Het luis oier fle Zee.
Een geheim van de zee.
Het was (lezer dagen juist 50 jaar
geleden, dat de bekende Fransche
natuurkundige Léon FoucauLt op het
denkbeeld kwam de draaiende bewe
ging der aarde door middel van een
slinger te bewijzen, en het eerste be
wijs leverde in de Salie Méridienne
van het Parijsche observatorium voor
een schare belangstellendenwelke
hij had uitgenoodigd, „om de aarde
te zien draaien".
Ter viering van dit 50-jarig jubi
leum. werd de slingerproef van Fou-
cault Woensdag der vorige week van
wege de Sterrekundige Vereeniging
Frankrijk herhaald in het Panthé
on te Parijs, in tegenwoordigheid
van een officieelen vertegenwoordi
ger van den president dier Republiek,
den minister van Onderwijs Chau-
mié, die een redevoering uitsprak,
En toch beweegt zij
en een auditorium, dat bestond uit
aanzienlijke personen op het gebied
van letterkunde en wetenschap.
De slinger was opgehagen in den
top van den koepel van het Panthéon
en reikte tot in de zaal. Camille
Flammarion, de beroemde sterenkun-
dige, die voorzitter iis van de Sterren
kundige Vereeniging, verklaarde de
slingerpoef. Deze verklaring omvat
te de geheel© quaesti© van de draai
ende beweging der aarde sedert Gali
lei's demonstratie te Florence in 1661
met het bekende, historische proteslt:
,,En toch beweegt zij!"
Ten slotte streek Flammarion een
lucifer aan en brandde het koord
door, dat den slinger in den stand
hield, en de groote kogel begon over
een witte tafel te bewegen, waarbij
zijn weg over zand de beweging van
den grond er onder aanwees.
Het beginsel van deze slingerproef
is hoogst eenvoudig. Wanneer d!e>
slinger van rechts naar links beweegt
wijkt hij niet af van één onbewege
lijk vlak. Inmiddels echter beweegt
de tafel er onder, met den vloer en
het geheele gebouw, met de aarde
mee en de teekens, door de spi/tse
punt onder aan den bal van den slin
ger bevestigd, wijzen aan, wat oogen-
schijulijk een afwijking van het on
veranderlijk vlak ten opzichte van
d'en slinger lijkt, doch wat in werke
lijkheid een bewijs levert voor de be
weging van de aarde.
De proef slaagde uitstekend en <er
is sprake van dat zij binnenkort her
haald zal worden voor het publiek.
de hitte bleef hij den geheelen avond in
zijn uniform.
Nu nog de samenstelling van het me-
nul Daarover werd veel en lang gepraat.
De grootmoeder wilde, dat men dien
man zou ontvangen zooals hij het ge-
wenscht had, doodeenvoudig, maar cLat
hetgeen er was, uitstekend zou zijn.
Mo,ttu en zijn vrouw lachtten haar har
telijk uit. Neen, ze wilden juist den ko
lonel feestelijk onthalen en zijn woor
den., die hij zoo terloops gezegd had,
niet als ernst opnemen. Hem behande
len als een gelijke, hem het gewone da-
gelijksche eten voorzetten, dat zou zijn,
alsof men zijn welwillendheid weinig
op prijs stelde.
Mottu trachtte zich te herinneren, wat
hij wel eens op officieele diners gegeten
had. Hij raadpleegde zijn oude menu's.
Hoe vreemder hem een schotel leek, des
te meer trok hem die aan.
Eigenlijk zou hij overal truffels in wil
len hebben en vruchtenijs voor het des-
sent; hij had gelezen, dat ze dat ook ge
daan hadden bij het diner met den ko
ning van Siam. Maar zijn vrouw be
weerde, dat ze dan bij een kok moesten
gaan en dat kon onmogelijk Lijden, of
ze moesten schulden maken. Maar Pietje
kon heel goed koken, als ze haar best
deed. Mottu moest tot zijn) spijt wel toe
geven, dat zij gelijk had, zoodat hij zijn
heerlijk toebereide schotel kreeft moest
laten varen.
Na veel overwegingen en besprekin
gen met de leveranciers werd het menu
aldus vastgesteld:
Purée de croütons.
Vol au vept garmi de poisson.
Petits fricandeaux.
Fricassé de poulet, filet aux olives.
Fonds d'artichans et épinards au jus.
Bombe glacée.
Fruits, fromages, dessert.
Café et liqueurs".
