Van alle tijden.
Voor alle tijden.
Prijsraadsel.
Vertel me nu eens, hoe is het met
den bruidsschat, die de aanstaande
vrouw moet meebrengen, wanneer
luitenant wil trouwen?
Ja, mevrouw, dat weet ik zelf niet
precies, antwoordde Groen lachend. Ik
ben nog nooit getrouwd) geweest, maar
er moet wel een kapitaaltje als waar
borg worden vastgezet
Hoeveel? Honderduizend? Twee
maal honderdduizend, of
Goeie hemel, viel de offcier haar
in de rede. zooveel is niet eens noodïg.
Nog niet eens zooveel? Nou, 't
komt er ook niks op aan. al is 't meer.
Voor mijn Antje is het nooit te veel
"n lief meisje, hè?
Zij dringt me waarschijnlijk haar
dochter op .dacht Groen. De gelegen-
heid is gunstic en komt misschien
nooit zoo mooi terug; we zullen er ge
bruik van maken.
Waarde mevrouw, begon hij daar
om op eenigszins plechtigen toon, mag
ik u mijn hartsgeheim meedeel en en u
een verzoek doen van welks antwoord
mijn levensgeluk zal afhangen?
Plotseling hield hij op. Een helsch
lawaai drong tot hem door en het
publiek stormde met opgeheven stok
ken en parapluies door het café.
Snaps zat een klein hondje achter
na, in wilde vaart en slaagde er al spoe-
die im het beestje onder zijn pooten
te krijgen.
Het arme dier jankte van geweld en
eerst na heel veel moeite gelukte- het
de- luitenant dan ook, die de stem van
ziin hond herkend had bij het woeden
de gevecht en onmiddellijk was toege
sneld, Snaps weg te krijgen.
Het, kleine hondje was Azor. de lie
veling van moeder Kraak.
Hevig ontsteld' riep die goede vrouw:
Mijn Azortje. hebben ze je zoo toegeta
keld?! Arm dier en wie heeft dat
gedaan? Zij knielde bij den hond neer
en keek met -rimmige oogen rond.
Wat! die buldog daar? die gemee
ns slagershond! die menscheneter
met z'n fespleten neus?! En dat mon
ster is van jou. mooie meneer Groen?
Nou. dan blVf je me in 't vervolg maar
uit den weg hoor!
En met. m'n Antje. daar komt niks,
niemendal van. hoor! Dat ontbrak er
no" maar an; ::i en die hond zouen die
arme meid ook opvreten. Nee hoor. ze
kan wel wat anders krijgen dan zoa'n
kalen luitenant .die niks anders heeft
dan zoo'n slagerskrengü
Moeder Kraak was builten zichzelf
van woede. Ze nam, wat nog van
haar hond overgebleven' was en ging
naar haar plaats terug.
Het publiek had verbazend veel pret
in de zaak en vermaakte zich ten koste
van de scheldende megera en den zoo
meed'oogenloos aan den kaak gestelden
officier, die den hemel dankte, toen
hij den tuin goed1 en wel verlaten had.
Antje was voor altijd voor hem ver
loren. Op zijn hond wijzend, placht
hij later meer dan eens te zeggen:
Die hond kost mij een vermogen.
Maar wie weet. waarvoor het. nog goed
geweest is. Hij heeft mie ten minste
voor een verschrikkelijke schoonmoeder
bewaard'.
Bonte steentjes.
De Mooren zijn hartstochtelijke koffie
drinkers. Een geneeskundig schrijver
deelt nu mede, dat hun gezichtsvermo
gen reeds merkbaar begint af te nemen,
wanneer zij 40 45 jaar oud zijn en dat
velen van hen op 50jarigen leeftijd vol
slagen blind zijn.
Het aantal blinden in de straten van
Fez is inderdaad opmerkelijk groot en
algemeen wordt als oorzaak van hun
kwaal het overmatig gebruik van koffie
genoemd.
Parijs heeft 6000 politieagenten, Lon
den 14.000,
Op de wereld zijn 400 000 mijlen spoor
weg.
