Dag: chef. ja, prachtig! En d-e dokter spoedt zich huiswaarts. Klaar! Vooruit! Bet fluitje gilt en de trein zet zich hortend en stoo.tendi in beweging in die richting van Brest. De chef begeeft zich naar het tele graaftoestel ten einde het vertrek aan het volgend station te seinen. Plotseling, als zag hij een spook, bleef hij staan en roept: Mahaut, Mahaut, trein 55, ko mende van rest. is nog niet binnen! Noen chef, maar gij hebt zeker bericht, dat de kruising was verlegd. Neen Mahaut. neen. Trein 40 is weg. 55 nog niet hier en enkel spoor, mijn God, mijn God! Mahaut! Ma- haut! Zij -nijpen elkaar vast als om niet te vallen onder het gewicht hunner namelooze ellende, en staren als we zenloos in de duisternis, in de rich ting van Brest, waar twee met men- schen gevulde treinen elkander in vlie gende vaart tegemoet snellen. De chef rent naar die telegraaf en seint aan het. volgendie station: Houd trein 55 op. gauw. gauw. trein 40 is van hier vertrokken! Doch met iizingwekkende kalmte teekent het. toestel het antwoord op de papierstrook: Te laat, trein 55 is weg. Als wezenloos valt de chef op een stoel en barst m snikken los. Mahaut. trachtte hem op te beuren. —Kom kom. chef. zegt hij het is uw schuld niet. gii kunt niet meer, men vergt te veel van uw krachten. Maar de chef antwoordt: Miin plicht. Mahaut. ik heb mijn plicht verzaakt, ik ben schuldig Plotseling '-•orincrt hij op. hij schijnt al zijn geestkracht teruggekregen te hebben, en zegt: Mahaut. er is een machine hier. nietwaar? Ja, chef. die van trein 825, die is aan 't ran ge eren. Goed Mahaut neem ze, haak er eeni?e wagens aan. leg er stroo en dekkleeden in ge begrijpt voor de gewonden, vlu" vlug. Terwiil Mahaut wegrent om do or ders uit te voeren begeeft de chef zich naar zijne boven de kantoren gelegen woning. Zachties onen-f hij de deur van het slaapvertrek dat door een nachtpitje is verlicht. Daar slaapt zijn echter, noot.e in hef wiegje zijn een ie kindie van ee.n ian.r. Hoe gerust sla- r>en heiden doch hoe wreed zal hun ontwaken ziin Wat gaat er in het hart van den liefhebbenden man en vader 'o"P dit oogenblik om? Hoe wreed' zal hun ge luk verstoord worden! Dresdée denkt er aan. Mijn God, zucht hij. morgen po litie, gerecht, onderzoek, veroordee- ling. ontslag, armoede gevangenis. Nog even toefde hij in liet vertrek, wierp nogmaals een teederen blik op gade en kind, sloop toen de kamer uit. de trap af en ging naar het kantoor. Hier opende hij een lade in zijn lasse naar, nam c-r een blinkend voorwerp uit en liet dut snel in zijn zak glijden. Op dit oogenblik reed de hulptrein voor. De chef stapte op de machine en bevalVooruit De machinist cn Mahaut trachtten hem moed in te spreken, doch de sta tionchef bewaarde een somher stil zwijgen. Moed, moed, mijnheer Dresdée, zeide de machinist. Achter de tunnel zijn er geen bochten meer, misschien kunnen de machinisten elkander zien en nog tijdig stoppen. Moed, moed. Plotseling klinkt er in de verte een hevige slag. gelijk aan een knetteren den donderslag. De stationschef valt op de knieën en trekt zich de haren uit het hoofd, •roepende -- Mijn plicht, mijn plicht! Ik heb mijn plicht verzaakt.! De machinist verdubbelt de snelheid der locomotief, terwijl Mahaut en de stoker den chef trachten ie kalmeeren. Men stopte op een tiental meters van de plaats des onheiLs. Met éen sprong was de heer Dresdée van de locomotief op den grond en overzag het tooneel des verderfs. On middellijk toog men aan heiwerk. Da