Het luis oier fle Zee. Een geheim van de zee. Het was (lezer dagen juist 50 jaar geleden, dat de bekende Fransche natuurkundige Léon FoucauLt op het denkbeeld kwam de draaiende bewe ging der aarde door middel van een slinger te bewijzen, en het eerste be wijs leverde in de Salie Méridienne van het Parijsche observatorium voor een schare belangstellendenwelke hij had uitgenoodigd, „om de aarde te zien draaien". Ter viering van dit 50-jarig jubi leum. werd de slingerproef van Fou- cault Woensdag der vorige week van wege de Sterrekundige Vereeniging Frankrijk herhaald in het Panthé on te Parijs, in tegenwoordigheid van een officieelen vertegenwoordi ger van den president dier Republiek, den minister van Onderwijs Chau- mié, die een redevoering uitsprak, En toch beweegt zij en een auditorium, dat bestond uit aanzienlijke personen op het gebied van letterkunde en wetenschap. De slinger was opgehagen in den top van den koepel van het Panthéon en reikte tot in de zaal. Camille Flammarion, de beroemde sterenkun- dige, die voorzitter iis van de Sterren kundige Vereeniging, verklaarde de slingerpoef. Deze verklaring omvat te de geheel© quaesti© van de draai ende beweging der aarde sedert Gali lei's demonstratie te Florence in 1661 met het bekende, historische proteslt: ,,En toch beweegt zij!" Ten slotte streek Flammarion een lucifer aan en brandde het koord door, dat den slinger in den stand hield, en de groote kogel begon over een witte tafel te bewegen, waarbij zijn weg over zand de beweging van den grond er onder aanwees. Het beginsel van deze slingerproef is hoogst eenvoudig. Wanneer d!e> slinger van rechts naar links beweegt wijkt hij niet af van één onbewege lijk vlak. Inmiddels echter beweegt de tafel er onder, met den vloer en het geheele gebouw, met de aarde mee en de teekens, door de spi/tse punt onder aan den bal van den slin ger bevestigd, wijzen aan, wat oogen- schijulijk een afwijking van het on veranderlijk vlak ten opzichte van d'en slinger lijkt, doch wat in werke lijkheid een bewijs levert voor de be weging van de aarde. De proef slaagde uitstekend en <er is sprake van dat zij binnenkort her haald zal worden voor het publiek. de hitte bleef hij den geheelen avond in zijn uniform. Nu nog de samenstelling van het me- nul Daarover werd veel en lang gepraat. De grootmoeder wilde, dat men dien man zou ontvangen zooals hij het ge- wenscht had, doodeenvoudig, maar cLat hetgeen er was, uitstekend zou zijn. Mo,ttu en zijn vrouw lachtten haar har telijk uit. Neen, ze wilden juist den ko lonel feestelijk onthalen en zijn woor den., die hij zoo terloops gezegd had, niet als ernst opnemen. Hem behande len als een gelijke, hem het gewone da- gelijksche eten voorzetten, dat zou zijn, alsof men zijn welwillendheid weinig op prijs stelde. Mottu trachtte zich te herinneren, wat hij wel eens op officieele diners gegeten had. Hij raadpleegde zijn oude menu's. Hoe vreemder hem een schotel leek, des te meer trok hem die aan. Eigenlijk zou hij overal truffels in wil len hebben en vruchtenijs voor het des- sent; hij had gelezen, dat ze dat ook ge daan hadden bij het diner met den ko ning van Siam. Maar zijn vrouw be weerde, dat ze dan bij een kok moesten gaan en dat kon onmogelijk Lijden, of ze moesten schulden maken. Maar Pietje kon heel goed koken, als ze haar best deed. Mottu moest tot zijn) spijt wel toe geven, dat zij gelijk had, zoodat hij zijn heerlijk toebereide schotel kreeft moest laten varen. Na veel overwegingen en besprekin gen met de leveranciers werd het menu aldus vastgesteld: Purée de croütons. Vol au vept garmi de poisson. Petits fricandeaux. Fricassé de poulet, filet aux olives. Fonds d'artichans