In het jaar 860 van onze jaartelling
streden de Engelschen Donald V, koning
van Schotland, versloegen zijn leger en
namen hem gevangen. Om zich los te
koopen, stond hij hun al het land af tus-
schen de vesting Sterling en de rivier de
Clyde. Tot aandenken nu van die gebeur
tenis lieten de overwinnaars een munt
slaan waaraan zij den naam sterling ga
ven en waarvan de nog tegenwoordig in
Engeland bestaande muntstandaard af
komstig is.
Een gewone locomotief van 300 paarde-
kracht verbruikt 1 ton kolen voor het
trekken van een goederentrein over 40
mijlen of een passagierstrëin over 80 mij
len.
Het onderscheiden van den
schijndood en den dood.
Dit onderscheiden maakt, ondanks
de onltelbare middelen, die daarvoor
aangewezen zijn, nog altijd een
moeilijkheid uit. Alle middelen heeft
men tegen den schijndood al in het
werk gesteld1; ten laatsfce ook de Rönt
gen-stralen, cüie inderdaad een her
kenningsmiddel van veel waarde
iijn. Niettemin zullen ook zij niet
dikwijls worden gebruikt, daar zij
een ingewikkeld (toestel verlangen en
niet geringe kosten veroorzaken.
De Parijsche academie van weten
schappen heeft nu onlangs een vondst
met een prijs bekroond. De uitvinder
is dr. Icard ui/t Marseille, hij gebruikt
de bekende vloeistof fluorescine. Een
oplossing van fluorescine zooals dr.
Icard het gebruikt, verft zoo sterk,
dat een enkel gram 45000 liter water
kan verven; daarbij is helt in het
minst niet vergiftig. Als iets daarvan
onder de huid van een levend mensch
wordt ingespoten, dan vertoont reeds
na (twee minuten de huid en vooral
de slijmhuiden een sterke kleuring,
en de mensch heeft het uiterlijk, als
of hij aan acute geelzucht leed.. De
oogweefsels nemen een helgroene
kleur aan, de pupil verdwijnlt en het
oog ziet er uit alsof er een prachtige
smaragd was ingezet. De tranen, het
speeksel en de urine zijn alle gekleurd
en een droppel bloed kleurt een g
water hel grasgroen. In een of twee
uur zijn al deze verschijnselen ver
dwenen, daar dan de fluorescine door
de nieren is afggecheiden.
Het spreekt vanzelf, dat bij een
mensch, die gestorven is, de bloeds
omloop stilstaat, daar het hart heeft
opgehouden te slaan. Bij een lijk
zullen de kleuring^verschijnselen
zich dus niet voordoen.
Men heeft dus in geval van twijfel
in de fluirescine een prachtig middel.
Heeflfc na inspuiting de beschreven
kleuring plaats, dan is de patiënt
niet overleden, doch slechts schijn
dood.
Vijandige bloemen.
De bloemen zijn, evenals de men
schen, onderhevig aan allerlei harts
tochten, de bloemen koesteren onder
elkaar gevoelens van teedere liefde
en wit-gloeienden haat.
Het is op een congres van oude ge
leerden hoe zou men aan de woor
den van oude geleerden kunnen twij
felen? vastgesteld.
Zóó kunnen bijv. de roos en de re
seda elkaar niet uitstaan. Om dlit te
zien, behoeft men deze bloemen slechts
te zamen met andere bloemen in een
bouquet bij elkaar të brengen. Na
een half uur zijn de roos en de reseda
aan het verwelken, terwijl de andere
bloemen van schoonheid stralen.
De lelietjes van dalen zijn even
eens verderfelijk voor de andere bloe
men, die zij meedoogenloos vermoor
den.
Daarentegen zijn de anjelieren en
heliotropen door banden van de tee-
derste liefde teamengestrengeld.
Spreek van u zelve goed noch kwaad.
Spreekt gij goed, men zal u niet geloo-
ven, spreekt gij kwaad, men zal meer
gelooven dan gij zegt.
De zwakste is die nooit een geheim
kan bewaren,
De sterkste die over zijn hartstocht
gebiedt,
De beste die ootmoed aan deugd weet
te paren,
De rijkste die dankbaar 't geringste
geniet.