Als zij goed gerekend hadden, zou al
les bij elkaar kosten vijfendertig gulden,
vijf en zeventig cents. Ja, het was ©en
heele som, maar ze hadden den kolonel
ook niet eiken dag ten eten. Voor den
wijn zou Mottu zorgen, ten eerste gewo
ne roo.de en witte wijn, een fleschje fijne
madera, twee flesschen fijne Bordeaux
en een flesch Asti.
Eigenlijk beviel die Asti maar half aan
Mottu. Maar daar goede champagne te
duur was, had hij er zich bij neergelegd.
Hij nam zich voor, tegen den kolonel te
zeggen:
Kolonel, 't is maar Asti. Een vriend
uit Italië heeft ze mij gestuurd. Wilt u
ze eens probeeren?
Er werd besloten dat Guusje niet aan
tafel zou zitten. Hij werd eiken dag las
tiger. Als hij nu nog heel goed oppaste,
zou hij aan het dessert mogen komen.
s Avonds in bed lagen de Mottu's nog
lang te praten. En toen ze alles hadden
besproken, zwegen ze, maar ze sliepen
niet; zij hadden ieder hun eigen gedach
ten. Mottu lag over onderscheidingen te
denken, zoo groot, dat hij het aan nie
mand zou durven verteilen, Mathilde be
gon te wenschen naar het einde van al
die drukte.
Eindelijk kwam de groote dag. 's Och
tends regende het een beetje, maar om
tien uur klaarde de lucht op en beloofde
een mooien avond.
Toen Mottu van zijn bureau weg ging,
herinnerde hij den kolonel nog met een
enkel woord aam de afspraak en sloeg
toen den weg in naar het badhuis.
Hij bleef lang in het bad, hij voelde
zich er behagelijk en lekker, en hij kreeg
een visioen van een verfijnder leven. Hij
nam zich voor, enkele platte uitdrukkin
gen die hij er op na hield, niet meer te
gebruiken.
Hij zou voortaan netter spreken, zoo
soesde hij voort, en een abonnement ne
men bij de badinrichting. Met een wei
nig zorg, een weinig oplettendheid kon
men zijn heele bestaan vervormen,op
heffen, verfraaien. Hij zou voortaan al
tijd handschoenen dragen en Guusje
moest ook niet zulke leelijke woorden
meer zeggen.. Thuisgekomen, hing hij
zijn jas netjes op en overzag met een
blik van heer des huizes het geheel.
Werkelijk, hun étage zag er nu heusch
aardig, gezellig uit.
Op het buffetje in de huiskamer ston
den de flesschen, die zij in de stof had
den gedoopt, netjes op een rij. In den
salon brandden twee lampen, En overal!
in de gang en in de kamers verspreidde j
zich een geheimzinnige geur van fijne;
gerechten. Mottu liep zegevierend over
al rond.
Het uur naderde:
Ze zaten nu met hun drietjes in den
salon: Mathilda in haar beste lichte ja
pon, de oude moeder, die zij overgehaald
hadden om haar Zondagsche muts op te-
zetten, Mottu met een nieuwe stropdas
die hem wel wat te hoog was. Zij zeiden
niets, ze zaten daar in zenuwachtige af
wachting van de dingen die komen zou
den.
Er werd gebald. Mottu werd bleek en
luisterde aan de deur. Het was de ban
ketbakkersjongen met het ijs.
Mottu werd hoe langer hoe zenuwach
tiger; weer v,erQ)iep er een kwartierje.
Een soort van angst zweefde door de
kamer. Grootmoeder had haar breiwerk
weer opgenomen, gelijkmatig als het ge
tik van haar naalden. Mathilde las den
half opengesneden romen. Mottu trom
melde met één vinger op de piano.
Weer klonk de bel, ditmaal flink, krach
tig, zeker de bel van den kolonel! Deu
ren worden opengemaakt en gesloten.
Helaas! in plaats van den' ouden heer
stond er een jongen, die een brief bracht
met het opschrift „spoed".
Driftig scheurde Mottu de enveloppe
er af en las hardop de volgende woor
den:
„Mijn waarde Mottu,
Tot mijn verbazende spijt komt daar
geheel onverwacht Trimolet voor je weet
wel welke zaak. Ik ben nu den heelen
avond bezet om hem alle inlichtingen
te geven, die hij noodig heeft. Ik hoop,
dat van uitstel geen afstel komt.
Wees zoo goed en bied Mevrouw Mot
tu mijn excuses aan en geloof mij,
gaarne uw
CHALUMEAU.
