Van alle tijden. Voor alle tijden. Prijsraadsel. Vertel me nu eens, hoe is het met den bruidsschat, die de aanstaande vrouw moet meebrengen, wanneer luitenant wil trouwen? Ja, mevrouw, dat weet ik zelf niet precies, antwoordde Groen lachend. Ik ben nog nooit getrouwd) geweest, maar er moet wel een kapitaaltje als waar borg worden vastgezet Hoeveel? Honderduizend? Twee maal honderdduizend, of Goeie hemel, viel de offcier haar in de rede. zooveel is niet eens noodïg. Nog niet eens zooveel? Nou, 't komt er ook niks op aan. al is 't meer. Voor mijn Antje is het nooit te veel "n lief meisje, hè? Zij dringt me waarschijnlijk haar dochter op .dacht Groen. De gelegen- heid is gunstic en komt misschien nooit zoo mooi terug; we zullen er ge bruik van maken. Waarde mevrouw, begon hij daar om op eenigszins plechtigen toon, mag ik u mijn hartsgeheim meedeel en en u een verzoek doen van welks antwoord mijn levensgeluk zal afhangen? Plotseling hield hij op. Een helsch lawaai drong tot hem door en het publiek stormde met opgeheven stok ken en parapluies door het café. Snaps zat een klein hondje achter na, in wilde vaart en slaagde er al spoe- die im het beestje onder zijn pooten te krijgen. Het arme dier jankte van geweld en eerst na heel veel moeite gelukte- het de- luitenant dan ook, die de stem van ziin hond herkend had bij het woeden de gevecht en onmiddellijk was toege sneld, Snaps weg te krijgen. Het, kleine hondje was Azor. de lie veling van moeder Kraak. Hevig ontsteld' riep die goede vrouw: Mijn Azortje. hebben ze je zoo toegeta keld?! Arm dier en wie heeft dat gedaan? Zij knielde bij den hond neer en keek met -rimmige oogen rond. Wat! die buldog daar? die gemee ns slagershond! die menscheneter met z'n fespleten neus?! En dat mon ster is van jou. mooie meneer Groen? Nou. dan blVf je me in 't vervolg maar uit den weg hoor! En met. m'n Antje. daar komt niks, niemendal van. hoor! Dat ontbrak er no" maar an; ::i en die hond zouen die arme meid ook opvreten. Nee hoor. ze kan wel wat anders krijgen dan zoa'n kalen luitenant .die niks anders heeft dan zoo'n slagerskrengü Moeder Kraak was builten zichzelf van woede. Ze nam, wat nog van haar hond overgebleven' was en ging naar haar plaats terug. Het publiek had verbazend veel pret in de zaak en vermaakte zich ten koste van de scheldende megera en den zoo meed'oogenloos aan den kaak gestelden officier, die den hemel dankte, toen hij den tuin goed1 en wel verlaten had. Antje was voor altijd voor hem ver loren. Op zijn hond wijzend, placht hij later meer dan eens te zeggen: Die hond kost mij een vermogen. Maar wie weet. waarvoor het. nog goed geweest is. Hij heeft mie ten minste voor een verschrikkelijke schoonmoeder bewaard'. Bonte steentjes. De Mooren zijn hartstochtelijke koffie drinkers. Een geneeskundig schrijver deelt nu mede, dat hun gezichtsvermo gen reeds merkbaar begint af te nemen, wanneer zij 40 45 jaar oud zijn en dat velen van hen op 50jarigen leeftijd vol slagen blind zijn. Het aantal blinden in de straten van Fez is inderdaad opmerkelijk groot en algemeen wordt als oorzaak van hun kwaal het overmatig gebruik van koffie genoemd. Parijs heeft 6000 politieagenten, Lon den 14.000, Op de wereld zijn 400 000 mijlen spoor weg. In het jaar 860 van onze jaartelling streden de Engelschen Donald V, koning van Schotland, versloegen zijn leger en namen hem gevangen. Om zich los te koopen, stond hij