De sier van Iibi Zniösn.
NICOTIAN A.
witte gedaante zag, die behoedzaam
de kranke grijze dame geleidde. Reeds
voor een paar dagen had hij zich aan
de dames voorgesteld en wisselde hij
een paar woorden met haar over de
zee, de duinen en heit strand, over de
klapwiekende meeuwen, over den
golfslag, en de menschen aari het
strand, over teer en krabben over de
visschetrs, helt land en zijn bevolking,
en haar klankrijke stem was hem als
muziek in het hart gedrongen. En he
den lag een rozige schijn over haar
gelaat. Geheel zonder inleiding, een
plotselinge opwelling volgende, zeide
hij:
Wiat ziet u er vandaag bijzon
der gelukkig uit! Een blos kwam op
haar gelaalt en vlood weder.
Wat kunt u goed de taal rvan het
geluk verstaan. Inderdaad, vreugde
en blijdschap vullen mijn hart: want
morgen komt mijn lieve man uit
Duitschland naar hier.
Uw... man?
Graaf Van der Uitermolen schrok
van zijn eigen stem; het schemerde
hem voor de oogen; zijn handen slo
ten zich krampachtig en elk rimpel
tje in zijn vaal gezicht werd een
diepe rimpel. De vreemdelinge had
alleen zijn vraag gehoord, zonder
de verandering op zijn gelaat te be
speuren; haar blik was op den zee
spiegel gericht en al haar denken op
hem, dien zij den rvolgenden dag
hoopte weer te zien.
Ja mijn man; mijn tante, juf
frouw Seather, en zij zag met tee-
deren blik op de gebogen gestalte aan
haren arm, deelt mijn geluk; zij was
het, die mijn verweesden gade zijn
jeugd zonnig maakte! En dan, als
berouwde het haar, het heiligdom
der innerlijke vreugde voor een
vreemde ontstoften te hebben, zei zij
plotseling, zonder eenigen overgang:
U ziet er zeer ontdaan uit, mijn
heer ide graaf. Misschien zeil de fris-
sche zeelucht ook u alles brengen,
wat u hoopt.
Hij vlee'sjuond cje woorden ternau
wernood, het was hem als klotsten
de golven tegen zijn ooren, als sloeg
het water hem over het hoofd, als
trof een scholl naalden zijn hart. Ge
heel werktuigelijk, als een automaat
maakte hij een buiging, nam\ diep
den hoed af en ging met rassche
schreden den weg terug, dien hij,
zooeven nog vol hoop, gekomen was.
Hij had luid-uit kunnen lachen, la
chen of weenen; maar zooveel wan
delaars bruisten zijn weg en hij wrong
zijn smart in de keel terug, zijn
.smart, die hem dreigde te doen stik-
ketn. DJe zeelucht benauwde hem;
meeuwen vlogen over hem heen en
maakten hjem angstig. Mijn man!
Heel zachlt had hij het uitgesproken,
maar die twee kleine woordjes deden
hem zeer, als dreunende hamersla
gen.
Van Wermeshoven stond voor hem
en legde hem beide handen op de
schouders. Mensch wat scheelt je?
Graaf van der Uitermolen lachte.
Wat mij scheelt? Nielts hoor, ke
rel, niets, heelemaal niets; ik ben
maar gauw naar hier geloopen om je
te zeggen dat ik morgen met je mee
ga. of als 't gaajt, vandaag nog!
i Aha, een blauwtje geloopen,
I dacht Van Wermeshoven. Hij kneep
I het rechteroog dicht, zag zijn vriend
j met vorschenden blik aan en greep
zijn beide handen. Als een reus
stond hij voor den graaf, die heden
nog vermoeider, maltter en bleeker
zag dan anders, en wiens waterig,1
blauwe oogen glansloos waren als
matglas, Kom, dan gaan we in j
den tuin en knappen we een paar fles-1
schen Heid'sieck Monopole? vroeg hij.
Best.
En dan morgen eerst naar Den
Haag, dan amuseeren we ons een
paar dagen voor we het ouwe leven
tje weer beginnen.
Ja!
Wil je weer als een gentleman ie
gedragen
Ja, ja zeker
Goddank, ouwe jongen, eindelijk
ben je dan toch weer normaal!
Geschenken wan
Kitchener.
