Rubriek voor Dames. Uit het leven eener huisvrouw. Licht en Schaduw. Heeft u met mij gelezen hoe eene Frangaise sprekende over de mode der mannen zegt, dat iedere man de ■tegenwoordige damesmode bespotte lijk vindt en als hij er wat over te zeggen had, dan zou de kleeding der vrouwen zus of zoo zijn, maar intus" schen merkte die schrijfster heel pit tig op, willen diezelfde mannen toch maar het liefst, dat hun eigen vrouw zich naar die tegenwoordige mode kleedt. Wat een tegenstrijdigheid! Zoo gaat het, men mag er in woor den tegen opkomen, inderdaad neemt de stroom des tijds ieder mensch mee. Verschil ih smaak is er altijd en daarom zijn er altijd menschen, die tegen een of andere verandering op komen. Hun oog is eenmaal gewend aan hetgeen is, dat heeft voor hen iets eigens en daarom verlangen ze niet naar iets anders. Een ander weer haakt naar verandering, rust, niet of het oude moet vervangen wor den door iets nieuws, iedere nieuwe mode is welkom. Nu kan men willen vasthouden en vasthouden, maar dat helpt nielt; stilstand is eenmaal niet I in 't. leven, het, nieuwe wil er zijn; het breekt zich toch baan. Zoo las ik heden, idlat dene vebreeniging in 1 Baden zich ten doel stelt om in het| Schwarzwald de eigen aardige schil derachtige kleederdrachten (te behou den, Men is namejjjk bang, dat met het toenemen van dé verkeerswegen steeds meer de mode dier steden bij de bewoners van het Sehwairzwald zal toenemen. De moeite, die meri zich daarvoor geeft is zeker te prij zen, maar of belt wat zal helden? Zou n helt den Sehwarzwald&rs enSchwarz waldlerinnen kwalijk nemen als zij zeiden: „Wij zijn er toch niet om voor cte toeristen het landschap te décoreeren; wij zullen die kleeren dragen, zoolang wij ze zelve mooi vinden, maar als gij buiten ons we reldje, vindt, dat de wegen niet goed genoeg zijn, zoo dat steeds meer van de wereld daarbuiten tot ons door dringt, zoodat wij andere eischen, andere gewoonten krijgen, dan moet ge ook de gevolgen daarvan op u ne men en niet moppeTen als wij ons eigenaardig cachet verliezen." Het gaat daarmee juist als met, een kind, dat men verwent met cadeaus en mooie kleeren. Volwassen gewor den eischlt men van dat kind. nog, dat het eenvoudig zal zijn. Men verbaast zich over een niet te verzadigen zucht naar weelde, die men met ijver zelf gekweekt heeft. Mode en kleeding is er, maar er is ook mode in andere dingen, ik zou haast zeggen er is mode in alles, mede in loopten, mode in. spelen, mode in schrijven, mode in schilde ren, mode in de muziek, mode in lec tuur, mode in opvoeding, mode in ka merplanten, mode in vleirvoeirmidde len, ja, wat niet al. De meest uit- eenloopendé concreete zoowel als ab stracte begrippen zijn aan mode on derhevig en al wil men nu met edele volharding tegen den stroom op roei en, het helpt niet, mee moet men. Wij mogen mopperen tegen den auitomo- biel, die het landschap verontrust en het oog onaangenaam aandoet, het helpt ons niet; over tien jaar zijn wij allen gewoon aan dat vervoermiddel, prijzen het gemak en kunnen ons een wereld zonder auto's niet meer voorstellen. Ik wed, dat er onder ons vrouwen ook vele zijn, die den Hout liever behielden zooals hij w-as. Hij had zijn eigenaardige bekoor lijkheid van natuurbosch en al was hij dat dan ook niet; de Hout zooals hij nu is, geeft ons toch die illusie Wij lieten onze kinderen er vrij spelen, terwijl wij zelve op een bank je rustig genolten van de heerlijke doorkijkjes. De kinderen hadden er geen gevaar en er stonden niet overal