Wie zich reeds in zijn jonge jaren te
veel verzorgt, wie, in plaats van produc
tief, slechts receptief leeft, verliest vroeg
zijn geestelijke en lichamelijke weer
standskracht-
De waarheid heeft geen gevaarlijker
vijand dan de waarschijnlijkheid.
De glimlach van die ons het dierbaarst
zijn, het oog dat verheldert als wij ko
men, het glanzend gelaat van een kindje
dat zijn de kostbaarste dingen in ons
leven.
Een blik op het leven der
Maleiers in de Padang-
sche Bovenlanden.
In de „Indische Gids" (Juli 1902) be
handelt de héér H. R. Rookmaker in een
interessant artikel de inrichting der Ma-
leische inboedels en de huisdieren, die
den inlander tot zijn dienst heeft. Daar
aan ontleenen wij het volgende:
De woningen der Maleiers in de Pa-
dan.gsche Bovenlanden, hoewel dikwijls
geheel van kostbare houtsoorten' ge
bouwd, en uitwendig door fraai snij
werk, heldere, schelle kleuren en spie
geltjes versierd, zijn, wat meubilair en
huisraad betreft, alles behalve weelderig
Ingericht. Geen inventarisstuk vindt
men er, dat niet een nuttig stuk in de
huishouding is. Voor de chic is, een en
kele uitgezonderd in de hoofdplaatsen
van afdeeling of gewest, niets gedaan.
Een paar fijne matjes, een paar zwaar
met koper beslagen kisten van deugd
zaam hout, eenig koperen vaatwerk,
soms ook wel een hord of een schotel,
waardevol door hoogen ouderdom, is al
het eenige nuttige goed. dat men tevens
luxe zou kunnen noemen.
Beklagen wij hem niet, den Maleier, dat
hij in zijn intérieur zoo alle luxe mist.
want daar buiten zijn woning is een
weelde, zoo rijk. zoo heerlijk en zoo
groot, dat men er den fraaisten inboedel
voor zou vergeten. Daar zit, werkt en
droomt hij onder een prachtig blauw pla
fond, altijd rein en schoon, dat zich
welft over met donkere bosschen be
groeide bergen, over naakte, veelkleurige
rotsen, over schoone meren, die als me
talen spiegels de prachtomgeving weer
kaatsen, en des nachts, als ze de ranke
visschersbootjes dragen, het sterrenlicht
van de eenig schoone Indische nachten.
Daar zet zich zijn voet op een tapijt, zoo
schoon van dessin als menschelijk brein
niet kan uitdenken, en daalt hij in de
met rookende vulkanen, duistere grot
ten, onderaardsche rivieren, diepe ravij
nen, watervallen, wlldbruisende berg-
stroomen, eeuwig met bloemen en groen
rijk gestoffeerde, als ten festijn getooide
prachtzalen der aarde.
Wat wil hij zijn woning nog opsieren
met bij dat alles vergeleken armelijke
pracht?
Verwend als hij is, door de aarde niet
anders te hebben gezien dan als een too-
verland van tropisch schoon, heeft hij
geen hart voor door menschen uitgedoste
luxe, zoekt hij onder het dak der woning
geen hoogere weelde dan een ander
prachtstuk der schepping, de zwartoogi-
ge, als tot mingenot geschapen Indische
vrouw hem kan geven met een gloed,
machtig als de zon van zijn vaderland.
Voor 't overige is hij daar gelukkig
met een paar bonte portières, eenige gro.
ve schotels en borden van EuTopeesch
fabrikaat, ter vervanging van het vroeger
als vaatwerk dienende pisangblad, een
uitgeholde pompoen als karaf, en eenige
bamboe als watervaten, een stuk of wat
matjes, een hard hoofdkussen, meestal
met rood katoen overtrokken, soms aan
de zijden met wat gouden loovertjes ver
sierd, een matras, een niet ongezellig
lichtende damarlamp (thans echter veelal
een petroleumlampje), een koran, eenige
korven en mandjes van koempoeh ge
vlochten, en de ontstentenis van een pro
visiekamer.
Versnaperingen vindt men er maar wei
nige: een paar gepofte djagongvruchten,
een enkele pisang gireng, of andere lek
kernij als leman'g, goela tarik of eigen
gebakken koekjes. Vleeschspijzen zelden.