Een oogenblik later opende Pietje
plechtig de deur van de eetkamer en
met een greintje schalkschheid in haar
donkere oogen, zei ze:
Mevrouw, de soep is binnen.
't Was voor mijn Hondje
bestemd.
(Uit het Fransch).
Voor tien jaren woonde ik als jong
tweede luitenant in Versailles, met
Caesar, mijn jongen Newfoundlander
en heel vreedzaam en tevreden was
daar mijn bestaan.
Op een goeden dag dineerde ik bij
mijn oom, een in Parijs wonend sena
tor, die mij ter viering van z n ver
jaardag, op een piekfijn dineetje had
geïnviteerd. Onder meer, natuurlijk,
kwam er een heerlijk sappig hoentje
op tafel, en terwijl ik nu met de at
taque op dat beestje bezig was, her
innerde ik mij mijn trouwen Caesar,
die zoo heerlijk van de overgeschoten
beentjes had kuimen smullen, als hij
maar hier geweest was.
Thuis teruggekeerd werd ik door
Caesar met losbandige en hardpootige
vreugde begroet. Ik greep naar mijn
isurprise om hem die te geven maar wie
zou mijn „surprise" bij die gelegenheid
geschetst kunnen hebben In plaats
van de boutjes haalde ik toch de heer
lijkste confituren uit het doosje te
voorschijn. Ik keek er naar, dacht'na,
©n keek er weer na, tot me iets inviel,
bij het instappen in den trein voor Ver
sailles had ik mijn pakje in het goe-
derennet gelegd, ©n naast mij had een
oude dame gezeten, die een dergelijk
pakje eveneens daar had gedeponeerd.
In Versailles aangekomen, was de da
me met haar kleine bagage verdwenen
en ik had zonder iets te vermoeden, 't
overgebleven pakje meegenomen.
Den volgenden morgen kreeg ik een
uitnoodiging voor een diner van gra
vin De Cervilly, eon intieme vriendin
van mijn moeder, die als de mama van
een dochter een bepaalde aantrekkings
kracht op mij uitoefende. Toch kan Ik
de verzekering geven, dut bij mij nooit
de gedacht© aan een huwelijk met
haar was opgekomen. Leonie, de rij
ke. veelgeftHeerde erfdochter, kon na
tuurlijk heel wat aanspraken maken,
en ik begreep maar al ie goed, dat een
tweede luitenant, zonder geld en zon
der klinkenden naam niet de minste
kans zou hebben, 't Was daarom dan
ook, dat ik de uitnoodiging der gra
vin slechts niet gemengd genoegen
aannam.
Op dien gedenkwaardigen avond
dan zaten we tezamen in de salon van
Mevrouw de Cervilly. Hoewel 't reeds
laat was, ontbrak toch nog een der
gasten, en de vrouw des huizes begon
al merkbare teekenen van ongeduld te
i'even. toen de deur openging en de
mariuezin de St. James aangediend
werd.
Men zal toch mijn verbazing kunnen
begrijpen, toen ik in (1e binnentreden
de gast mijn reisgezellin van den vo-
rigen avond herkende. Deze omarmde
Leonie, na haar lat© komst verontschul
digd te hebben en gaf haar een klein
pakje.
Oerochtige hemelAls dat mijn
pakje maar niet was
Het zijn confituren, kind, zei de
markiezin. Ik wist dat je daar zoo
veel van hield.
Ja, zeker, tantetje. Ik dank u
wel, hoor. O, wat aardig van u. Na
't diner zullen we ze samen opeten,
wij met ons beidjes, hè?
Ze moest eens weten, dat er wat
moois in dat mooie pakje zat, dacht
ik.
Wij gingen aan tafel. Mijn ver
strooidheid bleef onopgemerkt. Maar
het was een foltering voor mij, want
de schrikkelijke oogen der nog schrik-
•keJijker markiezin waren voortdu
rend op mij gericht.
Eindelijk toen het diner afgeloopen
was, volgde er een uitkomrt. Ik pre
senteerde Leonie mijn arm en de an
deren in het salon volgende, hoorde
ik de gastvrouw den heeren voorstel
len, in de biljartzaal een sigaartje te
gaan rooken. Die sigaar was mijn
strooien redhalm en iets later zat ik
dan ook in de kamer naast dait salon.
De deur, die een weinig open was
gebleven, liet mij daardoor een uit-
kijkje toe. De gravin scheen iets los
te maken, een pakje mijn pakje.
En snel wendde ik mijn hoofd om.