waarschuwingsbordjes, die bezorgde moeders noodzaken har© levenslusti ge kleinen aan een handje te houden, wil zij niet met een dienear van het gerecht in botsing komen. Maar het helpt ons niet, de mode neemt ons mee; wij kunnen brommen, wij kunnen mop peren; de Hout moet zijn oude plunje uTt en een sierlijk, nieuwerwetsch pakje aangetrokken, dat niet ge kreukt of gescheurd mag worden. HUISHOUDELIJKE WENKEN. de I. Rozenbladeren gedroogd in schaduw, kruidnagelpoeder en ge raspte foelie doorééngemengd en in zakjes tusschen het linnen gelegd, geven daaraan een alleraangenaam- sten geur. II. Verlepte bloemen uit een bou quet kan men tijdelijk weer een frisch aanzien geven door ze met ongeveer een derde van den steel in kokend water te zetten. Is het water koud geworden, dan is de bloean weer frisch; snijdt de uiteinden van den rteel en voorziet haar nu van versch koud water. Door S. C. KI.—L. I. TE HUIS. (Vervolg en slot). Maar dat ze niet altijd is bevordering van eenheid, hadden we zoo pas onder vonden. En eenheid is er over 't algemeen veel te*weinig. Nog geen minuut geleden was ons oudste dochtertje 't heelemaal niet met ons eens geweest, dat 't noodig is om in den tegenwoordigen tijd voor een examen in wat ook, te studeeren, en 't goeie kind keek ons aan or ze 't in Haarlem hoorde onweeren. Nu zijn kinderen het zelden eexis niet ouders, broers of zusters, dienstboden. Ik zeg dikwijls: Kinderenliefl 't leven is zoo kort, kibbel tocli niet altijd. Dan zeggen ze wel: U ook altijd met uw kort, maar herhalen telkens aoe ik 't toch, gevolgd door de wijsgeerigt woorden: De tijd gaat snel, gebruikt hem wel! Maar 't malst van alles is, dat. aie tijd zelf altijd in de contramine met je is. Och toe, sta eens eventjes stil of ga ten minste niet zoó gauw, zou je dik wijls met smeekenden blik aan de klok willen vragen, ik heb nog zooveel doen, maar jawel! plagerig blijft hij altijd met onverstoorbare kalmte van „nee!' schudden. Behalve al je huishoudelijke bezighe den heb je itoch ook je familie, ]e Ken nissen. Nu staat 't misschien niet aar dig als ik daar zoo over schrijf of ze mij te veel 'tijd ontnemen. In 't geheel niet, integendeel. Een gezellig bazoeK ontvangen óf gebracht laat altijd iets goeds na, moet altijd iets goeds nalaten, maar om nu in de lijn van mijn redenee ring voort te gaan, veel bezoek vraagt veel tijd, al geef je nog niet eens diners of partijtjes. Och! dat zijn ook eigenlijk akelige din gen, die een boel geld en een boel ver velende oogenblikken kosten, er voor, er onder, en er na. Nee, zoo huiselijk- weg een paar aan je tafel zonder tier lantijnen, desnoods nog een extra-scho teltje, of anders 's avonds onuer een kopje thee, dan zie je elkaar pretti; eenvoudig, zonder gelegenheldsgezicm. De meeste heeren hebben een broertje dood aan die offcleele Zonaagsvlsi.tes: daar is voor hen ook iets slachtofferach tigs in, en als ik ze zoo zie ulttreKken naast de wouw, keurig met glimmend hoogen hoed en handschoenen, die de heele week in donker gesluimerd heb ben, dan werken ze altijd een beetje op mijn lachzenuwen en dan geef ik den heer gelijk, die laatst tot ml] zei: zoekt, en ontvangt even goed. Jan ver veelt Piet en Piet verveelt Kees. En regent 't dan nog, enfin, oan weet je Zondags al niet veel beters te doen, maar dan moet 't prachtig weer zijn, hè, dan zou je vrij wat liever de bosschen ingaan. Dames zijn meer in de wieg gelegd voor middagbezoeken. Nu, die kunnen ook wel gezellig zijn, vooral als er een kopje thee en e-en koekje te