Rubriek yoor Dames. Licht en Schaduw. Bet is zoo aardig dagelijks met kin deren om te gaan, maarook, wat is kinderopvoeding toch moeilijk! Zoo lang de kindexen nog niet naar school gaan is het moeilijk, maar wanneer de school een groot deel der opvoe ding overneemt wordt het nog lasti ger. De ouders en onderwijzers kunnen niettegenstaande beiden de beste be doelingen hebben, in lijnrechte tegen stelling met elkaar handielen en wat wordt dlan voor liet kind de keuze moeilijk. Zoo had ik bet laatst met mijn jongen over klikken. Zou je graag een spion willen zijn? vroeg ik hem. Ajakkes noen, was zijn ant- oord, dat is een flauwert, hij vertelt alles over. Juist daar wou ik je maar hebben, dat vind ik ook zoo leelijk. .,Ja, maar ziet u, moeder, ik meen als een jongen, die veel sterker is dan je zelf bent, je nu altijd plaagt en ruzie zoekt en je wilt hem wel geven, maar je moet het altijd verliezen, is het dan zoo erg om dat aan mijnheer (den onderwijzer natuurlijk) te vertel len? Daar zat ik met mijn mond vol tanden. Klikken, hij wist het, moeder had er bijzonder tegen. De raad van moeder was altijd geweest: ..Nooit begin\en te vechten, jongens, maar als anderen te lijf gaan, sla dan maar flink terug; iedere jongen mag dan zijn eigen rechter zijn. Dat geval werd echter moeilijk, want mijn heer had gezegd: Een jongen, die last van een anderen heeft, mag niet te rugslaan, maar moet het aan mij to men vertellen! Daar stond mijn jeug dig menschje voor een moeilijk dilem- na. Hij' zei miet onbetwistbare logica: ,,Nu heb ik dés maar te kiezen: straf krijgen of een klikker zijn". Moeder antwoordde niets, want eer lijk gezegd, zij wist in haar hooge wijsheid niet, wat. Tot den jongen zeggen: ,,Nu, vertel het dan maar aan mijnheer". Hé neen, het stuitte m?" zoo tegen de borst, de lust tot klikken, d'ie toch ieder kind al min of meer eigen is, aan te wakke ren. Of zeggen: ..Toch er maar op inslaan", en op die wijze dén jongen mischien tot mishandeling aanzetten, omdat hij het gewoon met de vuisten niet win nen kon. Bovendien den jongen tot onge hoorzaamheid aanzetten tegen zijn oiid'erwijzer. die zeer hoog bij hem aangeschreven staat. Dat durfde ik ook niet aan. Den on derwijzer gaan spreken en vragen of hij niet beter vond. dat de jongen zijn eigen rechter was. terwij] ik inzag, hoe zoo'n onderwijzer onmogelijk het vechten aan kan moedigen, waar het zoo dikwijls verboden wordt? Ik stond er voor. ik dacht en dacht en ik zweeg in alle talen; mijn jongen was onvoldlaan. En zoo komen er honderden gevallen in de kinderopvoe ding voor; ieder geval is weer op zich zelf staand en brengt zijn eigenaardi ge moeilijkheden mee, Het beste is. geloof lii nog maar, de kinderen in 't algemeen den rechten weg aan te wij zen en ze dan de bijzondere gevallen zooveel mogelijk zelf te laten afhan delen. Ondervinding is de beste leer meesteres en voor de opvoeders geldt ook vooral de gulden opmerking: „pas trop de zèle". Dat dacht ik nog, toen een kennis mij laatst vertelde, dat zij zoo'n roeping in zich voelde tot op voeding van een kind; zij had daarom een meisje bij zich in huis genomen. Zij had veel over opvoeding gedacht en gelezen en haar plan was nu eens al haar krachten te wijden aan dat, doel. Een edel doel, voorzeker, men kan niets mooiers wenschen en toch... kon ik 't helpen? een gevoel van me delij dien voor dat voorwerp van voort durende zorg bekroop mijn hart. Stel selmatig opvoedenbrr... dat geeft mij altijd een koud gevoel. ,,Pas trop de zèle". HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. Roet op het vloerkleed kan ge makkelijk verwijderd worden, door er fijn zout op te strooien en het dan met den stoffer af te vegen in de richting van den schoorsteen. II. Wanneer die melk teekenen geeft die. aanbrandén doen