Niettegenstaande het luide gepraathoor niet scherp, mijn oogen zien
in do rookkamer, hoorden w© toch, I nog alles. Ik heb aan tafel wel op
na een tijdje, een ware opschudding u gelet en uw verlegenheid gezien
in de aangrenzende kamer. Wijltra- zoo dikwijls als Leonie u aankeek. O,
den er binnen, 't Geval scheen alge-; ik heb zeer goed opgemerkt, wat er
meen te amuseeren en blij over die in u omging,
wending, die achteraf wel heel na- j Ik zweeg.
tuurlijk was, maar die mij van tevo- J Maar u kunt op mij rekenen. U
.renheel wat angsten had bezorgd,
begon ik overmoedig als ik nu was
geworden, de gravin met haar bee-
nen-cadeau voor deri mal te houden.
Alleen de markiezin de St. James
zat daar niet een vertoornd gezicht.
Ik ben buiten me zelf van kwaad
heid. Zóó gefopt te worden! riep zij
uit.
't Is afschuwelijk! 't Zal bepaald
mijn huisknecht zijn, die me dat ge
daan heeft; maar morgen aan den
dag krijgt hij z'n congé.
Nu zou verder zwijgen een laag
heid zijn. Een onschuldige zou door
mijn schuld voor een misverstand
boeten- Toch: de openbaring der
waarheid in 't mij omringende voor
name gezelschap, zou geen kleinig
heid zijn. Men zou mij zonder gena
de of barmhartigheid bespotten.
Ik besloot daarom de markiezin in
vertrouwen te nemen en toen zij zich
gereedi maakte om te vertrekken, ging
ik naar haar toe.
Pardon, mevrouw, zei ik bedeesd
toen de deur zich achter haar geslo
ten had.
Zou ik u tot uw rijtuig mogen
begeleiden?
Zij zag mij glimlachend aan en
gaf mij zwijgend haar arm. Wij lie
pen, door het park naar die oprijlaan.
Zoudt u zoo goed willen zijn,
mij een oogenblikje gehoor te leenen?
vroeg ik, hoe langer hoe meer be
klemd.
Wat zei u? vroeg de markiezin.
Verdraaid, die is doof ook, dacht
ik. Dat maakt mijn pleidooi niet ge
makkelijker. Je moet maar „pech
vogel" zijn. En ik herhaalde iets lui
der:
Mevrouw, zoudt u zoo goed wil
len zijn, mij even aan te hooren?
Zoo, heeft u mij wat te vertel
len. Ja... dat dacht ik wel.
Verwonderd keek ik haar aan. Had
ze mij herkend en alles begrepen?
Maai- waarom had ze dan haar huis
knecht beschuldigd? Misschien om
mij te excuseeren...?
Ik wilde u zeggen, mevrouw,
zoo begon ik weer, maar u moet mij
een Streng stilzwijgen beloven.
O, zeker, u kunt op mijn be
scheidenheid rekenen, 't Is niet de
eerste maal, dat mij dusdanige, con
fidenties gedaan worden.
Dusdanige confidenties? vroeg ik
totaal verbluft.
Ja zeker. U behoeft mij niets
verder te vertellen. Al is mijn ge-
bevalt mij, zoo ging zij voort Ik
zal bij Leonie's moedor wel een goed
woordje voor u te doen. Bezoekt u me
weer eens morgenavond.
Ik was sprakeloos van verwonde
ring. Zulk gedachtenlezon
Ze waren 't rijtuig genaderd. De
markiezin stapte in zij groette mij,
en iets later gingen de zwarte paar
den den nacht in.
Woedend kc-erde ik naar mijn huis
terug. Hoe veel beter ware 't geweest,
haar nu dadelijk de toedracht der zaak
verteld te hebben haar gezegd te
hebben, waarom ik zoo angstig naar
Leonie had gezien.
Doch den volgenden dag werd de ha
mel weer klaarder, zoo helder, als
zij nog nooit voor mij geweest was.
Ik kreeg toen van de markiezin een
briefje
Mijnheer. Nadat ik I.eonie eens
op de proef gesteld heb, sprak ik met
haar ouders, wier grootste wensch 't
is, hun dochter gelukkig te zien. Gij
kunt nu gerust om haar hand vragen,
zij zal u niet afwijzen.
Markiezin de St. James.
En zoo is 't gebeurd, dat Leonie mijn
vrouwtje is geworden.
