Rubriek voor Dames.
De verloren Hond,
Licht cu Schaduw.
Eene aardige bezigheid tegen het aan
staande St. Nicolaasfeest of voor her
stellende zieken, die zich niet te veel mo
gen inspannen, is het volgende:
„Een glazen bord of schaal met bijbe-
hoorenden koperen greep om aan den
wand te hangen. Dat bord versiert men
aan den onderkant met de uitgeknipte
papieren bandjes, waarmee tegenwoor
dig de fijne sigaren versierd zijn. Ze
worden daarop met smaak gerangschikt
om precies te weten, hoe men het werk
zal uitvoeren, als het materieel eenmaal
met gom bestreken is.
Nu worden de uitgeknipte versiersels
ongeveer vijf minuten lang in een bord
met water gelegd, om het papier zacht
en buigzaam te maken.
Daarna worden alle stukjes voorzich
tig met een witten doek afgedroogd, op
de rechterzijde met bijzonder goede gom
bestreken en daarna op den onderkant
van het bord vastgeplakt. Men doet het
best in het midden van het bord met het
vastplakken te beginnen.
Ieder stukje moet dadelijk, nadat het
met gom bestreken is, vast tegen het
bord aangedrukt worden om luchtblaas-
jes te vermijden. Is deze versiering
klaar dan wordt over alles weer gom
gestreken en beplakt met papier van
eene of andere sterk sprekende kleur.
De ruimten itusschen de figuren zijn
dan door deze kleur aangevuld.
Laten wij daaraan denken bij de op
voeding onzer kindereu.
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
1 Koude aardappelen kunnen bij het
handenwasschen zeep vervangen. Zij ne
men uitstekend het vuil weg en houden
bovendien de huid zacht.
II. Voor het wasschen van zijden kou
sen moet men nimmer zeep gebruiken,
maar liever lauw water met zemelen.
De kousen moeten niet gewrongen maar
uitgeperst worden en in de schaduw
gedroogd.
De hond snelde, met den neus langs
den grond snuffelend, voort; hij had
zijn meester reedis des morgens vroeg
verloren en nu was het al laat in den
namiddag; maar hij meende nu toch
op het rechte spoor Ite zijn; zijn
vreugdevolle verwachting was in al
zijn bewegingen te lezen. Hij had
den geheelen dag niets te eten gehad
en was uitgeput van angst, vermoeid
heid en honger, doch nu hij zoo hij
meende op het spoor van zijn mees
ter was, vergat hij dit alles.
Maar opeens stond hij st.il, met
j den staart tusschen de pooten en be-
De hoofdkleui-en van de figuren zijndrukt keerde hij zich af van het val-
meest^ood en goud, zeer is aan te be-1 sche sp00r. Op den hoek van een
j straat had hij dal' van zijn meester
velen den ondergrond dan van hel
groen te maken.
Nadait dit werk ool< afgeloopen is, laat "verloren, daar deze toen in een rij
men het geheel een of twee uur drogen,tuig was gegaan. Het was een hoek,
bestrijkt dan het gelveele bord nog eens J waar veel menschen kwamen en gin
gen en ieder naar zijn eigen zaken
met gom en plakt over het. papier een
■stuk laken heen, waarin geen enkel
vouwtje mag zijn.
zich verspreidde.
Nu wordt de koperen hark over het j De hond rook aan die hielen nu van
laken, en den glasrand heengeslagen endeze, dan van genie, hij volgde ze een
eene Keurige wandversiering is gereed", j pMSj ging terug_ sprong behendig
Hoe denkt u over het volgende: jter z,J'de enh* S*"®» te
..Een mijner kennissen vroeg mij mee worden. Hij* keek iedereen braltaal
te gaan naar een magazijn om een ta-1 aan en werd niet boois als hij een tik
feikleed te koopen. Ik wist, dat zij op 0f een Schop kreeg in dien maal-
haar verjaardag een nieuwe toilettafel
gekregen had en vond het dus heel na
tuurlijk, dat zij die met een nieuw
Meed wilde versieren.
Zij vroeg in den winkel verschillende
Meeden van 2 el lengte op zicht. De
winkelier kwam met een groot pak
Meeden aantorsen, die echter geen van
alle de gewemschte lengte hadden. Zich
naar mij toekeerende zei ze: „Deze kun
nen niet dienen, de tafel is 2 el lang."
„Wel neen", antwoordde ik nu opmerk
zaam gemaakt, ,,ze is 1 1/2 el lang."
