Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames, Een bal-masqné-vriend. Hoéwei handige vrouwen kans zien een grooi deel van haar toilet zelve te ma ken, komt het zelden voor, dat zij een hoed totaal zelve vervaardigen. Toch is dat mogelijk en wel op de volgende wijze. Het materiaal van dien hoed is gewoon hennepvlas, hetgeen in iederen toumvinkel te krijgen is en wel zeer goedkoop. Men kan aan dezen hoed ie deren gewenschten vorm geven, zoodat ieder een hoed kan krijgen, die haar het meest bekoort en het beste kleedt. De vorm van den hoed bestaat uit vierdee- Jige vlechten van het genoemde bast. Ieder deel van de vlecht, bestaat uit zes tot acht draden daarvan. Men legt dan het tweede deel over het eerste, het vierde over het derde van rechts naar links, dan het tweede deel over het vierde van links naar rechts, enz. Zijn de draden opgebruikt, dan worden nieuwe draden door middel van weversknoopen aan de eerste bevestigd; men zorge evenwel, dat niet alle vier deelen tegelijk opgebruikt zijn, en ook dat alle knoopen aan den binnenkant van den hoed komen. Heeft men nu een eind van ongeveer S meter gevlochten, dan wordt de vlecht goed nat gemaakt en met een heet strijkijzer vlak gestre ken. Beginnend bij het midden, wordt nu de vorm in elkaar genaaid, terwijl men aan den binnenkant met groote ste ken de buitenranden van de vlecht in de ronding vastmaakt. Is de vorm van den hoed op deze wijze klaar gemaakt, dan naait men in den binnenrand eene hel dere blauwe voering van crêpe de chine en naait rechts en links een paar~roset ten van fluweelen band, terwijl boven op een tak vergeet-mij-nietjes met rozen bladeren den hoed versiert. Een nieuw model van rok onder de Japon is zeer aan te raden met het oog op het nauwe bovengedeelte, dat de cos- tuumrokken van tegenwoordig, ken merkt. Deze onderrok bestaat uit twee deelen. Het bovenste nauwe gedeelte is rondom 1.70 M. wijd. midden voor 43 cM. hoog. terwijl die hoogte naar midden achter met een ronde lijn wordt verminderd tot 30 c.M. In overeenstemming daarmee is het rondafgeknipte onderdeel van de rok middenvoor 44 c.M. en middenachter 60 cM. hoog. De wijdte van onder bedraagt 3.50 M. Tot versiering van de rok wordt de onderrand gegolfd uitgeknipt en dan driemaal 2 c.M. van elkaar verwijderd met smal tresband versierd. Daaronder wordt een 5 c.M. breede rand van herku- lesband genaaid, die met kleine tusschen- ruimten achtmaal met witte zijde door gestikt wordt. Natuurlijk wordt er een stootkant tegen gemaakt en de rok voor zien van bezemband. Een 14 cM. hooge ronde band van rose satijn is daarvoor bijzonder aan te be velen, omdat het zoo goed voegt, vilt is voor een band te dik. Gelijk met de korte pantalon voor de heeren schijnt de korte fietsrok voor de dames in ongenade gevallen te zijn. De leelijke trouser-clips en een paar, ik zal ze maar noemen, voetmanchetten, moeten tegenwoordig trachten te verhel pen, waar met den korten broek niets te verhelpen mogelijk was. Evenzoo hebben dames niet genoeg van hare lastige lange rokken bij hare wandelingen, neen, zij willen ook op haar fiets daaimee nog geplaagd worden. De reden? Ik wil er u eene influisteren, maar op voorwaarde, dat u er niet boos om wordt, zij is zoo kinderachtig die reden en toch wij storen ons er bijna allen aan. „Eenige jaren geleden, toen fietsrij- den voor dames nog een uitzondering was, stond het gekleed een fietsrok te dragen, ook al zat zij niet op haar stalen ros. Men was ééne van de uitverkorenen, die dat rosje kon bestijgen en best-uren naar hartelust, maar tegenwoordig och, iedereen doet het. Het gevolg daar van is, dat men liever tot de steeds zeld zamer wordefTde wandelaarsters gere kend wordt en daarom gaat men met een lange rok op de fiets, men draagt het kenmerk dan niet altijd mee. Die lange rok hindert bijzonder in de bewegingen, wordt licht verscheurd, al moest men er een ongeluk door krij gen; het is nu eenmaal mode". Wie er het best bij varen