vermoeden, moet ze direct worden overgegoten in een kan en in een tijl met koud1 water ge zet worden, totdat de melk is afge koeld. Daarna zal de melk niet meer aangebrand' smaken. III Om het stof rondom de knoopen van leeren zittingen te verwijderen, moet men eens of tweemaal per week rondom de knoopen met een blaas balg blazen, het stof vliegt er dan uit zonder het leer tebeschadigen. Op dit oogenblik trad mijnheer Ler- bais binnen. Het rijtuig staat voor, zei hij, het is al vijf uur, zijt gij klaar? Laat ons den tijd om ons teklee- den, bromde schoonmama. Ik wacht niet, ik vertrek zon der u. Dat zoudt ge graag doen, ik weet het wel, antwoordde de bemin nelijke vrouw, doch ik zal u die vreugde niet verschaffen. Dat zou de eerste zijn, zei Ler- bais lakoniek. Na eenige oogenblikken namen alle vier in het rijituig plaats en men ver trok. Toen men Sainlt-Laurent-du- Pont achter den rug had, werd de weg bergachtig en om het paard te hulp te komen, stapte Lerbais uit het rijtuig. Men ging door een groolt bosch en Lerbais wrong zich door het struik gewas om een stok af te snijden. Plotseling bevond hij zich tegen over een individu, die allesbehalve goede bedoelingen scheen te hebben. Lerbais wilde wegloopen, maar de onbekende versperde hem den weg en liet een dolk zien. Indien gij een kik geeft, dood ik je als een hond, zei hij. Wat moet gij? vroeg Lerbais. Je geld en je juweelen, zei de baanjsifcrooper. Tracht niet te vluch ten, of ik plant mijn mes in je keel. Lerbais gehoorzaamde. Hij gaf zijn portemonnaie aan den roover. Dat is niet alles, zei deze, ge hebt nog een horloge. Dat is eep souvenir, antwoord de Lerbais, laat het mij behouden. Gij hebt geld genoeg om een an der te koopen, zei de dief, geef mij het horloge en den ketting. Lerbais gehoorzaamde zuchtend. De dief eichte daarna, dat hij hem zijn dasspeld, zou geven. En ook je ring, vervolgde de roover. Laat hem mij, smeekte Lerbais, hij heeft geen groote waarde en ik ben er zeer aan gehecht. Zooveel praatjes niet, vlug! be val de baanstrooper. Het is een geschenk van mijn vrouw, hernam de koopman. Voor alle anJtwoord dreigde de dief hem met zijn dolk. Lerbais trok den ring van zijn vin ger en de schelm maakte zich er meester van. Is het nu goed? vroeg de arme man. Gij hebt een nieuwen hoed, be merkte de roover., de mijne is uit de mode, laten we ruilen. De koopman moes-t zich in den ruil schikken. Ik'moet ook je jas hebben, de mijne ia versleten. En daar mijnheer Lerbais aar zelde, zei de dief: Vlug een beeltje, ik heb geen tijd om te wachten, hier is mijn jas. Zij wisselden van kleedingstuk. Zijt ge nu voldaan? vroeg Ler bais. Da roover knikte bevestigend. En nu, zei hij, tracht mij niette volgen, dat zou je kunnen berouwen. Dit zeggende verdween hij in hat bosch. Het paard vervolgde steeds zijn weg, mevrouw Lerbais keek in het rond, verwonderd' haar man niet te zien. 't Is zonderling, zei ze, wat kan hij zijn gaan doen? Ik heb hem in het bosch1 zien gaan, verklaarde de schoonmoeder. Maar ik zie hem niet terugko men. Ba, zijn eigen schuld, merklta de schoonmoeder scherp op, wat loopt hij als een schooljongen door de bosschenlJe man zal nooit ernstig worden, ik heb het je altijd wel ge zegd. Ilc smeek u, begin nu niet op nieuw. Beleedig je moeder nu maar! Ik beleedig u niet. Kinderen zijn ondankbare we zens. 1 Hij komt niet iterug, ik maak mij ongerust. Het kleine meisje begon te schreien. Toen mijnheer Lerbais van den roover ontslagen was, haastte hij zich weer op den weg te komen; hij liep wat hij kon, om het rijituig in te halen. Ik zie nog altijd mijn man niet, zei mevrouw Lerbais, ik zie alleen een slecht gekleed individu, die daar Lerbais zwaaide met zijn zakdoek, ten toeken om stil' te houden. Dat individu wenkt, men zou zeggen, dat hij ons bedreigt, zei