Liclit en Schaduw. Rubriek voor Dames. DE MUIS. Den '21 sten Juni van dit jaar was hat 50 jaar geleden dat Friedrich Fröbel, de kindervriend bij uitne mendheid, de beroemd geworden op voeder en onderwijzer, begraven werd. Het zal u misschien interesse eren in 't kort de levensgeschiedenis te hooren van dezen man, die steeds on vermoeid werkte voor heft heil van die jeugd en wiens werken zooveel vruch ten droeg, dat nu, na vijftig jaar, zijn naam nog met respect genoemd wordt door allen, die eenige studie van kinderopvoeding hebben gemaaWi. Te Oberweiszbach in Schwarzburg Rud'olstadt werd Friedrich Fröbel den 21en April 1782 geboren. Op vijftien jarigen leeftijd kwam hij bij een houtvester in de leer en twee jaar la ter op de universiteit in Jena. Gebrek aan geldmiddelen dwong hem echter spoedig de studie weer op te geven, en nu werd de jonge Fröbel, na eene betrekking als secretaris van een Mecklenburgsch grondbezitjtejr, on derwijzer aan een modelschool te Frankfort a/M., waar zoo volkomen mogelijk de methode van Pestalozzi gevolgd werd. Deze betrekking wees hem den weg voor zijn lateren loop baan. In het jaar 1807 werd hij gou verneur bij de zoons van eene adel lijke familie, was meteen werkzaam in Pestalozzi's instituut te Yverd'en en nam daarna zijne studiën in Got- tingen en Berlijn weer op. Tijdens den vrijheidsoorlog voegde hij zich bij het Lützowsche vrijwilli gerskorps en toen er weer vrede was werd hij inspecteur van helt minera- logische museum te Berlijn. Tot 1816 had hij die betrekking, toen stichtte hij zelf een opvoedkundige inrichting te Griesheim, welke later verplaatst werd naar Keilhan bij Rudolstadt. Die inrichting nam zeer in bloei toe en droeg gelijk melt zijn geschriften veel bij tot het algemeen bekend worden van zijne opvoedingsmetho de. In zijn werk ,,Die Menschener- ziehung" heeft hij een groot deel van zijn© denkbeelden over onderwijsme thode en opvoedkunde bekend ge maakt; zij stelde zich ten doel een zooveel mogelijk gelijkmatige ont wikkeling van den menschelijken aanleg. In 1831 ging Fröbel naar Zwitser land. Daar stichtte hij een opvoe dingsgesticht te Walensee in Kan ton Luzern en een weeshuis te Burg dorf bij Bern. Hier schonk hij voor 't eerst voornamelijk zijn aandacht aan de opvoeding van kinderen vóór dat zij op school gaan. Toen hij na zesjarige afwezigheid weer ïnDuitsch- land "terugkeerde, was het om zich uitsluitend te wijden aan de opvoe ding van nog niet schoolplichtige kinderen. In Thuringen stichtte hij het eerste „kinderhuis" en onder steund door de regeering van Saksen- Meiningen richtte hij meteen een kweekschool op voor opvoedsters aan eene dergelijke inrichting noodig. Zijne scheppingen hebben den grond gelegd voor eene menigte Fröbelscho len, zooals ze "tegenwoordig zooveel bestaan zoowel in Duitschland en in ons land als over de geheele wereld. Het kleinste kind spreekt tegen woordig over de fröbelschool en dat vormt eene herinnering aan dezen werkzamen man, schooner dan eenig gedenkteeken. Vrouwen en meisjes, die 's zomers van het zeebad gebruik maken, zul len dikwijls ondervinden, dat het zeewater dat zoo opwekkend en ver sterkend op het lichaam, werkt, d)en haargroei belemmert, zoodat het haar sterk uitvalt. Dat heeft dikwijls zijn oorzaak in de onverschilligheid,waar mee men het haar tijdens het baden behandelt. Men moet vóór alles zor gen, dat het haar niet met zeewater in aanraking komt, daar het de ha ren verontreinigd en stug maakt. Men moet daarom het. haar zelfs niet los onder het badmutsje stoppen, maar het sttijf vlechten en goed met een gutta-percha badmuts bedekken. Na het baden moet men het haar een poosje los laten hangen en diredtals rnjen thuis komit goed uitborstelen, waarna