Licht en Schaduw.
Zeepaardjes.
De gestolen Koning.
gen gehecht zijn; vandaar den naam
van Lophobranciën.
Bij de overige visschen zijn de
kieuwbladen bedekt met een hoorn
achtige plaat. Door die plaat op do
kieuw te drukken, wordt het water dat
bij de ademhaling deze bedekte, en
uit hetwelk door de kieuwen de daar-
ii' aanwezige zuurstof werd opgeno
men, uitgeworpen. Daardoor ontstaat
-plaats voor nieuw zuurstofhoudend
water. Bij het zeepaardje is de
.kieuwdeksel niet open of vrij van zijn
onder- en achterhoeken, maar rondom
vast gehecht aan de naburige weefsels
en daardoor onbewegelijk. Maar aan
een punt in zijn omtrek is een kleine
opening gelaten waardoor het water,
dat tot ademhaling gediend- heeft, van
de kieuwen wegloopt.
Er zijn verschillende soorten van
undelkieuwige visschen bekend, het
zijn alle kleine verstandige diertjes.
Het zeepaardje herkent al spoedig
;hem, die het eten verschaft. Vastge
hecht aan hun staart, wenden zij liet
hoofd in de richting van alles, wat in
hunne nabijheid komt en hun toe
schijnt voedsel te zijn. Als zij zich
willen losmaken, schijnen zij met rug-
gegraat en kop te werken om hun
voornemen uit. te voeren. Hun voedsel
bestaat uit kleine weekdieren, wor
men en andere hunner naburen, en
men vindt ze vooral gretig op lekker
nijen in den vorm van de eieren van
andere visschen.
Hert merkwaardigste in de geschie-
denils der zeepaardjes is mogelijk
wel de zorg, die zij dragen voor hunne
jongen. Over het. algemeenen bekom-
kneren de visschen zich niet om hunne
afstammelingen, en des te meer in het
verrassend in dit kleine dier een bij-
i
De heer Kremer schreef onlangs in
de „Prov. Geld. en Nijmeegsche Ct.
onder bovenstaand hoofdje het vol
gende:
„Ongetwijfeld hebben de meeste on
zer lezers wel eens een zeepaardje ge
zien, althans afgebeeld of, wat nog be
ter is, gedroogd. Het is een klein zee-
vischje, meestal niet veel langer dan
een palm (d.M.) met hoornachtige
huid, schraal, hoekig, mager en met
een kop, die heel veel in vorm op
dien van een paard gelijkt en dwars
op den romp staat, alzoo niet, gelijk
de kop bij andere visschen, in liet ver
lengde van het lichaam.
Het zeepaardje komt voor in wel al
le zeeën, veelvuldig echter in het Ka-
DE ZATERDAGAVOND.
Een Londensch tehuis
voor Armen.
(Bij de platen).
Een tehuis voor armen, dat jaren
lang in Vine Street te Londen duizen
den voedsel en onderkomen heeft ver-
strekt, zal binnenkort verdwijnen en
Vervangen worden doo.r een ruimer
gebouw. Een en ander is het gevolg
■\an de groote populariteit, waarin
de inrichting zich verheugt van de
zijde barer klanten, en een bewijs
voor den heilzame® arbeid van derge
lijke instellingen.
Het hier bedoelde tehuis wordt eerst
's middags om 4 uur geopend, maar
's winters, in den druk sten tijd, staan
om half twee reeds velen te wachten
tot de deuren opengaan. Vóór iemand
in het tehuis wordt toegelaten, moet
hij of zij voor een loket aan een be
ambte naam, beroep, ouderdom en
andere bijzonderheden opgeven en
•re ld, dat hij eventueel bij zich heeft,
overgeven. Het wordt bewaard, tot
hij den volgenden morgen de inrich
ting verlaat. Nadat hij aan het loket
zijn naam enz. heeft opgegeven,krijgt
iedere tijdelijk verpleegde een stuk
brood en warme pap in een blikken
kijoes. 's Morgens wordt brood en pap
s nam-iddags bro-od en kaas en dies
avonds weer brood en pap verstrekt.