De Oosterling is anders dan wij. Om lek
ker te eten geeft hij weinig: van dranken,
waar alcohol in den drank is gemengd,
heeft hij een afkeer. Toch is zijn mate
rieel leven niet slecht, al is hij meer ve
getariër dan vleescheter. Het sigaretje
ran geurige tabak, het kopje onvervalsch-
te koffie en het aan de deur rondgevent
gebakje, is, na een heerlijk bad in de
klaterende rivier, geen slecht begin van
eiken dag.
Het woonerf maakt vriendelijker in
druk dan het inwendige der woning; de
stoffeering biedt hem meer rijkdom aan.
Kippen, eenden, geiten, runderen en
buffels, soms nog een paard daar bij, ge
tuigen van den welstand der bewoners
in het op palen gebouwde huis. Voor
die dreran wordt veel zorg gedragen,
vooral door de v.rouw. Alleen de hond
wordt slecht behandeld.
Op menig erf vindt men een vischvij-
ver; in sommige kampongs zelfs op de
meeste erven. Aan de randen met klap-
perboomen beplant, wuiven daar hoog
boven het watervlak de bladeren der pal
men, die luwte geven en tempering van
het al te fel zonlicht op die stille, soms
pittoreske plekjes. In deze vijvers teelt
men de goerami, een smakelijke visch-
soorx en de 'pawas, en sedert 1892 een
goudkleurige karpërsooort.
In benijdenswaardige goeden doen is
ze daar gezeten, de Maleische boerin, in
haar solide, houten woonhuis, waarvan
het kostelijk idjoek dak zoo schilderach
tig stemt met het groen der palmen. Van
uit de vensters van hun woning kan haar
blik met welbehagen rusten op de van
welvaart getuigende entourage: de fraai
besnede nen versierde rijstschuur, welge
vuld, haar palmboomen, haar beesten
runderen en karbouwen, haar pluimvee,
haar vijver met visschen welvoorzien, en
op de, tusschen de planten en bloemen
van het erf door in de verte zichtbare,
rijke akkers.
Haar akkers; want de vrouw is de baas
n dat gezegende land, aan haar behoort
het goed. Aan dat feit is voor een deel
de welstand te danken van het Menang-
kabouwsche volk, want, waar de vrouw
de koorden van de beurs houdt, is de
zaak gewoonlijk in goede hand.
Van de huisdieren bespreekt de schrij
ver nog de duif, de haan en de tengga-
loeng. Heeft de vrouw veel zorg voor de
huisdieren, met de beide eerste bemoeit
zij zich niet.
De duif en de haan zijn de beide lieve
lingsdieren van den man, de vrouw mag
er niet naar talen. Doch met den tengga-
loeng mag de vrouw zich bemoeien, want
dat beest heeft nut voor het gezin, en
bij al wat nut kan hebben staat de „man
dei" (de huisvrouw) op haar post, vóór
den man.
Voor de Maleische woning valt de kooi
met de tortelduif steeds in het oog, han
gende onder den dakrand voor het ge
opende1 venster. De tortelduif is, evenals
alles in het Oosten, fraaier gekleurd dan
haar zuster uit het Noorden. Het kooitje
heeft veel van den vorm van den man-
dertkooi, waarin men hier in de boeren
woningen de tortelduif hoort „roepen",
doch is veel lager en fijner bewerkt, en
het bovendeel bedekt met een met goud
draad en metalen loovertjes geborduurd
kleedje, aan de punten waarvan kleine
kwastjes hangen. Liefelijk klinkt het ge
luid van die duifjes in de stille Indische
dorpjes. De Maleier heeft dat geluid lief,
luistert er met welbehagen naar, en is er
trotsch op, als zijn duif door een mach
tiger, langer aangehouden en mooier ge
luid de duiven van andere Maleiers de
loef afsteekt. Daarnaar wordt de prijs be
paald; negentig gulden of meer soms
betaalt men voor een duif. Op wandelin
gen en op reizen neemt de Maleier hem
dikwijls mede, bij den veldarbeid heeft
hij hem gaarne bij zich. als hij bezoeken
aflegt, brengt hij soms de lievelingsduif
mede, om hem te laten bewonderen, en
te huis verlustigt hij zich in den aanblik
van den vogel, vertroetelt hij hem.
maakt zijn veeren glanzig door welrie
kende olie.