intusschen, dat zijn de manufacturiers, zij verkoo- pen al weer een paar el stof meer voor een fietsjapon. HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. Het beste middel om een vetvlek te verwijderen uit zijden of wollen stoffen is de vlek met een droog watje stijf af t,e wrijven; het watje slurpt het vet volko men op. II. Gekookte room van den vorigen dag verhoogt zeer den geur van de koffie. Balder had mij verzocht hem enkele nacht-uren na het bal /te willen logee- ren, omdat hij vroegin den morgen »n de stad zaken had te doen en zijn eigen woning zoo ver weg lag. Ik vond het denkbeeld practisch «n ruimde den vriend niefc de grootste bereidwilligheid! een plaattsje voor zijn korte nachtrust in: een geïmprovi seerd' bed op den vloer, van reisdeken plaid en andlere daaxtoegeschikte voorwerpen. Een reist&sch verbeeldde helt hoofdkussen, mijn slaapjas de de ken. Lang na midctemacht was het, toen ik uit mijn slaap ontwaakte door ge morrel met een sleultel aan de deur. Ik begreep, dat het Balder was en ik wachtte geduldig af hoe lang het du ren zou eer bij de deur open kreeg. Maar 't lukte hem werkelijk ten slotte Nu, hij zag er wel als een late bal gast uit in zijn slordig aangetrokken rok en zijn hoed, die, in den stand op zijn hoofd, aan dien befaamden toren van Pisa herinnerde. Ik verroerde mij niét, maar hij maakte een zoo heidensch kabaal, dat ik me onmogelijk slapend^ kon hou den. Ik opende dus de oogen en vroeg Wel, plezier gehad Enorm, beste kerel, riep Baldler, terwijl hij zich op een allermalste manier begon te ontkleeden. En hij U v«> Op de reede van Spithead. Brit8che oorlogsschepen op de reede van Spitshead voor de vlootrevue. Niettegenstaande die vlootrevue, dlie ,en andere vaartuigen uit Portsmouthde meeste vreemde waren nog te Spit- dezer dagen op de refedie van en andere omliggende havens dier-, head! vereenigd, zoodaJt het kijkje Spithead gehouden zou worden, waarts, om de grootsche verzameling hoogst belangwekkend! wras. van eeekasteelen te zien, zij heit dan; In den loop van dien dag bracht ook zonder den koning ©n zijn geheele prins Heinrich. van Pruisen een be- gevolg van schitterende pecrsoonlijkhe- zoek aan de vloot, den. Alle Britsche oorlogsbodems en' tengevolge van het uiltstel der kroning van konüng Edward niet is doorgegaan begaven zich op dien dag (toch tal van nieuwsgierigen aan boord van pleizier- Vreemde oorlogsschepen op de reede van Spitsbergen. De Indische troepen en de ziekte van koning Edward. Een eigenaardige plechtigheid beeftgaan. tengevolge van die ernstige on- plaats gehad in het kamp te Hampton j gesteldheid van koning Edward. Court, waar het Indische kroningscon- tin~ent gehuisvest was. toen aan die Indische troepen bekend gemaakt werd, dat d'e kroning niet zou door- De Indiërs wierpen zich, na zich van hun schoeisel te hebben ontdaan, stamsgewijs met het gelaait voorover op den grond en begonnen daarna, neer gehurkt in kringen, te bidden. Ander half uur lang duurde het gebed voor 's konings herstel en telkens weergalm de het kamp van het klaaggeroep der ruim duizend mannen. ventelde, zeer onsamenhangend, sprak van verwante zielen, lang gezocht n nooit gevonden, doch eindelijk önt- diekt. Het bleek me, dat. hij op hét bal een „Spaansche" bad ontmoet, die nu zijn hart bezat en die hij we- dervinden moeét, als zijn leven niet voor heel den duur zou zfjn ver woest. Eén moment had hij haar ge zicht gezien, maar het was voldoende geweest! Heeft niet 'Pifft Paaltjens nóg sneller liefde in zijn hart voelen ontgloeien: „Slechts éénmaal heb ik u gezien, Gij waart gezéten in een sneltrein, Die den trein, waar ik mee reed, Passeerde in volle vaart... De kennismaking kon niet korter zijn En toch, zij duurde lang genoeg -" reciteerde Balder En hij verftelde van: prachtig figuurtje, Zuidelijk coloriet, gazellenoogen, jonkvdouwelijke aan minnigheid,, o, het was overstelpend. Hij was in het vuur zijner beschrij ving, toen naast-aan iemand hoestte, zoo'n