luitenant Smiit, ge
neraal
,En gij wendde de oppermachtige
zich tot nominer twee.
.Oppasser bij luitenant Smit, ge
neraal, luidde het niet minder correct
gegeven antwoord.
Verwonderd deed de generaal de
zelfde vraag aan den derden man.
Oppasser bij luitenant Smit, gene
raal, luidde het antwoord weder.
F.en pauze trad in. De hooge oome
keek de drie oppassers van luitenant
luitenant Smit eens aan en zei toen tot
lommer vier „En gij
„Oppa«sset bij luitenant Smit, gene
raai
Ken oogenblik heerschte er een pijn
lijke stilte.
„Meneer, zei eindelijk de chef tót
den vaalbleek geworden overste hoe
veel oppassers heeft tocli die luitenant
Smit wel
„Generaal, de antwoorden van die
menschen zijn mij onbegrijpelijk. Lui
tenant Smit heeft natuurlijk maar éen
oppasser..
„Hm, nu we zullen zien.
De generaal ging weer op den. lin
kervleugelman af.
.Ge hebt mij gezegd, dat ge oppas
ser zi.it bij luitenant Smit, Is dat zoo?
J awel, generaal".
„Uw overste zegt, dat luitenant
1 Smit slechts éen oppasser heeft, hoe
kunt ge nu, zoo richtte hij zich tot
nommer twee, eveneens oppasser bij
luitenant Smit zijn?"
..Dat ben ik niet, generaal"
„Zoo, wat zijt- ge dan?
„Milicien bij de vierde compagnie,
generaal."
„En gij tot nommer drie.
Bijkok onderofficieren, generaal
„En gij tot den volgende.
„Milicien bij de 3e compagnie, ge
neraal."
„Meneer, welk motief heeft toch die
menschen bewogen tezeggen, dat ze
allen oppasser bij LuitenantSmit zijn?
t Is me onbegrijpelijk, generaal,
stotterde de arme overste.
„Zoo, enfin, we zullen zien.
Noinmer twee van den linkervleugel,
waarom heb je mij eerst voorgelogen?
„Neem me niet kwalijk, generaal,
ik was wat confuus."
..En jij, nommer drie."
„Neem me niet kwalijk, generaal
ik was wat confuus."
„En jij?"
„Neem me niet kwalijk, generaal,
ik was wat confuus."
Een bezienswaardig oord.
Ieder Amerikaan, die het Yellowsto-
ne-National-park heeft bezocht, zal
bij het vertellen van dte schoonheden
ervan in verrukking geraken en met
zekeren trots zal hij dien Europeaan
Feuilleton.
FRANKLEY.
Naar het Fransch van
HENRI GRÉVILLE.
19)
Dat is niet noodig, zei hij. Hier
is een kleine portefeuille die genoeg
bevat om je vader gerust te sltellen...
Je kunt het gerust aannemen, het is
geen opoffering voor mij. Ik had het
John May aangeboden; hij heefit het
niet willen hebben. Ik zou blij zijn
te weten dat het een ander mijner
vrienden van dienst- kon zijn.
Ella, geheel confuus, zei nielts, be
woog zich niet.
Horace stak de portefeuille in het
half geopende taschje, waarin zijn
jonge vriendin de diamanten broche
weggeborgen had.
Maar, zei ze...
Er is geen maar, zei hij met een
gelukkigen glimlach. En kan ik nu
iets voor je doen? Wil je dalt ik met
je mee ga?
Neen, antwoorddeElla. Ik ge
loof dat ik beter doe. alleen naar
huis te gaan. Maar als je van avond
wilt komen... ik zal je dan misschien
wat zeggen... ik zal d'an misschien
weten waarom... Eensklaps hield zij
op.
O, Frankley, zei ze, ik weelt niet
zeker, of ik het je wel kan terugge
ven...
Hij wilde haar* in de redte. vallen;
maar zij vervolgde:
Of ik je het wel kan teruggeven
ineens... Het zal misschien lang du
ren... maar ik zal het je teruggeven!
Daar twijfel ik nieit aan! ant
woordde Horace, maar ik heb er geen
haast mee. Je weet, Ella, dat ik heel
rijk zal worden... heel rijk voor een
arm man, voegde hij er gekscherend
bij.
Zij stak hem stilzwijgend de hand
toe. Hij gaf haar de zijne, en in dien
handdruk voel dte zij al de kracht van
een eerlijke, mannelijke ziel.
XXI.
Sinds helt vertrek van miss Motter
had. Horace veel en langebrieven ge
schreven.
Dat kwam omdat hij nooit met Ka
tie had kunnen spreken zooals hij
diat gewild had- Hij had geen gelegen
heid gehad dat te doen;maar al had
die gelegenheid zich voorgedaan, dan
zou hij itoch moeilijk de vage gevoe
lens, die hij ondervond!, hebben kun
nen weergeven.
