Liclit en Schaduw.
Rubriek voor Dames.
DE MUIS.
Den '21 sten Juni van dit jaar was
hat 50 jaar geleden dat Friedrich
Fröbel, de kindervriend bij uitne
mendheid, de beroemd geworden op
voeder en onderwijzer, begraven
werd.
Het zal u misschien interesse eren
in 't kort de levensgeschiedenis te
hooren van dezen man, die steeds on
vermoeid werkte voor heft heil van die
jeugd en wiens werken zooveel vruch
ten droeg, dat nu, na vijftig jaar, zijn
naam nog met respect genoemd wordt
door allen, die eenige studie van
kinderopvoeding hebben gemaaWi.
Te Oberweiszbach in Schwarzburg
Rud'olstadt werd Friedrich Fröbel den
21en April 1782 geboren. Op vijftien
jarigen leeftijd kwam hij bij een
houtvester in de leer en twee jaar la
ter op de universiteit in Jena. Gebrek
aan geldmiddelen dwong hem echter
spoedig de studie weer op te geven,
en nu werd de jonge Fröbel, na eene
betrekking als secretaris van een
Mecklenburgsch grondbezitjtejr, on
derwijzer aan een modelschool te
Frankfort a/M., waar zoo volkomen
mogelijk de methode van Pestalozzi
gevolgd werd. Deze betrekking wees
hem den weg voor zijn lateren loop
baan. In het jaar 1807 werd hij gou
verneur bij de zoons van eene adel
lijke familie, was meteen werkzaam
in Pestalozzi's instituut te Yverd'en
en nam daarna zijne studiën in Got-
tingen en Berlijn weer op.
Tijdens den vrijheidsoorlog voegde
hij zich bij het Lützowsche vrijwilli
gerskorps en toen er weer vrede was
werd hij inspecteur van helt minera-
logische museum te Berlijn. Tot 1816
had hij die betrekking, toen stichtte
hij zelf een opvoedkundige inrichting
te Griesheim, welke later verplaatst
werd naar Keilhan bij Rudolstadt.
Die inrichting nam zeer in bloei toe
en droeg gelijk melt zijn geschriften
veel bij tot het algemeen bekend
worden van zijne opvoedingsmetho
de. In zijn werk ,,Die Menschener-
ziehung" heeft hij een groot deel van
zijn© denkbeelden over onderwijsme
thode en opvoedkunde bekend ge
maakt; zij stelde zich ten doel een
zooveel mogelijk gelijkmatige ont
wikkeling van den menschelijken
aanleg.
In 1831 ging Fröbel naar Zwitser
land. Daar stichtte hij een opvoe
dingsgesticht te Walensee in Kan
ton Luzern en een weeshuis te Burg
dorf bij Bern. Hier schonk hij voor
't eerst voornamelijk zijn aandacht
aan de opvoeding van kinderen vóór
dat zij op school gaan. Toen hij na
zesjarige afwezigheid weer ïnDuitsch-
land "terugkeerde, was het om zich
uitsluitend te wijden aan de opvoe
ding van nog niet schoolplichtige
kinderen. In Thuringen stichtte hij
het eerste „kinderhuis" en onder
steund door de regeering van Saksen-
Meiningen richtte hij meteen een
kweekschool op voor opvoedsters aan
eene dergelijke inrichting noodig.
Zijne scheppingen hebben den grond
gelegd voor eene menigte Fröbelscho
len, zooals ze "tegenwoordig zooveel
bestaan zoowel in Duitschland en in
ons land als over de geheele wereld.
Het kleinste kind spreekt tegen
woordig over de fröbelschool en dat
vormt eene herinnering aan dezen
werkzamen man, schooner dan eenig
gedenkteeken.