naien is. Dat doet heusch zoogoed, als je bood schappen hebt gedaan, vooral ais je lang stoffen voor een nieuw japonnetje hebt uitgekozen of hoeden gepass. O! mensch! daar word je dan toen zoo wee van. En er helpt niets aan, we hebben nu eenmaal van die stoffelijke nooaen. Eerlijk is eerlijk en nu moet ik toen even onze mannen gelijk géven, die be weren, dat dames in winkels met kiezen onmogelijk zijn. Onderwijzers hebben geduld noodig, maar winkelbedienden niet minder. Dat moet ik bekennen. Met de grootste kalmte kunnen we heele stapels goed naar heneden laten gooien, van 't magazijn zelfs laten komen om met nog grooter kalmte den winkel uit te stappen met "t zeggen: „Nee, me neer, u hebt toch eigenlijk niet wat ik bedoel." Hoewel je nooit iets tot je eigen eer zegt, doe ik 't nu voor de verandering 'eens wèl.. Ik heb altijd een onrustig gevoei ais ik zoo een winkel uitging, vooral als de chef en andere bedienden er bij te pas waren gekomen. Ik vind .je gaat dan zoo onbeholpen met een arme zondaarsgezicht de deur uit, omdat je zoo weet, dat 't winkelper soneel achter je rug met behulp van mi miek je voor een zeur of een „mal mensch" uitmaakt. Ik kan met zoo begrijpen die j uffrouw, die in haar verlegenheid om weg ie ko- men en geen uitweg zag, deze geaeiiK- waardige woorden sprak: e—rziet u.„... dan kom ik la ter liever Self liog és! Nee, dan waë die jüiirouw ten minstö, nog medelijdend en goedhartig, die ter vergoeding voor al de moeite nog een rood flanel lapje kocht voor t tongetje v.an een hondje op een inktlap je! Tongetjetongetjewaar was ik ook weer gebleven. O! ja, aan aames- visites. Daar wordt heel wat afgehandeld, dik wijls, dat verzeker ik je en meestal geen diepzinnige onderwerpen. Toch hoeven ze niet onbeduidend te zijn. Veel kennissen geven je les in menschenkennis. Als je ze allemaal in gedachten zoo eens nagaat, wat een verschillende per soonlijkheden ontdek je dan. O ja, ik wou nog wat zeggen van ont vangdagen. Dat vind ik vervelende dingen voor me zelf. Je bent zeker je kennissen te zien, da's waar, maar zoo gebonden ook weer aan den anderen Kant, en je zult altijd zien, dat er zoo'n dag 't een of ander is. Daarentegen ben je de ande re dagen ook weer vrijer. Tegenwoordig dien je er wel een lij-st op na te houden van de verschillende „jours". Zoo pleizierig als er eenigen uit een buurt ieder een dag na elkaar opstaan. De huismoeder is er altijd op uit meer vliegen in één klap te slaan, bij alles en hoewel meestal niet met een mathemaitrsch hoofd begiftigd, heeft ze 't in de tijdrekenkunde doorgaans vrij vea* gebracht. Wat ook zoo ophoudt is je corres pondentie. Behalve gewone brieven aan fami lie en vrienden zijn er altijd nog bui tengewone te schrijven of te beant woorden, ook altijd door Ite felicitee- ren en helaas... te condoleeren. Heb je dan nog in Indië familie of vrien den, dan kan je gerust een heel dagje daarvoor nemen, want daar doe je 't met geen kattebelletje af. Ja, dat schrijven ophoudt, dat merk ik. AI9 je alle gedachten kon neer pennen zoo gauw als je ze denkt,zou het vooral voor een huismoeder veel makkelijker zijn. Ho© kom je er toch toe om melt al je drukte nog over die drukte en zoo veel meer te gaan schrijven? Een mensch begrijpt zich zelf soms niet, wonderbaar als hij gemaakt is. Had ik 't daar straks over onze stoffe lijke nooden, daar dien ik nu toch bij te voegen dat er nog geestelijke ook zijn. Je moet toch een vrouw van je tijid zijn. Tegenwoordig kom je er zoo makkelijk niet meer af. Lezen, me