Er zijn menschen wien men alles
kan zeggen wat men denkt; anderen
weer, niet minder dierbaar, tegenover
wie het onmogelijk is enkele gedach
ten te uiten, enkele gevoelens weer
te geven; men zou moeilijk kunnen
zeggen waarom; het feit bestaat ze
ker.
In Katie's tegenwoordigheid was
Horace nooit geheel op zijn gemak,
zelfs niet Itoen hij haar mocht beschou
wen als zijn verloofde; maar ver van
haar kon hij al zijn zieledroomen op
het gewillige papïetr uitstorten. En
dan, den indruk die hij had gekregen
toen hij het .reisplan naar Europa
had vernomen, werd' nog versterkt:
d'aar ginds, in de oude wereld was zij
meer van hem ,dan zij het in de nieu
we zou geweest zijn. Hij herinnerde
zich het nuttelooze en luie leven der
dames -te Newport en te Saratoga; hij
wist hoe de leegloopende jongelieden
de gevierde scboonen omringden, en
zoo hij zich al had kunnen dwingen
niet al te jaloersch te zijn op John
May, dien hij hoogachtte, zoo voelde
hij toch soms een onbedwingbare lust
om al die mooie heieren helt hoofdl te
verbrijzelen, om te zien of er zich
tenminste hersenen in bevonden.
Dus hij schreef aan Katiie Ware
boekdeelen, waarin hij zijn eigen in
drukken meedeelde en haar vroeg de
haren te loeren kennen; de jongeman
geloofde in zijn verliefde naïviteitt, dat
hun opinies overeen moesiten komen
in alles wat artistiek en werkelijk
mooi was.
De eerste brieven van miss Motiter
bedrogen zijn verwachting.
Katie scheen slechts te letten op
helt uiterlijk «dier dingen. Van haar
jeugd af gewend aan reizen, die niet
meer voor haar de bekoring van het
nieuwe hadden, voelde zij geen be
hoefte aan Horace indrukken mee te
deelen, die voor haar geen frischheid
meer hadden. Zij vermoedde niet dat
hij ongeduldig was de schoonheden
van haar ziel te ontdekken, en zij
deed nielts om hem die the) ontsluie
ren.
Hij verlangde er toch naar, temeer
daar hij zich soms niet kon ontvein
zen, dat het niét haar ziel was, die
hem veroverd had.
Van die ziel wist hij nielts; hetgeen
hem voor haar had ingenomen waren
twee dingen, die zelden in een vrouw
vereenigd zijn; een opmerkenswaar
dig verstand en groote schoonheid.
Indien daarbij zich nog een moreel
overwicht mocht voegen, was Katie
een ideale vrouw.
De brieven uit Europa dus waren
voor hem een zeker© teleurstelling,
zij waren heel mooi en „er zat iets
in"; zoo was Katie bijv. sinds haar
aankomst een bijzonder belang gaan
stellen in de staathuishoudkunde.
Het was een edele wettenschap,vond
Frankley, waardig om een zoo be
gaafd persoon aan te trekken. Horace
vroeg zich echter af, wie of haar wel
in die richting liadl geleid. Maar hij
stelde zich gerust met de gedochte,
dat over het algemeen de studie der
staathuishoudkunde een rijperen leef
tijd vorderde.
Er lag echter een groote afstand
tusschen architectuur en dó nieuw©
bezigheid van Katie, en Horace was
gelukkig te vernemen dalt mijnheer
Motter en zijn dochter Engeland ver
lieten om naar Parijs te gaan. Daar
zouden tenminste de sclioone kunsten
de overhand nemen.
Werkelijk bevatten «de brieven van
het jonge meisje ideeën die Horace
deelde; bij haar bezoeken aan de mu
sea, aan deEcol© des beaux arts, aan
de kunsttenltoonstel 1 Lng deed zij niets
dan juiste indrukken op; als zij sprak
verkondigde zij niets dan onberispe
lijke ideeën en toch was Frankley niet
tevreden; er ontbrak ielts aan die goed
geschreven, goed doordachte bladzij
den... Hij zou ze minder volmaakt,
meer menschelijk gewenscht hebben.
Hetgeen ontbrak was geestdrift,een
zekere warmte zonder welke «Je be
wondering noch vruchtbaar, noch
mededeelbaar is.
Katie bewonderde alles wat mooi was
zonder er zich door te lalten vervoe
ren; zij kreeg er een indruk van,
maar zij voelde het niet; indien de
zuilenrij van de Louvre of de Venus
van Milo zich hadden kunnen bekla
gen, zouden ze gezegd hebben, dat
Katie hun niet eens die ontroerde aan
dacht schonk, die een artiest aan een
schoon werk schenkt.
Zij keek naar die kunstwonderen,
zij zag ze, ze wist ze te zien, zij be
greep ze maar zij had ze nidt lief.
Horace vermoedde dat, en hij leed
er onder.