me vrouw Lerbais, die haar man in zijn nieuw kostuum niet herkende. De eene of andere boosdoener, voegde de schoonmoeder er bij. En mijn man komt nielt terug, riep mevrouw Lerbais. Ik heb het wel gezegd', hernam de schoonmama, dat men beter deed' een diligence te nemen, maar men luistert niet naar mij. Nu zijn wij aan diezen en moordgespui's overgele verd. Hij komt al dichter bij, hiji maaklt nog meer gebaren, zei me vrouw Lerbais, laten we vluchten. Zij legde de zweep over 't paard', dat in galop voortre-nd'e. Mijnheer Lerbais zwaaide met zijn hoed en maakte wanhopige ge baren. Men zou zeggen, dat hij ons roept, hernam mevrouw1 Lerbais, het paard inhoudend, wellicht is mijn man iets overkomen en komt hij ons waarschuwen. De vagebond naderde meer en meer Hij wil ons aanvallen! schreeuw de de schoonmoeder. Eindelijk had mijnheer Lerbais 't rijtuig ingehaald. Wat wilt ge? vroeg zijn vrouw, be vend van angst. Herkent gij' mij niet? vroeg hij. Gij, in- die kleeren? Wat beltee- kent dat? Mijnheer Lerbais steeg in het rij tuig, hij kon geen woord zeggen, zoo zeer was hij buiten adem. Wat heb je met je hoed en je jas gedaan? vroeg zijn vrouw. Gij zoudt nooilt raden, wat mij is overkomen, zei Lerbais. Ik was in het boisch omi een stok te snijden, toen ik werd aangevallen Hij verhaalde zijn avontuur. Het is nergens meer veilig, zei zijn vrouw indien men van huis durft gaan, wordt het huis geplun derd, gaajt men wandelen, dan wordt men, zelf uitgeschud. Dat is niet te verwonderen, her nam Lerbais, dat is het gevolg van de dwaze teerhartigheid, waarmede men tegenwoordig dieven en moor denaars behandelt, Men woejfc niet' meer wat uit te denken, om het dlien lieden zoo aangenaam mogelijk te- maken; eiken dag maakt men nieuwe wetten, om de misdadigers etebevoor- deelen. De gevangenissen zijn palei" zen, de moordenaars worden belter behandeld dan de soldaten en zijn gelukkiger dan de fatsoenlijke werk man, die dag en nacht moet zwoegen om zijn gezin te onderhouden. Na deze ontboezeming stale" Ler bais zijn hand in d'en zak van zijn jas en haalde er een voorwerp uilt, dat niets anders was dan zijn porte monnaie. Hij voelde opnieuw in den zak en haalde achtereenvolgens zijn horloge zijn ketting en zijn dasspeld1 tevoor schijn; in den andéren zak vond hij zijn ring, en verder nog een armband twee portemonnaies en een porte feuille. In zijn haast had de vagebond, toen zij van kleeren verwisselden, verge- De dief bestolen. Sedért lang had1 Georges Lerbais, koopman te Grenoble,'t plan met zijn vrouw, zijn schoonmoeder en zijn dochlter, een blondinetje van elf jaar, een bezoek aan die Grande Chartreu se te brengen. Op een heeten Juli- Zondag besloot hij zijn plan ten uit voer te brengen. Hij huurde een paard en een rijtuig en het vertrek werdl op vijf uur in den morgen vastgesteld1. Om vier uur was iedereen reeds op. Terwijl mevrouw Lerbais de toe bereidselen voor de reis maakte, spuwde haar moedér, die haar schoonzoon niet kon lijden, haar gal uit en bevitte het uitstapje, ofschoon zij er heimelijk zeer blij mee was. Mevrouw Lerbais en haar dochter tje gaven openlijk uitleg aan haar vreugd, terwijl de schoonmama maar Steeds mopperde en keef. Wat een lichtzinnige man heb je zei ze; hij zal je door zijn verkwis tingen nog op straat zetten. - Men mag zich toch ook wel eens verstrooien, zei mevrouw Lerbais, we zitten het heele jaar opgesloten. Men kan een uitstapje maken zondeT een rijtuig te nemien. We zouden zeker te voet naar Chartreuse moeten gaan. - Wij zouden de diligence kun nen nemen; maar neen, mijnheer huurt een span. - DaJt is beter dan in zoohi bak opgehoopt te zitten, zeida mevrouw Lerbais. nu zijn wij onder elkaar. Had George anders gedaan, dan zoudt ge er u het eerst over beklaagd hebben. Zeg maar ronduit, dat je man