Personen boven de 60 jaar krijgen
ïdien soep.
Na het avondmaal volgt een warm
bad, waarop de meeste verpleegden
zeer gesteld zijn en waarvan door de
beambten der instelling wordt gébruik
gemaakt, om de kleed-eren te fouillee-
ren.
Om kwart over zeven liggen allen
te bed in afzonderlijke vrouwen- en
mannenzalen en s morgens 0111 6 uur
is liet opstaan. In ruil voor de ver-
*g. welke zij genoten hebben,
moeten mannen en vrouwen dan
eenig werk verricht-en; pluksel ma
ken, naaiwerk doen, den boel aan
kant maken, aan de toebereiding van
de -spijzen helpen, enz.
Eten halen.
naai, op de kusten van zuid-Engeland,
Erankrijk, Spanje, de Middellandsche
Zee en de tropische gewesten. Er zijn
verscheidene soorten of verscheiden
heden van dit diertje bekend, die te
zanien door Cuvier geplaatst worden
in de vierde orde der visschen; door
Kolb in de eerste onderorde van de
liunchlkiemige/der vijfde orde, die der
Beenvjsschen. Die indeeling is ge
schied: op grond, dat hunne kieuwen
als een dubbele rij van bundeltjes op
\den kieuwenboog staan. Zij hebben
een hoekig, lang lichaam, bedekt met
platen of schalen van een harde, been
achtige stof. Een gegroefd en aan de
oppervlakte overal hoekig pantser:
een paar schitterende oogen, welke zij
Jieder op zich zelf kunnen bewegen.
Thans kan men ze hier te lande in
wel alle aquariums van zeewater zien.
Met hunnen langen, dunnen staart
hechten zij zich aan de lange stengen
van zeewier. In dat wier verbergen
zi:cli deze kleine zeebewoners voor
hunne grootere en sterkere natuurge-
nooten. Geene van deze bewondert
men in het aquarium meer.
Gelijk wij zeiden maken zij van hun
nen langen en buigzamen staart ge
bruik, om aan eenig vast voorwerp
zich te hechten of voor anker te gaan
liggen.
Wij zien hen in een aquarium ge
woonlijk op hun staart staande. Deze
is geslagen om een streng zeewier Het
lichaam staat rechtop en het hoofd
steekt krijgshaftig dwars hoven het
lichaam uit in deze miniatuur-zee
Als zij zich losmaken zwemmen zij in
loodrechten stand voort, door middel
van twee borstvinnen Deze zijn ter
zijde van den nek geplaatst, gelijken
veel op wezenlijke ooren en dragen or
toe hij ;om hun hoofd nog meer op
een paardenkop te doen gelijken. De
vinnen werken met een vlugge tril
lende beweging en drijven het, diertje
snel door het water, terwijl de rugvin,
die op het achterste gedeelte van het
lichaam geplaatst, is. ook zijn dienst,
bij het zwemmen bewijst.
Zooals we] iedereen weet, zijn de
kieuwen der visschen gewoonlijk ge
vormd als schelpachtige platen van
een uiterst fijn draad- of netwerk van
bloedvaatjes, die vastgehecht zijn op
den kieuwboog .De kieuwen der zee
paardjes heben niet den schelpvorm,
maar bestaan uit afzonderlijke bun
deltjes af boschjes, die op de kieuwbo-
In de eetzaal.
Schetsen van DEKA.
Hoe zij elkaar vonden.
Zij was nog .niet lang telegraphiste
aan het hoofdkantoor dier groote stad.
Ze kwam uit een omliggend plaatsje, en
was de diochter van. een predikants
vrouw, die pais on-langs gestorven was.
