Rubriek yoor Dames.
Licht en Schaduw.
Bet is zoo aardig dagelijks met kin
deren om te gaan, maarook, wat is
kinderopvoeding toch moeilijk! Zoo
lang de kindexen nog niet naar school
gaan is het moeilijk, maar wanneer
de school een groot deel der opvoe
ding overneemt wordt het nog lasti
ger.
De ouders en onderwijzers kunnen
niettegenstaande beiden de beste be
doelingen hebben, in lijnrechte tegen
stelling met elkaar handielen en wat
wordt dlan voor liet kind de keuze
moeilijk. Zoo had ik bet laatst met
mijn jongen over klikken. Zou je
graag een spion willen zijn? vroeg ik
hem. Ajakkes noen, was zijn ant-
oord, dat is een flauwert, hij vertelt
alles over. Juist daar wou ik je maar
hebben, dat vind ik ook zoo leelijk.
.,Ja, maar ziet u, moeder, ik meen
als een jongen, die veel sterker is dan
je zelf bent, je nu altijd plaagt en
ruzie zoekt en je wilt hem wel geven,
maar je moet het altijd verliezen, is
het dan zoo erg om dat aan mijnheer
(den onderwijzer natuurlijk) te vertel
len? Daar zat ik met mijn mond
vol tanden. Klikken, hij wist het,
moeder had er bijzonder tegen. De
raad van moeder was altijd geweest:
..Nooit begin\en te vechten, jongens,
maar als anderen te lijf gaan, sla
dan maar flink terug; iedere jongen
mag dan zijn eigen rechter zijn. Dat
geval werd echter moeilijk, want mijn
heer had gezegd: Een jongen, die last
van een anderen heeft, mag niet te
rugslaan, maar moet het aan mij to
men vertellen! Daar stond mijn jeug
dig menschje voor een moeilijk dilem-
na. Hij' zei miet onbetwistbare logica:
,,Nu heb ik dés maar te kiezen:
straf krijgen of een klikker zijn".
Moeder antwoordde niets, want eer
lijk gezegd, zij wist in haar hooge
wijsheid niet, wat.
Tot den jongen zeggen: ,,Nu, vertel
het dan maar aan mijnheer". Hé neen,
het stuitte m?" zoo tegen de borst, de
lust tot klikken, d'ie toch ieder kind al
min of meer eigen is, aan te wakke
ren.
Of zeggen:
..Toch er maar op inslaan", en op
die wijze dén jongen mischien tot
mishandeling aanzetten, omdat hij
het gewoon met de vuisten niet win
nen kon.
Bovendien den jongen tot onge
hoorzaamheid aanzetten tegen zijn
oiid'erwijzer. die zeer hoog bij hem
aangeschreven staat.
Dat durfde ik ook niet aan. Den on
derwijzer gaan spreken en vragen of
hij niet beter vond. dat de jongen zijn
eigen rechter was. terwij] ik inzag,
hoe zoo'n onderwijzer onmogelijk het
vechten aan kan moedigen, waar het
zoo dikwijls verboden wordt?
Ik stond er voor. ik dacht en dacht
en ik zweeg in alle talen; mijn jongen
was onvoldlaan. En zoo komen er
honderden gevallen in de kinderopvoe
ding voor; ieder geval is weer op zich
zelf staand en brengt zijn eigenaardi
ge moeilijkheden mee, Het beste is.
geloof lii nog maar, de kinderen in 't
algemeen den rechten weg aan te wij
zen en ze dan de bijzondere gevallen
zooveel mogelijk zelf te laten afhan
delen. Ondervinding is de beste leer
meesteres en voor de opvoeders geldt
ook vooral de gulden opmerking: „pas
trop de zèle". Dat dacht ik nog, toen
een kennis mij laatst vertelde, dat zij
zoo'n roeping in zich voelde tot op
voeding van een kind; zij had daarom
een meisje bij zich in huis genomen.