lieve mensch. lezen en nog eens lezen. Alleen aan de couran ten heb je al 'n heelen hap 'savondJs, vooral zoo'n Zaterdagavond, met alle bijbladen. Daar is iets overweldi gends in. Beoordeelingen, beschou wingen over alles en nog wat, poli tiek zoo'n beetje, je moet er toch maar J van op de hoogte zijn. Vroeger was dat geloof ik anders. Toen lazen de dames voornamelijk zoo de advertenties en vreeselijke on gevallen van een kind in kokend1 vet of een dienstmeisje uit een vijfde ver dieping gevallen, Maar nu!!... Dan je tijdschriften en boeken! En die boeken van tegenwoordig lees je maar niet zoo eens eventjes door, lailg niet. Als je 's avonds moe en slaperig bent kan je toch soms ovèr een zin zitten soezen en soezen zonder hem te vatten. Dat komt zeker doordat we de moraal wel eens te hoog zoeken. Net zoo als de hedendaagsche ver zen, dikwijls aangrijpend-mooi wel, maar toch soms ook zoo geheimzin- nig-d.uister, dat je op je .stoel gaat draaien en denken, maar waarom zeg je nou niet ronduit wat je wil. Natuurlijk, je zukt 't nooit hardop zeggen, maar in je hart denk je wel als de meid met een prozaische bood schap binnenkomt, hè, hè. wat ben ik blij dat ik even uit de poëzie hen. Och, niemand, kan 't toch ook hei pen als hij niet zoo modem-aange legd! is en nog wel eens graag wat leest, wat nie\t zoo >erg up-to-date is. Iets goed!s, iets moois lezen is zoo heerlijk en dat tilt je in waarheid tel kens een sport je hooger op den gees telijken ladder. En hoe hooger een huismoeder Een volksspel in Perzië. Een in alle volkslagen in Perzië zeer meter. Eén van de deelnemers werpt den geliefde sport is het werpen met den j djerridnaar een tegenstander, wiens po- djerrïd, een korten lumppel met zware gen is den knuppel te grijpen en zoo knoppen aan de beide uiteinden. Het gauw mogelijk terug te gooien. Indien spel wordt te paard gespeeld en is, daar een speler den djerrid mist, tracht een er meestal zeer wild op losgereden wordt, andere speler te doen, wat hem mislukte, niet zonder gevaar, waardoor het op de! Beide partijen galoppeeren in evenwijdi- Perzen des te grooter aantrekkings-ge lijnen naar een doel. Komt de djerrid kracht schijnt uit te oefenen. Twee par- op den grond terecht, dan komt dit in Eigenlijk doen de menschen zoo'n Zon-| tijen spelen het en nemen tegenover el- het nadeel van de partij, die hem gemist dag niet als mekaar vervelen, die be- kaar plaats op een afstand van 20 30 heeft. daarop staat, des te gelukkiger voor haar gezin en voor haar zelf. Voor haar kinderen in de eerste 1 plaats, die zij moet leeren alle sport- jes goed op te tippelen. Geen makke- lijlte les is dat om te geven, maar; doordat ze zelf mét misstappen en struikelen al betrekkelijk hoog is ge komen, kan ze met raad en wenk veel doen en V6el voorkomen. Daar is geen 'lasltiger vak voor een vrouw dan dat van moeder; en er bestaat geen moeilijker voor vrouwelijke stu denten. Het kinderleven op zichzelf is de mooiste, maar ook de zwaarste studie Kinderen hebben is een onbegrepen schat; daarom ook dat zij hun ouders op hun beurt telkens walt hooger brengen op het meervermelde ladder tje, zonder <dat ze 't weten. Denk nu niet, dat vader een mak kelijk vak is. Of liever een makke lijk haantje, dat is heter gezegd' om dat ze niét zoo heelemaal en aJtijd door er in zijn. Ik geloof zelfs, dat iemand eerder moeder is zooals het hoort, dan vader. Och, meestal zijn ze wel goed! voor hunne kinderen, maar zoo heelemaal opgaan in hun leven als moed'ers dat doen, is veel zeldzamer bij hen. Daar valt me er toch juist een in, dien ik ken. 