d'e hoofdhuid met amandel olie ingewreven moet worden. Zoo mogelijk moet het haar niet zoo spoe dig weer opgemaakt' worden HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. Zeemleeren lappen moeten nooit uitgewrongen, maar uitgeperst wor den, door wringen scheurt het zeem leer. II. Om een afgesneden takje vrou wenhaar zoo lang mogelijk goed te houden hetzij voor een bouquet of om op de borst in 't ceintuur of in Ifchaar te dragen, moet men het einde van het takje even schroeien, direclt na dat het van de plant gesneden is. (Humoreske uit het Duitsch.) Het was eenvoudig ongehoord! Als men 't niet zelf had beleefd... men had het niet kunnen gelooven. En de aar- "de was er bij blijven draaien, de cir kel was rond gebleven en d'e steen en hadden niet ten hemel geschreid. Maar als steenen zwijgen, spreken de mensehen. En zij spraken, spraken ai dagen lang., d'e vrouwen van het stadje Wijsdal. Het was dan ook wer kelijks verschrikkelijk. Daar hadden de leden van de Patriottische Vereeniging het gewone winterfeest op touw gezet, en dat met uitsluiting van het vrou welijk element een heerenavond! Men had er al hier en daar over hoo ren mompelen, toen het nog tijd was geweest, om tusschenbeide te komen, maar toen er waren, dlie zulks wilden, hadden de vrouwen van Wijsdal, en in 't bijzondei' de echtgenoote van den voorzitter dier vereeniging, den fabri kant Kunibert Evenblij. sarcartisch gelachen en elkander toegefluisterd;: 'Vat kunnen zij zonder ons begin nen? Het is niet mogelijk een feest te vieren zonder dames. Laat hen maar begaan, zij zullen wel van zelf berouw hebbend' tot ons komen en deemoedig verzoeken, of wij mede willen doen. Maar dan! De heeren der vereeniging hadden niet alleen hun heerenavond gehou den... zij hadden ook bijzonder veel ge noegen gehad, zooals het einde. zoo ongeveer te zes uur was, en de toestand' der heeren, duidelijk bewe zen. Dat was eenvoudig ongehoord! Dat waagde men haar, den vrouwen van Wijsdal, die anders in de voorste rijen dei'geëmanicipeerden gingen, aan te doen! Leefde men dan no de middeneeuwen? Wilde men de vrou wen weer tot rechtelooze wezens, om zoo te zeggen tot menschen van min dere soort verlagen? Daarbuiten kwa men de congressen bij elkaar, die met ijver streden voor de bevrijding der vrouw uit de ketens d'er afhankelijk heid, de vooroordeelen, de voogdij, e<n hier waagde men het, het rad! der we reldgeschiedenis een paar eeuwen te rug te draaien. Thuis bij den voorzitter, bij den heer Kunibert Evenblij volgde de eene preek op die andere, en als de man zijn naam geen eer had aangedaan, dan zou het tot vreeselijke tooneelen in huis ziin gekomen. Maar hij vond het niet eens die moeite waard, den hem tienmaal per dag toegeworpen hand schoen op te nemen. Hij zag er zoo onschuldig uit als een pas geboren kind, glimlachte op zijn hoogst eens even en gedroeg zich overigens zoo; vriendelijk, als leefde men in den di'ep- sten vrede. Mevrouw Amalia was na tuurlijk in 't geheel niet tevreden met deze minachtende opvatting d'er qua- estie, maar er zou wel een tijd der! wrake aanbreken, en verschrikkelijk! zou den heeren dier schepping hun overmoed bekomen, want de vrouwen j kwamen meer dan gewoonlijk bijeen. I Er werdlen voorvergaderingen met| gesloten, deuren gehouden, en einde-j lijk kondigde Amalia Evenblij, nu niet! meer als presidentvrouw, maar zelve presidente van d'e „Vooruitstrevende wouwen- en emancipatieclub van Wijsdal" aan, dat zij den volgenden Donderdag oen groote bijeenkomst zou- den houden, waarin definitieve be sluiten zouden worden genomen, hoe men voortaan tegenover het sterke ge slacht zou optreden. Voorts zou men voorstellen, dat die goedigheid van het vrouwelijk ge slacht