Maar zij fluisterde achter den rug van
den man: „Hou je stil, ik zei dat alleen,
omdat ik alles zien wil, dan kan ik een
nieuw patroon uitzoeken en de naaister
het thuis zelf maken.
Ik was verbluft over zooveel brutali
teit, maar nog meer geërgerd over zoo
veel, gemis aan fijn gevoel. Ik noemde
haar een onbarmhartigen plaag voor den
winkelstand. Zij lachte om mijn zooge
naamde weekheid!
Nog eens: „Hoe denkt u er over?"
Ofschoon op het uiterlijk niet te veel j
gelet mag worden, is het toch zeker
waar, dat „goede manieren" een niet
licht te overschatten gids op de levens
reis is. Wij doen onze boodschappen in
een vreemde stad; den eersten winkel
verlaten we ontevreden met de belofte
aan ons zelve, dat ze ons daar niet weer
zullen snappen, terwijl we den tweeden
winkel heel voldaan verlaten en de be
lofte afleggen een volgenden keer daar
weer heen te gaan. Wat is de reden
daarvan? Meestal eenvoudig de goede of
minder .goede manieren van een der
winkeljuffrouwen.
Dat kleine staaltje is een bewijs, hoe
wij zonder er dikwijls zelf op te letten
den voorkeur geven aan iemand met
goede manieren.
En niet alleen voor winkeljuffrouwen,
maar voor ieder, in welk vak ook is het
bezit van goede manieren van groote,
practische waarde.
Hij volgde hem op de hielen en
hield zich in de schaduw, terwijl zijn
oogen onafgewend op den rug van
den man gevestigd bleven om, als hij
omzag, weg te snellen; maar de man
zag hem niet, tot hij zijn woning be
reikt had, die een mijl buiten de stad
lag. Hij ging waar een eenzaam huis,
omringd door pijnboomen, waarvan
geen van de vensters verlicht was en
haalde een sleutel uit den zak, waar
mede hij de deuropende; toen eerst
zag hij den hond.
Hij keek hem vragend aan en de
hond deed het ook met smeekende
bilkken, terwijl zijn staart in grootte
kringen, als om vergeving vragend,
zich bewoog.
De maan scheen en was vol, zoo
dat de twee elkander goed konden
zien. Beiden, de man en de hond wa
ren van goed ras; de hond zag een
jongen man, wel in afgedragen klee
deren, maar die hij als een gentle
man droeg. De man zag een hond,
met donker goudgeel haar, wiens zui
ver bloed zich in alle lijnen en bewe
gingen van zijn welgevormd lichaam
verried.
De man floot, de hond drukte zich
nog dichter tegen hem aan en in zijn
blikken was iets vrouwelijks te be
speuren. De man stond stil en streel
de den hond, toen trad hij het huis
binnen, floot opnieuw en de hond
volgde hem op den voet.
Dien avond lag' de hond op een
oud kleedje voor het haardvuur;
maar hij was onrustig, want zijn
nieuw,© meester deed iets dat hem
hinderde. Hij zong en had een prach-
tigen tenor, maar de hond werd door
muziek altijd onaangenaam aange
daan. In den beginne jankte hij,
maar toen de man zei, dat hij stil
moest wezen, weerstreefde hij niet
meer en gaf alleen zijn ongenoegen
te kennen door het rollen van zijn
oogen en de drifltige beweging van
zijn ooren, bij ieder nieuw vers.
De hond had een goed maal gehad
hij had zelfs meer gegeten dan de
man. Er was overvloed van hout op
den haard geworpen, schoon de
voorraad niet groot meer was, maar
de zanger had het optimisme van
een moedige ziel, die, waar hij den
strijd tot het uiterste doorze|t, het
denkbeeld van er in onder te liggen
niet kan verdragen zonder een ge
voel van schande.
Hij was een groot zanger: met mu-
zikalan aanleg geboren en met een
schoone stem, had hij hard gestu
deerd en gewerkt en hij was er zeker
van, dat te eeniger tijd de materieele
vruchten er van de melk en de
honing van den voorspoed zijn
deel zouden zijn. Intusschen bezat
hij nu slechts zijn stem en zijn pia
no en zoolang er nog hout was, zou
hij helt haardvuur lustig laten bran
den en zoolang hij nog een korst
brood had, zou hij die deelen met
den hond die honger leed.
Nu eu dan- hield de man even op
met zingen om den hond te liefkozen
en hem vriendelijk toe te spreken en
de hond keek hem aan met een dank
baarheid, te grooter, daar hij haar
niet uitspreken kon.