't Is altijd jammer van hem, dat hij geen jongens heeft, vind ik, dan zon hij pas in zijn rechlte ele ment zijn geweest. Nu meisjes zijn ook aardig voor een vader, en voor moeder weer gezelliger dan jongens. Gelukkig maar eigenlijk, dat kinde ren voo.r je neus worden gezet zooals ze zijn, anders zou het net gaan ais met de hoedjes „dan deze maar of neetoch maar liever die". Jammer, dat ze op een zeker oogen- blik niet kunnen blijven staan, denk je als ouders wel eens, maar daar komt misschien wel een beetje gemak zucht bij. Zijn ze zoo klein, dan zijn ze nog rein, maar worden ze grooter, gaan ze op school, 0, wee! dan ko men de kleine zonden te voorschijn en dan begint onze zware taak. Dan zuchten we kleine zuchtten. Als het later maar geen groote worden! Ik beklaag ze altijd zoo, de arme ouders, die verdriet van hun kinde ren hebben, hun kinderen, zelf mensch geworden. Is dat dan de dank. voor een heel leven van liefde en opoffering? Ja, kinderen kunnen, wreed zijn. Als ze nog ldein zijn ook wel, onder elk ander vooral. Daar is in hun ondar- lingen omgang en met vrienden en vrieudlinnen zeer veel humor. Trou wens heel het kindëi'bestaan is er vol van voor groote menschen, onjdat die er hun „kleinheid" in terug zien in tweeërlei zin. O, ik zit ze zoo graag in stilte te be spieden bij hun spelen, meestal be gonnen als blijspel, gevolgd door een drama met moord en doodslag. Of t scheelde niet veel. Gisteren stond' ik hoven voor mijn raam en zag het volgende tooneel. Twee van mijn meisjes, eenige mini- atuurheeren-, veirder Suusje, Jaapie Annie, Pietje, Jantje tuit den stal, in de beste harmonie aan 't vèr-sprin- gen allemaal samen; de twee grootste jongens maakten de jury uit. Opeens een oorverdoovend twee stemmig gegil van Suusje en Jantje. De heele troep op een kluit er om heen. Na veel moeite kwam ik er achter, wat de oorzaak was. Jantje's onverhoeds wegkapen van Suusje's kastanje. Dat moet voor het kind dan ook een vreeselijk oogenblik zijn ge weest. Nu gaat het bij kinderen, als bij menschen, trekt de een partij voor den. ander, dan komen van die ééne ruzie twee, drie, vier al gauw en idan is het lieve leven aan dén gang, met dit verschil echter, kinderen zeggen elkaar meer ongezouten in 't gezicht de waarheid. Aap, hij was toch van Suus, jij weet er niks van! Aap, aa.p, wil jij me wel es niet zoo grof beleedigen; de ander in zijn woede deftig wordend. Iianny, ik vind je een zeer kattig kind (zegge zeer). En ik vind jou een sloomhoofd, nou weet je 't! Beiden weg. Twee anderen van het gezelschap zijn elkaar even in de gauwigheid ontzettend aan het toetakelen, onder uitroepen van de afgrijselijkste wraak bij iéderen mep of trap en een allerdolste titulatuur. Waar halen de kinderen die woorden vandaan? Zoo is de vrede als bij tooverslag veranderd in twist- en alles om één ongelukkig kastanjetje. Gelukkig brengt zoo'n kleinigheid bij hen niet als bij grooten soms scheiding voor goed. Och neen! Wacht een paar minuten nog. Wat na-ge scheld en na-gebrom en de heele boel is weer .samen onder een heerlijke tolpartij. Hun „eeuwige" vriendschap (zie poëziealbums- is wel als eb en vloed der zee, afhankelijk van een pijp dtrop, een zuurltje, wat sausjes, een gommetje of verdere heerlijkheden. Ik noem daar drop. Zou er vooreen schooljongen of meisje een grooter ideaal? O'! onbeschrijfelijke slierten voor een cent bij doove Ka, die ieder kent. Och! alles is "betrekkelijk. Wat is voor