hun al het land af tus- schen de vesting Sterling en de rivier de Clyde. Tot aandenken nu van die gebeur tenis lieten de overwinnaars een munt slaan waaraan zij den naam sterling ga ven en waarvan de nog tegenwoordig in Engeland bestaande muntstandaard af komstig is. Een gewone locomotief van 300 paarde- kracht verbruikt 1 ton kolen voor het trekken van een goederentrein over 40 mijlen of een passagierstrëin over 80 mij len. Het onderscheiden van den schijndood en den dood. Dit onderscheiden maakt, ondanks de onltelbare middelen, die daarvoor aangewezen zijn, nog altijd een moeilijkheid uit. Alle middelen heeft men tegen den schijndood al in het werk gesteld1; ten laatsfce ook de Rönt gen-stralen, cüie inderdaad een her kenningsmiddel van veel waarde iijn. Niettemin zullen ook zij niet dikwijls worden gebruikt, daar zij een ingewikkeld (toestel verlangen en niet geringe kosten veroorzaken. De Parijsche academie van weten schappen heeft nu onlangs een vondst met een prijs bekroond. De uitvinder is dr. Icard ui/t Marseille, hij gebruikt de bekende vloeistof fluorescine. Een oplossing van fluorescine zooals dr. Icard het gebruikt, verft zoo sterk, dat een enkel gram 45000 liter water kan verven; daarbij is helt in het minst niet vergiftig. Als iets daarvan onder de huid van een levend mensch wordt ingespoten, dan vertoont reeds na (twee minuten de huid en vooral de slijmhuiden een sterke kleuring, en de mensch heeft het uiterlijk, als of hij aan acute geelzucht leed.. De oogweefsels nemen een helgroene kleur aan, de pupil verdwijnlt en het oog ziet er uit alsof er een prachtige smaragd was ingezet. De tranen, het speeksel en de urine zijn alle gekleurd en een droppel bloed kleurt een g water hel grasgroen. In een of twee uur zijn al deze verschijnselen ver dwenen, daar dan de fluorescine door de nieren is afggecheiden. Het spreekt vanzelf, dat bij een mensch, die gestorven is, de bloeds omloop stilstaat, daar het hart heeft opgehouden te slaan. Bij een lijk zullen de kleuring^verschijnselen zich dus niet voordoen. Men heeft dus in geval van twijfel in de fluirescine een prachtig middel. Heeflfc na inspuiting de beschreven kleuring plaats, dan is de patiënt niet overleden, doch slechts schijn dood. Vijandige bloemen. De bloemen zijn, evenals de men schen, onderhevig aan allerlei harts tochten, de bloemen koesteren onder elkaar gevoelens van teedere liefde en wit-gloeienden haat. Het is op een congres van oude ge leerden hoe zou men aan de woor den van oude geleerden kunnen twij felen? vastgesteld. Zóó kunnen bijv. de roos en de re seda elkaar niet uitstaan. Om dlit te zien, behoeft men deze bloemen slechts te zamen met andere bloemen in een bouquet bij elkaar të brengen. Na een half uur zijn de roos en de reseda aan het verwelken, terwijl de andere bloemen van schoonheid stralen. De lelietjes van dalen zijn even eens verderfelijk voor de andere bloe men, die zij meedoogenloos vermoor den. Daarentegen zijn de anjelieren en heliotropen door banden van de tee- derste liefde teamengestrengeld. Spreek van u zelve goed noch kwaad. Spreekt gij goed, men zal u niet geloo- ven, spreekt gij kwaad, men zal meer gelooven dan gij zegt. De zwakste is die nooit een geheim kan bewaren, De sterkste die over zijn hartstocht gebiedt, De beste die ootmoed aan deugd weet te paren, De rijkste die dankbaar 't geringste geniet. Wie zich reeds in zijn jonge jaren