Maar 't was haar en haar twee broers
niet vergund -lang te treuren. De twee
jonge mannen hadden drukke zaken, en
zoo spoedig het kon vertrokken zij weer,
uit liet voorstadje. Lena wist al spoedig
wat haar te doen stond. Om lxaar vader
te gelieven de goede man- begreep en
voelde wel wat de toekomt zou bren
gen studeerde zij voor -telegraphiste.
Kri toen zij alleen achterbleef, zooal niet
geheel onverzorgd door de broers, dan
toch zonder levensdoel, greep zij het
werk met beide handen aan, en mocht
gelukkig door de vriendschap van den
directeur een oud vriend van haar
vader spoedig een plaats krijgen.
Dat was een. vreemde gewaarwording,
zoo opeens midden in de wereld te staan.
Als gestudeerd juffertje had zij op de
kleine plaats wonderwat van haai' ken
nis en wereldwijsheid gedacht.
II. t verlies hailer heide ouders maakte
haar ook in igevoeflisaaken volleerd,
meende zij.
Maar nu opeens voelde zij dat er toch
nog wat anders in de wereld omging
dan zij he vroed had. Al die telegrammen
van blijde en droeve zaken, van handel,
scheepvaart en nijverheid, van alles en
nog wat verbijsterden haai' eerst. Werk
tuigelijk deed zij haar werk, maar in [ge
dachten hoorde zij het gegonis der hevi
ge wereld, zij meende blijde lachen te
hooren. bittere tianien te zien schreien.
Op 'n dag 't was Zondag kwam hij!
Een jonge man, nog in de kracht van
zijn leven, maar een o.p wien datzelfde
leven diepe indrukken luid gemaakt.
Toch straalde er van onder het droef
geestige, afgetobde wa-as een blijdschap
en venlichtin-g die h;iar trof.
Zij nam het telegram dat hij aanbood,
aan, telde de woorden. Maar inderdaad
was zij verlangend te weten wat die wel
te seinen had Toen las ze: „Agnes heeft
de operatie gelukkig doorstaan bo
ven verwachting Zij rust nu gelukkig
en, de doktoren, hebben goede hoop".
Met sympathie keek zij hem in. het ge.
zicht, 't Was hein aan te zien dat hij
veel nachten met waken had doorge
bracht. veel angst- en zorgen doorstaan
had. Zou het zijn zuster of zijn vrouw
wezen? En er was iets van medegevoel
in haar stem toen zij hem den prijs
noemde.
Onwillekeurig! Zij had c-r geen bijzon
dere bedoeling mee maar het scheen
hem te treffen, althans hij keek haar
plotseling wat scherper aan, met opge
trokken wenkbrauwen die verwondering
schenen uit te drukken. Zijn blik gleed
over het bescheiden, kleine figuurtje,
.het welige bruine haar, het zachte blo
zende gelaat en de groote, groote oogen.
Zij bloosde van verlegenheid e,n om
wat te zeggen vroeg zij verward: ,,Ts
zij lang ziek geweest, mijnheer!"
Hij zuchtte. Ja juffrouw, geweest, en
hoe lang nóg? Wat zij nu behoeft is een
zorgvuldige verpleging, een verpleging
van iemand die daar toewijding voor
heeft. Ik geef een groot gedeelte van
mijn tijd aan haar, maar die zorgen
dooden mijn werklust zoo! En toen ging
hij openhartig voort:
„Ik ben, schilder, juffrouwschilder
vooral vani de natuur, van bloemen en
zon eni blijde menschen. Maar als ik in
of bij de ziekenkamer wat trachtte te
werken, dan scheen ik machteloos. Mijn
talenten schenen verdwenen, tegelijk
met mijn friasche herinnering aan de
natuur. En hoe lang zal ik nog thuis
moeten blijven om op te passen.