Het offerlam dezer geschiedenis, de
onverdiend heengezonden huisknecht,
is sedert ons huwelijk bij ons In dienst,
want toen ik de markiezin de ware
toedracht dea- zaak had medegedeeld,
was de executie op hem reeds voltooid.
En ik was hem toch een vergoeding
schuldig.
En ofschoon er nu reeds een tiental
jaren voorbij zijn sedert dien, zegen ik
nog altijd den dag van 't misverstand
en zijn goede gevolgen.
De zee, de groote, ontzagwekkende
zee, verbergt zeer vele geheimen in
haar schoot, De lijst van schepen, die
in den loop der jaren als vermist"
moesten worden opgetcekend, waarvan
na hun vertrek uit de een of andere
haven niets meer werd gehoord en dus
met alle opvarenden een prooi der gol
ven werden, is zeer lang, en konden al
le bijzonderheden van het veronge
lukken dier schepen konden worden
nagespeurd, zeer zeker zouden velen
rilling door de leden gaan bij het ver
nemen van het ontzettend lijden, dat
Automobilisten-gezichten.
Vertrek.
Waarschuwing 1
Volle vaart. Over een steen gereden.
Een hond overreden. Bedenkelijke steille weg. Overgeworpen. Den volgenden dag.
Peullleton.
DOOR
MAX PEMBERTON.
44)
Op een kalme zee drijvend, moes
ten zij weten, dat ieder uur de wind
zou kunnen veranderen, en dat de
vloed zou komen opzetten, bij een
strand, dat door rotsen was. ingesloten
en geen ankergrond bood. Zij speelden
met de fortufo, en 't geluk zou hen
spoedig den rug toekeeren, als zij zich
naar 't eiland begaven, waar de lachen
de wouden hun een: Kom toch! toerie
pen; dan zou de slaapkoning hun
voorhoofd aanraken, en ten laatste
zouden zö iilend en dlroomend. als
slachtoffers vallen van het eiland der
droombeelden. Gij zult zeggen dat
hun verstompte hersens hun dat niet
kon doen begrijpen, maar voor 't
avond w©rd zou de honger en dorst
hun kwellen, en dian zou de vergel
ding komen!
Dit alles voorzag ik. toen wij de
hoot in de zandbaaien drijven lieten,
wij met elkander over morgen
spraken, en wat dien diag ons bren
gen zou. Hoe ongelukkig wij ook wa
ren, Czerny's mannen waren er hon
derdmaal slechter aan toe. Voor 't
oogenblik vermaakte 't hun. de kogels
te zien onderdompelen, en in de zee
om ons heen te hooren fluiten; voor
t oogenblik deed 't verlangen door ons
met rust gelaten te worden., hen ver
geten hoe 't met hen stond en wat ei-
volgen zou. Maar die rekenschap zou
zeker komen. Eén petvol wind over de
doorschijnende zee, en al 't geld der
wereld zou Edmond Czerny's leven
niet van die zeewolven kunnen los-
koope-n,
Zij zullen stil zijn, totdat zij 't
ergste weten, en dan zal niets hun
weerhouden, zei ik tot mijn kamera
den Als zij denken aan boord te moe
ten gaan. zullen ze dat beproeven, en
naar een veilig© haven trachten te zei
len. Kunnen zij dat niet, dan zullen
ze trachten het huis te overvallen.
Wees verzekerd, diat zij hard genoeg
zullen voortmaken, en geen geweer
hun zal weerhouden. Later er tien
of twintig vallen, de rest zal verder
trekken. Ik geloof, dat wij naar 't huïs
terug moesten keeren, jongens, en het
niet aan jonger krachten overlaten.
Wij hebben hier gedaan, wat we kon
den, en 't is duidelijk, dat 't nutteloos
is verder te gaan.
Zij waren 't hierin allen met mij
een*? alleen niet kapitein Nepeen. die
juist voor 't strand was, om de vrien
den, die wil daar vindien mochten, te
reddbn
Wij hebben wel een voorzichtige
poging gedaan, maar er zijn nog an
deren. om wie wij denken moeten,
zeidie hij. Als zii een kanonnier had
den. die wat meer beteekende. zouden
wij hier nu niet zijn, kapitein. Gij
moet 't toestemmen, dat 't toeval is.
Zij zullen nu toch wel naar huis gaan.
Ik zal u niet vragen wat dat zeggen
wil want gij zijt zeeman en zal dat
wel weten.