te veel verzorgt, wie, in plaats van produc tief, slechts receptief leeft, verliest vroeg zijn geestelijke en lichamelijke weer standskracht- De waarheid heeft geen gevaarlijker vijand dan de waarschijnlijkheid. De glimlach van die ons het dierbaarst zijn, het oog dat verheldert als wij ko men, het glanzend gelaat van een kindje dat zijn de kostbaarste dingen in ons leven. Een blik op het leven der Maleiers in de Padang- sche Bovenlanden. In de „Indische Gids" (Juli 1902) be handelt de héér H. R. Rookmaker in een interessant artikel de inrichting der Ma- leische inboedels en de huisdieren, die den inlander tot zijn dienst heeft. Daar aan ontleenen wij het volgende: De woningen der Maleiers in de Pa- dan.gsche Bovenlanden, hoewel dikwijls geheel van kostbare houtsoorten' ge bouwd, en uitwendig door fraai snij werk, heldere, schelle kleuren en spie geltjes versierd, zijn, wat meubilair en huisraad betreft, alles behalve weelderig Ingericht. Geen inventarisstuk vindt men er, dat niet een nuttig stuk in de huishouding is. Voor de chic is, een en kele uitgezonderd in de hoofdplaatsen van afdeeling of gewest, niets gedaan. Een paar fijne matjes, een paar zwaar met koper beslagen kisten van deugd zaam hout, eenig koperen vaatwerk, soms ook wel een hord of een schotel, waardevol door hoogen ouderdom, is al het eenige nuttige goed. dat men tevens luxe zou kunnen noemen. Beklagen wij hem niet, den Maleier, dat hij in zijn intérieur zoo alle luxe mist. want daar buiten zijn woning is een weelde, zoo rijk. zoo heerlijk en zoo groot, dat men er den fraaisten inboedel voor zou vergeten. Daar zit, werkt en droomt hij onder een prachtig blauw pla fond, altijd rein en schoon, dat zich welft over met donkere bosschen be groeide bergen, over naakte, veelkleurige rotsen, over schoone meren, die als me talen spiegels de prachtomgeving weer kaatsen, en des nachts, als ze de ranke visschersbootjes dragen, het sterrenlicht van de eenig schoone Indische nachten. Daar zet zich zijn voet op een tapijt, zoo schoon van dessin als menschelijk brein niet kan uitdenken, en daalt hij in de met rookende vulkanen, duistere grot ten, onderaardsche rivieren, diepe ravij nen, watervallen, wlldbruisende berg- stroomen, eeuwig met bloemen en groen rijk gestoffeerde, als ten festijn getooide prachtzalen der aarde. Wat wil hij zijn woning nog opsieren met bij dat alles vergeleken armelijke pracht? Verwend als hij is, door de aarde niet anders te hebben gezien dan als een too- verland van tropisch schoon, heeft hij geen hart voor door menschen uitgedoste luxe, zoekt hij onder het dak der woning geen hoogere weelde dan een ander prachtstuk der schepping, de zwartoogi- ge, als tot mingenot geschapen Indische vrouw hem kan geven met een gloed, machtig als de zon van zijn vaderland. Voor 't overige is hij daar gelukkig met een paar bonte portières, eenige gro. ve schotels en borden van EuTopeesch fabrikaat, ter vervanging van het vroeger als vaatwerk dienende pisangblad, een uitgeholde pompoen als karaf, en eenige bamboe als watervaten, een stuk of wat matjes, een hard hoofdkussen, meestal met rood katoen overtrokken, soms aan de zijden met wat gouden loovertjes ver sierd, een matras, een niet ongezellig lichtende damarlamp (thans echter veelal een petroleumlampje), een koran, eenige korven en mandjes van koempoeh ge vlochten, en de ontstentenis van een pro visiekamer. Versnaperingen