Zij had veel over opvoeding gedacht
en gelezen en haar plan was nu eens
al haar krachten te wijden aan dat,
doel. Een edel doel, voorzeker, men
kan niets mooiers wenschen en toch...
kon ik 't helpen? een gevoel van me
delij dien voor dat voorwerp van voort
durende zorg bekroop mijn hart. Stel
selmatig opvoedenbrr... dat geeft
mij altijd een koud gevoel. ,,Pas
trop de zèle".
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
I. Roet op het vloerkleed kan ge
makkelijk verwijderd worden, door er
fijn zout op te strooien en het dan met
den stoffer af te vegen in de richting
van den schoorsteen.
II. Wanneer die melk teekenen geeft
die. aanbrandén doen vermoeden, moet
ze direct worden overgegoten in een
kan en in een tijl met koud1 water ge
zet worden, totdat de melk is afge
koeld. Daarna zal de melk niet meer
aangebrand' smaken.
III Om het stof rondom de knoopen
van leeren zittingen te verwijderen,
moet men eens of tweemaal per week
rondom de knoopen met een blaas
balg blazen, het stof vliegt er dan uit
zonder het leer tebeschadigen.
Op dit oogenblik trad mijnheer Ler-
bais binnen.
Het rijtuig staat voor, zei hij,
het is al vijf uur, zijt gij klaar?
Laat ons den tijd om ons teklee-
den, bromde schoonmama.
Ik wacht niet, ik vertrek zon
der u.
Dat zoudt ge graag doen, ik
weet het wel, antwoordde de bemin
nelijke vrouw, doch ik zal u die
vreugde niet verschaffen.
Dat zou de eerste zijn, zei Ler-
bais lakoniek.
Na eenige oogenblikken namen alle
vier in het rijituig plaats en men ver
trok. Toen men Sainlt-Laurent-du-
Pont achter den rug had, werd de
weg bergachtig en om het paard te
hulp te komen, stapte Lerbais uit het
rijtuig.
Men ging door een groolt bosch en
Lerbais wrong zich door het struik
gewas om een stok af te snijden.
Plotseling bevond hij zich tegen
over een individu, die allesbehalve
goede bedoelingen scheen te hebben.
Lerbais wilde wegloopen, maar de
onbekende versperde hem den weg
en liet een dolk zien.
Indien gij een kik geeft, dood ik
je als een hond, zei hij.
Wat moet gij? vroeg Lerbais.
Je geld en je juweelen, zei de
baanjsifcrooper. Tracht niet te vluch
ten, of ik plant mijn mes in je keel.
Lerbais gehoorzaamde. Hij gaf zijn
portemonnaie aan den roover.
Dat is niet alles, zei deze, ge
hebt nog een horloge.
Dat is eep souvenir, antwoord
de Lerbais, laat het mij behouden.
Gij hebt geld genoeg om een an
der te koopen, zei de dief, geef mij
het horloge en den ketting.
Lerbais gehoorzaamde zuchtend.
De dief eichte daarna, dat hij hem
zijn dasspeld, zou geven. En ook je
ring, vervolgde de roover.
Laat hem mij, smeekte Lerbais,
hij heeft geen groote waarde en ik
ben er zeer aan gehecht.
Zooveel praatjes niet, vlug! be
val de baanstrooper.
Het is een geschenk van mijn
vrouw, hernam de koopman.
Voor alle anJtwoord dreigde de
dief hem met zijn dolk.
Lerbais trok den ring van zijn vin
ger en de schelm maakte zich er
meester van.
Is het nu goed? vroeg de arme
man.
Gij hebt een nieuwen hoed, be
merkte de roover., de mijne is uit de
mode, laten we ruilen.
De koopman moes-t zich in den
ruil schikken.
Ik'moet ook je jas hebben, de
mijne ia versleten.
En daar mijnheer Lerbais aar
zelde, zei de dief:
Vlug een beeltje, ik heb geen tijd
om te wachten, hier is mijn jas.
Zij wisselden van kleedingstuk.
Zijt ge nu voldaan? vroeg Ler
bais.
Da roover knikte bevestigend.
En nu, zei hij, tracht mij niette
volgen, dat zou je kunnen berouwen.