Bij de platen).
lord
Bij zijn terugkeer uit Zuid-Afrika
heeft lord Kitchener zooals wij des
tijds reeds mededeelden, hier en daar
geschenken uitgedeeld. Zoo gaf hij
aan het korps Royal Engineers t. Cha
tham voor hun museum aldaar vier
bronzen beelden ten geschenke, waar
van wij liter een afbeelding geven.
In cle pers van het Europeesche
vastland werd' onmiddellijk beweerd,
dat de?e beelden president Kruger. pre
sident Steyn en de generaals Louis
Botha en Christiaan De Wet. voorstel
den en dat Kitchener ze in zijn bezit
had gekregen dioor plundering. Nu
is echter gebleken, da' de gewezen op-
peti-bevelhebber dlar Britsche troepen
in Zuid-Afrika zich niet heeft schuldig
gemaakt aan plundering. De beelden
werden hem aangeboden door Samuel j
Marks, een rijken randmagnaal. due
ze bestemd had voor de versiering van
het voor Kruger te Pretoria op te rich
ten standbeeld:. Bovendien stellen de
beelden geen bepaalde personen voor
doch zij zijn eenvoudig voorstelling-n
van typische Boerenfiguren.
Nommer 54.
- Nommer 54, Lindenlaan. had To-
han mi] geschreven. Sein je aan
komst en wij zullen aan den trein zijn
Johan en Clara waren ten laatste od
orde gekomen en ze verwachtten mij.
Toen ik dus den trein uitstapte zag ik
naar Johan uit. maar vond geen Johan
en geen Clara. Welk een onverschi-
ligheid-! Gedurende een paar minu
ten was ik van plan naar een hotel te
gaan en hen aan hun lot over te la
ten misschien zou hun dat voor goed
leeren. wat zij aan een broeder ver.
schuldigd waren Doch niets veran
derlijker dan een mensch het vol
gende oogenblik was ik in een vigelan.
te op weg naar de Lindenlaan 54.
De regen liep bij straaltjes neer.
een aangenaam entree in een vreemde
stad, in een nieuw gemeubeld huisje
bij jonggetrouwde lui
Nommer 54, zeii de koetsier.
Ik stapte uit, betaalde, ging recht od
lïet huis aan en schelde.
Nadat ik driemaal gescheld had
opende een vrouw de deur naast
nommer 54.
De 'familie was naar de opera en
de meid had haar uitgaansavondje.
De deur ging weer dicht en ik stond
verlatener dan ooit 'in den regen, die
mij in het gezicht sloeg. Te oordeelen
naar den grooten rit. dien ik achter
mij had. moest ik mijlen ver verwii-
werd zijn van een hotel. Ik moest dus
maatregelen nemen, en trachten bij 't
huis of in den voortuin een beschut
plekje te vinden.
Mijn eerste ingeving was de waran
de. Daar was een deur en ik had
sleutels in overvloed in den zak.
Ik probeerde mijn huissleutel e.i
slaakte een kreet van verlichting.
De deur sprong open, ik trad Dui
nen. zette mijn a lies i °fr en mom
nelde
Wel wei Juhan, gij xn.vs» uw
broeder beter gekend hebben, dan ie
verwachten, dat hij zich huiten zcu
laten sluiten
Ik ontstak een lucifer, toen eau iuiud
en wandelde vervolgens een reeks aer-
trekken door, overal licht achterlaten,
de. Als man van de werenschap cl;oef
onderzoekiïngszucht m-.j verder oaar
een keurige slaapkamer, waai ik op
den lumineuzen inval kwam mijn ua
te kleeren met een nieiw .stel van Jo-
luvn te verwisselen. Zoo toegerust ging
ik naar de eetkamer, waav cph sma
kelijk souper gereed stond, een sou
per voor drie.
Zoo, dus zij verw.i A len mij dan
toch Ik begrijp er niets van.
Ik deed mij flink te goed want ik
was hongerig. Daarna ging ik weer
naar de slaapkamer terug, waai een
heerlijk vuur mij aanlokte. Ik viel in
een gemakstoel neer, stak e»n van Ju-
han's fijnste sigaren aan en rookte
een oogenblik, tot de tilte ten laatste
onderbroken werd dour geseliar; el aan
het slot der huisdeur. Ik glimlachte,
een onbetaalbare grap De deur dei-
vestibule werd geopend. WeN een
verrassing InbraaK bij avond
Voor den d hoorde ik zeggen.