terwille van mij zijn geld dwaas ver kwist. ïk rijd ook liever in een rijtuig dan in een omnibus, zei heft meisje. - Natuurlijk, gij zijt het even beeld van je vader, antwoordde de schoonmoeder scherp. Men zou zeg gen, dat gij millionnair zijt. Waarom moppert gij altijd, grootmama? vroeg hét meisje. Mopperen! Dat woord heb je ze ker van je vader geleerd! De expeditie tegen den „Gekken Mullah' rrïS'EtK' Somali-krijgers in afwachting van een aanval Het is nu vier of vijf maanden gele den, dat de Engelsche kolonel Swayne, wien de leiding van de expeditie tegen den zoogenaamden „Gekken Mullah" die aan het hoofd van een groot aantal partijgangers in Somaliland, aan de oostkust van Afrika, zich nog altijd blijft verzetten tegen de Britsche heer schappij, is toevertrouwd, zijn strijd krachten samentrok te Burao, en aan. zijn regeering kennis gaf, dat alles ge reed was voor een gecombineerde be weging met de bevriende stammen te1- gen den „Gekken Mullah". De Britsche strijdmacht, die oor spronkelijk bestond uit Somali-inboor- li ngeri en zwarte troepen, uit andere doelen van Afrika, werd nog versterkt met. een Engelsch regiment. Tot dusver is alleen bericht ontvan gen van eenige botsingen van weinig belang mot den „Gekken Mullah." De platen geven afbeeldingen van Somali-troepen, die aan Engelsche zij de vechten. De zwarte krijgers zitten in loopgraven in afwachting van een aanval van den vijand. Somali-kiijgers in 'èeft loopgraat. Schetsen van DEKA. 'n Twintigje. Veel konden oude Bart, de tuinier en. zijn vrouw zich niet veroorloven. Maar doordat hij geregeld werk had op de groote buitenplaatsen van de streek, en hun huwelijk niet met kinderen gezegend was, waren ze toch in even betere omstandigheden dan de meesten van hun slag. Dat bekenden ze ook genoegelijk. Bart en zijn vrouw hadden goddank een op gewekte, vro olijke natuur. Ze geno ten niet niet een huilend' gezicht, al maar klagend over de slechlte tijden. „Ik weet wel, dat het me goed gaat, placht Bart altijd te zeggen als 'tge sprek er zoo es opkwam. Welzeker, we kunnen ons best redden, 't Zaakje loopt als gesmeerd. Gebrek hebben we nooit hoeven te lijden. En daar zijn we dankbaar voor." Toch kwam 't is gek, maar zoo is nou eenmaal de kringloop der din gen uit die vergenoegdheid' de on tevredenheid voort Kijk, dat kwam zoo. Tot de uitingen van welgesteldheid behoorde ook het wekelijksch 'kaart- avondj.e. Hoewel hij noch zijn vrouw „perfecten" waren, en zij niet veel meer hadden geleerd dan het a.b.c., beschikten zij toch over zooveel ge zond verstand en zooveel doorzet tingsvermogen, dat ze eindelijk ach ter het fijne van het pandoeren wa ren gekomen. En deze kennis werd aangewend om eens om de veéiitien dagen zoo gezellig mogelijk bijeen te komen, hetzij bij Bart, bij Teeuwis, den kruidenier tegenover hen, of Jan den klokkenluider en doodgraver. Winstbejag zat, dat zult u begrij pen, op die kaartavondjes niet voor, en om toch niet om den keizer z'n baard te spelen, werd besloten een potje te maken van dat geld. En zie, hier komt het cardinale punt, uit dat potje werden eerst eens wat koek jes voor de vrouwen of wat sigaren voor de mannen gekochlt, maar einde lijk met al gem eene stemmen (op VGorstel van Bart) een twintigje in de Staatsloterij. Bart redeneerde zóó. Op was op, éi noch van de koekies, noch van de sigaren bleef wat ter berinnetring over. Maar 'n twintigje, daar had je voor eerst veel langer wat aan; wat 'n spanning, nietwaar voordat zoo heele saamgesteld'e loterij was afgewikkeld d.w.z. als je er lang in bleef, en ten tweede kón het gelukniet waar, kón het geluk Itoch heel goed ook ereisJe las het vaak, dat de hoofdprijs ergens viel bij heel gewo ne menschen. Waarom dan niet hij hen. Bart had zelf een oud-oom ge had, die met zeven vriend'en een