Rubriek voor Dames. De verloren Hond, Licht cu Schaduw. Eene aardige bezigheid tegen het aan staande St. Nicolaasfeest of voor her stellende zieken, die zich niet te veel mo gen inspannen, is het volgende: „Een glazen bord of schaal met bijbe- hoorenden koperen greep om aan den wand te hangen. Dat bord versiert men aan den onderkant met de uitgeknipte papieren bandjes, waarmee tegenwoor dig de fijne sigaren versierd zijn. Ze worden daarop met smaak gerangschikt om precies te weten, hoe men het werk zal uitvoeren, als het materieel eenmaal met gom bestreken is. Nu worden de uitgeknipte versiersels ongeveer vijf minuten lang in een bord met water gelegd, om het papier zacht en buigzaam te maken. Daarna worden alle stukjes voorzich tig met een witten doek afgedroogd, op de rechterzijde met bijzonder goede gom bestreken en daarna op den onderkant van het bord vastgeplakt. Men doet het best in het midden van het bord met het vastplakken te beginnen. Ieder stukje moet dadelijk, nadat het met gom bestreken is, vast tegen het bord aangedrukt worden om luchtblaas- jes te vermijden. Is deze versiering klaar dan wordt over alles weer gom gestreken en beplakt met papier van eene of andere sterk sprekende kleur. De ruimten itusschen de figuren zijn dan door deze kleur aangevuld. Laten wij daaraan denken bij de op voeding onzer kindereu. HUISHOUDELIJKE WENKEN. 1 Koude aardappelen kunnen bij het handenwasschen zeep vervangen. Zij ne men uitstekend het vuil weg en houden bovendien de huid zacht. II. Voor het wasschen van zijden kou sen moet men nimmer zeep gebruiken, maar liever lauw water met zemelen. De kousen moeten niet gewrongen maar uitgeperst worden en in de schaduw gedroogd. De hond snelde, met den neus langs den grond snuffelend, voort; hij had zijn meester reedis des morgens vroeg verloren en nu was het al laat in den namiddag; maar hij meende nu toch op het rechte spoor Ite zijn; zijn vreugdevolle verwachting was in al zijn bewegingen te lezen. Hij had den geheelen dag niets te eten gehad en was uitgeput van angst, vermoeid heid en honger, doch nu hij zoo hij meende op het spoor van zijn mees ter was, vergat hij dit alles. Maar opeens stond hij st.il, met j den staart tusschen de pooten en be- De hoofdkleui-en van de figuren zijndrukt keerde hij zich af van het val- meest^ood en goud, zeer is aan te be-1 sche sp00r. Op den hoek van een j straat had hij dal' van zijn meester velen den ondergrond dan van hel groen te maken. Nadait dit werk ool< afgeloopen is, laat "verloren, daar deze toen in een rij men het geheel een of twee uur drogen,tuig was gegaan. Het was een hoek, bestrijkt dan het gelveele bord nog eens J waar veel menschen kwamen en gin gen en ieder naar zijn eigen zaken met gom en plakt over het. papier een ■stuk laken heen, waarin geen enkel vouwtje mag zijn. zich verspreidde. Nu wordt de koperen hark over het j De hond rook aan die hielen nu van laken, en den glasrand heengeslagen endeze, dan van genie, hij volgde ze een eene Keurige wandversiering is gereed", j pMSj ging terug_ sprong behendig Hoe denkt u over het volgende: jter z,J'de enh* S*"®» te ..Een mijner kennissen vroeg mij mee worden. Hij* keek iedereen braltaal te gaan naar een magazijn om een ta-1 aan en werd niet boois als hij een tik feikleed te koopen. Ik wist, dat zij op 0f een Schop kreeg in dien maal- haar verjaardag een nieuwe toilettafel gekregen had en vond het dus heel na tuurlijk, dat zij die met een nieuw Meed wilde versieren. Zij vroeg in den winkel verschillende Meeden van 2 el lengte op zicht. De winkelier kwam met een groot pak Meeden aantorsen, die echter geen van alle de gewemschte lengte hadden. Zich naar mij toekeerende zei ze: „Deze kun nen niet dienen, de tafel is 2 el lang." „Wel