Ik dacht dat,wij de lichten hadden
uitgedaan.
Ik bleef verlamd v a schrik een
oogenblik nog zitten. Die stem.
die vloek behoorden Johan niet toe.
Ik had die stem nooit te voren behoord.
Groote goden! Wat nu te doen?
Ik hoorde de politie noemen, en zag
mijzelf al ingerekend 'in een hol ban
dieten en dronkaards. Ik horde hen de
eetkamer binnengaan. Ik horde over
al menschen
Tot wanhoop gedreven, nam ik mijn
valies op en ging in de richting van
waar ik gekomen was. Hoe het zij, of
ik het spoor miste, of ik er straks al
was geweest, 'ik weet het niet, maar
toen ik tot bezinning kwam, stond ik
in een boudoir tegenover een allerlief
ste jonge verschijning.
t Was zoo. Het boudoir van een
jonge dame en de eigenares in 't mid
den. mij met angstige verontwaardig
de blikken aanstarende. Ten slotte
sprak zei tot mij
Was er ook hier soms nog iets
van uw gading Wanneer gij u iets
bedenken kunt, toe, aarzel dan niet,
maar haast u, want de politie zal wel
spoedig hier zijn.
Ik vraag u nederig excuus, zei
ik bevende, 't is een vrecselijke vergis
sing. Gelóóf mij op mijn eerewoord,
het. woord van gentleman, dat ik bij
vergissing hier binnen ben gekomen.
Eens wellicht zult gij de waarheid ver
nemen, maak ik smeek u. red mij uit
deze pijnlijke po'sitie
Annie, Annie waar ben je toch
De jonge dame sprong haastig naar
de deur»
Op mijn kamer, mama. Ik zal
als een klontje, en 3 en een 4. Kan
ooit iets duidelijker wezen?
Wie woont er op 54. vroeg ik
wanhopig.
Willem van Heerlen, een goede
I vriend van mij, een kranige kerel.
1 Ik heb hem vanmorgen juist over ie
gesproken, zij hebben je laatste boek
gelezen, en zijn er op gesteld, met je
kennis te maken. Maar waarom wil
je dat weten?
Johan. zei ik bitter, ik wilde,
dat je nog eens naar school ging om
te leeren schrijven
Den volgenden avond reeds was
mijn vonnis geveld. Wij waren er op
visite en zij heeft mij herkend. Door
noch teeken verried zij het, en daar
was ik zeer dankbaar voor. Doch toen
wij zouden musiceeren. en ik achter
haar stond, bij de piano, keerde zij
zich plotseling lachende om en zei
Ik heb u onrecht gedaan. Tot
op hedenavond heb ik u voor een wer-
keüjken inbreker gehouden.
Weet ge nog, dat u me vroeg,
of er nog 'iets van mijn gading was
Ik gaf daar echter geen antwoord
op. Nu kan ik daar echter op ant
woorden.
Ik hoop, dat gij het mormeltje
van een puckhondje op het oog hebt.
zei ze blozende.
Johan en Van Heerlen gedragen zich
goed vanavond, dat moet ik zeggen,
doch wanneer zij plotseling in een on
bedwingbare lachbui uitbarsten, be-
Naar het Dulisch).
mij opsluiten, want ik kom liefst niei
met de politie in aanraking
Toen sloot zij de deur en keerde zich
tot mii.
Om u heb ik mijn moeder bedro
gen. fluisterde zij. En wat nog vee!
slechter is, ik zal. u uit mijn deur in
de waranda laten, dan kunt ge uw weg
gemakkelijk vervolgen.
Ik hoog, zonder woorden te kunnen
vinden, geroerd door zooveel goedheid
en cordaatheid.
Vergeef mij, stamelde ik.
Wij mogen u nog dankbaar zijn
dat gij ons huis niet in brand hebt ge
stoken. zei zij half spottend.
Terwijl zij de deur opende, boog ik j
mij haastig over haar handje heen en i
drukte er een kus op.
Veilig in den tuin zette ik het op'
een loopen.
- Groote genade, kerel, waar kom
jij vandaan? Waar ben jij geweest
Johan stond voor mij en keek mil
verwonderd aan.
Ik liet mijn valies op straat zinken
en ging er op zitten.