stationchef gaf kalm zijn. hevelen en na een vol uur van harden arbeid wa ren alle reizigers gevonden, behalve de machinist van trein 55. Allen waren gevonden, doch helaas niet allen levend en gezond, Men telde acht dooden en gewonden, die allen in den hulptrein gebracht werden. De ongedeerden stonden in groepjes bij elkaar en bespraken, het ongeval. Zie, zegt er een, daar is d'e sta tiionschef A an Verdies. Men zegt, dat hij er de schuld van is. Niet mogelijk, zegt een ander zie eens hoe hij werkt. Wat gaat, hij nu beginnen,? 't Is onverstandig. Men zsg op dit oogenblik den sta tionschef tusschen de wielen der in cengeschoven locomotieven kruinen, teneinde den verdwenen machinist op te zoeken. Plotseling weerklonk er een vreugde kreet hij had hem gevonden, levend en ongedeerd. Allen wenschen den chef en den machinist geluk. De stationschef echter trekt zich een paar passen terug, haalt het glinste rende voorwerp uit zijn zak en plaatst het tegen zijne slapen. Op dit oogenblik slaat echter de ge redde machinist hem met. geweld le gen den arm en een revolver vliegt uit de handen van den stationschef. Deze keert zich om en zegt Laat mij sterven, Martin, mijn le ven vooral die levens, voor mij slechts schande of dood. Neon, neen, zegt Martin, gij moet leven denk aan uw vrouw en de klei ne, en met. zacht geweld voerde men den ongelukkigen stationchef naar den hulptrein. Deze keerde met. zijn last naar Ver dies terug. Daar aangekomen ontbood de heer Dresdée telegrafisch treinen met werkvolk, teneinde het spoor vrij te maken en stelde tevens het parket van Brest van hel gebeurde 'in kennis. Het gerecht arriveerde nog denzelf den nacht per extratrein. De stationschef vertelde kalm en zond3r terughouding liet gebeurde. Men vond geen termen om zijn on middellijke gevangenneming te gelas ten en na een grondig onderzoek werd hij vrijgesproken. Teneinde het gebeurde een weinig te vergeten, werd hij op zijn verzoek overgeplaatst naar Z.. een liefelijk ge legen dorpje hij Bordeaux, doch nog dlikwijls, wanneer hii op een schoe nen zomeravond met vrouw en kinde ren na volbrachten arbeid' een kleine wandeling door de schoone wijngaar den maakte, kwam hem die vreeselijke nacht in de gedachten, die nacht, die in zijn geheugen met roode letters ge schreven stond als de vreeselijkste nacht zijns levens. Een spitsboevengeschie- denis uit den goeden, ouwen tijd. Het zal al wed meer dan honderd' la ren geleden zijn, dat in het Oldenburg- sche, in de buurt van Oevelgönne, een dievenbende allerlei gemeene dingen uithaalde. Overdag verborg zij zich op de woeste heade, onbereikbaar en des nachts braken haar leden op de boeren hofsteden in. Van deze bende werd er eindelijk één gepakt, dien men onder de toren van Oevelgönne opsloot met de be doeling hem zoolang te houden, tot hl' zijn makkers verraden had. Maar in di„ laatste vergiste men zich. Men kon den kerel rekken en knijpen en de duimen schroeven hij bleef stom als de toe komst, die ook niets zegt. Ten slotte werd men bang dat hij ster ven zou voor hij opgehangen was en men besloot dus dat hij er aan moest, zoodra men iemand vond die het eer- looze handwerk van beul wilde uitoefe nen. Want de cipier van, Oevelgönne wil de den armen zondaar wel martelen had hij igezegd maar hij wilde hem niet opknoopen. De overheid zond dus den cipier naar de stad en die kwam inderdaad 's avonds terug met een jongen man, die het zaak- ie wel op zou knappen. Deze jonge man had een allerongunstigst