op ongehoorde wijze was mis bruikt. Deze bijeenkomst zou natuur lijk slechts door dames worden be zocht maar men had besloten, den pre sident, Evenblij uit te noodigen, opdat de heeren uit die beste bron zouden kunnen vernemen, wat zonder, over en voor hen was besloten Evenblij scheen er niets op tegen te hebben. Je komt toch. Kunibert? vroeg zijn vrouw. Natuurlijk! antwoordde hij op vriendelijken toon. Ik wil wel eens zien. hoe dat daar zal toegaan; dat zal me een grap geven. Mevrouw Amalia kookte van boos heid. Di'e kalmte vermoordde haar ze nuwen. Het zal je misschien wel goed doen, eens precies te hooren, wat wij allen over d'e mannen denkenMij ge loof je toch niet! zeide zij zoo scherp zij kon en daarmede liep zij die ka mer uit. Over Kunibert's vroolijke trekken gleed een lustig lachje. Wie hein ken de. wist, dat hij jutet een van zijn ba kende grappen had bedacht; waarin 'ij bestond, zou pas Donderdag op een vreeselijke wijze blijken. De dames van Wijsdal waren in den Blauwen Ezel bijeen. Bescheiden in een hoekje gezeten, woonde Kuni bert Evenblij, als gast de vergader in, bij en luisterde, schijnbaar met. ver beten woede wegens die aanklachten en de vreeselijke bedreigingen, dte van de anders zoo vriendelijke vrouwenlip pen naar de mannenwereld werden ge slingerd. Doch van tijd tot tijd lachte Evenblij listig; dan stak hij zijn hand in zijn £ak om zich te overtuigen, of de schat, di'en hij daar bewaarde, nog aanwezig was. Juist had juffrouw Eu 1 alia Dorbeen. het hoofd van de meisjeskostschool, een fulminante redJe tot een goed ein de gebracht. De dag der vrijheid is aangebroken," aldus besloot de dame haar gedenkwaardige woorden; „wij zullen eindelijk de plaats gaan inne men, die ons toekomt. Laten wij ons vast aaneensluiten... als het niet be lachelijk was zou ik zeggen, als een man. Laten wij voor onze maatschap pelijke en sociale positie kampen met den moed' van een leeuwin, die haar welpen verdedigt,' dan zullen de man nen ons leeren respecteeren en ge noodzaakt worden ons als gelijkge rechtigden te erkennen! Er waren omstreeks dertig dames in de zaal, maar zij, men. kan daast zeggen, vervaardigden een applaus als honderden. Wij zullen nu overgaan tot be raadslaging over onze motte; zoo liet zich na ettelijke minuten die stem van mevrouw Amalia Evenblij hooren, waarbij ik er op wil wijzen, dat het uit practische gronden niet aanbeve lenswaardig is, als meer dan twee da mes tegelijk aan het woord zijn. Juf frouw Dorbeen heeft op zoo treffende wijze onze manhaftigheid aangetoond, dat het ongepast zou zijn, haar niet gelooven; dat wij bet ook nu bewijzen V 'U wiP Monumenten voor Cecil Rhodes. Twee ontwerpen tot huldiging van de nagedachtenis van Cecil Rhodes, den „Napoleon van Zuid-Afrika" zijn op het oogenblik in bewerking bij den Engelschen beeldhouwer John Tweed te Chelsea. Zoo.als men weet, is men voorne mens, in Kaapkolonie en Rhodesië, gedenkteekenen op ite richten voor den man, die zooveel onheil over Zuid Afrika heeft gebracht, natuurlijk met de beste bedoelingen voor de groot heid van zijn land. Te Kimberley zal in de nabijheid van de diamantmij nen een reuzenstandbeeld voor hem worden opgericht; hetzelfde is men voornemens in de nabijheid van Kaapstad te doen; dan komt er een standbeeld voor Rhodes te Buluwayo in Rhodesië, terwijl een mausoleum zal worden geplaaltst op zijn graf in de Matoppoheuvjelen, waar Rhodes, overeenkomstig zijn wensch, begra ven is. Het mausoleum is op onze plaat links afgebeeld. Het is een bouwwerk van zeer groote afmetingen en zal ge houwen worden uit massief grani'eit. Alleen aan materiaal zal het mauso leum 20.000 pond sterling kosten. Vier deuren van massief kóper geven aan de vier