Johan, zei ik gestreng, waar
woon je?
Wel. hier, nommer 34. Waar ben
je toch geweest? Wij kwamen even
te laat aan het station, maar wien we
zagen, geen George Clara maakte
zich zear ongerust.
Ik had intusschen een brief uit
inijn zak gehaald, en toonde hem den
Dienden regel van boven, bij het flau
we licht van een gaslantaarn.
Johan, zei ik gestreng, welk nom
mer staat daar
Nommer 34, zei hij vol overtui
ging. Kan jij niet iezen?
Noem jij dat 34?
Mijn hemel, 't is zoo duidelijk
grijp ik, wat er verteld wordt.
En wat Annie betreft, zij weet even
goed als ik. dat het u'iet het puckhond
je was, enfin
U begrijpt me, nietwaar?
Vacantie.
Lief bosch, vol zoete geuren,
Lief bosch, vol levenskracht
Wat heb ik vele dagen
Vergeefs naar u gesmacht!
De drukte van de steden,
Der menschen wijs gedoe
Kan ik niet langer dragen
En ben ik o zoo moe!
De eenvoud in de weelde
Van uwen rijken dos
Is prediking van waarheid
En levenslust, lief bosch!
Omwaai mij met uw geuren,
Verkwik mij met uw zang.
Vertel mij uw geheimen
Mijn heele leven lang.
De dikke waardin stond, met een hel
der, pas gestieken schort voor, aan de
deur der herberg. Met de linkerhand in
de zij, de rechter als een klepje voor de
oogen; tuurde zij voor zich uit, of er ook
bezoekers kwamen opdagen.
Op het paadje, dat langs golvende ko
renvelden zich slingerde naar den heu
vel, was nochtans geen sterveling te be
kennen.
t Was een zwoele zomermiddag en de
stadslui waren zeker bang voor de zwart
blauwe wolkenmassa, die zwaar over de
begroeide heuvels neerhing.
Teleurgesteld wilde zij naar binnen
gaan, toen tusschen de korenaren een
kleine gestalte zichtbaar werd, die op de
herberg toeliep, 't Was een knaap van
hoogstens vijftien jaar. rlij droeg een
kleurige muts op den bruinen krullekop
en in de hand een knoestigen stok. Be
leefd groetend kwam hij nader, zocht in
den tuin achter het huis een lommer
rijk plekje op en bestelde bier.
De waardin bracht het verlangde en
zag lachend toe, hóe de jeugdige gast met
veel omhaal een lange tabakspijp voor
den dag kreeg en ze daarna stopte. De
pijp was met bonte kwasten versierd en
op den porseleinen kop prijkte koning
Cambrinus.
De waardin zette de kruik bier op tafel
en zei:
„Wel moge 't je bekomen," dan liet ze
den jongen met zijn pijp alleen, wat hem
juist naar den zin was.
Hij nam een flinke teug leunde met de
ellebogen op tafel en dampte als een
schoorsteen. En terwijl hij daar zoo zat,
zich vermakend met de rookwolkjes, die'
opstegen en in blauwige streepjes uiteen
gingen, kwam het ventje zichzelf zoo ver
heven voor. a's Zeus op zijn wolken-
troon.
Daar steeg uit den pijpekop een zeld
zaam mooi blauw kringetje omhoog, dat
niet als gewoon optrok, doch zich ver
dichtte tot een nevelkluwen en allengs
grooter en grooter werd. Plotseling ver
deelde zich de wolk gelijk een venstergor
dijn en voor den verbaasden knaap stond
een kleine sierlijke meisjesgestalte.
Ze droeg een havanakleurig rokje, in
de bruine haren een diadeem van barn
steen aan de schouders zij vleugels van
sigaretpapier in de hand hield ze een
bloeiende tabaksplant.
Het meisje boog, de jongen nam be
leefd zijn muts af.
De kleine opende den mond en sprak:
„Ik ben de tabakselfe Nicotiana. Mijn
heer en gebieder, koning Kanaster de
Gele, zendt mij tot u. Gij bracht hem he
den voor 't eerst een brandoffer en de
rook daarvan drong tot hem door. Hij
laat u groeten en noodigt u uit voor zij
nen troon te verschijnen. Zoo ge Bereid
zijt mij te volgen, zal ik u geleiden naar
het hof."