Dit zeggende verdween hij in hat
bosch.
Het paard vervolgde steeds zijn
weg, mevrouw Lerbais keek in het
rond, verwonderd' haar man niet te
zien.
't Is zonderling, zei ze, wat kan
hij zijn gaan doen?
Ik heb hem in het bosch1 zien
gaan, verklaarde de schoonmoeder.
Maar ik zie hem niet terugko
men.
Ba, zijn eigen schuld, merklta
de schoonmoeder scherp op, wat
loopt hij als een schooljongen door
de bosschenlJe man zal nooit ernstig
worden, ik heb het je altijd wel ge
zegd.
Ilc smeek u, begin nu niet op
nieuw.
Beleedig je moeder nu maar!
Ik beleedig u niet.
Kinderen zijn ondankbare we
zens.
1 Hij komt niet iterug, ik maak
mij ongerust.
Het kleine meisje begon te schreien.
Toen mijnheer Lerbais van den
roover ontslagen was, haastte hij
zich weer op den weg te komen; hij
liep wat hij kon, om het rijituig in te
halen.
Ik zie nog altijd mijn man niet,
zei mevrouw Lerbais, ik zie alleen
een slecht gekleed individu, die daar
Lerbais zwaaide met zijn zakdoek,
ten toeken om stil' te houden.
Dat individu wenkt, men zou
zeggen, dat hij ons bedreigt, zei me
vrouw Lerbais, die haar man in zijn
nieuw kostuum niet herkende.
De eene of andere boosdoener,
voegde de schoonmoeder er bij.
En mijn man komt nielt terug,
riep mevrouw Lerbais.
Ik heb het wel gezegd', hernam
de schoonmama, dat men beter deed'
een diligence te nemen, maar men
luistert niet naar mij. Nu zijn wij
aan diezen en moordgespui's overgele
verd.
Hij komt al dichter bij, hiji
maaklt nog meer gebaren, zei me
vrouw Lerbais, laten we vluchten.
Zij legde de zweep over 't paard',
dat in galop voortre-nd'e.
Mijnheer Lerbais zwaaide met
zijn hoed en maakte wanhopige ge
baren.
Men zou zeggen, dat hij ons
roept, hernam mevrouw1 Lerbais, het
paard inhoudend, wellicht is mijn
man iets overkomen en komt hij ons
waarschuwen.
De vagebond naderde meer en meer
Hij wil ons aanvallen! schreeuw
de de schoonmoeder.
Eindelijk had mijnheer Lerbais 't
rijtuig ingehaald.
Wat wilt ge? vroeg zijn vrouw, be
vend van angst.
Herkent gij' mij niet? vroeg hij.
Gij, in- die kleeren? Wat beltee-
kent dat?
Mijnheer Lerbais steeg in het rij
tuig, hij kon geen woord zeggen, zoo
zeer was hij buiten adem.
Wat heb je met je hoed en je jas
gedaan? vroeg zijn vrouw.
Gij zoudt nooilt raden, wat mij
is overkomen, zei Lerbais. Ik was in
het boisch omi een stok te snijden, toen
ik werd aangevallen
Hij verhaalde zijn avontuur.
Het is nergens meer veilig, zei
zijn vrouw indien men van huis
durft gaan, wordt het huis geplun
derd, gaajt men wandelen, dan wordt
men, zelf uitgeschud.
Dat is niet te verwonderen, her
nam Lerbais, dat is het gevolg van
de dwaze teerhartigheid, waarmede
men tegenwoordig dieven en moor
denaars behandelt, Men woejfc niet'
meer wat uit te denken, om het dlien
lieden zoo aangenaam mogelijk te-
maken; eiken dag maakt men nieuwe
wetten, om de misdadigers etebevoor-
deelen. De gevangenissen zijn palei"
zen, de moordenaars worden belter
behandeld dan de soldaten en zijn
gelukkiger dan de fatsoenlijke werk
man, die dag en nacht moet zwoegen
om zijn gezin te onderhouden.
Na deze ontboezeming stale" Ler
bais zijn hand in d'en zak van zijn
jas en haalde er een voorwerp uilt,
dat niets anders was dan zijn porte
monnaie.