Het was reeds middernacht, toen
I men voetstappen hoorde en er aan de
deur gescheld werd. De hond vloog
overeind en begon woedend te blaf
fen; hij stond gereed om een geheel
leger aan te vallen, ten einde den
man, dien hij nog slechts enkele uren
kende, te beschermen. In dit geval
echter zou hij niet met een vijand,
die de veiligheid van zijn meester in
gevaar bracht te doen hebben gehad,
maai' met een vriend, die hem rijk
dom en eer bracht.
Toen de man de kamer weer bin-
stroom van menschelijke wezens. De
hond zonder meester geleek het li
chaam zonder ziel. Zonder zijn mees
ter was hij zelfs geen hond, maar
een verstandig iets, dat ronddwaalde
en gezonken was beneden het peil van
vernuft, dajt hij van zijn voorouders
geërfd had.
Hij huilde nu en dan, maar zóó I
vreemd, dat andere honden het niet
zouden begrepen hebben. Hij drukte
zijn neus telkens tegen den grond,
maar de reuk van verschillende spo
ren, dien hij gewaar werd, vermeer
derde zijn wanhoop, verdoofde hem.
als het ware en beroofde hem van zijn
gewone scherpzinnigheid. Hij rende
beurtelings dan de een, dan den an
der na; en als hij een stem hoorde,
die hem bekend voorkwam, dan klop
te zijn hart en met één sprong snelde
hij op' den eigenaar er van toe...
maar nooit was het zijn meester.
De lichten in de stad waren uitge
daan en de nacht viel; op den hoek
der straat bewogen zich ttwee .stroo
men van menschen naar de rechter-
en linkerzijde en allen snelden voort
vol verlangen naar het huiselijk dak
•naar voedsel, vuur en licht.
Wanhopig was de hond, toen zijn
oogen vielen op een man, die om den
hoek van de straat kwam en hij be
sloot hem te volgen. Hij wis|t wel,
dat het zijn meester niet was, maar
er was iets aan hem, dat het gevoel
van aanhankelijkheid, hetwelk hon
den eigen is, opwekte. Hij wiSit, dat
het een mensch was, die van honden
hield.
De illuminatie van1 den Bosporus,
bij gelegenheid van den jongsten ver
jaardag van de troonsbestijging van
den sultan, is de aanleiding geweest
toit één van de ernstigste branden,
die sedert jaren in die streek zijn
voorgekomen. Het gebeurde te Bei-
kos. een dorp aan de Aziatische zijde
van den Bosporus, vlak tegenover
Tlwapia, waar de zomerkwartieren
van de vreemde gezanten gevestigd
zijn. Beikos is een schilderachtig
dorp, dat niet alleen beroemd is .om
de zuiverheid en den overvloed van
zijn bronnen, maar ook om heft antie
ke, marmeren bouwwerk, dat ge
bouwd is over de bron die het dorp
van water voorziet. Een inscriptie
Brïsstd.
in vergulde letters vermeldt den
I naam van den schenker, Saiid Ishak
I Agha, directeur-generaal van de dou-
anen, en deelt mede, dat hij deze fon-
l te in oprichtte in 1109.
j In de baai van Beikos zijn het En-
I gelsche oorlogsschip „Scout" en het
Fransche „Vantour" gestationneerd.
I Kort na het uitbreken van den brand
landden detachementen ma/fcrozenvan
deze bodems. Kort daarna voegde
j zich bij hen een detachement van de
„Tauros", een Oostentrijksch schip.
I Met de Turksche brandweermannen
j bestreden de matrozen de vlammen
met kleine handspuiten. De beroemde
fontein leverde het bluschwater,doch
daar. de Turksche spuiten geen zuig-
pijpen hebben, moesten de spuiten
gevoed worden uit bakken, die aan
do fontein gevoed werden.
Bij het blusschen van ©en brand in
Turkije schijnt iedereen zijn best te
doen, zoo hard mogelijk te schreeu
wen. Het meeslt onderscheidt zich in
dit opzicht een deel van de brand
weer, dat bestaat uit mannen, die ge
wapend: zijn met ijzeren haken, om
gevaarlijke muren om te halecn.