Ik geloof, dat zijn woorden ons 't
gevaar weer deden herinneren. Op het
land was niets i© zien. Donker en vree-
selijk in 't maanlicht, als een machtige
duivelsbaak, die uit de slapende zee
oprees, scheen het ons te zeggen: Ga,
keer terug, denk aan hen, die zich op
u verlaten En wij keerden schoor
voetend naar de volle zee terug, en
ademden ruimer toen wij do dampen
en den stinkenden oever vei'lïeteH.
Er worden drie schoten op ons ge
lost. toen wiï de open ze© overstaken,
en een er van viel zoo dichtbij ons
neer. dat wü het klieven van het wa
ter konden zien en hef zilveren schuim
op onze verhitte gezichten voelden. Dit
deed ons de riemen sneller hantee-
ren, zooals g" begrijpen zult en onze
koers recht on 't huis richten, welks
ijzeren poort zich als een vesting uit de
diepte verhief, en ons zijn rotsige
sohuilnlaats aanbood. Clair-de-Lune
was er ook en stond bewegingloos bij
den zeeoever te wachten. George Venn
naast "hem, en een oogenblik meende
ik miss Rftth over de kabbelende gol
ven te zien turen, en ons met echt
vrouwelüke angst opwachtend.
Wij werden eveneeens opgemerkt
door hen die zoove«l winnen zouden,
wanneer de fortuin ons ontvallen zou
bij onze laatste poging. Als roovers.
verdreven van hun schuilplaats, zoo
bespiedden de duivels der sloepen ons
in 't maanlicht, en begonnen naar ons
toe te roeien en ons niet dezelfde wil
de kreten toe te roepen, die wij giste
ren in 't Huis onder de Zee gehoord
hadden. Tocli, kan ik getuigen, ver
schrikten zij ons niet. Wij wisten dat
trouw© oogen hen op het rif bewaak
ten. Zij vuurden wilde, zorgelooze
schoten knalden maar die floten bo
ven onze hoofden. Toch kwamen de
booten niet dichterbij, #n het scheen
dat wii onze haven ongedeerd berei
ken zouden toen de Amerikaansche
zeeman plotseling zijn armen ophief en
meteen dood achterover viel. Zij had
den hem in 't hart getroffen hij was
de tweede die voor Ruth Bellenden's
reddinrr het leven liet.
Zondagmorgen vijf uur
Ik heb weinig slaap gehad de laat
ste dertig uren maar ik kan ook niet
slapen. Het is een stille, grauwe mor
gen, met zware wolken in 't Oosten eai
duidelijk hoort men de golven op de
vensters van hef huis slaan. O, stak
de wind maar w; er op. Hij zou open
booten doen afdrijven en overgeven
aan de "enade der Zuidzee; wellicht
zou de mist van Ken's Eiland optrek
ken en ons zonnige velden en bosschon
geven, een verrukkelijke schuilplaats,
waarheen iedereen met opgeruimd
hart zou heen snellen. Maar daarte
genover zegt miin verstand, dat m dit
geval Czerny's mannen hetzelfde zou
den dben, en zij zijn nog altijd twin
tig tegen één.
Ik heb over dit alles nagedacht en
toch zijn er andere dingen in mijn
hoofd en verdringen elkaar, het zoet©
en het bitteren, het goede en het kwa
de. totdat het mii schijnt, dat ik niet
meer begrijpen kan, en zonder macht
is als iemand diie zonder kaart, op
een onbekende zee gezet wordt, waar
van hij de diepte niet kan peilen. Drie
uur geleden, toen ik nan land kwam,
den (looden man uit de boot tilde en
het slapende meisje in veiligheid liet
brengen was Ruth Bellenden's hand
de eerste, die de mijne greep, haar
woordi 't eerste, diat mijn oor trof. Het
klonk zoo helder; 't was als muziek
om die meisjesstem te hooren vragen
naar mijn welzijn, als iets dat haar
dierbaar was. Alle verschrikking van
dien nacht verdween voor een oogen
blik. ik vergat Ken' Eiland, en alleen
de herinnerin" aan den ouden tijd en
de grootste hoop mijns levens bleef mij
over.
Jasper! zeide ze. Goddank dat jii
het. niet was o. Jasper, Goddank.
Ik stapte uit de boot, en haar hand
in do miine nemend .trok ik haar een
weini'- naar mii toedoen, verschrikt
over mijzelf liet ik haar hand weer
los en vertelde haar de eenvoudige
waarheid.
Miss Ruth, sprak ik. 't is die ar
me, kerel H'i deed zijn plicht, help
mij de mijne te doen.
(Wordt vervolgd).