Vrouwen en meisjes, die 's zomers
van het zeebad gebruik maken, zul
len dikwijls ondervinden, dat het
zeewater dat zoo opwekkend en ver
sterkend op het lichaam, werkt, d)en
haargroei belemmert, zoodat het haar
sterk uitvalt. Dat heeft dikwijls zijn
oorzaak in de onverschilligheid,waar
mee men het haar tijdens het baden
behandelt. Men moet vóór alles zor
gen, dat het haar niet met zeewater
in aanraking komt, daar het de ha
ren verontreinigd en stug maakt. Men
moet daarom het. haar zelfs niet los
onder het badmutsje stoppen, maar
het sttijf vlechten en goed met een
gutta-percha badmuts bedekken. Na
het baden moet men het haar een
poosje los laten hangen en diredtals
rnjen thuis komit goed uitborstelen,
waarna d'e hoofdhuid met amandel
olie ingewreven moet worden. Zoo
mogelijk moet het haar niet zoo spoe
dig weer opgemaakt' worden
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
I. Zeemleeren lappen moeten nooit
uitgewrongen, maar uitgeperst wor
den, door wringen scheurt het zeem
leer.
II. Om een afgesneden takje vrou
wenhaar zoo lang mogelijk goed te
houden hetzij voor een bouquet of om
op de borst in 't ceintuur of in Ifchaar
te dragen, moet men het einde van
het takje even schroeien, direclt na
dat het van de plant gesneden is.
(Humoreske uit het Duitsch.)
Het was eenvoudig ongehoord! Als
men 't niet zelf had beleefd... men had
het niet kunnen gelooven. En de aar-
"de was er bij blijven draaien, de cir
kel was rond gebleven en d'e steen en
hadden niet ten hemel geschreid.
Maar als steenen zwijgen, spreken de
mensehen. En zij spraken, spraken
ai dagen lang., d'e vrouwen van het
stadje Wijsdal. Het was dan ook wer
kelijks verschrikkelijk. Daar hadden de
leden van de Patriottische Vereeniging
het gewone winterfeest op touw gezet,
en dat met uitsluiting van het vrou
welijk element een heerenavond!
Men had er al hier en daar over hoo
ren mompelen, toen het nog tijd was
geweest, om tusschenbeide te komen,
maar toen er waren, dlie zulks wilden,
hadden de vrouwen van Wijsdal, en
in 't bijzondei' de echtgenoote van den
voorzitter dier vereeniging, den fabri
kant Kunibert Evenblij. sarcartisch
gelachen en elkander toegefluisterd;:
'Vat kunnen zij zonder ons begin
nen? Het is niet mogelijk een feest te
vieren zonder dames. Laat hen maar
begaan, zij zullen wel van zelf berouw
hebbend' tot ons komen en deemoedig
verzoeken, of wij mede willen doen.
Maar dan!
De heeren der vereeniging hadden
niet alleen hun heerenavond gehou
den... zij hadden ook bijzonder veel ge
noegen gehad, zooals het einde.
zoo ongeveer te zes uur was, en de
toestand' der heeren, duidelijk bewe
zen. Dat was eenvoudig ongehoord!
Dat waagde men haar, den vrouwen
van Wijsdal, die anders in de voorste
rijen dei'geëmanicipeerden gingen,
aan te doen! Leefde men dan no
de middeneeuwen? Wilde men de vrou
wen weer tot rechtelooze wezens, om
zoo te zeggen tot menschen van min
dere soort verlagen? Daarbuiten kwa
men de congressen bij elkaar, die met
ijver streden voor de bevrijding der
vrouw uit de ketens d'er afhankelijk
heid, de vooroordeelen, de voogdij, e<n
hier waagde men het, het rad! der we
reldgeschiedenis een paar eeuwen te
rug te draaien.