neen", antwoordde ik nu opmerk zaam gemaakt, ,,ze is 1 1/2 el lang." Maar zij fluisterde achter den rug van den man: „Hou je stil, ik zei dat alleen, omdat ik alles zien wil, dan kan ik een nieuw patroon uitzoeken en de naaister het thuis zelf maken. Ik was verbluft over zooveel brutali teit, maar nog meer geërgerd over zoo veel, gemis aan fijn gevoel. Ik noemde haar een onbarmhartigen plaag voor den winkelstand. Zij lachte om mijn zooge naamde weekheid! Nog eens: „Hoe denkt u er over?" Ofschoon op het uiterlijk niet te veel j gelet mag worden, is het toch zeker waar, dat „goede manieren" een niet licht te overschatten gids op de levens reis is. Wij doen onze boodschappen in een vreemde stad; den eersten winkel verlaten we ontevreden met de belofte aan ons zelve, dat ze ons daar niet weer zullen snappen, terwijl we den tweeden winkel heel voldaan verlaten en de be lofte afleggen een volgenden keer daar weer heen te gaan. Wat is de reden daarvan? Meestal eenvoudig de goede of minder .goede manieren van een der winkeljuffrouwen. Dat kleine staaltje is een bewijs, hoe wij zonder er dikwijls zelf op te letten den voorkeur geven aan iemand met goede manieren. En niet alleen voor winkeljuffrouwen, maar voor ieder, in welk vak ook is het bezit van goede manieren van groote, practische waarde. Hij volgde hem op de hielen en hield zich in de schaduw, terwijl zijn oogen onafgewend op den rug van den man gevestigd bleven om, als hij omzag, weg te snellen; maar de man zag hem niet, tot hij zijn woning be reikt had, die een mijl buiten de stad lag. Hij ging waar een eenzaam huis, omringd door pijnboomen, waarvan geen van de vensters verlicht was en haalde een sleutel uit den zak, waar mede hij de deuropende; toen eerst zag hij den hond. Hij keek hem vragend aan en de hond deed het ook met smeekende bilkken, terwijl zijn staart in grootte kringen, als om vergeving vragend, zich bewoog. De maan scheen en was vol, zoo dat de twee elkander goed konden zien. Beiden, de man en de hond wa ren van goed ras; de hond zag een jongen man, wel in afgedragen klee deren, maar die hij als een gentle man droeg. De man zag een hond, met donker goudgeel haar, wiens zui ver bloed zich in alle lijnen en bewe gingen van zijn welgevormd lichaam verried. De man floot, de hond drukte zich nog dichter tegen hem aan en in zijn blikken was iets vrouwelijks te be speuren. De man stond stil en streel de den hond, toen trad hij het huis binnen, floot opnieuw en de hond volgde hem op den voet. Dien avond lag' de hond op een oud kleedje voor het haardvuur; maar hij was onrustig, want zijn nieuw,© meester deed iets dat hem hinderde. Hij zong en had een prach- tigen tenor, maar de hond werd door muziek altijd onaangenaam aange daan. In den beginne jankte hij, maar toen de man zei, dat hij stil moest wezen, weerstreefde hij niet meer en gaf alleen zijn ongenoegen te kennen door het rollen van zijn oogen en de drifltige beweging van zijn ooren, bij ieder nieuw vers. De hond had een goed maal gehad hij had zelfs meer gegeten dan de man. Er was overvloed van hout op den haard geworpen, schoon de voorraad niet groot meer was, maar de zanger had het optimisme van een moedige ziel, die, waar hij den strijd tot het uiterste doorze|t, het denkbeeld van er in onder te liggen niet kan verdragen zonder een ge voel van schande. Hij was een groot zanger: met mu- zikalan aanleg geboren en met een schoone stem, had hij hard gestu deerd en gewerkt en hij was er zeker van, dat te eeniger tijd de materieele vruchten er van de melk en de honing van den voorspoed zijn deel zouden zijn. Intusschen bezat hij nu slechts zijn stem en zijn pia no en zoolang er nog hout was, zou hij helt haardvuur lustig laten bran den en zoolang hij nog een korst brood had, zou