et épinards au jus. Bombe glacée. Fruits, fromages, dessert. Café et liqueurs". Als zij goed gerekend hadden, zou al les bij elkaar kosten vijfendertig gulden, vijf en zeventig cents. Ja, het was ©en heele som, maar ze hadden den kolonel ook niet eiken dag ten eten. Voor den wijn zou Mottu zorgen, ten eerste gewo ne roo.de en witte wijn, een fleschje fijne madera, twee flesschen fijne Bordeaux en een flesch Asti. Eigenlijk beviel die Asti maar half aan Mottu. Maar daar goede champagne te duur was, had hij er zich bij neergelegd. Hij nam zich voor, tegen den kolonel te zeggen: Kolonel, 't is maar Asti. Een vriend uit Italië heeft ze mij gestuurd. Wilt u ze eens probeeren? Er werd besloten dat Guusje niet aan tafel zou zitten. Hij werd eiken dag las tiger. Als hij nu nog heel goed oppaste, zou hij aan het dessert mogen komen. s Avonds in bed lagen de Mottu's nog lang te praten. En toen ze alles hadden besproken, zwegen ze, maar ze sliepen niet; zij hadden ieder hun eigen gedach ten. Mottu lag over onderscheidingen te denken, zoo groot, dat hij het aan nie mand zou durven verteilen, Mathilde be gon te wenschen naar het einde van al die drukte. Eindelijk kwam de groote dag. 's Och tends regende het een beetje, maar om tien uur klaarde de lucht op en beloofde een mooien avond. Toen Mottu van zijn bureau weg ging, herinnerde hij den kolonel nog met een enkel woord aam de afspraak en sloeg toen den weg in naar het badhuis. Hij bleef lang in het bad, hij voelde zich er behagelijk en lekker, en hij kreeg een visioen van een verfijnder leven. Hij nam zich voor, enkele platte uitdrukkin gen die hij er op na hield, niet meer te gebruiken. Hij zou voortaan netter spreken, zoo soesde hij voort, en een abonnement ne men bij de badinrichting. Met een wei nig zorg, een weinig oplettendheid kon men zijn heele bestaan vervormen,op heffen, verfraaien. Hij zou voortaan al tijd handschoenen dragen en Guusje moest ook niet zulke leelijke woorden meer zeggen.. Thuisgekomen, hing hij zijn jas netjes op en overzag met een blik van heer des huizes het geheel. Werkelijk, hun étage zag er nu heusch aardig, gezellig uit. Op het buffetje in de huiskamer ston den de flesschen, die zij in de stof had den gedoopt, netjes op een rij. In den salon brandden twee lampen, En overal! in de gang en in de kamers verspreidde j zich een geheimzinnige geur van fijne; gerechten. Mottu liep zegevierend over al rond. Het uur naderde: Ze zaten nu met hun drietjes in den salon: Mathilda in haar beste lichte ja pon, de oude moeder, die zij overgehaald hadden om haar Zondagsche muts op te- zetten, Mottu met een nieuwe stropdas die hem wel wat te hoog was. Zij zeiden niets, ze zaten daar in zenuwachtige af wachting van de dingen die komen zou den. Er werd gebald. Mottu werd bleek en luisterde aan de deur. Het was de ban ketbakkersjongen met het ijs. Mottu werd hoe langer hoe zenuwach tiger; weer v,erQ)iep er een kwartierje. Een soort van angst zweefde door de kamer. Grootmoeder had haar breiwerk weer opgenomen, gelijkmatig als het ge tik van haar naalden. Mathilde las den half opengesneden romen. Mottu trom melde met één vinger op de piano. Weer klonk de bel, ditmaal flink, krach tig, zeker de bel van den kolonel! Deu ren worden opengemaakt en gesloten. Helaas! in plaats van den' ouden heer stond er een jongen, die een brief bracht met het opschrift „spoed". Driftig scheurde Mottu de enveloppe er af en las hardop de volgende woor den: „Mijn waarde Mottu, Tot mijn verbazende spijt komt daar geheel onverwacht Trimolet voor je weet wel welke zaak. Ik ben nu den heelen avond bezet om hem alle inlichtingen te geven, die hij noodig heeft. Ik hoop, dat van uitstel geen afstel komt. Wees zoo goed en bied Mevrouw Mot tu mijn excuses aan en geloof mij, gaarne uw CHALUMEAU. Een oogenblik later opende Pietje plechtig de deur van de eetkamer en met een greintje schalkschheid in haar donkere oogen, zei ze: Mevrouw, de soep is binnen. 