twintigje hadden bezeteffi en er met de honderdduizend uit waren geko men. Ja, mijnheer, de honderddui zend', natuurlijk 'n 'twintigste deel, en daar dlan het achtste part van. Goed, de loterij is aan het Ioopen, en Bart ook op den dag waarvan ik spreek. Hij had hier en daar wat ge werkt op buitenplaatsen en keerde te gen den avond naar huis terug. Op de dorpstraat komt hij den meester tegen. Die was dien dag naar stad geweest, om te getuigen in een zaak van ileerplichtovertreding. Mieester hield hem staande, en begon nog vol van 't gebeurde een omstandig verslag te geven van alles wat hij op de terechtzitting en in de stad onder vonden, had. Bart verlangde wel is waar naar huis, maar vriendelijk van natuur als hij was, bleef hij met geduldige belangstelling natar het verhaal van meester luisteren. Zoo, zoo; ging dat daar zoo toe, en was er anders nog nieuws in de stad? Nou of er. Dilt, en dat, en nog veel meer. En nou had meester ook eens in optima forma gezien de „harts tocht" van de menschen die in de lo terij spelen. Meeste-r was namelijk een collecteurskantoor voorhij geko men, waar juist de lijst van de trek king der Staatsloterij was opgehan gen. De honderdduizend was er van daag uitgekomen, en honderden men schen bestormden het kantoor om te zien of zij de gelukkigen waren. Lie ve help, wat 'n drukte, zóó had mees ter het zich toch niet voorgesteld. Politie, man, drie, vier, politie-agen- ten moesten de menschen tot doorloo- pen aanmanen.... De honderdduizend? vroeg Bart, zoo langs z'n neus weg. Zoo, was de honderdduizend er uit gekomen? Ja, dat zou wat drukte hebben gegeven. En op welk nummer was die geval len? Meester wist er eigenlijk niets van, maar z'n 'tactiek volgend om tegen over de dorpelingen nooit een ant woord schuldig te blijven, zei hij zoo voor z'n neus weg een cijfer: 5522, ge loofde hij, jawel 5522, dat was het! Nou goeien avond, Bart, wel thuis. En hij ging heen, niet wetend welke hartstochten zijn onbezonnen ant woord zou wakker roepen. Allemachtig, 5522! Bart was nooit een, gTOote rekenmeester geweest maar als hij zich nu wel bezon, jawel 5522, dat was hun nummer. Goeie troost, maar dan was hij rijk, schat rijk, rijker dan al de lui te zamen. in wier tuinen hij vandaag had ge werkt. De hoovaardij begon te wer ken. Bart richtte zich hooger op. De hark en het mandje op z'n schou der werden hem haast een ondraag lijke last. Weg er mee, had hij wel willen roepen. Als 'n bom, hijgend naar adem en mët een zenuwachtig gezicht, kwam hij het kamertje invallen, waar zijn vrouw, met 'n hoogrood gezicht van het koken, achter de dampende spij zen zat. Tjakkus, wat kwam hij nou laat! Wat laat, wij zijn rijk, vrouw, wij zijn rijk, we hebben de honderddui zend. Moeder de vrouw werd eerst nog rooder, toen doodsbleek. Neen, zei ze, trachtend een kalme bedaardheid te bewaren, maar Bart, je moet je ver gissen. Dat kan immers niet! Waar om het niet kon, begreep ze zelf niet, maar hier moest kalmte bewaard worden. Welk nummer was 't Bart? Wel 5522, had je dat niet eens ont houden. Hij wel, hij had er al een voorgevoel van gehad. Je moest die dingen nooit vergeten; je zag nou waar liet goed voor was. Hij zou eventjes naar Teeuwis toeloopen, en dan naar Jan, die bewaarde het ori- gineele lot. Teeuwis was juist bezig mét 'n kind wat rijst af tewegen, toen Bart de winkeldeur heftig openstootte, en zijn kaarfcgenooot als 't ware plotse ling het mes op de keel' zettend, riep hij blazend en dampend van de op winding: „Welk nummer hadden wij in de loterij? 