In de vastenmaand zijn de duiven den
Maleiers tot een nationaal vermaak; dan
heeft men schier in elk dorpje het „adoe
halam", het duivengevecht, een on
schuldig volksvermaak, omdat de dui
ven, anders dan bij de hanengevechten,
geen wapens hebben, dan welke de na-
j tuur hun schonk. Het gevecht gaat niet
om het geld der toeschouwers; alleen de
Jonge Boeren op de thee
In het krijgsgevangenenkamp te
Shahgahanpu, in Brit|sch-Indië, be
vinden zich een aantal Boerenjon
gens tusschen 12 en 16 jaar, die de
Britsche militaire autoriteiten in Z.
Afrika blijkbaar .te gevaarlijk acht
ten voor hun legermacht en hen
daarom wegzonden. Een Engelsche
gondbezïtter, die op eenigen afstand
van het kamp woont, noodigde kort
geleden deze jongens &n eenige oude
re Boeren op een dheepartij. De Boe
ren werden in ceka's (inlandsche
karren) naar het park gereden, waar
de Ithee werd opgediend. Lachendi en
druk pratend amuseerden de gasten
zich uitstekend. Zij werden, bediend
door inlandsche bedienden, terwijl
de dochters van den gasltheer toe
zicht hielden, of niemand werd ver
glorie der overwinning is den eigenaar
der duif voldoende.
De duif is de lieveling, maar ook de
haan, nl. de kemphaan, ligt hem na aan
het hart, en de Maleier verzorgt hem tot
het overdrevene toe. Hij zelf en hij zelf
alleen mag hem voedsel geven, waaron
der versterkende middelen. Onverdro
ten geeft hij zijn vechthaan les in de
gymnastiek, en tracht zijn militairen
aard te versterken. "Voor het aanbreken
an den dag staat hij op van zijn rust
plaats, om den haan ergens in den dauw
vast te binden, omdat volgens het volks
geloof de morgendauw goed is voor het
beest. De verzorging van een of meer
kemphanen geeft den Maleier een tijdver
drijf in zijn vele ledige uren.
Hoeveel benijdenswaardiger, vervolgt
de schrijver, is het levenslot van dezen
man uit het volk, daar in zijn paradijs
achtig vaderland, die, al behoort hij tot
de minst bevoorrechten, zich toch een
grand seigneur voelt en dat ook is, in
vergelijking met arme zwoegers en sla
vers in Europa. Te kunnen nachtbraken,
niet in arbeid, maar in gezelligen kout;
wanneer men wil, laat op te staan, als
men daar van houdt, en overdag ook nog
eens een tukje te doen; als men geen
lust heeft te werken, te gaan zitten hen
gelen, een partijtje te gaan maken of wat
te gaan flaneeren, terwijl de schoorsteen
toCh behoorlijk blijft rooken; wat met de
kinderen spelen of de lievelingsdieren be
wonderen en koesteren; sigaretjes rooken
van heerlijke tabak; werken ook wel,
maar zoo kalmpjes, dat het eer een ge
not dan een last is; met zorgen door het
lot zoo licht belast te zijn, dat het schier
geen moeite kost om de bijbelspreuk van
de leliën des velds en de vogelen des he
mels in praktijk te brengen is dat geen
ideale toestand, geen heerenleventje, ver
geleken bij dat van al die tobbers in de
moderne Westersche Maatschappij?
Een hond als bruidschat.
Een jomgmensch van 30 jaar is te
Schevetnihgen aangekomfeb miet eien
hond, eenig in zijn soort. Niet grooter
dan een pasgeboren katje, met een
zwart snuitje, ooren, die overeind
staan als twee peperhuisjes, pootjes,
welke men alleen rmet de uiterste voor
zichtigheid dlurft aanraken daarbij
levendig, zelfs nerveus, de paarden
aanblaffend en ze met toorn bedrei
gend, zoo is Bibi. Bibi, weegt op den
kop af negenhonderd! en tien gram.