vindt men er maar wei nige: een paar gepofte djagongvruchten, een enkele pisang gireng, of andere lek kernij als leman'g, goela tarik of eigen gebakken koekjes. Vleeschspijzen zelden. De Oosterling is anders dan wij. Om lek ker te eten geeft hij weinig: van dranken, waar alcohol in den drank is gemengd, heeft hij een afkeer. Toch is zijn mate rieel leven niet slecht, al is hij meer ve getariër dan vleescheter. Het sigaretje ran geurige tabak, het kopje onvervalsch- te koffie en het aan de deur rondgevent gebakje, is, na een heerlijk bad in de klaterende rivier, geen slecht begin van eiken dag. Het woonerf maakt vriendelijker in druk dan het inwendige der woning; de stoffeering biedt hem meer rijkdom aan. Kippen, eenden, geiten, runderen en buffels, soms nog een paard daar bij, ge tuigen van den welstand der bewoners in het op palen gebouwde huis. Voor die dreran wordt veel zorg gedragen, vooral door de v.rouw. Alleen de hond wordt slecht behandeld. Op menig erf vindt men een vischvij- ver; in sommige kampongs zelfs op de meeste erven. Aan de randen met klap- perboomen beplant, wuiven daar hoog boven het watervlak de bladeren der pal men, die luwte geven en tempering van het al te fel zonlicht op die stille, soms pittoreske plekjes. In deze vijvers teelt men de goerami, een smakelijke visch- soorx en de 'pawas, en sedert 1892 een goudkleurige karpërsooort. In benijdenswaardige goeden doen is ze daar gezeten, de Maleische boerin, in haar solide, houten woonhuis, waarvan het kostelijk idjoek dak zoo schilderach tig stemt met het groen der palmen. Van uit de vensters van hun woning kan haar blik met welbehagen rusten op de van welvaart getuigende entourage: de fraai besnede nen versierde rijstschuur, welge vuld, haar palmboomen, haar beesten runderen en karbouwen, haar pluimvee, haar vijver met visschen welvoorzien, en op de, tusschen de planten en bloemen van het erf door in de verte zichtbare, rijke akkers. Haar akkers; want de vrouw is de baas n dat gezegende land, aan haar behoort het goed. Aan dat feit is voor een deel de welstand te danken van het Menang- kabouwsche volk, want, waar de vrouw de koorden van de beurs houdt, is de zaak gewoonlijk in goede hand. Van de huisdieren bespreekt de schrij ver nog de duif, de haan en de tengga- loeng. Heeft de vrouw veel zorg voor de huisdieren, met de beide eerste bemoeit zij zich niet. De duif en de haan zijn de beide lieve lingsdieren van den man, de vrouw mag er niet naar talen. Doch met den tengga- loeng mag de vrouw zich bemoeien, want dat beest heeft nut voor het gezin, en bij al wat nut kan hebben staat de „man dei" (de huisvrouw) op haar post, vóór den man. Voor de Maleische woning valt de kooi met de tortelduif steeds in het oog, han gende onder den dakrand voor het ge opende1 venster. De tortelduif is, evenals alles in het Oosten, fraaier gekleurd dan haar zuster uit het Noorden. Het kooitje heeft veel van den vorm van den man- dertkooi, waarin men hier in de boeren woningen de tortelduif hoort „roepen", doch is veel lager en fijner bewerkt, en het bovendeel bedekt met een met goud draad en metalen loovertjes geborduurd kleedje, aan de punten waarvan kleine kwastjes hangen. Liefelijk klinkt het ge luid van die duifjes in de stille Indische dorpjes. De Maleier heeft dat geluid lief, luistert er met welbehagen naar, en is er trotsch op, als zijn duif door een mach tiger, langer