't Was voor mijn Hondje bestemd. (Uit het Fransch). Voor tien jaren woonde ik als jong tweede luitenant in Versailles, met Caesar, mijn jongen Newfoundlander en heel vreedzaam en tevreden was daar mijn bestaan. Op een goeden dag dineerde ik bij mijn oom, een in Parijs wonend sena tor, die mij ter viering van z n ver jaardag, op een piekfijn dineetje had geïnviteerd. Onder meer, natuurlijk, kwam er een heerlijk sappig hoentje op tafel, en terwijl ik nu met de at taque op dat beestje bezig was, her innerde ik mij mijn trouwen Caesar, die zoo heerlijk van de overgeschoten beentjes had kuimen smullen, als hij maar hier geweest was. Thuis teruggekeerd werd ik door Caesar met losbandige en hardpootige vreugde begroet. Ik greep naar mijn isurprise om hem die te geven maar wie zou mijn „surprise" bij die gelegenheid geschetst kunnen hebben In plaats van de boutjes haalde ik toch de heer lijkste confituren uit het doosje te voorschijn. Ik keek er naar, dacht'na, ©n keek er weer na, tot me iets inviel, bij het instappen in den trein voor Ver sailles had ik mijn pakje in het goe- derennet gelegd, ©n naast mij had een oude dame gezeten, die een dergelijk pakje eveneens daar had gedeponeerd. In Versailles aangekomen, was de da me met haar kleine bagage verdwenen en ik had zonder iets te vermoeden, 't overgebleven pakje meegenomen. Den volgenden morgen kreeg ik een uitnoodiging voor een diner van gra vin De Cervilly, eon intieme vriendin van mijn moeder, die als de mama van een dochter een bepaalde aantrekkings kracht op mij uitoefende. Toch kan Ik de verzekering geven, dut bij mij nooit de gedacht© aan een huwelijk met haar was opgekomen. Leonie, de rij ke. veelgeftHeerde erfdochter, kon na tuurlijk heel wat aanspraken maken, en ik begreep maar al ie goed, dat een tweede luitenant, zonder geld en zon der klinkenden naam niet de minste kans zou hebben, 't Was daarom dan ook, dat ik de uitnoodiging der gra vin slechts niet gemengd genoegen aannam. Op dien gedenkwaardigen avond dan zaten we tezamen in de salon van Mevrouw de Cervilly. Hoewel 't reeds laat was, ontbrak toch nog een der gasten, en de vrouw des huizes begon al merkbare teekenen van ongeduld te i'even. toen de deur openging en de mariuezin de St. James aangediend werd. Men zal toch mijn verbazing kunnen begrijpen, toen ik in (1e binnentreden de gast mijn reisgezellin van den vo- rigen avond herkende. Deze omarmde Leonie, na haar lat© komst verontschul digd te hebben en gaf haar een klein pakje. Oerochtige hemelAls dat mijn pakje maar niet was Het zijn confituren, kind, zei de markiezin. Ik wist dat je daar zoo veel van hield. Ja, zeker, tantetje. Ik dank u wel, hoor. O, wat aardig van u. Na 't diner zullen we ze samen opeten, wij met ons beidjes, hè? Ze moest eens weten, dat er wat moois in dat mooie pakje zat, dacht ik. Wij gingen aan tafel. Mijn ver strooidheid bleef onopgemerkt. Maar het was een foltering voor mij, want de schrikkelijke oogen der nog schrik- •keJijker markiezin waren voortdu rend op mij gericht. Eindelijk toen het diner afgeloopen was, volgde er een uitkomrt. Ik pre senteerde Leonie mijn arm en de an deren in het salon volgende, hoorde ik de gastvrouw den heeren voorstel len, in de biljartzaal een sigaartje te gaan rooken. Die sigaar was mijn strooien redhalm en iets later zat ik dan ook in de kamer naast dait salon. De deur, die een weinig open was gebleven, liet mij