beleefd hoesten, als vermanig om, twee uur in den nacht, toch te gaan slapen. Mijn kamer grensde na melijk aan de slaapkamer van mijn kamerjuffrouw en haar dochter. Ik verzocht hem nu alsjeblieft te gaan slapen, maar hij hoorde mijn goedlen raad niet ofwilde hem niet hooren. Hij had trek in koffie, zei hij en daar hij mijnkoffiie-mstrumenten had ontdekt, maakjie hij zich op om ze te gaan gebruiken. Ga jij maar slapen, zei hij, 'k ga koffie zetten. Wie nooit een man boven zijn thee water 's nachts koffiewater heeft hoo ren halen, weet niet hoe Balder het gansche huis mét ratelenden plom pend rumoer vervulde. Naast-aan hoestte men weer, nu was hét. juffrouw Lise, de dochter van de hospita, die stilte verzocht op deze delicate manier. Balder stoorde er zich niemendal aan, hij deed zijn werk. Daar ik geen spiritus in huis had, gooit hij mijn kostelijke rum in het lampje. Hij zette zich aan de tafel en keek, gedachtenvol, naar de blau we vlam, idie rustig den ketel beleklte. Krak! daar sprong het glazen klok je, het water spoot kokend uit den" ke tel en de vlam was gebluscht. ïk sprong op. Wat een stommiteit! riep ik. Lise hoestte weer. Wees toch as jeblieft een beetje stil, ging ik voort, de lui hiernaast, willen slapen. Och, zanik niet, mompelde hij. 't Lijkt hier wel een verplegingsin- richting voor ouwe wijven! Waar is de .suiker? Boven, in 't sigarenkistje, maar gooi me die pronksabel niét af. Balder klom op een matten stoel, die krakend instortte klak, diaar lag mijn mooei sabel op den vloer. Wees toch niét zoo stom, ik heb je gezegd... Naast-aan klopte men. Och, meneer Rijk, wees asjeblieft een beetje stil, ik lig al een uur wak ker. Dat gaat ons geen steek aan! riep Balder, onder de kast naar de sabel grabbelend. Toe, toe, verzocht ik, het he dochter van mijn hospita, een aller liefst meisje. Ach wat, er zijn geen lieve meis jes buiten haar, de ongeëvenaarde. Waarvoor betaal je dan je huur! En met geweldige stem vervolgde hij; Wat willen ze dan van Rijk, hij ligt fee bed, ik wou alleen de suiker krij gen,, maar toen is de sabel op mijn kop gevallen. Dat kan iedereen ge beuren. Ga maar gerust slapen, hoor we zijn hier niet in een hospitaal. Stil toch, Balder! En hij zweeg waarlijk. Hij dronk zijn koffie, zijn zelfgemaakft brouwsel, nu maar zon der suiker. Ik raakte werkelijk in den dommel nu het even sltil was in de kamer. Een lichtschijn, die op mijn gelaat viel, wekte mij. Balder stond! voor me, met de brandende kaars in de hand. Ah, gelukkig dalt je niet slaapt, riep hij. Ik moet een gedicht op mijn schoon masker maken. Waar is je encyclopaedic, ik zou er zoo graag walt nationaals in vlechten. Daar, op den boekenhanger,maar laa,t mij nu alsjeblieft slapen. Hij kreeg het boek, sloeg een hoofd stuk op en las eienlige oogenblikken ijverig. Toen vulde hij zijn kop op nieuw met het bruine vochlt en leunde in zijn stoel. Waar vindt ik u, aan dTEbro, de Du er o, Aan die Segara, aan de Xucar, Of hoe die stroomen heéten... murmelde hij voor zich heen. De slaap overmande mij opnieuw, terwijl de verliefde zijn knappe ver zen smeedde. En ik ontwaakte op nieuw door een geweldig geschreeuw. Balder stond namelijk bij de deuren was er dn dispuut mét mijn buur vrouw, dispuut dat echter tamelijk eenzijdig gevoerd werd. Daar kan de duivel zijn gedach ten niet bij houden, bij dat hoesten hiernaast, riep hij. Ik hoest om u stilte te verzoeken uw gebrom maakt me zenuwachtig! riep Lize terug en haar stem beefde van opwinding, 't arme kind. - Ik moet mijn vers afmaken,want het moet morgen in het Nieuwsblad. Als men dicht, murmelt men. Als je niet slapen kunt dan heb je misschien te veiel gegeten, of weet ik wat. Wees blij dat je een hüurder hebt als Rijk, als je mij had, zou ik 't je andiers Natuurlijk maakte ik Itoes, een ein de aan 't kabaal, ik eieebte dat Bal der naar bed zou gaan. Toen zweeg hij, met een toornigen blik op die deur en hij ging, nadat hij zijn manuscript nog een6 doorgelezen had