De brand was hier uitgebroken in
eenige huizen in de onmiddellijke na
bijheid van de fontein, die eenigen
tijd ernstig bedreigd werd. Eersit na
dat een aantal houten huizen waren
omvergehaald, kon het vuur ge-
bluscht worden.
nentrad en een kouden luchtstroom
van buiten meebracht, straalde zijn
gelaalt en jubelde hij luid1. De tenor
van de opera had zijn betrekking op
gezegd) en het bestuur ervan had hem
die plaats aangeboden.
Hij vertelde dit aan den hond bij
gebrek aan éen anderen toehoorder
en de hond ging op de achterpooten
staan zooals een mensch in opgewon
denheid, door vreugd' veroorzaakt,
zijn armen omhoog strekt; hij plaaJts-
te zijn voorpooten op de schouders
van den man en ging het jeugdige ge
laat likken. Toen ging de man voor
d© piano zitten en zong telkiens weer
opnieuw zijn rol in de opera en de
hond jankte slechts eens heel zacht
jes enging toen naar zijn kleedje,ter
wijl zijn ooren kalm bleven liggen.
Dien nacht ving de gouden eeuw
voor den man aan en de hond deelde
er in. Zijn meester was wel een wei
nig bijgeloovlg en hield zich aan een
oud zeggen, dat als een hond iemand
volgde, dit hem geluk aanbracht; hij
hield bovendien van dieren en had
nu eenigermate een gevoel van ver-
plichting'aan zijn hond.
In de dagen van het leven van
weelde, die nu volgden, liep de hond
altijd voor den man uit als deze
wandelde; hij reed met hem in het
rijtuig, met zachte kussens naar het
operagebouw en sliep daar in de
kleedkamer van zijn heer, waar hij
nu en dan de tonen der muziek en
de toejuichingen hoorde. Soms wilde
hij afkeurend janken, als de klank
van een hoogen toon zijn oor bereik
te. De hond hield' van den man om
zijns zelfs wille en datgene wat de
zen lof en eer bij de menschen be
zorgde, was voor hem een beproe
ving; hij beminde hem niet om zijn
genie, maar in weerwil daarvan.
De' hond ontwikkelde zich intus
schen bij dif goede levenltje tot zijn
volle schoonheid en kracht. Zijn vel
wa9 zacht als satijn; hij was welge
daan als een voedsterling van waar
deering en een goeden pot; maar er
zouden nog betere dagen voor hem
komen.
Op zekeren dag bracht de tenor
eene echtgenoote in zijn woning en
toen ondervond de hond voor het
eersit in zijn leven, wat het zegt de
lieveling van een vrouw te zijn. Hij
kreeg een grooten strik van blauw
zijden lint en een zilveren halsband,
dikwijls had hij een geur van viool
tjes in zijn haar.
De jonge vrouw was aanbiddelijk
schoon- en de aanraking van haar
kleine, zachte hand bracht den hond
al in verrukking en daarbij: zij zong
niet, maar sprak tegen hem en prees
hem met zulke vleiende woordjes,
dat hij de gewoonte aannam haar
met verliefde blikken aan Ite zien en
zijn pootje haar vaak toestak, om een
liefkozing af te smeeken.
Toen hij tot besef van zijn waardij
kwam, verdween zijn kruiperigheid;
hij was zeker van zichzelven en van
de liefde, die hij inboezemde, kortom
hij was een gelukkige hond op één
zaak na. In zijn slaap zocht hij al
tijd naar zijn verteren meester en hij
kwam nooit op straalt, of zijn neus
ging naar den grond1, om het oude,
zoo goed beleende spoor te zoeken.
Op zekeren dag, toen hij al twee
jaar bij zijn nieuwe vrienden geweest
was, vond hij hem wierkelijk. Het rij
tuig van zijn meesteres stond op haar
Schetsen van DEKA.
Ten goede gekeerd.
Hoe duidelijk stond die dag hem
voor den geest., terwijl hij beneden zat
te wachten, in de verlaten, wanorde
lijke huiskamer tot het eerste teeken
van leven of dood? van boven
zou worden gehoord.