Maar is er dan geen andere hulp te
krijgen? vroeg ze aarzelend, mij dunkt
er zal toch wel Een vluchtig rood
ging over zijn gezicht. O ja er zijn wel
ziekenverpleegsters, wel zeker, en goede
OiOk. Maar het convenieert niet ie
dereen. En kennissen, vrienden hebben
wij niet, dan de dame aan wie ik dit
telegram verzond, eene vriendin van
mijn zuster maar die kan niet komen.,
hoe het haar ook spijt. I-Iet werk houdt
héér ooit vast!
5
zonder voorbeeld te vinden van ouder-
lke trouw en gehechtheid. Het is niet,
gelijk men verwachten zou. de moe-
dervisch, die zich met de taak belast
om voor haar jongen te zorgen.
Tegen den gewonen regel, vervult
het mannelijke zeepaardje de taak van
min en hij blijkt die plichten goed en
trouw waar nemen. Men ziet aan
den wortel van den staart- van het
mannelijke zeepaardje een zonderling
zakje of buideltje. In dien zak worden
door het wijfje hare eitjes gelegd
de wijfjes hebben niet zulk een zak
en deze daarin uitgebroeid. Maar hier
mede is de taak des vaders niet ge
ëindigd, want nadat, de jongen zijn uit
gebroed en hij hem rondzwemmen,
zoeken zij, als hen eenig gevaar be
dreigt, in hunne prillen leeftijd, een
schuilplaats in zijn zak.
Deze handelwijs herinnert aan een
dergelijke bij de Kangaroe, maar hier
is zij meer opvallend, omdat zij plaats
heeft bij een visch, een dier van lage
re ontwikkeling en vermoedelijk ook
van mindere geestvermogens.
Men heeft eenige proeven met, zee
paardjes genomen, door welke men be
sloot tof, een meer dan gewone mate
avn gehechtheid! aan hunn© jongen.
Men nam b.v. een zeepaardje uit het
water, daarbij de jongen uit den zak
ontsnapten. Daarna hield men het
diertje over den rand van de boot,
waarop dei jonge terstond kwamen
aanzwemmen en zonder weifeling we
der in den zak kropen. Eenige autori
teiten hebben niet, geaarzeld1 voor
hunne meeningen uit, te komen, dat de
jongen in den zak gevoed worden door
een voedende vloeistof, welke in die
zak wordt afgescheiden. Maar dit is
tot nog toe slechts een gissing, welke
nog wetenschappelijke bevestiging be
hoeft, voor men ze als juist kan aan
nemen.
Bij de zoölogen zijn verscheidene
soorten van Bundelkieuwcrs bekend,
op welke echter alle in hoofdzaak het
bovenvermelde toepasselijk is, behal
ve wat de plaatsing van den kop be
treft. Het naast aan het zeepaardje
(Hippocampus) verwant, schijnt do
Pegasus. Dit vischje. hetwelk slechts
drie druim lang is, heeft betrekkelijk
zeer groote borstvinnen, door welke
liet zich boven de watervlakte kan ver
heffen en in de lucht gedurende eeni
ge oogenblikken rondfladderen. Aan
die eigenschap heeft het zijn naam
Pegasus Draconis te danken, want de
Pegasus der mythologie was een ge
vleugeld paard, hetwelk beschouwd
werd als het symbool van do macht,
der vulkanen. Het lichaam van liet.
vliegende zeepaardje is breed en plat.
De staart is er aangehecht als een af
geknotte steel met een vin op de rug-
en een andere aan de buikzijde en
eindigt in een vinnetje, dat als schroef
en roer dienst kan doen. Het heeft
een langen, vooruitstekenden snuit cn
met tanden, gewapende kaken. Het
aast op kuit en kleine wormen.
De kleur van het zeepaardje is in
levenden toestand donkerbruin, met
lichtere strepen overlangs en over
dwars en deze laatste met witte vlek
jes. Gedroogd is het effen geel, onmo
gelijk kan door een beschrijving een
juist denkbeeld) gegeven worden van
den vorm van het, zeepaai'dje, noch
van den zee-pegasus.
Als menschelijk voedsel zal men wel
nooit deze visschen gebruikt hebben.