aangehouden en mooier ge luid de duiven van andere Maleiers de loef afsteekt. Daarnaar wordt de prijs be paald; negentig gulden of meer soms betaalt men voor een duif. Op wandelin gen en op reizen neemt de Maleier hem dikwijls mede, bij den veldarbeid heeft hij hem gaarne bij zich. als hij bezoeken aflegt, brengt hij soms de lievelingsduif mede, om hem te laten bewonderen, en te huis verlustigt hij zich in den aanblik van den vogel, vertroetelt hij hem. maakt zijn veeren glanzig door welrie kende olie. In de vastenmaand zijn de duiven den Maleiers tot een nationaal vermaak; dan heeft men schier in elk dorpje het „adoe halam", het duivengevecht, een on schuldig volksvermaak, omdat de dui ven, anders dan bij de hanengevechten, geen wapens hebben, dan welke de na- j tuur hun schonk. Het gevecht gaat niet om het geld der toeschouwers; alleen de Jonge Boeren op de thee In het krijgsgevangenenkamp te Shahgahanpu, in Brit|sch-Indië, be vinden zich een aantal Boerenjon gens tusschen 12 en 16 jaar, die de Britsche militaire autoriteiten in Z. Afrika blijkbaar .te gevaarlijk acht ten voor hun legermacht en hen daarom wegzonden. Een Engelsche gondbezïtter, die op eenigen afstand van het kamp woont, noodigde kort geleden deze jongens &n eenige oude re Boeren op een dheepartij. De Boe ren werden in ceka's (inlandsche karren) naar het park gereden, waar de Ithee werd opgediend. Lachendi en druk pratend amuseerden de gasten zich uitstekend. Zij werden, bediend door inlandsche bedienden, terwijl de dochters van den gasltheer toe zicht hielden, of niemand werd ver glorie der overwinning is den eigenaar der duif voldoende. De duif is de lieveling, maar ook de haan, nl. de kemphaan, ligt hem na aan het hart, en de Maleier verzorgt hem tot het overdrevene toe. Hij zelf en hij zelf alleen mag hem voedsel geven, waaron der versterkende middelen. Onverdro ten geeft hij zijn vechthaan les in de gymnastiek, en tracht zijn militairen aard te versterken. "Voor het aanbreken an den dag staat hij op van zijn rust plaats, om den haan ergens in den dauw vast te binden, omdat volgens het volks geloof de morgendauw goed is voor het beest. De verzorging van een of meer kemphanen geeft den Maleier een tijdver drijf in zijn vele ledige uren. Hoeveel benijdenswaardiger, vervolgt de schrijver, is het levenslot van dezen man uit het volk, daar in zijn paradijs achtig vaderland, die, al behoort hij tot de minst bevoorrechten, zich toch een grand seigneur voelt en dat ook is, in vergelijking met arme zwoegers en sla vers in Europa. Te kunnen nachtbraken, niet in arbeid, maar in gezelligen kout; wanneer men wil, laat op te staan, als men daar van houdt, en overdag ook nog eens een tukje te doen; als men geen lust heeft te werken, te gaan zitten hen gelen, een partijtje te gaan maken of wat te gaan flaneeren, terwijl de schoorsteen toCh behoorlijk blijft rooken; wat met de kinderen spelen of de lievelingsdieren be wonderen en koesteren; sigaretjes rooken van heerlijke tabak; werken ook wel, maar zoo kalmpjes, dat het eer een ge not dan een last is; met zorgen door het lot zoo licht belast te zijn, dat het schier geen moeite kost om de bijbelspreuk van de leliën des velds en de vogelen des he mels in praktijk te brengen is dat geen ideale toestand, geen heerenleventje, ver geleken bij dat van al die tobbers in de moderne Westersche Maatschappij? Een hond als bruidschat. Een