't Was een paar maanden na hun
huwelijk, en de kalme, weldadige hui
selijkheid bracht zijn onstuimig jong
hart. dat pas nog zoo wild had ge
klopt in het brassend studentenleven
tot vredige rust. Zij waren, "t was op
een Zondag wat gaan wandelen, in 't
mooie bosch-park. bij de stad. Z n
vrouwtje zag er zóó lief uit in het zil
ver-blanke zomerkleed, dat hij de
oogen haast niet van haar Kon af
wenden. en zoo nu en dan, als in ge
dachten of quasi omkijkend, een paar
pas achterbleef, om het gracievolle
figuurtje gade te slaan. Watt was zij
jong en fleurig en mooi. D.w.z. mooi
is de eigenlijke beteekenis van het
woord niet. Waarschijnlijk zou zij
helt in een schoonheidswedstrijd heb
ben moeten afleggen, want zij vol
deed volstrekt niet aan de strenge
eischen die hij zich nog herinnerde,
uilt den tijd, toen hij de Griekache
bouwkunst op de Academie ook zoo
wat bestudeerde. Maar zij had een
aanvallige beminnelijkheid van doen,
innam en hem al spoedig had inge
pakt.
Op een oogenblik zag hij haar voor
overbuigen naar een lieve, kleine ba
by, een dik, mollig kereltje, dat met
alle inspanning van zijn jonge krach
ten voortwaggelde aan de zijden lin
ten, waaraan het kindermeisje hem
ophieldi. Dat trof hem! Want als ze
wel eens over kinderen gepraat had
den, was er altijd een soort van gere
serveerdheid plotseling over haar ge
komen. Ze had dan gedaan alsof dat
onderwörp haar weinig belangstel
ling inboezemde of geneerde. Dat had
hem dan wel een oogenblik pijn
gedaan, maar niettegenstaande zijn
haast nog jongensachtige ongevoelig
heid op het punt van vele ernstige
zaken, was dit al lang een groot ver
langen voor hem geweest, zoo'n lief
rose kindje het zijne te mogen noe
men, te stoeien mdt een schalksch,
lief kereltje of meisje, nu ja, een
meisje zou ook heel goed zijn.
En nu opeens dat vriendelijke, be
langstellende neettbuigen van zijn
vrouw naar het kindje. Hij had oven,
heel even maar, geglimlacht. Ah zoo,
kwam dus haar vrouwelijk gevoel bo
ven, Zoo langzamerhand passeerde
zij dus toch ook den jonge-meisjes-
tijd, waarin het meest wordt gedaan
voor en het meeslt wordt gehouden
van'mooie snuisterijen en kleeren,
enz. Maar hot kindje, zoo dwaas,
dat tot dusver kraaiend van pleizier
vooruit was getippeld, trok toen de
vreemde dame het aansprak, eens
klaps een pruilend lipje, het ötom-
T-.pld'e achteruit. het-
aan, en zette het op een schreien.
Een onbeteekenend voorval, niet
waar, een dat je drie pas verder weer
vergeten bent. Maar zoo ging het
niet op dien dag. Van dat oogenblik
af was het aardige, "het prettige van
de wandeling af. Zijn vrouwtje ant
woordde slechts verstrooid op zijn
opgewiekte opmerkingen of vragen,
en spoedig verlangde zij naar huis.
Dait was ook geheel tegen haar ge
woonte. Meest gingen ze tegen het
einde van den middag ©ven naar het
concert in de Buiten-Societeit luiste
ren, en dronken ten slotte een li
keurtje op het hordes van het Grand-
I-Iötel. Op straat vroeg hij niet verder,
voelend aan haar manier van doen
dat zij ergens ontstemd over was,
en gezellig bij een zittend op de aardi
ge veranda, bracht hij het gesprek
weer op het kindje. Het scheen of
zij schrikte, eventjes bleef zij pein
zend den mooien tuin inzien, toen
legde zij opeens haar hoofdje tegen
zijn schouder, en barstte in tranen
uit.
Dat bad hij nu wel het minst van
alles verwacht zoo'n besluit van
den heerlijken middag bracht hem
heelemaal van zijn streek. Hij wist
niet hoi© hij haar troostten moest, en
bleef sprakeloos zitten, slechts nu en
dan, bij wijze van noodschot, uitroe
pend „Maar kindje! Maar liefje, hoe
heb ik het nou met je". Verder deed
hij niets van den schrik dan haar
liefkozend door het blonde haar
strijken.
Ze praaltten er niet verder over!
mteuten tefcr w''te
Maar 's avonds, toen het donker
werd' in het salon, de schemerlamp
in den hoek was opgestoken, ging hij
in een laag stoeltje hij haar zitten,
trok haar zachtjes naar zich. toe en
vroeg wat het nu toch geweest was
dien middag.