5522 niet waar? Was 't niet 5522? Ja, natuurlijk 't was 5522." Teeuwis was e,r ook niet zoo ze ker van, maar als Bart het zoo stijf en strak beweerde, dan zou 't wel zoo zijn. Hij knikte dus, terwijl hij het zakje rijst dichtmaakte, en bevroe dend dat er nou wat zou komen,vroeg hij flauwtjes en onthutst: Nou, en...? „Dan kunnen we elkaar felicitee- ren, Teeuwis!" riep Bart bot daarop. Dan hebben we 'm, dan hebben we de honderdduizend!" „Stil... hijgde Teeuwis op grafach- tigen toon, terwijl hij het kind den winkel uiltduwde. „Man schreeuw toch niet zoo, moeten alle menschen het weten. HeYa&5, Jaf w?s al z0°- Juffrouw Bart, zooals ze geïleeten werd, had het niet langer over 7ich kunnen ver krijgen alleen aan tafel achter te blij ven bij de eenvoudige aardappels met biet. Ze was het plaatsje achter het huis opgeloopen, omdat ze buur vrouw nog aan het schrobben hooT- de, en in haar groote behoefte ie mand deelgenoot te maken van het enorm geluk hen onverwachts ten deel gevallen, vertelde zij, bevend over al haar leden van dat twintigje. De mare verbreidde zich snel, dank zij ook het kind met het zakje rijst, dat een moeder had met nieuwsgie rige buurvrouwen. Jan was nét aan het avondeten, maar zoodra hij de twee hoorde ka kelen van loterij, werd hij zoo bleek alp een doek.... Welk nummer was het ook weer? vroeg hij bevend ein langzaam. Wel, 5522, schreeuwden Bart en Teeuwis in koor. Toern ontsnapte den doodgraver een zucht van verlichting. Goddank, neen! Hier, ze konden het in zijn zakboekje nazien, waar hij het dade lijk had opgeschreven. Het was 5022, Nu kwam het er niét meer op aan. Nu kon hij het zeggen hij had het lot hoe wist hij niet verloren, maar tot dusver hield hij het voor hun geheim. Bart was de eerste, die kracht en geluid vond om dit vreeselijk woord te herhalen. Verloren... verloren... Dat was wat moois. Daar geloofde hij niets van. Verloren, jawel, ver loren en verloren is twee. Achter hield hij het verborgen om alleen de pTijs te kunnen opstrijken, smeerlap dien hij was. En Teeuwis vulde dit aan met de dure verzekering: „dat dït bij dit en dat zoo makkelijk niet zou gaan. Ze lieten zich. niet in de luren leggen. Hij zou het opgeven, do schavuit. Het was wel degelijk 5522 geweest. Dat wist hij ook wel, schoelje dien hij was." Stampend en blazend gingen ze heen, Jan in de grootste ellende ach terlatend. Die terugtocht was om dol te wor den. Overal vragers) het heele dorp scheen uitgeloopen. De een feliciteer de, de ander vroeg of het waar was een derde wou een rondje. Ja, ja, een rondje, zei toen iedereen. Een rondje, daar kwamen ze niet af. Stik alle maal, schreeuwde Bate ten slotte woedend, een jongen die een kaneel- pijp wou hebben van zich af stoo- tend. Stik met je gezanik, dacht je dat we niets anders aan ons hoofd hebben dan jullie gewauwel. Waar op de heele straat begon te schreeu wen: Gierigaards, leelijke schrapersl Teeuwis vond thuis de respectieve lijke dienstboden van burgemeester, dlokter, dominee, pastoor, notaris, en ontvanger, die allemaal met dé complimenten hunner diverse inijn- heeren kwamen vragen, of het wer kelijk waar was. 't Scheeldé weinig of hij had ze allemaal de deur uitge gooid. Bij Bart leek het wel feesit. Zijn- vrouw had, nu 't er toch van af kon, en om zich den tijd voor zijn thuis komst was zoek te brengen, een stuk of tien buurvrouwen op de thee ge- noodigd. 't Wijvengekakel maakte hem dol, zoodalt hij ze kort en goed verzocht op te lawaaien, of hij zou ze Dien nacht deed geen der drie huis gezinnen 'n oog toe, de vrouwen huil den, de mannen vloekten. Weg was de vrede! Twee dagen later vond Jan 't lot terug, 't Was inderdaad 5022. En tot 's meesters eeuwige beschaming bleek dalt de honderdduizend gevallen was op 17342. 'n Klein verschil! maar in elk geval een verschil dat de ver schillen in den boezem van het dub bele kaatetrio deed verdwijnen. En met deze verdwijning verscheen de tevredenheid weer. Hetgeen de zeer schoone moraal is van dit tragi-komisch verhaal.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6