daardoor een uit- kijkje toe. De gravin scheen iets los te maken, een pakje mijn pakje. En snel wendde ik mijn hoofd om. Niettegenstaande het luide gepraathoor niet scherp, mijn oogen zien in do rookkamer, hoorden w© toch, I nog alles. Ik heb aan tafel wel op na een tijdje, een ware opschudding u gelet en uw verlegenheid gezien in de aangrenzende kamer. Wijltra- zoo dikwijls als Leonie u aankeek. O, den er binnen, 't Geval scheen alge-; ik heb zeer goed opgemerkt, wat er meen te amuseeren en blij over die in u omging, wending, die achteraf wel heel na- j Ik zweeg. tuurlijk was, maar die mij van tevo- J Maar u kunt op mij rekenen. U .renheel wat angsten had bezorgd, begon ik overmoedig als ik nu was geworden, de gravin met haar bee- nen-cadeau voor deri mal te houden. Alleen de markiezin de St. James zat daar niet een vertoornd gezicht. Ik ben buiten me zelf van kwaad heid. Zóó gefopt te worden! riep zij uit. 't Is afschuwelijk! 't Zal bepaald mijn huisknecht zijn, die me dat ge daan heeft; maar morgen aan den dag krijgt hij z'n congé. Nu zou verder zwijgen een laag heid zijn. Een onschuldige zou door mijn schuld voor een misverstand boeten- Toch: de openbaring der waarheid in 't mij omringende voor name gezelschap, zou geen kleinig heid zijn. Men zou mij zonder gena de of barmhartigheid bespotten. Ik besloot daarom de markiezin in vertrouwen te nemen en toen zij zich gereedi maakte om te vertrekken, ging ik naar haar toe. Pardon, mevrouw, zei ik bedeesd toen de deur zich achter haar geslo ten had. Zou ik u tot uw rijtuig mogen begeleiden? Zij zag mij glimlachend aan en gaf mij zwijgend haar arm. Wij lie pen, door het park naar die oprijlaan. Zoudt u zoo goed willen zijn, mij een oogenblikje gehoor te leenen? vroeg ik, hoe langer hoe meer be klemd. Wat zei u? vroeg de markiezin. Verdraaid, die is doof ook, dacht ik. Dat maakt mijn pleidooi niet ge makkelijker. Je moet maar „pech vogel" zijn. En ik herhaalde iets lui der: Mevrouw, zoudt u zoo goed wil len zijn, mij even aan te hooren? Zoo, heeft u mij wat te vertel len. Ja... dat dacht ik wel. Verwonderd keek ik haar aan. Had ze mij herkend en alles begrepen? Maai- waarom had ze dan haar huis knecht beschuldigd? Misschien om mij te excuseeren...? Ik wilde u zeggen, mevrouw, zoo begon ik weer, maar u moet mij een Streng stilzwijgen beloven. O, zeker, u kunt op mijn be scheidenheid rekenen, 't Is niet de eerste maal, dat mij dusdanige, con fidenties gedaan worden. Dusdanige confidenties? vroeg ik totaal verbluft. Ja zeker. U behoeft mij niets verder te vertellen. Al is mijn ge- bevalt mij, zoo ging zij voort Ik zal bij Leonie's moedor wel een goed woordje voor u te doen. Bezoekt u me weer eens morgenavond. Ik was sprakeloos van verwonde ring. Zulk gedachtenlezon Ze waren 't rijtuig genaderd. De markiezin stapte in zij groette mij, en iets later gingen de zwarte paar den den nacht in. Woedend kc-erde ik naar mijn huis terug. Hoe veel beter ware 't geweest, haar nu dadelijk de toedracht der zaak verteld te hebben haar gezegd te hebben, waarom ik zoo angstig naar Leonie had gezien. Doch den volgenden dag werd de ha mel weer klaarder, zoo helder, als zij nog nooit voor mij geweest was. Ik kreeg toen van de markiezin een briefje Mijnheer. Nadat ik I.eonie eens op de proef gesteld heb, sprak ik met haar ouders, wier grootste wensch 't is, hun dochter gelukkig te zien. Gij kunt nu gerust om haar hand vragen, zij zal u niet afwijzen. Markiezin de St. James. En zoo is 't gebeurd, dat Leonie mijn vrouwtje is geworden. Het offerlam dezer geschiedenis, de onverdiend heengezonden huisknecht, is sedert ons huwelijk bij ons In dienst, want toen ik de markiezin de ware