Eerst wilde zij er niets van zeggen,
het was maar een gril geweest, daf
moest hij niet zoo. ernstig opvatten, dat
hadden moer jonge vrouwen. Maar
eindelijk, nadat hij lang had aange
houden, haast gesmeekt had om het
hem, haar eigen man, toch te zeggen,
toen. kwam het. Ze wist niet wat het
was. Maar ze scheen geen takt te heb
ben om met kinderen om te gaan. De
kleintjes wilden nooit iets van haar
weten. Dat was geen uitzondering maar
regelzij mocht lief glimlachen of wat
lekkers meebrengen, altijd wendden de
kinderen zich zoo spoedig mogelijk van
haar af of begonnen os schreien. Zij
had het op alle mogelijke manieren
geprobeerd, maar het ging haar hoe
langer hoe moeielijker af. En dat
maakte haar zoo ongelukkig. Wat zou
dat geven, als zij zelf een kindje
kreeg. Zij zou zeker geen goede moe
der zijn.
Dien avond slaagde hij er naar hij
geloofde volkomen.in om dat spook
te verdrijven. Maar toen. de dag van
hun geluk langzamerhand nader
kwam, werd heit oude thema weder
opgevat, en zeurde zij erover als over
een theorie van noodlottigheid, die ze-,
ker zou worden bewaarheid, en waar
aan geen ontkomen mogelijk was. Als
haar kindje nu eens... en wat zon
zij dat verschrikkelijk vinden... zij
Hij sprak er eens over met den ouden
doktermaar die vatte het geval nie
zoo ernstig op. Natuurlijk nietAls
men zoo'n zaak eens oppervlakkig be
schouwt of ervan hoort vertellen, lijkt,
het wel niets. Maar de jónge man be
gon e,r vrees, werkelijk vrees voor te
krijgen. In de bang© dagen, die aan
„liet komen" voorafgingen, geleek hij
gesuggereerd door dit denkbeeld, deze
ge dachte. En nu hier, iu deze stilte
kamer.
Tak, tik, tak, tikdeed de veer in
de vergulde pendule op den schoor
steen. Ploe lang moest hij nog zoo
blijven zitten, hoe spoedig zou hij wel
licht voor altoos zoo zitten, heel al
leen, met het leege stoeltje daar naast
hem. Dat kleine haakwerkje daar, 't.
was voor een kinderspreitjezou het
wel ooit noodig zijn, zon het wel ooit
worden afgemaakt. O, als hij haar
maar behouden mocht! Desnoods gaf
hij zijn illusie, zijn droom van dat
geluk, met hun drieën maar op. Maar
hij moest niet zonder haar zijn. Hij
wist, dat zij een levenselixer voor hem
vumde zonder hetwelk hij onmoge
lijk leven kon.
Daar kwam een stap de~traïTtexf,
langzaam, en haast onhoorbaar,
gr-dempt. door de dikke loopers. Dat
gebeurde in het gewone leven dui
zendmaal, en niemand lette erop, Nu
meende mj het als een kwaad voortee
ken te moeten beschouwen. Dat moest
de stap zijn van een ongeluksbode.
Tik tik, klonk het aan de deur. Nog
voor hij antwoordde kwam liet goede,
grijze gelaat van den ouden dokter
om den hoek kijkende, en de zoekende
oneens allen twijfel weg.
Dokter, dokter, mag ik hpen
Ja, natuurlijk, beste jongen; t
is niets geen buitengewon geval. Maar
zoo'n eerste keer denken jullie alle
maal, dat ©r wonderlijk akelige din
gen moeten gebeuren, 't Is een daad
van de natuur, dus het moet goed
gaan, buitengewone complicaties bui
tengesloten
Hij boorde al niet meer, maar was
naar boven gesneld, drie, vier treden
tegelijk. Bij de slaapkamer stopte hij
plotseling, zoo snel, dat hij op zijn
been.en wankelde. Binnen was het een
groote. afgestreden stilte. Maar die
hoorde hij nu niet. Hij had slechts
aandacht voor zijn vrouw, die kalm en
gelukkig lag te glimlachen. Maar nu
was het geen tijd voor intieme oogen
taai, vond de baker. Want die hield
hem een wolk van een jongen voor.
Hij deed een stap voorwaarts en strek
te de armen uit, in overgroot geluk.
Maar 't kindje nam geen notitie van
den jongen vader. Hij zette 't op een
huilen, totdat. totdat het weer in
moeders arm was gelegd.
Toen schreiden zij heiden een traan
van vreugdehij ook, niettegenstaan
de hij nu schandelijk genegeerd was.
En nog wel door een jongen, zijn jon
gen, waar hij altijd een zwak voor had
gehad.