zijden toegang tot heft in wendige. Op het bovenste gedeelte zullen paneelen worden aangebracht welke Rhodes bestemd had voor de nagedachtenis van majoor Allan Wil- son en zijn ongelukkige expeditie,die eenige jaren, geleden vermoord wer den door de Kaffers van Lobengula. Het standbeeld rechts op de plaat is een beeld van Rbod'es, dat te Bu- lawayo zal worden opgericht. door onze houding en onze besluiten Als de mannen maar eerst zien. ,:-y| wij hen in 't minst niet noodig hebben dat wij minstens tegen hen zijn opge. wassen in verstand, in persoonlijken moed, in vastberadenheid, dan zal men ons ook ni'et meer zoo minachtend behandelen. Wij hebben hun bescha ming noodig, wij zijn zelf, verge ving dames mans genoeg, om elk gevaar te boven te komen. En nu aan 't werk. Laten wij den vertegenwoo'rdi. ger van het andere geslacht, die in cms midden vertoeft-, proeven laten zien van onze vastberadenheid1 en kloek heid. De li'efdle dier mannen is een aal moes, zij is een verraadl tegenover ons! hier en daar klonken bravo's Wee over d'e zwakke zielen onder ons, die om de stormen des levens te ontvlieden bescherming zoeken bij een man! Een voorbeeld willen wij nu alle vrouwen der wereld geven, een voor. beeld van vrouwenmoedi en vrouwen, energie! Geen macht ter wereld'zal on§ hinderen, ons werk te voleindigen! La- ten wij strijden, zooals mijn geëerde voorgangster zeid'e, voor onze rechten met den moed waarmede de leeuwin haar welpen verdedigd! Kunibert Evenblij lachte ironisch, toen maakte hij een kleine hewe,. met zijn hand en vervolgens zat hij weer met het onschuldigste gezicht van de wereld te kijken en telde op merkzaam de prisma's van de gaskroon Dertig paar vrouwenoogen zagen hem triomfeerend aan, zoo ongeveer men een haan een regenworm aanziet, dien hij wil opslokken. Eensklaps klonk er een gil uit den mond van mevrouw Veder, de vrouw van den Burgemeester. Om Godswil een muis! Een muis! Een muis! Hulp! Hulp! Een muis! klonk het gejammer van alle kanten. Een vreeselijke paniek ontstond. Eenige dames vielen in onmacht, de anderen klommen op stoelen. Mevrouw Amalia was vreeselijk bleek geworden en was toen als de moedigste van al len naar haar man gevlucht en wee klaagde nu hartverscheurend: Red me, Kunibert! Reel mij,., een muis Toen was zij in zwijm gevallen. Daar verschenen merkwaardiger wijze in die plotseling geopende deur de echtgenooten van de leden der „Vooruitstrevende vrouwenamancipa- tieclub van Wijsd'al," met hoogroods gezichten van het ingehouden lachen, en brachten hun betere helften naar het veilige thuis. Was het vergeetach tigheid of schaamte over den sanade- lijken afloop van de meeting? Er is geen sprake geweest van een tweed© vergadering. Thuis glimlachte, pruilde en klaag de mevrouw Amalia. O Kunibert, ik ben toch zoo bang reweest! Ja, als gij ons mannen ook niet hadft! lachte hij. - Willen wij weer vrede sluiten. Kunibert? Natuurlijk! Die krijgslust is edn- deijk verdwenen, en wij hebben op den koop toe een muis minder... Een muis...? Wel ja, die ik gister expres heb moeten vangen! Maar Kunibert! Wordt nu maar niet boos; zij heeft haar plicht gedaan, zeide hij lachend, tegen zijn Amalia, die er ten slotte zelve het meest blij over was. KUNSTKENNER. Kunsthandelaar: Bevalt u geen enkele van mijn schilderijen? Parvenu: O ja, maar ze zijn allemaal zoo kleinhebt u geen grootere? Schetsen van DEKA. De geschiedenis van grootvader. Misschien was het meer ontzag dan liefde, waarmede wij, kinderen, naar grooftvader opzagen; hoewel, wij hiel den toch ook wel van hem, maar op een andere manier den van moeder en vader, of zelfs van de ooms en tan tes. Nog zie ik die hooge gestallte zon der eenige buiging, dien grooten grij zen kop zonder