Hij voelde opnieuw in den zak en
haalde achtereenvolgens zijn horloge
zijn ketting en zijn dasspeld1 tevoor
schijn; in den andéren zak vond hij
zijn ring, en verder nog een armband
twee portemonnaies en een porte
feuille.
In zijn haast had de vagebond, toen
zij van kleeren verwisselden, verge-
De dief bestolen.
Sedért lang had1 Georges Lerbais,
koopman te Grenoble,'t plan met zijn
vrouw, zijn schoonmoeder en zijn
dochlter, een blondinetje van elf jaar,
een bezoek aan die Grande Chartreu
se te brengen. Op een heeten Juli-
Zondag besloot hij zijn plan ten uit
voer te brengen. Hij huurde een
paard en een rijtuig en het vertrek
werdl op vijf uur in den morgen
vastgesteld1.
Om vier uur was iedereen reeds
op. Terwijl mevrouw Lerbais de toe
bereidselen voor de reis maakte,
spuwde haar moedér, die haar
schoonzoon niet kon lijden, haar gal
uit en bevitte het uitstapje, ofschoon
zij er heimelijk zeer blij mee was.
Mevrouw Lerbais en haar dochter
tje gaven openlijk uitleg aan haar
vreugd, terwijl de schoonmama maar
Steeds mopperde en keef.
Wat een lichtzinnige man heb je
zei ze; hij zal je door zijn verkwis
tingen nog op straat zetten.
- Men mag zich toch ook wel eens
verstrooien, zei mevrouw Lerbais, we
zitten het heele jaar opgesloten.
Men kan een uitstapje maken
zondeT een rijtuig te nemien.
We zouden zeker te voet naar
Chartreuse moeten gaan.
- Wij zouden de diligence kun
nen nemen; maar neen, mijnheer
huurt een span.
- DaJt is beter dan in zoohi bak
opgehoopt te zitten, zeida mevrouw
Lerbais. nu zijn wij onder elkaar.
Had George anders gedaan, dan
zoudt ge er u het eerst over beklaagd
hebben.
Zeg maar ronduit, dat je man
terwille van mij zijn geld dwaas ver
kwist.
ïk rijd ook liever in een rijtuig
dan in een omnibus, zei heft meisje.
- Natuurlijk, gij zijt het even
beeld van je vader, antwoordde de
schoonmoeder scherp. Men zou zeg
gen, dat gij millionnair zijt.
Waarom moppert gij altijd,
grootmama? vroeg hét meisje.
Mopperen! Dat woord heb je ze
ker van je vader geleerd!
De expeditie tegen den „Gekken Mullah'
rrïS'EtK'
Somali-krijgers in afwachting van een aanval
Het is nu vier of vijf maanden gele
den, dat de Engelsche kolonel Swayne,
wien de leiding van de expeditie tegen
den zoogenaamden „Gekken Mullah"
die aan het hoofd van een groot aantal
partijgangers in Somaliland, aan de
oostkust van Afrika, zich nog altijd
blijft verzetten tegen de Britsche heer
schappij, is toevertrouwd, zijn strijd
krachten samentrok te Burao, en aan.
zijn regeering kennis gaf, dat alles ge
reed was voor een gecombineerde be
weging met de bevriende stammen te1-
gen den „Gekken Mullah".
De Britsche strijdmacht, die oor
spronkelijk bestond uit Somali-inboor-
li ngeri en zwarte troepen, uit andere
doelen van Afrika, werd nog versterkt
met. een Engelsch regiment.
Tot dusver is alleen bericht ontvan
gen van eenige botsingen van weinig
belang mot den „Gekken Mullah."
De platen geven afbeeldingen van
Somali-troepen, die aan Engelsche zij
de vechten. De zwarte krijgers zitten
in loopgraven in afwachting van een
aanval van den vijand.
Somali-kiijgers in 'èeft loopgraat.
Schetsen van DEKA.
'n Twintigje.
Veel konden oude Bart, de tuinier
en. zijn vrouw zich niet veroorloven.