en met zorg in den zak van mijn jas gestoken, naar bed'. Of hem in. den slaap zijn mooie Spaansche met de gazellenoogen, de lange wimpers,, de sierlijke gestalte en het schuldeloos gesprek versche nen is, weet ik niet, maar hij snorkte of hij van een houtzaagmolen droom de. Ik kon er niet van slapen. Om ach|t uur ontwaakte hij, kleed de zich aan, dankte mij voor mijn gastvrijheid en ging, lichtelijk ondier den invloed van een kater, mijn ka mer uit. Op hetzelfde oogenblik klaptfce de deur van de kamer mijner hospita naast-aan open. Een halve minuut volkomen rust, dan stortte Balder we der de kamer in. Wie is dat jonge meisje, dat- hier naast uitkwam? Nu, ik denk Lise, de dochlter van mijn hospita, die je vannacht zoo onhebbelijk behandeld hebt. 't Is mijn Spaansche! kreet hij in vertwijfeling. Als een gebroken man sifcond hij daar en met doffe stem vroeg hij mij ten slotte juffrouw Lise nooit zijn naam <te zeggen of van het bal te spre- Schotsen van DEKA. Jn zomertijd. Toen zij nog jong was en buiten woon de keek ze de enkele maal, dat zij naai de groote stad reisde, altijd met medelij den naar de woningen aan den spoor dijk. Dat waren de armen, de ellendigen meende zij, waarvan je soms in boeken las; die gebrek aan frissche lucht en brood hadden. Verschrikkelijk in zoo'n verveloos, hoog geraamte te wonen, waar het gebrek uit havelooze kamers, door verweerde ruiten loerde. Eens had de trein stil gestaan voor de huizen der pa ria's, waarschijnlijk omdat er op een an deren gewacht moest worden. Toen had zij zoo'n menschenpakhuis van boven tot beneden bekeken. Beneden, half in een soort van slop en half op een wegzak kend, modderig erfje een karrenberg plaats; 'n oud man, die moeielijk ging, knutselde er met stijve bewegingen wat aan een ook al vuile kar. Daarboven was een strlj kin richting; aan katoenen draad jes hingen de blinkend schoone boord jes. manchetten en fronts maar de jon ge meisjes, die er achter stonden en on vermoeid de strijkijzers bewogen, zagen haast even wit als 't linnengoed. De .stumperds! Waarschijnlijk kregen zij net genoeg om niet te sterven. Daarenboven was het een bur gerlijk net kamertje, vrij knap ge houden, maar dat voor een tweemaal te groot huishouden moest dienen. Overal zag je de kinderen. Zij speelden op en onder de tafel, een trok er aan de gordij nen, een hing er uit het raam, en allen schreeuwden ze naar de menschen in den trein. Dan kwam plotseling de moeder, die in het nauwe keukentje boven een waschtobbe stond te zwoegen naar bin nenvliegen. Links en rechts viel een klap, de geheele bende, die naar frissche lucht verlangde, zette een keel op, en de vrouw ging loom en moe naar haar werk terug. Nog een hooger onder het dak vormde door zijn kaalheid van aanklee ding weer een schrille tegenstelling. Voor het raam hingen een paar smerige lor ren; een oude man en vrouw waren be zitters van het haveloos geheel. O. zoo je leven te moeten eindigen, als je altijd hard gewerkt had, dacht zij toe» met ont zetting. Daar was zij nu al lang over heen. Zij zag er nu oud en verwelkt uit, Oud en verwelkt?, zij telde toch nog geen veer tig jaar? Dat hadden de zorgen gedaan. Al heel gauw na haar huwelijk met den stads-jongen begreep zij wat hier het le ven beteekende. Hier was niet voor elk bedrijf een bepaald persoon, of bepaalde familie aangewezen. Een ieder viel aan i op de levenstafel, bedelde van de rijke- ren de klandisie af, of vocht er om. En de sterkere stootte den zwakkere ónder den voet. Niet uit hardheid of wreedheid, maar doodeenvoudig uit zucht naar lijfs- i behoud. Toch was het hun lang gelukt op den 1 been te blijven, en in het kleine huisje dat zij op den rand van stad en land huurden leefden zij de eerste jaren van hun huwelijk tevreden en gelukkig. Toen kwam echter de werkstaking en haai man moest meedoen. Niet dat hij in alle deelen aan de ontevredenen gelijk gaf, maar zijn geest van solidariteit, een zoo- als elk gezond en natuurlijk mensch