één lijntje van zacht heid. En toch had hij oen teeder ge moed, zooals hij bij menige gelegen heid bewees. Als grootvader er was, hield de brutaalste zijn mond, terwijl wij er anders op uit waren bij elke visilte zooveel mogelijk leven te maken, 'n Enkelen keer gebeurde het nog wel eens dat de dag wat lacherig begon nen was, en op dezelfde vroolijke wijze doorgezet dat waren van die dagen dat wij op school letterlijk on handelbaar waren voor de arme on derwijzers of onderwijzeressen. En die stemming kon dan thuis niet zoo dadelijk ophouden. Tenzij grootvader •er was. De joligste lach bestierf in je mond als hij het noodig vond eens even walt stilte te gebieden. Dan ge* voelde je je bedremmeld en verlegen, je retireerde schaamrood heel ver achterwaarts, en was zoo zacht en handelbaar als een lam. j Toch hield hij van ons allen, en al- I len hielden va nhem. Ik herinner mij nog levendig den dag toen moe op- I eens heel ernstig ziek werd. Zij was zijn eenige dochter en eenig overge- i bleven kind. Anders had de dood ze I allen weggenomen. Toen week hij niet van haar bed. Als wij, zoo 's avonds, soms eens binnen werden gelaften in j de doodsche ziekenkamer, zat hij al tijd aan het bed; meest met de hand j van moeder in de zijne. Bevreesd I stonden wij dan op een hoopje, als een troep arme kleine dreumessen; j de een had 't met z'n neus te kwaad, een tweede met z'n boezelaar, een an der met z'n oogen. Dan kwam grootvader plotseling achlter ons, hij bukte zich voorover, zoende ons ieder en dreef ons met z'n breed© handen vertrouwelijk vooruit naar het bed, waar moe heel bleek an flauwtjes glimlachend neerlag. Dan had hij altijd een vroolijk opwek kend wooi'd; zijn stijf en koud gezicht lachite vergenoegd en vriendelijk, als- I of hij heel w.at aangenaams had mee I te deel en, en zóó weldadig werkte dat bij ons in, dat wij op zijn knieën een schuilplaats zochten en van daar uit zoo veilig mogelijk geborgen dtis j een gesprekje begonnen meft moe. Maar waren die tijden van be nauwdheid over, dan werd groGtva-1 I der weer de oud'e, en was hij de sta- tige ernst, in ons gelukkig nogal vroo lijk gezin. Hoe dat kwam heb ik eerst later, toen hij dood was, vernomen. Vader vertelde het mij. Hij noemde het toen verhalend Want ik was nog een kind „Hoe grootvader het lachen verleerde", maar later spraken wij altijd over „De geschiedenis van grootvader." Toen hij nog jong was kende ieder den vroolijken Frans. Nooit zag je aardiger gezicht of hoorde je vroolij- k©r lach. Hij had, dank zij zijn jon ge veerkracht, nog schik in z'n leven hoewel hij al vroeg zijn moeder ver loor en aan huis van een zwaarmoe dig voogd werd opgevoed. Dat was misschien de eenige, met wien Frans het in dien tijd niét kon vinden. Voogd noemde hem een jongen rekel, die opgroeide voor galg en rad, en Frans had het met zichzelf of zijn vertrouwelingen altijd) over dien ou den sufferd. Lang bleef deze toestand van gewa- pentlen vrede niet voortduren. Voogd vond het om meer dan een reden, zooals hij zich uitdrukte beter dat Frans walt onder menschep, kwam,en Frans die in elke verandering een vei'betering zag, stemde daar gretig in toe. Dus kwam hij in de leer bij een bakker in de hoofdstad: van een andere provincie, en voogd bleef in de hoofdstad des rijks wonen. In die dagen was de gelukshemel van Frans geheel en al onbewolkt. Er j Waren nog meer leerlingen, die eerst i l achten 'toen hij zich pas aan het werk j zette, maar spoedig schik in hem I kregen om de vlugge wijze waarop hij er zich al spoedig ingewerkt had, en de leuke manier van antwoorden die hij er op nahield, als zij het hem met hun mond soms eens wat al te bout maakten. Bovendien was hij het heertje onder hen. Zij waren wel iswaar allemaal leerjongens, maar ze bleven, voor zoover nu te voorzien was, hun heele leven knecht. Hij had echter een klein kapitaaltje van zijn moeder geërfd, en kon met het geld, dat zijn voogd nu beheerde, later zelf een zaak beginnen. Dat was zijn trots; als 'n echte jongen voelde hij zich daar prat op. Zelfs beloofde hij den anderen, in zijn edelmoedigheid, ze later allen te zullen huren en een prachtig loon te geven. Hoerah! de dag kwam, dat al dit schoons in vervulling zou gaan. 