Zij zijn alzoo volgens het gewone be
grip geen nuttige dieren. Het is der
halve gemakkelijk te begrijpen, dat-
men ze als curiositeiten van geen we
zenlijke waarde beschouwt, en als zoo
danig behandelt. Ik vond wel dat de
visschers te Venetië aan het zeepaardje
een bijzondere geneeskundige kracht
toeschrijven, maar niet hoe men het
aanwendt, noch tegen welke ziekten.
In de pharmacopé derRomeinen
schijnt het zeepaardje een belangrijk
artikel te zijn geweest. Het werd ge
acht, in vele gevallen met vrucht te
kunnen worden aangewend. Men ge
bruikte de asschen vermengd met sal
peter en varkensreuzel tegen kaal
hoofdigheid, of men zette ze op azijn
en maakte er een waschmiddel van,
dat ook gebruikt, werd tegen huidziek
ten; geroosterde zeepaardjes werden
aange wend bij pijn in de lendenen en
in rozenwijn verdronkene, om er de
zieken in lieete koortsen mede te zal
ven. Als amulet werd het kopje van
een zeepaardje in een wollen lapje ge
bruikt als opwekkingsmiddel. Men kan
daaromtrent veel hij Plinius vinden.
Ik herinner mij niet, ooit op antieke
fresco's of mozaïeken, zeepaardjes af
gebeeld gezien te hebben, tenzij men
de met voorpooten voorziene zeepaar
den van Neptunus als plaatsvervan
gers beschouwt, hetgeen wel wat veel
van de verbeelding gevergd is, want
meest zijn de dieren op die oude
kunstwerken keurig trouw nagebootst.
In het nieuw ornament- en decora-
tiewerk zijn deze zonderling gevorm
de schepsels zeer zeker als uitermate
tot stiliseering geschikte voorwerpen,
zeer welkom.
(Een Bosnisch volkssprookje.)
Er was eens een vader, die drie zo
nen hacl en die gaarne weten wilde
welke van ,1eze drie de meest verstan
dige was. Want. hij telde vele jaren
cn wilde dus orde in zijn zaken stellen.
Hij besloot das zijn zonen op de proef
te stellen.
Op een dag nam hij zijn oudsten
zoon ine' zich in 't bosch. en toen zij
midden daarin, waren, zei de zoon
Ki.ik tens, die boom zal mooie bal
ken geven, om er een huis van te bou
wen. Als de .vader dat. hoorde, dacht
hij .Van dien jongen komt niet veel
terecht." En zij gingen huiswaarts.
Den volgenden dag ging de vader met
zijn t.weeden zoon in 't bosch, maar
deze zei volstrekt niets hij zocht maar
vruchten. Terneergeslagen wandelde
de vader huiswaarts en den volgenden
dag ging hij met zijn derden zoon het
bosch in.
Deze zei ge-ruimen tijd niets. Einde
lijk bleef hij staan bij een grooten dor
ren tak
Kijk, zei hij, dat zou een goede
braadspit zijn, nu hebben we alleen
nog een schaap noodig.
Dat beviel den vader beter en zij
gingen dus verder. Toen zij op den
Pluksel maken.
Vrouwenkoor het loket.
Toen bond zij aanhoe ze er dien
moed toe had wist ze later zelf niet Zij
was in de meeste dingen; erg verlegen,
toen, bood zij aan zelf eiken dag
wat te komen. Zij had beurtelings dag
en nacht dienst. Dat zou hem allicht wat
meer vrijheid van beweging geven.
Maar nu bloosde zij weer en nog die
per da® die eersite maal. Want zijn oo
gen, die zo even nog zoo oud en moe
deloos hadden geschenen, leefden nu
plotseling op, en werden zoo igroot en
blij, zoo groot van dankbaarheid, dat
het haar vreemd te moede werd. O juf
frouw stamelde hij als u dat als
u dat zou wiHlon doenMaar nee,
dat mag ik niet van u eischen!