Thuis bij den voorzitter, bij den
heer Kunibert Evenblij volgde de eene
preek op die andere, en als de man zijn
naam geen eer had aangedaan, dan
zou het tot vreeselijke tooneelen in
huis ziin gekomen. Maar hij vond het
niet eens die moeite waard, den hem
tienmaal per dag toegeworpen hand
schoen op te nemen. Hij zag er zoo
onschuldig uit als een pas geboren
kind, glimlachte op zijn hoogst eens
even en gedroeg zich overigens zoo;
vriendelijk, als leefde men in den di'ep-
sten vrede. Mevrouw Amalia was na
tuurlijk in 't geheel niet tevreden met
deze minachtende opvatting d'er qua-
estie, maar er zou wel een tijd der!
wrake aanbreken, en verschrikkelijk!
zou den heeren dier schepping hun
overmoed bekomen, want de vrouwen j
kwamen meer dan gewoonlijk bijeen. I
Er werdlen voorvergaderingen met|
gesloten, deuren gehouden, en einde-j
lijk kondigde Amalia Evenblij, nu niet!
meer als presidentvrouw, maar zelve
presidente van d'e „Vooruitstrevende
wouwen- en emancipatieclub van
Wijsdal" aan, dat zij den volgenden
Donderdag oen groote bijeenkomst zou-
den houden, waarin definitieve be
sluiten zouden worden genomen, hoe
men voortaan tegenover het sterke ge
slacht zou optreden.
Voorts zou men voorstellen, dat die
goedigheid van het vrouwelijk ge
slacht op ongehoorde wijze was mis
bruikt. Deze bijeenkomst zou natuur
lijk slechts door dames worden be
zocht maar men had besloten, den pre
sident, Evenblij uit te noodigen, opdat
de heeren uit die beste bron zouden
kunnen vernemen, wat zonder, over
en voor hen was besloten
Evenblij scheen er niets op tegen te
hebben.
Je komt toch. Kunibert? vroeg
zijn vrouw.
Natuurlijk! antwoordde hij op
vriendelijken toon. Ik wil wel eens
zien. hoe dat daar zal toegaan; dat
zal me een grap geven.
Mevrouw Amalia kookte van boos
heid. Di'e kalmte vermoordde haar ze
nuwen.
Het zal je misschien wel goed
doen, eens precies te hooren, wat wij
allen over d'e mannen denkenMij ge
loof je toch niet! zeide zij zoo scherp
zij kon en daarmede liep zij die ka
mer uit.
Over Kunibert's vroolijke trekken
gleed een lustig lachje. Wie hein ken
de. wist, dat hij jutet een van zijn ba
kende grappen had bedacht; waarin
'ij bestond, zou pas Donderdag op
een vreeselijke wijze blijken.
De dames van Wijsdal waren in
den Blauwen Ezel bijeen. Bescheiden
in een hoekje gezeten, woonde Kuni
bert Evenblij, als gast de vergader in,
bij en luisterde, schijnbaar met. ver
beten woede wegens die aanklachten
en de vreeselijke bedreigingen, dte van
de anders zoo vriendelijke vrouwenlip
pen naar de mannenwereld werden ge
slingerd. Doch van tijd tot tijd lachte
Evenblij listig; dan stak hij zijn hand
in zijn £ak om zich te overtuigen, of
de schat, di'en hij daar bewaarde, nog
aanwezig was.
Juist had juffrouw Eu 1 alia Dorbeen.
het hoofd van de meisjeskostschool,
een fulminante redJe tot een goed ein
de gebracht. De dag der vrijheid is
aangebroken," aldus besloot de dame
haar gedenkwaardige woorden; „wij
zullen eindelijk de plaats gaan inne
men, die ons toekomt. Laten wij ons
vast aaneensluiten... als het niet be
lachelijk was zou ik zeggen, als een
man. Laten wij voor onze maatschap
pelijke en sociale positie kampen met
den moed' van een leeuwin, die haar
welpen verdedigt,' dan zullen de man
nen ons leeren respecteeren en ge
noodzaakt worden ons als gelijkge
rechtigden te erkennen!