Maar doordat hij geregeld werk had
op de groote buitenplaatsen van de
streek, en hun huwelijk niet met
kinderen gezegend was, waren ze
toch in even betere omstandigheden
dan de meesten van hun slag. Dat
bekenden ze ook genoegelijk. Bart en
zijn vrouw hadden goddank een op
gewekte, vro olijke natuur. Ze geno
ten niet niet een huilend' gezicht, al
maar klagend over de slechlte tijden.
„Ik weet wel, dat het me goed gaat,
placht Bart altijd te zeggen als 'tge
sprek er zoo es opkwam. Welzeker,
we kunnen ons best redden, 't Zaakje
loopt als gesmeerd. Gebrek hebben
we nooit hoeven te lijden. En daar
zijn we dankbaar voor."
Toch kwam 't is gek, maar zoo
is nou eenmaal de kringloop der din
gen uit die vergenoegdheid' de on
tevredenheid voort
Kijk, dat kwam zoo.
Tot de uitingen van welgesteldheid
behoorde ook het wekelijksch 'kaart-
avondj.e. Hoewel hij noch zijn vrouw
„perfecten" waren, en zij niet veel
meer hadden geleerd dan het a.b.c.,
beschikten zij toch over zooveel ge
zond verstand en zooveel doorzet
tingsvermogen, dat ze eindelijk ach
ter het fijne van het pandoeren wa
ren gekomen. En deze kennis werd
aangewend om eens om de veéiitien
dagen zoo gezellig mogelijk bijeen te
komen, hetzij bij Bart, bij Teeuwis,
den kruidenier tegenover hen, of Jan
den klokkenluider en doodgraver.
Winstbejag zat, dat zult u begrij
pen, op die kaartavondjes niet voor,
en om toch niet om den keizer z'n
baard te spelen, werd besloten een
potje te maken van dat geld. En zie,
hier komt het cardinale punt, uit
dat potje werden eerst eens wat koek
jes voor de vrouwen of wat sigaren
voor de mannen gekochlt, maar einde
lijk met al gem eene stemmen (op
VGorstel van Bart) een twintigje in
de Staatsloterij.
Bart redeneerde zóó. Op was op,
éi noch van de koekies, noch van de
sigaren bleef wat ter berinnetring
over.
Maar 'n twintigje, daar had je voor
eerst veel langer wat aan; wat 'n
spanning, nietwaar voordat zoo heele
saamgesteld'e loterij was afgewikkeld
d.w.z. als je er lang in bleef, en
ten tweede kón het gelukniet
waar, kón het geluk Itoch heel goed
ook ereisJe las het vaak, dat de
hoofdprijs ergens viel bij heel gewo
ne menschen. Waarom dan niet hij
hen. Bart had zelf een oud-oom ge
had, die met zeven vriend'en een
twintigje hadden bezeteffi en er met
de honderdduizend uit waren geko
men. Ja, mijnheer, de honderddui
zend', natuurlijk 'n 'twintigste deel, en
daar dlan het achtste part van.
Goed, de loterij is aan het Ioopen,
en Bart ook op den dag waarvan ik
spreek. Hij had hier en daar wat ge
werkt op buitenplaatsen en keerde te
gen den avond naar huis terug. Op
de dorpstraat komt hij den meester
tegen. Die was dien dag naar stad
geweest, om te getuigen in een zaak
van ileerplichtovertreding. Mieester
hield hem staande, en begon nog
vol van 't gebeurde een omstandig
verslag te geven van alles wat hij op
de terechtzitting en in de stad onder
vonden, had. Bart verlangde wel is
waar naar huis, maar vriendelijk
van natuur als hij was, bleef hij met
geduldige belangstelling natar het
verhaal van meester luisteren. Zoo,
zoo; ging dat daar zoo toe, en was
er anders nog nieuws in de stad?