jomgmensch van 30 jaar is te Schevetnihgen aangekomfeb miet eien hond, eenig in zijn soort. Niet grooter dan een pasgeboren katje, met een zwart snuitje, ooren, die overeind staan als twee peperhuisjes, pootjes, welke men alleen rmet de uiterste voor zichtigheid dlurft aanraken daarbij levendig, zelfs nerveus, de paarden aanblaffend en ze met toorn bedrei gend, zoo is Bibi. Bibi, weegt op den kop af negenhonderd! en tien gram. Een jonge Amerika ansche. miss Hol- da, die met haar oud!e tante te Sche- veningen is gelogeerd; bleef plotseling voor het hondje staan: dear me! O ray dog! my darling! En vol bewondering, met van ver rukking stralend gelaat stak zij voor zichtig de hand' naar Bibi uit. Is dit snoesje van u, mijnheer? vroeg zij? Ja juffrouw. O, laat ik hem eens aaien--. Mag ik? Met, het meeste genoegen. En d;e heer legde Bibi in d'e handen van miss Holda, die hem zacht met de hand streek en hem met kussen overdekte. Zij vroeg verder: Hoe oud is hij? Bijna twee jaar. Is hij welopgevoed? Zoo zindelijk mogelijk. En goed' van karakter? Aanhankelijk, lief, trouw en waaksch. Waar laat u hem slapen? In een leuningstoe] op een kus sen aan het voeteneinde van mijn bed. En als hij leven hoort? Dan gaat hij te keer als een jacht hond. Bibi, blijkbaar gevleid, gaf twee lik jes op den neus van miss. O, wat iis hij doddig! riep ze. En dan plotseling: Mijnheer! Jufrouw? Wilt u hem verkoopen? De jonge man begoni te lachen. Ik ben geen hondeinkoopman. juf frouw. Holda bloosde. Nu dan... dag Bibitje!... En zij liep, na een diepen zucht ge slaakt te hebben, haar tante achterna. 's Avonds vervoegde.' zich een knecht in liverei aan het hotel, waar Eduard Haaks, Je gelukkige eigenaar van Bibi, zijn intrek genomen had. Mijnheer, zeide de lakei, miss Holda heeft me opgedragen u tien duizend dollars voor uw hondje te bieden. Amice, antwoordde Eduard; zeg aan je meesteres, dat ik me nooit van Bibi zal scheiden. Den volgenden dag liep de Ameri- kaansche door dé Boschjes met dte oogen het levend speelgoed zoekend, waarvan zij had gedroomd. Eduard zat op een bank een courant te lezen. Holda knikte tegen hem ©n aaide, zon der complimenten, Bibi, die op de knieën van zijn meester lag Mijnheer! zei ze met een vleiend stemmetje, houdt u van alle honden, of alleen van dezen? Ik houd van alle honden, juffrouw en van Bibi! in 't bijzonder, omdat hij •een zeldzaam diertje is. De hond is ten allen tij die de steun van den mensch gew-eest; hij heeft een werkdadig aan deel gehad in de totstandkoming dar maatschappn Toen de mensch no- ongekleed, zonder wapenen, zonder ver dediging rondzwierf en sliep in rots- holen. zou hij zeker door wilde dieren verscheurd zijn, als de hond, zijn bond. genoot, er niet geweest was. Maar de ze. die de wilde beesten rook, waar schuwde den mensch voor het ge vaar en vocht voor hem. De hond is een deserteur, die. nadat hij onze vij anden in den steek gelaten, heeft, in ons kamp is gekomen, om ons te hel pen, ons meester te maken van de dierenwereld. Holda, die oplettend naar het lesje in d'e dierkunde van Eduard had ge luisterd. hief plotseling heit hoofd op en vroeg haastig: Is u rijk. mijnheer! Ik heb genoeg, om aangenaam te kunnen leven, antwoordde Eduard glimlachend. Maar... hoeveel inkomen? Tienduizend gulden... zoo ten naaste bij... Holda haalde minachtend! den neus op. O, zei ze met geringschatting, tweehonderd duizend... en ik heb