Er waren omstreeks dertig dames
in de zaal, maar zij, men. kan daast
zeggen, vervaardigden een applaus
als honderden.
Wij zullen nu overgaan tot be
raadslaging over onze motte; zoo liet
zich na ettelijke minuten die stem van
mevrouw Amalia Evenblij hooren,
waarbij ik er op wil wijzen, dat het
uit practische gronden niet aanbeve
lenswaardig is, als meer dan twee da
mes tegelijk aan het woord zijn. Juf
frouw Dorbeen heeft op zoo treffende
wijze onze manhaftigheid aangetoond,
dat het ongepast zou zijn, haar niet
gelooven; dat wij bet ook nu bewijzen
V
'U wiP
Monumenten voor Cecil Rhodes.
Twee ontwerpen tot huldiging van
de nagedachtenis van Cecil Rhodes,
den „Napoleon van Zuid-Afrika" zijn
op het oogenblik in bewerking bij den
Engelschen beeldhouwer John Tweed
te Chelsea.
Zoo.als men weet, is men voorne
mens, in Kaapkolonie en Rhodesië,
gedenkteekenen op ite richten voor
den man, die zooveel onheil over Zuid
Afrika heeft gebracht, natuurlijk met
de beste bedoelingen voor de groot
heid van zijn land. Te Kimberley zal
in de nabijheid van de diamantmij
nen een reuzenstandbeeld voor hem
worden opgericht; hetzelfde is men
voornemens in de nabijheid van
Kaapstad te doen; dan komt er een
standbeeld voor Rhodes te Buluwayo
in Rhodesië, terwijl een mausoleum
zal worden geplaaltst op zijn graf in
de Matoppoheuvjelen, waar Rhodes,
overeenkomstig zijn wensch, begra
ven is.
Het mausoleum is op onze plaat
links afgebeeld. Het is een bouwwerk
van zeer groote afmetingen en zal ge
houwen worden uit massief grani'eit.
Alleen aan materiaal zal het mauso
leum 20.000 pond sterling kosten.
Vier deuren van massief kóper geven
aan de vier zijden toegang tot heft in
wendige. Op het bovenste gedeelte
zullen paneelen worden aangebracht
welke Rhodes bestemd had voor de
nagedachtenis van majoor Allan Wil-
son en zijn ongelukkige expeditie,die
eenige jaren, geleden vermoord wer
den door de Kaffers van Lobengula.
Het standbeeld rechts op de plaat
is een beeld van Rbod'es, dat te Bu-
lawayo zal worden opgericht.
door onze houding en onze besluiten
Als de mannen maar eerst zien. ,:-y|
wij hen in 't minst niet noodig hebben
dat wij minstens tegen hen zijn opge.
wassen in verstand, in persoonlijken
moed, in vastberadenheid, dan zal
men ons ook ni'et meer zoo minachtend
behandelen. Wij hebben hun bescha
ming noodig, wij zijn zelf, verge
ving dames mans genoeg, om elk
gevaar te boven te komen. En nu aan
't werk. Laten wij den vertegenwoo'rdi.
ger van het andere geslacht, die in cms
midden vertoeft-, proeven laten zien
van onze vastberadenheid1 en kloek
heid. De li'efdle dier mannen is een aal
moes, zij is een verraadl tegenover ons!
hier en daar klonken bravo's Wee
over d'e zwakke zielen onder ons, die
om de stormen des levens te ontvlieden
bescherming zoeken bij een man! Een
voorbeeld willen wij nu alle
vrouwen der wereld geven, een voor.
beeld van vrouwenmoedi en vrouwen,
energie! Geen macht ter wereld'zal on§
hinderen, ons werk te voleindigen! La-
ten wij strijden, zooals mijn geëerde
voorgangster zeid'e, voor onze rechten
met den moed waarmede de leeuwin
haar welpen verdedigd!