Maar als ik het nu wil!, bracht zij hier
schuchter tegen dm. Ik heb eenige be-
kwaamheid in het verplegen van lieve
zieken, helaas! 'k Heb In korten tijd
mijn beide ouders verloren, 't Zou me
bovendien geen Jast. maar een lust zijn.
En ze 'lachte eve® terwijl zij hem
vriendelijk aankeek ik heb er boven
dien ee® beetje egoïstisch oogmerk mee.
Ik ben zoo alleen hte rin de stad, ik
woon zoo alleen, ik heb heelemaal geen
vriendinnen. Misschien diat uw zuster...
O. daar kunt u van op aan, barstte hij
met drift uil. Zij is zoo goed en zoo lief
en zoo teer en ik hoop juffrouw, ik
hoop u te bewijzen dat mijn dankbaar
heid ik hoop dat u mij ook als
vriend zult beschouwen en over mij be
schikken zult als u mij noodig hebt.
Nu dat, beloofde zij hem vroolijk
blij dat ze gedurfd had. Ze wist het maar
al te goed dat veel goede voornemens
door te weinig durf verstikken.
Va® dien tijd scheen er een nieuw le
ven voor haar aan te breken. De stad
was haar niet meer vreemd zij wist
dat daar een paar harten voor haar
klopten, dat zij een paar vrienden had.
Want de vriendschap tusschen de twee
meisjes was spoedig [gesloten en zusje
Marie herstelde vlug en zeker door de
verbonden zorgen van Lena en Max
zoo heette hij.
Dat was dan ook trouwens het hoofd
doel geweest van Lena's komst, en toch
voelden zij zich geen van allen bevre
digd. Wamt Lena zou nu niet meer zoo
geregeld komen wel nu en dan
maar niet meer eiken dag bijv.
Hé, zei Manie eens, ik wou dat je hier
kon blijven. Nou dat zou slecht gaan,
vond Lena en ja dat begreep Ma
rie ook maar toch keelc zij haar
vriendin eens van ter zijde aan. Ik wou
diat ik nog ziek was meende zij nu.
Ik ook dacht Lena, maar ze zei be
straffend: foei kind wat een praatjes!
Maar Marie scheen zich hier nog niet
door uit liet veld geslagen te achten,
althans ze begon oen oogen blik latei-
weer: Spijt het jou ook niet, Leen? Nou
ja, 't speet Lena natuurlijk, maar ze
dacht:ik kan toch niet spreken
en nadat ze dit (gedacht had voélde
zij dat er tijdens haar oppassen hier wat
in haar binnenste gebeurd was!
Daar bleef het dus voarioopig hij.
Maai' een week daarna was het volle
dig herstel van Marie zóo merkbaar, dat
Lena afscheid nam zèlfl En Marie
vroeg niet meer of ze wat blijven wou.
Mario niet niaar Max ook niet.
Max bracht haar weg naar haar
eenzame kamer waar zij weer een heele
week alleen zou zijn. Tegen Zondag was
zij door Marie ten eten gevraagd nu
ja maar dat zou Z'.i niet al te dikwijls
kunnen aannemen dat voelde Lena.
Zij werd wat bitter bitter tegen zich
zelf, haar werk, haar positie, den jon
gen man die naast haar liep zwijgen-
der dan gewoonlijk.
Zij kon toch wiet spreken! Of zou zij
hem onverschillig zijn.
Zij kwamen voor de huisdeur zijn
hand greep bevend de hare maar hij
zei niets - zij ging naar boven, en wierp
zich snikkend op n stoel neer! Nu was
alles tusschen hèn uit zij zou Zondag
niet naar hen toe gaan.
Maai- 's avonds kwam zijn briefje
het briefje waarin hij haar vroeg. Als
zij hem weigerde zou hij het schrif
telijk beter durven afwachten, dan mon
deling.
Maar zij weigerde hem niet-