Nou of er. Dilt, en dat, en nog veel
meer. En nou had meester ook eens
in optima forma gezien de „harts
tocht" van de menschen die in de lo
terij spelen. Meeste-r was namelijk
een collecteurskantoor voorhij geko
men, waar juist de lijst van de trek
king der Staatsloterij was opgehan
gen. De honderdduizend was er van
daag uitgekomen, en honderden men
schen bestormden het kantoor om te
zien of zij de gelukkigen waren. Lie
ve help, wat 'n drukte, zóó had mees
ter het zich toch niet voorgesteld.
Politie, man, drie, vier, politie-agen-
ten moesten de menschen tot doorloo-
pen aanmanen....
De honderdduizend? vroeg Bart,
zoo langs z'n neus weg. Zoo, was de
honderdduizend er uit gekomen? Ja,
dat zou wat drukte hebben gegeven.
En op welk nummer was die geval
len?
Meester wist er eigenlijk niets van,
maar z'n 'tactiek volgend om tegen
over de dorpelingen nooit een ant
woord schuldig te blijven, zei hij zoo
voor z'n neus weg een cijfer: 5522, ge
loofde hij, jawel 5522, dat was het!
Nou goeien avond, Bart, wel thuis.
En hij ging heen, niet wetend welke
hartstochten zijn onbezonnen ant
woord zou wakker roepen.
Allemachtig, 5522! Bart was nooit
een, gTOote rekenmeester geweest
maar als hij zich nu wel bezon, jawel
5522, dat was hun nummer. Goeie
troost, maar dan was hij rijk, schat
rijk, rijker dan al de lui te zamen.
in wier tuinen hij vandaag had ge
werkt. De hoovaardij begon te wer
ken. Bart richtte zich hooger op.
De hark en het mandje op z'n schou
der werden hem haast een ondraag
lijke last. Weg er mee, had hij wel
willen roepen.
Als 'n bom, hijgend naar adem en
mët een zenuwachtig gezicht, kwam
hij het kamertje invallen, waar zijn
vrouw, met 'n hoogrood gezicht van
het koken, achter de dampende spij
zen zat.
Tjakkus, wat kwam hij nou laat!
Wat laat, wij zijn rijk, vrouw, wij
zijn rijk, we hebben de honderddui
zend.
Moeder de vrouw werd eerst nog
rooder, toen doodsbleek. Neen, zei ze,
trachtend een kalme bedaardheid te
bewaren, maar Bart, je moet je ver
gissen. Dat kan immers niet! Waar
om het niet kon, begreep ze zelf niet,
maar hier moest kalmte bewaard
worden. Welk nummer was 't Bart?
Wel 5522, had je dat niet eens ont
houden. Hij wel, hij had er al een
voorgevoel van gehad. Je moest die
dingen nooit vergeten; je zag nou
waar liet goed voor was. Hij zou
eventjes naar Teeuwis toeloopen, en
dan naar Jan, die bewaarde het ori-
gineele lot.
Teeuwis was juist bezig mét 'n kind
wat rijst af tewegen, toen Bart de
winkeldeur heftig openstootte, en
zijn kaarfcgenooot als 't ware plotse
ling het mes op de keel' zettend, riep
hij blazend en dampend van de op
winding: „Welk nummer hadden wij
in de loterij? 5522 niet waar? Was 't
niet 5522? Ja, natuurlijk 't was 5522."
Teeuwis was e,r ook niet zoo ze
ker van, maar als Bart het zoo stijf
en strak beweerde, dan zou 't wel zoo
zijn. Hij knikte dus, terwijl hij het
zakje rijst dichtmaakte, en bevroe
dend dat er nou wat zou komen,vroeg
hij flauwtjes en onthutst: Nou, en...?
„Dan kunnen we elkaar felicitee-
ren, Teeuwis!" riep Bart bot daarop.
Dan hebben we 'm, dan hebben we
de honderdduizend!"
„Stil... hijgde Teeuwis op grafach-
tigen toon, terwijl hij het kind den
winkel uiltduwde. „Man schreeuw
toch niet zoo, moeten alle menschen
het weten.