Kunibert Evenblij lachte ironisch,
toen maakte hij een kleine hewe,.
met zijn hand en vervolgens zat hij
weer met het onschuldigste gezicht
van de wereld te kijken en telde op
merkzaam de prisma's van de gaskroon
Dertig paar vrouwenoogen zagen hem
triomfeerend aan, zoo ongeveer
men een haan een regenworm aanziet,
dien hij wil opslokken.
Eensklaps klonk er een gil uit den
mond van mevrouw Veder, de vrouw
van den Burgemeester.
Om Godswil een muis!
Een muis!
Een muis! Hulp! Hulp! Een muis!
klonk het gejammer van alle kanten.
Een vreeselijke paniek ontstond.
Eenige dames vielen in onmacht, de
anderen klommen op stoelen. Mevrouw
Amalia was vreeselijk bleek geworden
en was toen als de moedigste van al
len naar haar man gevlucht en wee
klaagde nu hartverscheurend:
Red me, Kunibert! Reel mij,.,
een muis
Toen was zij in zwijm gevallen.
Daar verschenen merkwaardiger
wijze in die plotseling geopende deur
de echtgenooten van de leden der
„Vooruitstrevende vrouwenamancipa-
tieclub van Wijsd'al," met hoogroods
gezichten van het ingehouden lachen,
en brachten hun betere helften naar
het veilige thuis. Was het vergeetach
tigheid of schaamte over den sanade-
lijken afloop van de meeting?
Er is geen sprake geweest van een
tweed© vergadering.
Thuis glimlachte, pruilde en klaag
de mevrouw Amalia.
O Kunibert, ik ben toch zoo bang
reweest!
Ja, als gij ons mannen ook niet
hadft! lachte hij.
- Willen wij weer vrede sluiten.
Kunibert?
Natuurlijk! Die krijgslust is edn-
deijk verdwenen, en wij hebben op
den koop toe een muis minder...
Een muis...?
Wel ja, die ik gister expres heb
moeten vangen!
Maar Kunibert!
Wordt nu maar niet boos; zij
heeft haar plicht gedaan, zeide hij
lachend, tegen zijn Amalia, die er ten
slotte zelve het meest blij over was.
KUNSTKENNER.
Kunsthandelaar: Bevalt u geen enkele
van mijn schilderijen?
Parvenu: O ja, maar ze zijn allemaal
zoo kleinhebt u geen grootere?
Schetsen van DEKA.
De geschiedenis van grootvader.
Misschien was het meer ontzag dan
liefde, waarmede wij, kinderen, naar
grooftvader opzagen; hoewel, wij hiel
den toch ook wel van hem, maar op
een andere manier den van moeder
en vader, of zelfs van de ooms en tan
tes. Nog zie ik die hooge gestallte zon
der eenige buiging, dien grooten grij
zen kop zonder één lijntje van zacht
heid. En toch had hij oen teeder ge
moed, zooals hij bij menige gelegen
heid bewees.
Als grootvader er was, hield de
brutaalste zijn mond, terwijl wij er
anders op uit waren bij elke visilte
zooveel mogelijk leven te maken, 'n
Enkelen keer gebeurde het nog wel
eens dat de dag wat lacherig begon
nen was, en op dezelfde vroolijke
wijze doorgezet dat waren van die
dagen dat wij op school letterlijk on
handelbaar waren voor de arme on
derwijzers of onderwijzeressen. En
die stemming kon dan thuis niet zoo
dadelijk ophouden. Tenzij grootvader
•er was. De joligste lach bestierf in je
mond als hij het noodig vond eens
even walt stilte te gebieden. Dan ge*
voelde je je bedremmeld en verlegen,
je retireerde schaamrood heel ver
achterwaarts, en was zoo zacht en
handelbaar als een lam.
j Toch hield hij van ons allen, en al-
I len hielden va nhem. Ik herinner mij
nog levendig den dag toen moe op-
I eens heel ernstig ziek werd. Zij was
zijn eenige dochter en eenig overge-
i bleven kind. Anders had de dood ze
I allen weggenomen. Toen week hij niet
van haar bed. Als wij, zoo 's avonds,
soms eens binnen werden gelaften in
j de doodsche ziekenkamer, zat hij al
tijd aan het bed; meest met de hand
j van moeder in de zijne. Bevreesd
I stonden wij dan op een hoopje, als
een troep arme kleine dreumessen;
j de een had 't met z'n neus te kwaad,
een tweede met z'n boezelaar, een an
der met z'n oogen.