toedracht dea- zaak had medegedeeld, was de executie op hem reeds voltooid. En ik was hem toch een vergoeding schuldig. En ofschoon er nu reeds een tiental jaren voorbij zijn sedert dien, zegen ik nog altijd den dag van 't misverstand en zijn goede gevolgen. De zee, de groote, ontzagwekkende zee, verbergt zeer vele geheimen in haar schoot, De lijst van schepen, die in den loop der jaren als vermist" moesten worden opgetcekend, waarvan na hun vertrek uit de een of andere haven niets meer werd gehoord en dus met alle opvarenden een prooi der gol ven werden, is zeer lang, en konden al le bijzonderheden van het veronge lukken dier schepen konden worden nagespeurd, zeer zeker zouden velen rilling door de leden gaan bij het ver nemen van het ontzettend lijden, dat Automobilisten-gezichten. Vertrek. Waarschuwing 1 Volle vaart. Over een steen gereden. Een hond overreden. Bedenkelijke steille weg. Overgeworpen. Den volgenden dag. Peullleton. DOOR MAX PEMBERTON. 44) Op een kalme zee drijvend, moes ten zij weten, dat ieder uur de wind zou kunnen veranderen, en dat de vloed zou komen opzetten, bij een strand, dat door rotsen was. ingesloten en geen ankergrond bood. Zij speelden met de fortufo, en 't geluk zou hen spoedig den rug toekeeren, als zij zich naar 't eiland begaven, waar de lachen de wouden hun een: Kom toch! toerie pen; dan zou de slaapkoning hun voorhoofd aanraken, en ten laatste zouden zö iilend en dlroomend. als slachtoffers vallen van het eiland der droombeelden. Gij zult zeggen dat hun verstompte hersens hun dat niet kon doen begrijpen, maar voor 't avond w©rd zou de honger en dorst hun kwellen, en dian zou de vergel ding komen! Dit alles voorzag ik. toen wij de hoot in de zandbaaien drijven lieten, wij met elkander over morgen spraken, en wat dien diag ons bren gen zou. Hoe ongelukkig wij ook wa ren, Czerny's mannen waren er hon derdmaal slechter aan toe. Voor 't oogenblik vermaakte 't hun. de kogels te zien onderdompelen, en in de zee om ons heen te hooren fluiten; voor t oogenblik deed 't verlangen door ons met rust gelaten te worden., hen ver geten hoe 't met hen stond en wat ei- volgen zou. Maar die rekenschap zou zeker komen. Eén petvol wind over de doorschijnende zee, en al 't geld der wereld zou Edmond Czerny's leven niet van die zeewolven kunnen los- koope-n, Zij zullen stil zijn, totdat zij 't ergste weten, en dan zal niets hun weerhouden, zei ik tot mijn kamera den Als zij denken aan boord te moe ten gaan. zullen ze dat beproeven, en naar een veilig© haven trachten te zei len. Kunnen zij dat niet, dan zullen ze trachten het huis te overvallen. Wees verzekerd, diat zij hard genoeg zullen voortmaken, en geen geweer hun zal weerhouden. Later er tien of twintig vallen, de rest zal verder trekken. Ik geloof, dat wij naar 't huïs terug moesten keeren, jongens, en het niet aan jonger krachten overlaten. Wij hebben hier gedaan, wat we kon den, en 't is duidelijk, dat 't nutteloos is verder te gaan. Zij waren 't hierin allen met mij een*? alleen niet kapitein Nepeen. die juist voor 't strand was, om de vrien den, die wil daar vindien mochten, te reddbn Wij hebben wel een voorzichtige poging gedaan, maar er zijn nog an deren. om wie wij denken moeten, zeidie hij. Als zii een kanonnier had den. die wat meer beteekende. zouden wij hier nu niet zijn, kapitein. Gij moet 't toestemmen, dat 't toeval is. Zij zullen nu toch wel naar huis gaan. Ik zal u niet vragen wat dat zeggen wil want gij zijt zeeman en zal dat wel weten. Ik geloof, dat zijn woorden ons 't gevaar weer deden herinneren. Op het land was niets i© zien. Donker en vree- selijk in 't maanlicht, als een machtige duivelsbaak, die uit de