HeYa&5, Jaf w?s al z0°- Juffrouw
Bart, zooals ze geïleeten werd, had
het niet langer over 7ich kunnen ver
krijgen alleen aan tafel achter te blij
ven bij de eenvoudige aardappels met
biet. Ze was het plaatsje achter het
huis opgeloopen, omdat ze buur
vrouw nog aan het schrobben hooT-
de, en in haar groote behoefte ie
mand deelgenoot te maken van het
enorm geluk hen onverwachts ten
deel gevallen, vertelde zij, bevend
over al haar leden van dat twintigje.
De mare verbreidde zich snel, dank
zij ook het kind met het zakje rijst,
dat een moeder had met nieuwsgie
rige buurvrouwen.
Jan was nét aan het avondeten,
maar zoodra hij de twee hoorde ka
kelen van loterij, werd hij zoo bleek
alp een doek.... Welk nummer was
het ook weer? vroeg hij bevend ein
langzaam. Wel, 5522, schreeuwden
Bart en Teeuwis in koor.
Toern ontsnapte den doodgraver
een zucht van verlichting. Goddank,
neen! Hier, ze konden het in zijn
zakboekje nazien, waar hij het dade
lijk had opgeschreven. Het was
5022, Nu kwam het er niét meer op
aan. Nu kon hij het zeggen hij
had het lot hoe wist hij niet
verloren, maar tot dusver hield hij
het voor hun geheim.
Bart was de eerste, die kracht en
geluid vond om dit vreeselijk woord
te herhalen. Verloren... verloren...
Dat was wat moois. Daar geloofde
hij niets van. Verloren, jawel, ver
loren en verloren is twee. Achter
hield hij het verborgen om alleen de
pTijs te kunnen opstrijken, smeerlap
dien hij was. En Teeuwis vulde dit
aan met de dure verzekering: „dat
dït bij dit en dat zoo makkelijk niet
zou gaan. Ze lieten zich. niet in de
luren leggen. Hij zou het opgeven,
do schavuit. Het was wel degelijk
5522 geweest. Dat wist hij ook wel,
schoelje dien hij was."
Stampend en blazend gingen ze
heen, Jan in de grootste ellende ach
terlatend.
Die terugtocht was om dol te wor
den. Overal vragers) het heele dorp
scheen uitgeloopen. De een feliciteer
de, de ander vroeg of het waar was
een derde wou een rondje. Ja, ja, een
rondje, zei toen iedereen. Een rondje,
daar kwamen ze niet af. Stik alle
maal, schreeuwde Bate ten slotte
woedend, een jongen die een kaneel-
pijp wou hebben van zich af stoo-
tend. Stik met je gezanik, dacht je
dat we niets anders aan ons hoofd
hebben dan jullie gewauwel. Waar
op de heele straat begon te schreeu
wen: Gierigaards, leelijke schrapersl
Teeuwis vond thuis de respectieve
lijke dienstboden van burgemeester,
dlokter, dominee, pastoor, notaris,
en ontvanger, die allemaal met dé
complimenten hunner diverse inijn-
heeren kwamen vragen, of het wer
kelijk waar was. 't Scheeldé weinig
of hij had ze allemaal de deur uitge
gooid.
Bij Bart leek het wel feesit. Zijn-
vrouw had, nu 't er toch van af kon,
en om zich den tijd voor zijn thuis
komst was zoek te brengen, een stuk
of tien buurvrouwen op de thee ge-
noodigd. 't Wijvengekakel maakte
hem dol, zoodalt hij ze kort en goed
verzocht op te lawaaien, of hij zou
ze
Dien nacht deed geen der drie huis
gezinnen 'n oog toe, de vrouwen huil
den, de mannen vloekten. Weg was
de vrede!
Twee dagen later vond Jan 't lot
terug, 't Was inderdaad 5022. En tot
's meesters eeuwige beschaming bleek
dalt de honderdduizend gevallen was
op 17342. 'n Klein verschil! maar
in elk geval een verschil dat de ver
schillen in den boezem van het dub
bele kaatetrio deed verdwijnen. En
met deze verdwijning verscheen de
tevredenheid weer.
Hetgeen de zeer schoone moraal
is van dit tragi-komisch verhaal.