ons menschen één cent? Voor een schoolkind is het een schat. Wat een voldoening om zoo na school 't snoepwinkeltje binnen te stappen met eenige trouwe volgelin gen (heelemaal zonder eigenbelang), hard de cent op de toonbank te leg gen. en te schreeuwen „Ka, een prik kie, of klappers voor een centt, of een sliert". Dat is en blijft toch maar- het. En Id'at is altijd het geweest. Mijn vader vertelde mij toen ik een kind! was altijd, dat hij niets heerlij ker vond, dan zoo'n pijp in een gla9 water te doen en er net zoo lang in te knoeien, tot het dropwater wérd. Of 't nu met heel geleerde woorden atavisme of herediteit is, ik weet 't niet, maai- ik heb een dochtertje en dat lieve kind zou indertijd haar zieltje en zaligheid jehebben verkocht voor drop. Ze is er nóg dol op. zoo is 't niet, en nooit, is ze hartelijker vriendin dén met die, wie ze ver denkt van na vieren bij Ka aan te gaan. Maar zelf snoepen voor een centje van moeder gekregen en om jokken, zooals toen, in lang ver vlogen dagen, dat is uit. Maar daar hebben eerst heel v tranen voor moeten vloeien. Menig maal was drop oorzaak tot een heel familiedrama. Niet naar 't partijtje, dadelijk in bed, vergiffenis wagen, huilen, snikken, vah de weeromstuit toe. Hoe verzinnen ze 't toch ook? allemaal,, ifcot Keetje in de keuken Daar was me dat kind van 6 jaar toen om 5 uur in donker 't huis uit, de stad in getrokken om een stuk drop machtig (te worden, maar wat het mooiste was, zónder een cent. Een heojj" aangesproken ;em gevraagd of. hij haar een apotheker wou wijzen. Toevallig was hij een kennis van ons; hij vond het geval zeker verdacht en omdat 't al zoo donker was, liep hij met haar mee en samen gingen ook de eerste de beste apotheek binnen. Och, mijnheer, laat u me maar es alle soorten drop zien, die u hebt. Nou vraag ik je! Heer en apotheker sprakeloos. Nog zooveel te meer to,en het op betalen aankwam. Met veel genoegen nam ze it aanbod van haar- nieuwen vriend aan, die 't dan wel zou voor schieten!! dan zou zij het hem; heel gauw terugsturen. De keus was toen gevallen op anijsdrop. Bij het klimmen van de jaren is de lust in dunne veranderd naar die in dikke pijpen ofdewel slierten. Enfin, die geschiedenis hebben we nu met den dikken, warmen mantel der ver gevende liefde bedekt, maar ik kon toch niet nalaten even nog eens een tipje op te tillen. Laatst zei diezelfde ondeugd nog met een paar open, eerlijke oogen te gen me, toen ze zoo haar bescheiden fortuintje met veel zorg zat na te tel len: Moeder, u hoeft heusch niet bang te zijn, dat ik ooit weer stille tjes zal snoepen, maar ik mag 't u wèl wagen, hè? as ik es trek heb! Voor 't eerste zinnetje gaf ik haar een flinke zoen tot anitwóórd, voor c vraag een lachje, dat meer zei dan woorden. Nu, was 't maar waar, dat je er met alle vragen zoo makkelijk, af kwam.. Ze kunnen 't je zoo be nauwd maken, vooral in volle trams, 't Is of ze daarvoor al hun pijnlijke vragen bewaren. Toch zijn ze zoo aardig soms, ze maar niet zoo overweldigend on verwacht kwamen. Zoo vroeg een Schetsen van DEKA. De greep. -\1 in, zijn jeued voelde hij de be nauwing wm de greep, de greep der ziekte die hem .stevig beet had. Maar in dien tijd leeft men meer voor zich heen zonder zichzelf te controleeren op 'elk punt van lichamelijk welzijn ufitgezonderd zonder buitengewone voorzorgsmaatregelen te nemen. E11 de zachte hand van moeder, die vaak over het al te bleeke gezicht van het jongske streek, de sterke, bemoedigen de klop, die vader hem dan op den schouder