Dan kwam grootvader plotseling
achlter ons, hij bukte zich voorover,
zoende ons ieder en dreef ons met z'n
breed© handen vertrouwelijk vooruit
naar het bed, waar moe heel bleek
an flauwtjes glimlachend neerlag.
Dan had hij altijd een vroolijk opwek
kend wooi'd; zijn stijf en koud gezicht
lachite vergenoegd en vriendelijk, als-
I of hij heel w.at aangenaams had mee
I te deel en, en zóó weldadig werkte dat
bij ons in, dat wij op zijn knieën een
schuilplaats zochten en van daar uit
zoo veilig mogelijk geborgen dtis j
een gesprekje begonnen meft moe.
Maar waren die tijden van be
nauwdheid over, dan werd groGtva-1
I der weer de oud'e, en was hij de sta-
tige ernst, in ons gelukkig nogal vroo
lijk gezin.
Hoe dat kwam heb ik eerst later,
toen hij dood was, vernomen. Vader
vertelde het mij. Hij noemde het toen
verhalend Want ik was nog een
kind „Hoe grootvader het lachen
verleerde", maar later spraken wij
altijd over „De geschiedenis van
grootvader."
Toen hij nog jong was kende ieder
den vroolijken Frans. Nooit zag je
aardiger gezicht of hoorde je vroolij-
k©r lach. Hij had, dank zij zijn jon
ge veerkracht, nog schik in z'n leven
hoewel hij al vroeg zijn moeder ver
loor en aan huis van een zwaarmoe
dig voogd werd opgevoed. Dat was
misschien de eenige, met wien Frans
het in dien tijd niét kon vinden.
Voogd noemde hem een jongen rekel,
die opgroeide voor galg en rad, en
Frans had het met zichzelf of zijn
vertrouwelingen altijd) over dien ou
den sufferd.
Lang bleef deze toestand van gewa-
pentlen vrede niet voortduren. Voogd
vond het om meer dan een reden,
zooals hij zich uitdrukte beter dat
Frans walt onder menschep, kwam,en
Frans die in elke verandering een
vei'betering zag, stemde daar gretig
in toe. Dus kwam hij in de leer bij
een bakker in de hoofdstad: van een
andere provincie, en voogd bleef in
de hoofdstad des rijks wonen.
In die dagen was de gelukshemel
van Frans geheel en al onbewolkt. Er j
Waren nog meer leerlingen, die eerst i
l achten 'toen hij zich pas aan het werk j
zette, maar spoedig schik in hem I
kregen om de vlugge wijze waarop
hij er zich al spoedig ingewerkt had,
en de leuke manier van antwoorden
die hij er op nahield, als zij het hem
met hun mond soms eens wat al
te bout maakten. Bovendien was hij
het heertje onder hen. Zij waren wel
iswaar allemaal leerjongens, maar
ze bleven, voor zoover nu te voorzien
was, hun heele leven knecht. Hij had
echter een klein kapitaaltje van zijn
moeder geërfd, en kon met het geld,
dat zijn voogd nu beheerde, later zelf
een zaak beginnen. Dat was zijn
trots; als 'n echte jongen voelde hij
zich daar prat op. Zelfs beloofde hij
den anderen, in zijn edelmoedigheid,
ze later allen te zullen huren en een
prachtig loon te geven.