De knaap dronk zonder talmen zijn
glas leeg en verklaarde zich bereid.
„Hebt ge misschien een elfenwagen bij
de hand. jonkvrouwe Nicot.ian.aV" vroeg
hij.
„Neen, ook zonder dat gaat 't wel", ant
woordde de elfe. „Ik heb vleugels zoo
als ge ziet en voor u weet ik ook raad.
Zet je schrijdelings op het pijperoer en
houd de kwasten vast als de leidsels van
een paard. Zoo is 't goed. Nu pas op, dat
ge uw evenwicht niet verliest".
Vlug als een kraai steeg de pijpenkop
omhoog en voort ging 't door de lucht,
snel als de wind. De elfe vloog den weg
wijzend vooruit.
Eerst hield de ruiter zich dapper toen
hij echter onwillekeurig naar beneden
keek en zag. hoe bosschen en weiden.
FeulXleton.
Vertaald uit het Italiaansch.
21.
Neen, dat zeg ik haar niet. zoo
lang ik er niet zelf ten volle van over
tuigd ben, en dat oen ik tot nu toe
niet. Integendeel. Wees daarom open
hartig en eerlijk tegenover mij, Atti-
lio Wat kwelt u toch Hebt ge
schulden? Zijt ge ziek? Of is er
soms een zaak van eer, c-en duel of
iets dergelijks in het spel Het zij wat
het Wil, zeg het mi]. Er zijn gevaar
lijke geheimen, Attilio, welke ons. als
wij ze verborgen houden, al verder en
verder op den verkeerden weg brengen.
Verstaat ge mij, Attilio Terwïlle van
uw eigen welzijn laat- ik u niet los.
vóór ge mij gezegd hebt wat u kwelt
Thans bleef Attilio peinzend staan
en dacht een oogenblik na.
Welnu vroeg graaf Tozzo weer.
Goed, Emilio. gij zult alles we
len, maar vandaag niet, nu niet, AU
ge eens wist, hoe pijnlijk, hoe stuitend
het voor mij is, op dit oogenblik u de
serie van onaangenaamheden, waarin
ik door mijn lichtzinnigheid ben g'e.
I raakt, op te biechten, juist op d'it
oogenblik, nu ik toch gansch andere
dingen in mijn hoofd heb. Kom mor
.gen bij mij, Emilio, dan zult ge alles
weten, maar nu niet.
Dus morgen, Attilio
Ja, morgen.
Uw eerewoord erop
Op mijn eerewoord.
Goed. Ik verlaat mij op uw eere. i
woord. Kom nu.
Men gaf A'ida van Verdi. Juist be-1
i gon de korte ouverture, welke men in
den corridor, die achter de loges heen
liep, zeer goed kon hooren.
Hier is nummer vijftien. Emilio. j
Klop nu aan.
-Nu niet. Wij moeten nu ten min? 5'
het tusschenhedrijf afwachten, gij
I raoogt mejuffrouw De Vries niet van
een muzikaal genot berooven. Wij
willen eerst uw vader en uw zuster
gaan zien
Mismoedigd volgde Attilio hem.
Toen zij de loge binnentraden zat Ce-
sina in een schitterend avondtoil t
van matge'el mouselïne, met roode zij
de gegarneerd, op den voorgrond der
loge, en luisterde schijnbaar aandach-1
tig naar de muziek. Op den achter
grond was hertog Cesare in gespres
met den rechter van instructoe Ghi
lazzi.
Gemelijk wierp AWilio zijn hoed op
een stoel en mompelde zachtNu ook
dat nog
Graaf Tozzo ging naast Cesina zit
ten..
Hei spijt mij, hertog, hoorde At
tilio den rechter tot zijn vader zeggen,
dai ik u nog geen positieve ïesulta/ten
van mijne nasporingen kan mededee-
len. Maar misschien is dit morgen
reeds mogelijk. Wanneer gij den hal
ven morgen nog in de stad blijft.
Zeker zal ik er dan blijven, en
ook overmorgen en de geheele week.
als u dat wenschelijk acht.
Het komt mij inderdaad gewenscht
voor. Ik was vandaag bij den ouden
Castaldi. Door de verdenking, waarin
zijn zoon don Luigi is geraakt, kwam
ik op de gedachte dat de oude Castal
di misschien meer van de zaak wist.
dan men wel denken zou. En ik ge
loof. dat ik mij niet heb vergist. Zoo
veel heb ik reeds vernomen,dat don
Luigi sedert gisteren weer te Napel:
is. en met zijn vader over de zaak ge
sproken heeft.