gaf, deden de benauwing meestal vergeten. Maar toen hij groo ter werd, groeide ook de ziekte, en het lichaam had de kracht niet zich er te gen te verzetten. Karei was het eentg kind in de geïmporteerde Duitsche fa milie. Z'n vader gaf hem zelf onder wijs, eerst uit armoede, want de land verhuizing geschiedde niet uit weelde. Later, niet zoozeer uit gewoonte, dan wel uit bezorgdheid voor den tengeren knaap. Men moest wat voor hem op passen. Maarten slofte komt toch de dag, dat deze voorzorgsmaatregelen niet meer kunnen baten. Men leeft in de wereld, voor de wereld, van de we rckl. De wereld is uw voedster. vaak een heel slechte de wereld is uw vriend en uw vriendin, uw speelpop en uw sc-houwtooneel. Ge kunt niet bui ten de wereld, omdat ge er een deel van zij't. Daarom moest ten slotte Karei ook onder de menschen. Dit was als het plotseling overbren gen van een heel zwakke kasplant in •le schrale, koude buitenlucht. De bloemen verflensen, do bladeren ver slappen. üe overgang was te sterk, zeggen de menschen. Zoo ook bij Ka rel. Dit komen in de wereld gaf hem een geweldigen schok, lichamelijk en geestelijk, en opeens voelde hij den greep krachtiger worden hij begreep, dat hij tegen een onzichtbare ijzerster- ke macht moest vechten, om zijn leven. Een groote moedeloosheid kwam over hem. Wat baatte het, zoo hij met zworen strijd met groote opofferingen zijn leven een paar maanden kon red den Wat gaf hem dat ten slotteIm mers niets, totaal niets. Hij zou maar genieten met volle teu gen, evenals andere jongelui. Dan had zij tenminste op zijn sterfbed de aange name herinnering, den beker van het genot en den levenslust althans één oogenblik aan zijn lippen gehad te heb ben. Vader lachte, Welja, flink op maar, vroolijk en gezond, met kniezen kom je de wereld niet door. Kies je maar een paar flinke vrienden ilc kan het nu gelukkig betalen, en- geniet van je jeugd, Je hebt het gemakkelijker dan ik, Karei, in mijn jonge jaren. Ik heb jmoeten kruipen en zwoegen en slaven voor ik zoover was. Maar ik was ook heel wat sterker, ik kon tegen een stootje. En welbeliagelijk rekte de oude heer zijn gespierde armen uit, en lachte vol en gezond. Maar moeder beviel het niet. Ze wist dat Karel's aard niet was, zooals hij zich nu voordeed. Hij forceerde zich tot Dleizier maken. Zij wilde aardig vinden wat zijn hart heelemaal niet aardig vond', hij dwong zijn geest zich bezig te houden met zaken waarvan hij vroeger haast een afkeer had gehad. Hij was als een kleine jongen, die met een benauwde maag een zware sigaar oprookt, niet omdat hij dit genot zoo groot vindt, maar alleen om mee te doen, om wat anders te schijnen dan hij is. Zij had in den tijd toen. Karei nog klein was en nog geen overwegingen over zijn gezondheid waakte, voor hem gekeken, en voor hem gevreesd. Zij voelde door het onverklaarbaar, geheimzinnig ver band, dat blijft bestaan tusschen moeder en kind, eiken klop van zijn hart, elk beven en vreezen. En zij be treurde de moedeloosheid van het oogenblik. Moed verloren, al verloren. En ook zij had nog zooveel plannen met haar Karei Karei, zei ze op een dag, vertrouwelijk en gezellig, zonder te laten blijken de groote ongerustheid- die haar tot spre ken dwong. Karl, scheelt er wat aan... je bent zoo anders dan gewoonlijk. Hè, moe, hoe kent u dat nou vragen. Ik ben toch vroolijk en opgeruimd, heb veel vrienden, ga met hen uit en geniet. Wat wil u nog meer van een jong- mensch. Doe je dat met je heele hart, jongen? Een flauwrood kleurde zijn diepe wan