hij die deelen met den hond die honger leed. Nu eu dan- hield de man even op met zingen om den hond te liefkozen en hem vriendelijk toe te spreken en de hond keek hem aan met een dank baarheid, te grooter, daar hij haar niet uitspreken kon. Het was reeds middernacht, toen I men voetstappen hoorde en er aan de deur gescheld werd. De hond vloog overeind en begon woedend te blaf fen; hij stond gereed om een geheel leger aan te vallen, ten einde den man, dien hij nog slechts enkele uren kende, te beschermen. In dit geval echter zou hij niet met een vijand, die de veiligheid van zijn meester in gevaar bracht te doen hebben gehad, maai' met een vriend, die hem rijk dom en eer bracht. Toen de man de kamer weer bin- stroom van menschelijke wezens. De hond zonder meester geleek het li chaam zonder ziel. Zonder zijn mees ter was hij zelfs geen hond, maar een verstandig iets, dat ronddwaalde en gezonken was beneden het peil van vernuft, dajt hij van zijn voorouders geërfd had. Hij huilde nu en dan, maar zóó I vreemd, dat andere honden het niet zouden begrepen hebben. Hij drukte zijn neus telkens tegen den grond, maar de reuk van verschillende spo ren, dien hij gewaar werd, vermeer derde zijn wanhoop, verdoofde hem. als het ware en beroofde hem van zijn gewone scherpzinnigheid. Hij rende beurtelings dan de een, dan den an der na; en als hij een stem hoorde, die hem bekend voorkwam, dan klop te zijn hart en met één sprong snelde hij op' den eigenaar er van toe... maar nooit was het zijn meester. De lichten in de stad waren uitge daan en de nacht viel; op den hoek der straat bewogen zich ttwee .stroo men van menschen naar de rechter- en linkerzijde en allen snelden voort vol verlangen naar het huiselijk dak •naar voedsel, vuur en licht. Wanhopig was de hond, toen zijn oogen vielen op een man, die om den hoek van de straat kwam en hij be sloot hem te volgen. Hij wis|t wel, dat het zijn meester niet was, maar er was iets aan hem, dat het gevoel van aanhankelijkheid, hetwelk hon den eigen is, opwekte. Hij wiSit, dat het een mensch was, die van honden hield. De illuminatie van1 den Bosporus, bij gelegenheid van den jongsten ver jaardag van de troonsbestijging van den sultan, is de aanleiding geweest toit één van de ernstigste branden, die sedert jaren in die streek zijn voorgekomen. Het gebeurde te Bei- kos. een dorp aan de Aziatische zijde van den Bosporus, vlak tegenover Tlwapia, waar de zomerkwartieren van de vreemde gezanten gevestigd zijn. Beikos is een schilderachtig dorp, dat niet alleen beroemd is .om de zuiverheid en den overvloed van zijn bronnen, maar ook om heft antie ke, marmeren bouwwerk, dat ge bouwd is over de bron die het dorp van water voorziet. Een inscriptie Brïsstd. in vergulde letters vermeldt den I naam van den schenker, Saiid Ishak I Agha, directeur-generaal van de dou- anen, en deelt mede, dat hij deze fon- l te in oprichtte in 1109. j In de baai van Beikos zijn het En- I gelsche oorlogsschip „Scout" en het Fransche „Vantour" gestationneerd. I Kort na het uitbreken van den brand landden detachementen ma/fcrozenvan deze bodems. Kort daarna voegde j zich bij hen een detachement van de „Tauros", een Oostentrijksch schip. I Met de Turksche brandweermannen j bestreden de matrozen de vlammen met kleine handspuiten. De beroemde fontein leverde het bluschwater,doch daar. de Turksche spuiten geen zuig- pijpen hebben, moesten de spuiten gevoed worden uit bakken, die aan do fontein gevoed werden. Bij het blusschen van ©en brand in Turkije schijnt iedereen zijn best te doen, zoo hard mogelijk te schreeu wen. Het meeslt onderscheidt zich in dit opzicht een deel van de brand weer, dat bestaat uit mannen, die ge wapend: zijn met ijzeren haken, om gevaarlijke muren om te halecn. De brand