be zit, dreef hem er toe zijn makkers in de kwade uren bij te staan. Hij ondervond er de gevolgen van. De oude patroons voorzagen zich van ander volk, en toen werd het sukkelen. Hij kon nergens meer een plaats krijgen, en moest ten slotte met negotie gaan loopen. Dat levert geen schitterend bestaan voor een vrouw met vijf kinderen. Ze moesten het huisje opgeven, en noodlottig toeval vonden een geschik-1 te woning daar in diezelfde achterbuurt, j waarlangs de treinen stoomen. Dien eer-1 sten dag, toen zij even alleen was en ach- ter uit keek, had zij 'n weemoedig en i zwak oogenblik. Net alsof 't, afgesproken werk was, hield er juist voor haar wo ning een trein stil, en uit het portier raampje keek een verbaasd jong meisjes- gézicht met groote oogen naar de ver kleurde oude huizenrij. Wonen daar menschen?, scheen zij te vragen. Ja, daar woonden zij. En het was haar gebleken, dat ook hier de vreugde het leed afwisselt, al is het laatste ook vaak zoo zwaar dat men er mede dreigt om te vallen. Och neen, men sterft zoo gauw niet. En het sterven valt ook niet zoo ge makkelijk. Hetzelfde lijfsbehoud dat over al de menschen vaak tegen elkaar op jaagt, doet ze ook zoo lang mogelijk vech ten tegen den grooten. onzichtbaren pij- niger, den honger. Honger, nu op dezen overwarmen, zwa- ren zomerdag, hoorde zij het een der kinderen roepen. Moeder, ik heb zoo'n honger Goddank, zóó arm had zij het nog niet, dat zij haar kinderen geen brood kon geven. Kom hier, waarom heb je dat dan niet eerder gezegd?, zei ze haast ruw, terwijl zij een groot stuk brood uit de kast haalde, Daar, deel het maar met zusje dat was de jongste. Even zette zij zich neer voor het open raam aan de achterzijue, waar over den spoordijk heen, de groote, groene weiden wegwaasden. Een zoete geur van dro gend hooi woei nu en dan naar binnen. Vóór in de smalle straat schreeuwden de kooplui met kersen en aarbeien. Het was wèl volle zomer, nu! Kom zij moest eens even met de kinde ren naar het plantsoen gaan! Plotseling was die jonge, vreugdebrengende ge dachte bij haar opgekomen. Dat had zij in drie jaar niet gedaan! Zij ontstelde haast, en het bloed steeg haar naar de wangen. Zij moest niet te ver loopen haar man kon elk oogenblik thuis ko men, en ookvan het wandelen kreeg je zoo'n honger, en honger is duur, want dan moet je eten. Even zuchtte zij. Maar toen stond zij plotseling op, deed een schoon boezelaar voor, zette haar hoed op, en riep de kinderen of ze mee wil den. Die dansten en sprongen van plei- zier. Wat lekker! met moe wandelen dat gebeurde haast nooit.Dan mochten zij zeker weer vooruitloopen. Ze mochten maar midden op straat kwam een breed beladen boerenwagen aanrijden. Van alle zijden hing dé kla ver in trossen neer. Dat gaf een pleizier, vooral toen de wagen in het midden der straat stil hield, voor een stalhouderij. Half gebukt moest men er onder door kruipen. Hel schaterden de blijde kinder stemmen op in de heete, benauwde straat, die zoo eng was als eene snijding tus- schen de huizen. Gretig grepen de handjes tusschen het frissche groen. Want overal blonken de witte en roode klaverbloemen, en clie zag je zelden in de stad. Moeder wat is dat? Moeder hoe noemen ze die? Eten de paarden die? Wat zonde, hè? Toen nam moeder ze bij de hand, en in een aaneengesloten rij ging het voor uit naar het park. Zij voelde zich geheel verfrischt, want een beeld uit lang ver vlogen tijd verscheen voor haar geestes oog. Weer voelde zij zich in het kleine huis, aan alle zijden door gras omgeven, waarin alleen, heel geestigjes het witte, grintweggetje geslingerd was. In het plantsoen heeft zij toen verteldj van melk, van koeien, van boter en kaas, en nog veel meer. Zelfs een juffrouw van haar leeftijd luisterde er naar. En aan het slot mochten alle kinderen eens proe ven van de zoete honig die de klaverbloe men bevat. Vader moest dien middag aan tafel lachen hoe vermoeid hij ook was!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6