Maar gij hebt hem toch niet ge
zegd, dat zijn zoon verdacht wordt?
Natuurlijk niet. Integendeel. Ik
trachtte hem gerust, te stellen door met
groote belangstelling naar Checco te
informeeren, die op raadselachtige
wijze uit Napels was verdwenen. En
nu komt er ook nog een andere reden
tot verdenking. Hij heeft mij beloofd
het verblijf van den knaap te zullen
uitvorschen, waaruit volgt, dat hij er
op uit is. om Checco.voor een schul
dige te doen houden.
Gemelijk keerde Attilio zich van den
rechter van Instructie af en begaf zich
naar den voorgrond der loge. Hij wil.
de van de zaak niets meer hooren en
ging naast graaf Tozzo zitten, doch
zag niet naar het tooneel, waarover nu
de oude Egyptische priesters en krijgs
lieden heentrokken, maar achterwaarts
naar de toeschouwers. Met den too-
neelkijker onderzocht hij het halfdon
kere gebouw, de achter hem liggende
loges, en eindelijk vond hij wat hij
zocht, mejuffrouw De Vries. Haar tee-
dere ranke gestalte, die als een fee uit
het halfdonker verrees, lag licht voor
overgebogen over de leuning der loge
Zij scheen wat er op het tooneel voor
viel. met alle aandacht te volgen. Hii
verloor haar geen oogenblik uit het
oog, en verwenschte in zichzelf de
langzaamheid, waarmee de zangers
hun verschillende recitatieven en arias
zonden.
Hij had op dit oogenblik voor een
enkel woord van die fijn besneden, ro-
zenroode lippen heel het oudo Egypt-.
met al zijn mummiën en oudheden
en wie weet al wat nog meer willen
geven.
Maar eindelijk viel dan toch het
scherm en Attiiio stond haastig op.
Kom, zei hij tot graaf Tozzo.
Toen verlieten de beide jonge man
nen de loge.
Was mejuffrouw Do Vries door haai
eigenaardige schoonheid te Napels al
gemeen in den smaak gevallen, om
gekeerd hadden de Napolitanen echter
niet hare sy math ie. Al sprak zij ook
over de schoonheden van het land
schap. al genoot zij met de frissche.
bedwelmende impressionabiliteit der
jeugd van dit van den hemel gevallen
stuk aarde, zoo waren de Napolitanen
zelf met hun gemeene hebzucht, en de
onbeschaamde hartstochtelijkheid,
waarmede zij een eenmaal in het oog
gevat doel najagen, met hun ge
brekkige opvoeding en hun nog ge
brekkiger moraal volstrekt met naar
haar smaak.
Mejuffrouw De Vries was sedert
vier weken te Napels. In Holland, ui:
Nederlandsche ouders geborep, kwam
zij kersversch uit een Duitsch pensio
naat, waar zij haar opvoeding had
voltooid. Geheel onverdorven als zij
nog was. wekte het haar verontwaar
diging op, de wereld niet zoo te vin.
den, als men zich die in een meisjes
pensionaat voorstelt. Hoe strenger
zorgvuldiger en zedelijker haar eigen
opvoeding was geweest, des te meer
ergerde zij zich ovker de gebreken der
wereld en der msnschheid. en nergens
waren haar die zoo groet voorgekomen
als bij de Napolitanen.
Elvira riep haar oom haar plot
seling op uit haar zoete droomerijen.
waarin de zoocven gehoorde phantas-
I tische muziek haar had gebracht. Zij
keerde zich haasiig om en zag de bei-
de heeren weer voor zich staan, die
reeds hedenmiddag door een overdre.
ven beleefdheid haar attentie hadden
i get rokken.
I Graaf Tozzo, dien gii reeds kent.
ging haar oom voort, wenschi ons zijn
vriend hertog Attilio dei Tibaldi voor
te stellen. Neemt plaats heeren. als
ik u mag verzoeken. Mijn nicht El
vira De Vries. Zij spreekt het Ita
laansch nog gebrekkig. Gij zult eenige
toegevendheid voor haar moeten in
i acht nemen.
(Wordt vervolgd.)