was hier uitgebroken in eenige huizen in de onmiddellijke na bijheid van de fontein, die eenigen tijd ernstig bedreigd werd. Eersit na dat een aantal houten huizen waren omvergehaald, kon het vuur ge- bluscht worden. nentrad en een kouden luchtstroom van buiten meebracht, straalde zijn gelaalt en jubelde hij luid1. De tenor van de opera had zijn betrekking op gezegd) en het bestuur ervan had hem die plaats aangeboden. Hij vertelde dit aan den hond bij gebrek aan éen anderen toehoorder en de hond ging op de achterpooten staan zooals een mensch in opgewon denheid, door vreugd' veroorzaakt, zijn armen omhoog strekt; hij plaaJts- te zijn voorpooten op de schouders van den man en ging het jeugdige ge laat likken. Toen ging de man voor d© piano zitten en zong telkiens weer opnieuw zijn rol in de opera en de hond jankte slechts eens heel zacht jes enging toen naar zijn kleedje,ter wijl zijn ooren kalm bleven liggen. Dien nacht ving de gouden eeuw voor den man aan en de hond deelde er in. Zijn meester was wel een wei nig bijgeloovlg en hield zich aan een oud zeggen, dat als een hond iemand volgde, dit hem geluk aanbracht; hij hield bovendien van dieren en had nu eenigermate een gevoel van ver- plichting'aan zijn hond. In de dagen van het leven van weelde, die nu volgden, liep de hond altijd voor den man uit als deze wandelde; hij reed met hem in het rijtuig, met zachte kussens naar het operagebouw en sliep daar in de kleedkamer van zijn heer, waar hij nu en dan de tonen der muziek en de toejuichingen hoorde. Soms wilde hij afkeurend janken, als de klank van een hoogen toon zijn oor bereik te. De hond hield' van den man om zijns zelfs wille en datgene wat de zen lof en eer bij de menschen be zorgde, was voor hem een beproe ving; hij beminde hem niet om zijn genie, maar in weerwil daarvan. De' hond ontwikkelde zich intus schen bij dif goede levenltje tot zijn volle schoonheid en kracht. Zijn vel wa9 zacht als satijn; hij was welge daan als een voedsterling van waar deering en een goeden pot; maar er zouden nog betere dagen voor hem komen. Op zekeren dag bracht de tenor eene echtgenoote in zijn woning en toen ondervond de hond voor het eersit in zijn leven, wat het zegt de lieveling van een vrouw te zijn. Hij kreeg een grooten strik van blauw zijden lint en een zilveren halsband, dikwijls had hij een geur van viool tjes in zijn haar. De jonge vrouw was aanbiddelijk schoon- en de aanraking van haar kleine, zachte hand bracht den hond al in verrukking en daarbij: zij zong niet, maar sprak tegen hem en prees hem met zulke vleiende woordjes, dat hij de gewoonte aannam haar met verliefde blikken aan Ite zien en zijn pootje haar vaak toestak, om een liefkozing af te smeeken. Toen hij tot besef van zijn waardij kwam, verdween zijn kruiperigheid; hij was zeker van zichzelven en van de liefde, die hij inboezemde, kortom hij was een gelukkige hond op één zaak na. In zijn slaap zocht hij al tijd naar zijn verteren meester en hij kwam nooit op straalt, of zijn neus ging naar den grond1, om het oude, zoo goed beleende spoor te zoeken. Op zekeren dag, toen hij al twee jaar bij zijn nieuwe vrienden geweest was, vond hij hem wierkelijk. Het rij tuig van zijn meesteres stond op haar Schetsen van DEKA. Ten goede gekeerd. Hoe duidelijk stond die dag hem voor den geest., terwijl hij beneden zat te wachten, in de verlaten, wanorde lijke huiskamer tot het eerste teeken van leven of dood? van boven zou worden gehoord. 