's Morgens vroeg, mét 'den eersten trein al, vertrok hij naar de hoofdstad. Nu was hij nog een arme leerling, half en half in zijn werkpakje, met net genoeg centen op zak om thuis te komen. Maar weldraWaar zal ik mij neerzetten, in een stad of in een dorp? vroeg hij zich af op weg naar huis. Zal ik ge wone of spiegelruiten nemen? Neen, spiegelruiten, dat stond veel mooier, en je moest tegenwoordig alles een beétje flink aanpakken! Thuis vond hij een briefje van zijn voogd, dat hij plotseling voor zaken op réis moest, maar waarschijnlijk gauw zou terugkeeren. Twee dagen later kWam er weer een brief, met het berichtdait zijn voogd het geld van Frans had opgebruikt en dat men hem nooit weer zou zien. Toen moet er een versteening zijn gekomen over het vroolijke gelaat van den jongen man, haast nog kind. In het zijkamertje voor het portret van zijn moeder, zwoer hij niet te zullen terugkeeren dan na zijn geld terugverdiend fte hebben. Die eed hield hij, ongeacht het lachen van zijn haas en mede-leerlin gen, waarheen hij was teruggekeerd, een lachen dat spoedig zoo sarrend werd, dat hij gevoelde een andere be trekking te moeiten zoeken. Toen heeft hij, de tanden opeenge klemd, opgeroeid tegen den feilen stroom des levens. Die stroom was wèl zwaar, en zijn krachten nog lut tel en ongeoefend. Dagen gingen voorbij, waarop hij rondzwierf, als bedelaar haast, slapend) in verdachte herbergen, soms als 't warm weer was onder een wagen in de open lucht. Tegen St. Nicolaas kreeg hij een plaatsje als looper hij een bankétbak- k.e,r. De menschen zijn gul in die da gen, en Frans knapte zich spoedig van de fooien wat op. Dat beviel den patroon, hij sprak met hem, en toen hij hoorde dait Frans een „vakman" was, nam hij hem aan, als jongste knecht, tegen, kost en inwoning. Dat was i<j!è eerste stap, maar nog niet de moeilijksite. De moeilijkste was for tuin te maken, zonder een cent om te beginnen. Want de wereld is on barmhartig tegen allen die dit pro- beeren, 't is of ze dezen wil dwingen te blijven in den nederigen staat. Toch kwam hij er maar hoe? Door op zij te schuiven alles wat het leven lief en aangenaam kan ma ken... neen, niet geheel, want hij trouwde een arm meisje, uit liefde mijn grootmoeder. Ddt was dus eeine overwinning op het lolt. Maar wel moest hij zich een weg banen naar h eteinddoel met opoffering van alles ook het liefSte. Zijn vrouwtje kon dezen wedloop niet volhouden. Nadat zij hem drie dochters had geschon ken, kwam zij te vallen. Juist toen de zege was bevochten. Bilttere ironie van het lot! Eerst toen hij weenend aan haar doodsbed zat, begreep hij waar zijn dwaze hartstocht hem toe gebracht had. Wat het leven hem ter vergoeding had geschonken, gooide hij zelf weg Zoo werd grootvader de man dien hij in mijn jongenstijd was; schijn baar ernsltig tot ongevoeligheid toe. Maar inderdaad een die veel gele den had, en daar de merkteekena van droeg; maar wiens hart toch zacht was gebleven door den dood van zijn vrouwtje, die hem aldus ook na haar leven nog tot zegen was. Als ik de geschiedenis van groot vader overdenk, wensch ik mij zelve vaak zijn energie Itoe; maar tevens de liefde van grootmoeder.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6