Hoerah! de dag kwam, dat al dit
schoons in vervulling zou gaan. 's
Morgens vroeg, mét 'den eersten trein
al, vertrok hij naar de hoofdstad. Nu
was hij nog een arme leerling, half
en half in zijn werkpakje, met net
genoeg centen op zak om thuis
te komen. Maar weldraWaar
zal ik mij neerzetten, in
een stad of in een dorp? vroeg hij
zich af op weg naar huis. Zal ik ge
wone of spiegelruiten nemen? Neen,
spiegelruiten, dat stond veel mooier,
en je moest tegenwoordig alles een
beétje flink aanpakken!
Thuis vond hij een briefje van zijn
voogd, dat hij plotseling voor zaken
op réis moest, maar waarschijnlijk
gauw zou terugkeeren. Twee dagen
later kWam er weer een brief, met
het berichtdait zijn voogd het
geld van Frans had opgebruikt en
dat men hem nooit weer zou zien.
Toen moet er een versteening zijn
gekomen over het vroolijke gelaat
van den jongen man, haast nog kind.
In het zijkamertje voor het portret
van zijn moeder, zwoer hij niet te
zullen terugkeeren dan na zijn geld
terugverdiend fte hebben.
Die eed hield hij, ongeacht het
lachen van zijn haas en mede-leerlin
gen, waarheen hij was teruggekeerd,
een lachen dat spoedig zoo sarrend
werd, dat hij gevoelde een andere be
trekking te moeiten zoeken.
Toen heeft hij, de tanden opeenge
klemd, opgeroeid tegen den feilen
stroom des levens. Die stroom was
wèl zwaar, en zijn krachten nog lut
tel en ongeoefend. Dagen gingen
voorbij, waarop hij rondzwierf, als
bedelaar haast, slapend) in verdachte
herbergen, soms als 't warm weer
was onder een wagen in de open
lucht.
Tegen St. Nicolaas kreeg hij een
plaatsje als looper hij een bankétbak-
k.e,r. De menschen zijn gul in die da
gen, en Frans knapte zich spoedig
van de fooien wat op. Dat beviel den
patroon, hij sprak met hem, en toen
hij hoorde dait Frans een „vakman"
was, nam hij hem aan, als jongste
knecht, tegen, kost en inwoning. Dat
was i<j!è eerste stap, maar nog niet de
moeilijksite. De moeilijkste was for
tuin te maken, zonder een cent om
te beginnen. Want de wereld is on
barmhartig tegen allen die dit pro-
beeren, 't is of ze dezen wil dwingen
te blijven in den nederigen staat.
Toch kwam hij er maar hoe?
Door op zij te schuiven alles wat
het leven lief en aangenaam kan ma
ken... neen, niet geheel, want hij
trouwde een arm meisje, uit liefde
mijn grootmoeder. Ddt was dus eeine
overwinning op het lolt. Maar wel
moest hij zich een weg banen naar
h eteinddoel met opoffering van alles
ook het liefSte. Zijn vrouwtje kon
dezen wedloop niet volhouden. Nadat
zij hem drie dochters had geschon
ken, kwam zij te vallen. Juist toen
de zege was bevochten. Bilttere ironie
van het lot! Eerst toen hij weenend
aan haar doodsbed zat, begreep hij
waar zijn dwaze hartstocht hem toe
gebracht had. Wat het leven hem ter
vergoeding had geschonken, gooide
hij zelf weg
Zoo werd grootvader de man dien
hij in mijn jongenstijd was; schijn
baar ernsltig tot ongevoeligheid toe.
Maar inderdaad een die veel gele
den had, en daar de merkteekena
van droeg; maar wiens hart toch
zacht was gebleven door den dood
van zijn vrouwtje, die hem aldus ook
na haar leven nog tot zegen was.
Als ik de geschiedenis van groot
vader overdenk, wensch ik mij zelve
vaak zijn energie Itoe; maar tevens
de liefde van grootmoeder.