't Was een paar maanden na hun huwelijk, en de kalme, weldadige hui selijkheid bracht zijn onstuimig jong hart. dat pas nog zoo wild had ge klopt in het brassend studentenleven tot vredige rust. Zij waren, "t was op een Zondag wat gaan wandelen, in 't mooie bosch-park. bij de stad. Z n vrouwtje zag er zóó lief uit in het zil ver-blanke zomerkleed, dat hij de oogen haast niet van haar Kon af wenden. en zoo nu en dan, als in ge dachten of quasi omkijkend, een paar pas achterbleef, om het gracievolle figuurtje gade te slaan. Watt was zij jong en fleurig en mooi. D.w.z. mooi is de eigenlijke beteekenis van het woord niet. Waarschijnlijk zou zij helt in een schoonheidswedstrijd heb ben moeten afleggen, want zij vol deed volstrekt niet aan de strenge eischen die hij zich nog herinnerde, uilt den tijd, toen hij de Griekache bouwkunst op de Academie ook zoo wat bestudeerde. Maar zij had een aanvallige beminnelijkheid van doen, innam en hem al spoedig had inge pakt. Op een oogenblik zag hij haar voor overbuigen naar een lieve, kleine ba by, een dik, mollig kereltje, dat met alle inspanning van zijn jonge krach ten voortwaggelde aan de zijden lin ten, waaraan het kindermeisje hem ophieldi. Dat trof hem! Want als ze wel eens over kinderen gepraat had den, was er altijd een soort van gere serveerdheid plotseling over haar ge komen. Ze had dan gedaan alsof dat onderwörp haar weinig belangstel ling inboezemde of geneerde. Dat had hem dan wel een oogenblik pijn gedaan, maar niettegenstaande zijn haast nog jongensachtige ongevoelig heid op het punt van vele ernstige zaken, was dit al lang een groot ver langen voor hem geweest, zoo'n lief rose kindje het zijne te mogen noe men, te stoeien mdt een schalksch, lief kereltje of meisje, nu ja, een meisje zou ook heel goed zijn. En nu opeens dat vriendelijke, be langstellende neettbuigen van zijn vrouw naar het kindje. Hij had oven, heel even maar, geglimlacht. Ah zoo, kwam dus haar vrouwelijk gevoel bo ven, Zoo langzamerhand passeerde zij dus toch ook den jonge-meisjes- tijd, waarin het meest wordt gedaan voor en het meeslt wordt gehouden van'mooie snuisterijen en kleeren, enz. Maar hot kindje, zoo dwaas, dat tot dusver kraaiend van pleizier vooruit was getippeld, trok toen de vreemde dame het aansprak, eens klaps een pruilend lipje, het ötom- T-.pld'e achteruit. het- aan, en zette het op een schreien. Een onbeteekenend voorval, niet waar, een dat je drie pas verder weer vergeten bent. Maar zoo ging het niet op dien dag. Van dat oogenblik af was het aardige, "het prettige van de wandeling af. Zijn vrouwtje ant woordde slechts verstrooid op zijn opgewiekte opmerkingen of vragen, en spoedig verlangde zij naar huis. Dait was ook geheel tegen haar ge woonte. Meest gingen ze tegen het einde van den middag ©ven naar het concert in de Buiten-Societeit luiste ren, en dronken ten slotte een li keurtje op het hordes van het Grand- I-Iötel. Op straat vroeg hij niet verder, voelend aan haar manier van doen dat zij ergens ontstemd over was, en gezellig bij een zittend op de aardi ge veranda, bracht hij het gesprek weer op het kindje. Het scheen of zij schrikte, eventjes bleef zij pein zend den mooien tuin inzien, toen legde zij opeens haar hoofdje tegen zijn schouder, en barstte in tranen uit. Dat bad hij nu wel het minst van alles verwacht zoo'n besluit van den heerlijken middag bracht hem heelemaal van zijn streek. Hij wist niet hoi© hij haar troostten moest, en bleef sprakeloos zitten, slechts nu en dan, bij wijze van noodschot, uitroe pend „Maar kindje! Maar liefje, hoe heb ik het nou met je". Verder deed hij niets van den schrik dan haar liefkozend door het blonde haar strijken. Ze praaltten er niet verder over! mteuten tefcr w''te Maar 's avonds, toen het donker werd' in het salon, de schemerlamp in den hoek was opgestoken, ging hij in een laag stoeltje hij haar zitten, trok haar zachtjes naar zich. toe en vroeg wat het nu toch geweest was dien middag. Eerst wilde zij er niets van zeggen, het was maar een gril geweest, daf moest hij niet zoo. ernstig