Een jonge Amerika ansche. miss Hol-
da, die met haar oud!e tante te Sche-
veningen is gelogeerd; bleef plotseling
voor het hondje staan:
dear me! O ray dog! my darling!
En vol bewondering, met van ver
rukking stralend gelaat stak zij voor
zichtig de hand' naar Bibi uit.
Is dit snoesje van u, mijnheer?
vroeg zij?
Ja juffrouw.
O, laat ik hem eens aaien--. Mag
ik?
Met, het meeste genoegen.
En d;e heer legde Bibi in d'e handen
van miss Holda, die hem zacht met
de hand streek en hem met kussen
overdekte.
Zij vroeg verder:
Hoe oud is hij?
Bijna twee jaar.
Is hij welopgevoed?
Zoo zindelijk mogelijk.
En goed' van karakter?
Aanhankelijk, lief, trouw en
waaksch.
Waar laat u hem slapen?
In een leuningstoe] op een kus
sen aan het voeteneinde van mijn bed.
En als hij leven hoort?
Dan gaat hij te keer als een jacht
hond.
Bibi, blijkbaar gevleid, gaf twee lik
jes op den neus van miss.
O, wat iis hij doddig! riep ze.
En dan plotseling:
Mijnheer!
Jufrouw?
Wilt u hem verkoopen?
De jonge man begoni te lachen.
Ik ben geen hondeinkoopman. juf
frouw.
Holda bloosde.
Nu dan... dag Bibitje!...
En zij liep, na een diepen zucht ge
slaakt te hebben, haar tante achterna.
's Avonds vervoegde.' zich een knecht
in liverei aan het hotel, waar Eduard
Haaks, Je gelukkige eigenaar van Bibi,
zijn intrek genomen had.
Mijnheer, zeide de lakei, miss
Holda heeft me opgedragen u tien
duizend dollars voor uw hondje te
bieden.
Amice, antwoordde Eduard; zeg
aan je meesteres, dat ik me nooit van
Bibi zal scheiden.
Den volgenden dag liep de Ameri-
kaansche door dé Boschjes met dte
oogen het levend speelgoed zoekend,
waarvan zij had gedroomd. Eduard
zat op een bank een courant te lezen.
Holda knikte tegen hem ©n aaide, zon
der complimenten, Bibi, die op de
knieën van zijn meester lag
Mijnheer! zei ze met een vleiend
stemmetje, houdt u van alle honden,
of alleen van dezen?
Ik houd van alle honden, juffrouw
en van Bibi! in 't bijzonder, omdat hij
•een zeldzaam diertje is. De hond is
ten allen tij die de steun van den mensch
gew-eest; hij heeft een werkdadig aan
deel gehad in de totstandkoming dar
maatschappn Toen de mensch no-
ongekleed, zonder wapenen, zonder ver
dediging rondzwierf en sliep in rots-
holen. zou hij zeker door wilde dieren
verscheurd zijn, als de hond, zijn bond.
genoot, er niet geweest was. Maar de
ze. die de wilde beesten rook, waar
schuwde den mensch voor het ge
vaar en vocht voor hem. De hond is
een deserteur, die. nadat hij onze vij
anden in den steek gelaten, heeft, in
ons kamp is gekomen, om ons te hel
pen, ons meester te maken van de
dierenwereld.
Holda, die oplettend naar het lesje
in d'e dierkunde van Eduard had ge
luisterd. hief plotseling heit hoofd op
en vroeg haastig:
Is u rijk. mijnheer!
Ik heb genoeg, om aangenaam
te kunnen leven, antwoordde Eduard
glimlachend.
Maar... hoeveel inkomen?
Tienduizend gulden... zoo ten
naaste bij...
Holda haalde minachtend! den neus
op.
O, zei ze met geringschatting,
tweehonderd duizend... en ik heb een
oom, di'e mijnen bezit in Pennsylva-
nie en die mij dubbel zooveel zal na
laten.
Dat is heel prettig voor u, juf
frouw.
En ik zou heel graag uw hond
willen hebben.
Het kost me veel moeite,hem u
te weigeren, maar het is me niet mo
gelijk me van hem te scheiden.