gen. Ja natuurlijk, moe, hoe komt daaraan. Ik geniet toch niet voor mijn verdriet? Ik dacht dat je nog wat anders had, Karl. Kwelt je niets. Och, kwellen, kwellen, ik kan nog al tijd niet dat ziekelijke, zwakke gevoel van, mij afwerpen, hoe goed. ik er mijn best ook voor doe. Dat heb ik gezien, beste, zei ze ontroerd. Maar je spant je krachten in verkeerde richting in. Niet door een glas van wat ook, door fijne sigaren en, fijne genietingen moet je heel en al gezond en flink worden, wij moeten de natuur t,e hulp komen. De zon brengt blos op bleeke wangen, de gloeil'ichten der café's maken ze nog witter. Wij zullen naar de natuur terugkeeren. Karei, Je moet veel in de open lucht zijn, veel stil liggen in het bosch, veel zwemmen en fietsen. De goede vrouw streefde zichzelf in haar ijver voorbij, gaf hem voor een deel geneesmiddelen, die alleen een gezond mensch verdragen kan. Intusschen, Karei greep deze voor stellen met beide handen aan. God dank, nu kon hij weer natuurlijk wor den,, nu hoefde hij niet langer deel te nemen aan allerlei onmogelijke ver maken. En hij zou een medestrijdster hebben. Zijn vrienden sprak hij nooit over de ziektehij vond het voor zich zelf en voor hen onaangenaam. Maar met haar, met zijn moeder, kon hij oprecht zijn. en zij zou liem steunen en sterken, bemoedigen, en verbinden als hij met bloedende wonden mocht neerzinken op het wilde slagveld. Toen kwam een schoone illusie; ai- les scheen zoo heerlijk te gaan. De zon bruinde dien zomer zijn handen en wangen, zijn stem klonk weer hel der, zijn. oogen stonden open en flink. Urenlang kon hij liggen in het zachte gras, den hoed, af. terwijl een geurig windje onmerkbaar haast over hem heen streek. Hij leerde de planten kennen, en de insecten, die op den grond en in de Lucht leefden, de vogels en de sterren Maar op den eersten guren herfst dag vergat hii weer al die mooie. groote dingen "Weer had' hij gevoeld den greep der nneedoogenlooze zicste. en al zijn gedachten concentreerden zich weer op dit enkele punt, de angst, ellende en zorg van nu en de toekomst. Dat vleugje verbetering en aan ster king bleek slechts een dier verguldsel, 'fiim klatergoud dat de zachte en milde zomer op zijn wangen had1 gelegd. De eerste koude windstoot deed het af schilferen en verstrooide de snippers. Ik lijk het jaar wel, placht hij wee moedig t© zeggen. Eerst teer en klein, dan blozend en bruin, nu vaag en grijs en eindelijk wit wit als een Dan legde zijn moeder de witte handl schielijk op zijn mond, ,hem smeekend hiervan te zwijgen. Bovendien, wat zou dat. Lente, Zomer, Herfst en Win ter. Maar die winter was niet üe tijd dat alles afstierf. Diep In aen grond bleven de zaden toch voortleven, en in het volgend voorjaar clan schoten ze weer met kracht naar boven, en tooiden zich boven dien grond met bla deren en vruchten Maar hoeveel blijven er onüer den grond, moeder, zei hij op aen aag van zijn dood. Hoeveel zaden ver stikken, en; komen nooit tot ontwikke ling. Dat is geen.uitzondering, geen bijzonder geval, dat is een vaste "wet in de natuur, toepasselijk op honder den en duizenden. En is t 'maar goed oolc. De menschhekl moet nog langer mee .en daarom moeten de zieken "en zwakken afsterven, en zullen de ster ken verder bouwen. Dit waren zijn laatste woorden. Toen voelde hij den greep opeens met ontzettende kj acni zijn keel dicht nijpenen vader droeg moeder we"- omdat zij bewuste loos was neergevallen op het lijk van haar lieveling

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6