een oom, di'e mijnen bezit in Pennsylva- nie en die mij dubbel zooveel zal na laten. Dat is heel prettig voor u, juf frouw. En ik zou heel graag uw hond willen hebben. Het kost me veel moeite,hem u te weigeren, maar het is me niet mo gelijk me van hem te scheiden. Holda. richtte haar di'ep-blauwe oogen op Bibi's meester en vroeg hem op beslisten toon: Hoe vindt u me? Allerliefst. Bibi was ongetwijfeld' van dezelfde meening. want hij liet zijn staartje vlug heen en weer gaan. Is u getrouwd? Neen. "Welnu, trouw dan met mij... het hondje zal dan van ons samen zijn. Dat was Eduard te machtig en kort daarna was Bibi' getuige van het hu- get«n. Tot slot werden loopwedstrijden en tennismatches gehouden en, voordat zij naar het kamp terugkeerden, hield één der jongens in het Engelsch een toespraak, waarin hij, namens zijn genooten, den gastheer bedank te, ter wiens eere alle genoodigden nog een driewerf hoera aanhieven, voor zij wegreden. welijk tusschen zijn meester en niisa Holda. Uit de Moppentrommel VERWAAND. Ella: Mijn broer beweert, dat bij zelfs het mooiste meisje niet tot vrouw zou willen hebben. Anna: Belachelijk! Of ïlt hem zou wil len hebben. WEERVOORSPELLING. Dienstmeisje (die bij het stof afnemen den barometer laat vallen op de gebro ken buis wijzend): De barometer is ge vallen; nu zal het dadelijk storm wezen. HEBZUCHTIG. A.: Dat is dus het meisje van dien goe den Ierdorp? Nu, mooi is zij niet. B.: Neen, maar zij moet erven van twee schatrijke, stokoude tantes. A.: Zoo, hm(hij kijkt nog eens onderzoekend naar het meisje) ja, mijn waarde, voor mij zou het meisje toch altijd nog een tante te weinig hebben. FOEI! Dame: Mag ik het lied: „Naar den blan ken top der Duinen", van u hebben? Bediende: Zeker dame, met of zonder begeleiding? Dame (blozend): O, dank u, zonder mijn aanstaande wacht buiten, TEGENGESPROKEN. Uw man moet iederen dag tot na middernacht in de kroeg zitten? O neen, hij moet het volstrekt niet, maar hij doet het toch. SLIM. Verdediger: Heb je me niets verborgen gehouden, wat voor de verdediging van je onschuld van belang is? Gevangene: Neen, alleen de plaats, waar ik het geld verborgen heb, want dat heb ik zelf noodig. MOEILIJK. A.: Wat heb ik gehoord, ben je eenige weken geleden op de jacht door een Zon dagsjager aangeschoten? B.: Ja... en als de kogel een paar duim hooger was binnengedrongen, dan zou nu een lijk met je spreken. ZUINIGHEID. Saartje: Zeg, Jacob, koop een boeketj'e viooltjes voor me? Jacob: Waarom viooltjes? Saartje: Omdat ze ruiken. Jacob: Laat dan liever een Limburgsche kaas komen, dan heb je voor hétzelfde geld te ruiken en te eten. DEFINITIE. Zoon (die voor het eerst een automo biel ziet): Papa, kijk eens, wat is dat voor een ding? Vader: Dat? Dat is een gek geworden rijtuig. De oplossing van ons vorige prijsraad sel is: LUIAARD. De: prijs is ten deel gevallen aan J. DE ZWAGER, Leidsche Zijstraat, 7, alhier. Óns nieuwe prijsraadsel luidt als volgt: Mijn geheel bestaat uit elf letters. Bij een oorlog zijn de partijen het ge woonlijk niet over eens wat als 1, 2, 3, 4, 5 ,6, 7, 8, 9, 10 en 11 beschouwd moet worden. De 10, 2, 7, 7, 11 en 5 wordt gebruikt bij het visschen. De meeste menschen houden van 1, 2, 9, 4, 8, 3, 4, 11 betaling. Als wij nu nog zeggen 6 is gelijk aan 8 dan zijn alle gegevens daar. Als prijs loven wij uit: EEN ZAKMES OF SCHAAR.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 8