slapende zee oprees, scheen het ons te zeggen: Ga, keer terug, denk aan hen, die zich op u verlaten En wij keerden schoor voetend naar de volle zee terug, en ademden ruimer toen wij do dampen en den stinkenden oever vei'lïeteH. Er worden drie schoten op ons ge lost. toen wiï de open ze© overstaken, en een er van viel zoo dichtbij ons neer. dat wü het klieven van het wa ter konden zien en hef zilveren schuim op onze verhitte gezichten voelden. Dit deed ons de riemen sneller hantee- ren, zooals g" begrijpen zult en onze koers recht on 't huis richten, welks ijzeren poort zich als een vesting uit de diepte verhief, en ons zijn rotsige sohuilnlaats aanbood. Clair-de-Lune was er ook en stond bewegingloos bij den zeeoever te wachten. George Venn naast "hem, en een oogenblik meende ik miss Rftth over de kabbelende gol ven te zien turen, en ons met echt vrouwelüke angst opwachtend. Wij werden eveneeens opgemerkt door hen die zoove«l winnen zouden, wanneer de fortuin ons ontvallen zou bij onze laatste poging. Als roovers. verdreven van hun schuilplaats, zoo bespiedden de duivels der sloepen ons in 't maanlicht, en begonnen naar ons toe te roeien en ons niet dezelfde wil de kreten toe te roepen, die wij giste ren in 't Huis onder de Zee gehoord hadden. Tocli, kan ik getuigen, ver schrikten zij ons niet. Wij wisten dat trouw© oogen hen op het rif bewaak ten. Zij vuurden wilde, zorgelooze schoten knalden maar die floten bo ven onze hoofden. Toch kwamen de booten niet dichterbij, #n het scheen dat wii onze haven ongedeerd berei ken zouden toen de Amerikaansche zeeman plotseling zijn armen ophief en meteen dood achterover viel. Zij had den hem in 't hart getroffen hij was de tweede die voor Ruth Bellenden's reddinrr het leven liet. Zondagmorgen vijf uur Ik heb weinig slaap gehad de laat ste dertig uren maar ik kan ook niet slapen. Het is een stille, grauwe mor gen, met zware wolken in 't Oosten eai duidelijk hoort men de golven op de vensters van hef huis slaan. O, stak de wind maar w; er op. Hij zou open booten doen afdrijven en overgeven aan de "enade der Zuidzee; wellicht zou de mist van Ken's Eiland optrek ken en ons zonnige velden en bosschon geven, een verrukkelijke schuilplaats, waarheen iedereen met opgeruimd hart zou heen snellen. Maar daarte genover zegt miin verstand, dat m dit geval Czerny's mannen hetzelfde zou den dben, en zij zijn nog altijd twin tig tegen één. Ik heb over dit alles nagedacht en toch zijn er andere dingen in mijn hoofd en verdringen elkaar, het zoet© en het bitteren, het goede en het kwa de. totdat het mii schijnt, dat ik niet meer begrijpen kan, en zonder macht is als iemand diie zonder kaart, op een onbekende zee gezet wordt, waar van hij de diepte niet kan peilen. Drie uur geleden, toen ik nan land kwam, den (looden man uit de boot tilde en het slapende meisje in veiligheid liet brengen was Ruth Bellenden's hand de eerste, die de mijne greep, haar woordi 't eerste, diat mijn oor trof. Het klonk zoo helder; 't was als muziek om die meisjesstem te hooren vragen naar mijn welzijn, als iets dat haar dierbaar was. Alle verschrikking van dien nacht verdween voor een oogen blik. ik vergat Ken' Eiland, en alleen de herinnerin" aan den ouden tijd en de grootste hoop mijns levens bleef mij over. Jasper! zeide ze. Goddank dat jii het. niet was o. Jasper, Goddank. Ik stapte uit de boot, en haar hand in do miine nemend .trok ik haar een weini'- naar mii toedoen, verschrikt over mijzelf liet ik haar hand weer los en vertelde haar de eenvoudige waarheid. Miss Ruth, sprak ik. 't is die ar me, kerel H'i deed zijn plicht, help mij de mijne te doen. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 7