opvatten, dat hadden moer jonge vrouwen. Maar eindelijk, nadat hij lang had aange houden, haast gesmeekt had om het hem, haar eigen man, toch te zeggen, toen. kwam het. Ze wist niet wat het was. Maar ze scheen geen takt te heb ben om met kinderen om te gaan. De kleintjes wilden nooit iets van haar weten. Dat was geen uitzondering maar regelzij mocht lief glimlachen of wat lekkers meebrengen, altijd wendden de kinderen zich zoo spoedig mogelijk van haar af of begonnen os schreien. Zij had het op alle mogelijke manieren geprobeerd, maar het ging haar hoe langer hoe moeielijker af. En dat maakte haar zoo ongelukkig. Wat zou dat geven, als zij zelf een kindje kreeg. Zij zou zeker geen goede moe der zijn. Dien avond slaagde hij er naar hij geloofde volkomen.in om dat spook te verdrijven. Maar toen. de dag van hun geluk langzamerhand nader kwam, werd heit oude thema weder opgevat, en zeurde zij erover als over een theorie van noodlottigheid, die ze-, ker zou worden bewaarheid, en waar aan geen ontkomen mogelijk was. Als haar kindje nu eens... en wat zon zij dat verschrikkelijk vinden... zij Hij sprak er eens over met den ouden doktermaar die vatte het geval nie zoo ernstig op. Natuurlijk nietAls men zoo'n zaak eens oppervlakkig be schouwt of ervan hoort vertellen, lijkt, het wel niets. Maar de jónge man be gon e,r vrees, werkelijk vrees voor te krijgen. In de bang© dagen, die aan „liet komen" voorafgingen, geleek hij gesuggereerd door dit denkbeeld, deze ge dachte. En nu hier, iu deze stilte kamer. Tak, tik, tak, tikdeed de veer in de vergulde pendule op den schoor steen. Ploe lang moest hij nog zoo blijven zitten, hoe spoedig zou hij wel licht voor altoos zoo zitten, heel al leen, met het leege stoeltje daar naast hem. Dat kleine haakwerkje daar, 't. was voor een kinderspreitjezou het wel ooit noodig zijn, zon het wel ooit worden afgemaakt. O, als hij haar maar behouden mocht! Desnoods gaf hij zijn illusie, zijn droom van dat geluk, met hun drieën maar op. Maar hij moest niet zonder haar zijn. Hij wist, dat zij een levenselixer voor hem vumde zonder hetwelk hij onmoge lijk leven kon. Daar kwam een stap de~traïTtexf, langzaam, en haast onhoorbaar, gr-dempt. door de dikke loopers. Dat gebeurde in het gewone leven dui zendmaal, en niemand lette erop, Nu meende mj het als een kwaad voortee ken te moeten beschouwen. Dat moest de stap zijn van een ongeluksbode. Tik tik, klonk het aan de deur. Nog voor hij antwoordde kwam liet goede, grijze gelaat van den ouden dokter om den hoek kijkende, en de zoekende oneens allen twijfel weg. Dokter, dokter, mag ik hpen Ja, natuurlijk, beste jongen; t is niets geen buitengewon geval. Maar zoo'n eerste keer denken jullie alle maal, dat ©r wonderlijk akelige din gen moeten gebeuren, 't Is een daad van de natuur, dus het moet goed gaan, buitengewone complicaties bui tengesloten Hij boorde al niet meer, maar was naar boven gesneld, drie, vier treden tegelijk. Bij de slaapkamer stopte hij plotseling, zoo snel, dat hij op zijn been.en wankelde. Binnen was het een groote. afgestreden stilte. Maar die hoorde hij nu niet. Hij had slechts aandacht voor zijn vrouw, die kalm en gelukkig lag te glimlachen. Maar nu was het geen tijd voor intieme oogen taai, vond de baker. Want die hield hem een wolk van een jongen voor. Hij deed een stap voorwaarts en strek te de armen uit, in overgroot geluk. Maar 't kindje nam geen notitie van den jongen vader. Hij zette 't op een huilen, totdat. totdat het weer in moeders arm was gelegd. Toen schreiden zij heiden een traan van vreugdehij ook, niettegenstaan de hij nu schandelijk genegeerd was. En nog wel door een jongen, zijn jon gen, waar hij altijd een zwak voor had gehad.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 8