Holda. richtte haar di'ep-blauwe
oogen op Bibi's meester en vroeg hem
op beslisten toon:
Hoe vindt u me?
Allerliefst.
Bibi was ongetwijfeld' van dezelfde
meening. want hij liet zijn staartje
vlug heen en weer gaan.
Is u getrouwd?
Neen.
"Welnu, trouw dan met mij... het
hondje zal dan van ons samen zijn.
Dat was Eduard te machtig en kort
daarna was Bibi' getuige van het hu-
get«n.
Tot slot werden loopwedstrijden en
tennismatches gehouden en, voordat
zij naar het kamp terugkeerden,
hield één der jongens in het Engelsch
een toespraak, waarin hij, namens
zijn genooten, den gastheer bedank
te, ter wiens eere alle genoodigden
nog een driewerf hoera aanhieven,
voor zij wegreden.
welijk tusschen zijn meester en niisa
Holda.
Uit de Moppentrommel
VERWAAND.
Ella: Mijn broer beweert, dat bij zelfs
het mooiste meisje niet tot vrouw zou
willen hebben.
Anna: Belachelijk! Of ïlt hem zou wil
len hebben.
WEERVOORSPELLING.
Dienstmeisje (die bij het stof afnemen
den barometer laat vallen op de gebro
ken buis wijzend): De barometer is ge
vallen; nu zal het dadelijk storm wezen.
HEBZUCHTIG.
A.: Dat is dus het meisje van dien goe
den Ierdorp? Nu, mooi is zij niet.
B.: Neen, maar zij moet erven van twee
schatrijke, stokoude tantes.
A.: Zoo, hm(hij kijkt nog eens
onderzoekend naar het meisje) ja, mijn
waarde, voor mij zou het meisje toch
altijd nog een tante te weinig hebben.
FOEI!
Dame: Mag ik het lied: „Naar den blan
ken top der Duinen", van u hebben?
Bediende: Zeker dame, met of zonder
begeleiding?
Dame (blozend): O, dank u, zonder
mijn aanstaande wacht buiten,
TEGENGESPROKEN.
Uw man moet iederen dag tot na
middernacht in de kroeg zitten?
O neen, hij moet het volstrekt niet,
maar hij doet het toch.
SLIM.
Verdediger: Heb je me niets verborgen
gehouden, wat voor de verdediging van
je onschuld van belang is?
Gevangene: Neen, alleen de plaats,
waar ik het geld verborgen heb, want
dat heb ik zelf noodig.
MOEILIJK.
A.: Wat heb ik gehoord, ben je eenige
weken geleden op de jacht door een Zon
dagsjager aangeschoten?
B.: Ja... en als de kogel een paar duim
hooger was binnengedrongen, dan zou
nu een lijk met je spreken.
ZUINIGHEID.
Saartje: Zeg, Jacob, koop een boeketj'e
viooltjes voor me?
Jacob: Waarom viooltjes?
Saartje: Omdat ze ruiken.
Jacob: Laat dan liever een Limburgsche
kaas komen, dan heb je voor hétzelfde
geld te ruiken en te eten.
DEFINITIE.
Zoon (die voor het eerst een automo
biel ziet): Papa, kijk eens, wat is dat
voor een ding?
Vader: Dat? Dat is een gek geworden
rijtuig.
De oplossing van ons vorige prijsraad
sel is: LUIAARD.
De: prijs is ten deel gevallen aan J. DE
ZWAGER, Leidsche Zijstraat, 7, alhier.
Óns nieuwe prijsraadsel luidt als volgt:
Mijn geheel bestaat uit elf letters.
Bij een oorlog zijn de partijen het ge
woonlijk niet over eens wat als 1, 2, 3,
4, 5 ,6, 7, 8, 9, 10 en 11 beschouwd moet
worden.
De 10, 2, 7, 7, 11 en 5 wordt gebruikt
bij het visschen.
De meeste menschen houden van 1, 2,
9, 4, 8, 3, 4, 11 betaling.
Als wij nu nog zeggen 6 is gelijk aan
8 dan zijn alle gegevens daar.
Als prijs loven wij uit:
EEN ZAKMES OF SCHAAR.