uiterlijk en men was blij toen hij aanbood den zon daar den laatsten nacht te bewaken De beul ging dus de cel binnen waar de veroordeelde op een stroozak sliep. Rustig zette hij zich naast hem tot de morgen begon te dagen. Toen maakte hij hem wakker. De bandiet sloeg de oogen op, zag den beul en schrok. Broeder! ben jij het? vroeg hij. Stil, sprak de beul, geen kik of je bent verloren. Ik kom om je te redden. Tk moet je morgen ophangen. Stil nu. 11c bind je dezen igordel om je borst, aan de achterzijde is een haak en nu zal ik morgen den strik vastmaken aan den haak; dan trap ik de ladder weg en dan schommel je zooals je voor je domheid hebt verdiend. Maar, let op! Zoodra je voelt dat Je schommelt, doe je alsof je hevige kramp hebt. Je trekt afschuwelij ke gezichten, elke seconde een ander, strekt armen en beenen uit, haalt ze weer in, weer uit, weer in, telkens zwak ker tot je vijf geteld1 hebt, dan laat je ze langzaam zakken en slap neerhangen, en ie doet je mond open als een visch op het, droge. Iedereen zal zeggen dat je dood bent en iedereen zal naar huis gaan. 's Nachts kom ik en ik maa.k je los. De veroordeelde spitsboef begreep dit alles dankbaar. En den volgenden morgen werd hij, ten aanschouwe van geheel Oevelgönne, opgehangen en toen bij zijn mond open (gedaan had en stil hing, gingen de toe schouwers met het grafelijk Oldenburg- sche gerecht tevreden naar huis. De dief hing, niet gemakkelijk, maar hij hing. En het duurde tien dagenlange uren tot het nacht was en zijn ongedul dig luisterende ooren het schokken van een kar met paard vernamen. Die brave Frits, dacht hij. Hij brengt zelfs een wagen voor mij mee, omdat bij begrijpt dat ik tamelijk stijf gewor den ben. Maar hij vergiste zich. Het was niet Frits, die daar kwam. het was de mole naar van Oevelgönne met zijn knecht, die meel hadden weggerbacht en nu met de leeige kar terugkeerden. Hou even, stil! zei de knecht, ik moet den kerel toch ook zien hangen, vanmorgen had ik er geen tijd voor. De knecht stapte af en ging naar de galg. Broeder, ben jij het? fluisterde een stem van boven. God zij mij, zondaar, genadig! riep de knecht zijn meester toe. De man leeft nog. Wat hij gezegd heeft heb ik niet verstaan, maar hij heeft iets gezegd. Alle goede geesten! sprak de mole naar. Als dat zoo is, dan is hij onschul dig! Snel treed hij met zijn kar onder de galg en. betastte de naakte voeten en beenen van den gehangene. Ja, hij leeft! Hij is .nog zoo warm als ikke! kreet hij. Door één gedachte gedrongen, grepen de molenaar en zijn knecht den gehan gene, sneden dien strik los en legden den man, die zich zoo dood als een pier hield, op hun wagen, waarop zij het stroo en de leege zakken tot een bed schikten. Vannacht zal hij bij mij blijven, be paalde de molenaar en morgen ga ik naar den rechter. In het molenhuis aangekomen, legden zij den gehangene op stroo in, de kameT van den molenaar. Daar, zooals hij neer gelegd werd, bleef hij liggen en de mo lenaar zelf vleide zich in de bedstede over hem en deed alsof hij sliep. Een uur wel bleef de boef onbeweeg lijk. Toen zag de molenaar, die had lig gen nadenken over den vinger Gods en over het wonder dat zoo menigmaal schuld en onschuld aan den dag wor den gebracht, dat hij zich bewoog. Gelukkig- dacht de brave gastheer, hij herstelt zich. En hij hield zich, als was hij in den dieps ten slaap. Maar tus schen zijn oogharen door keek hij. Voorzichtig stond de dief plotseling overeind. De vent slaapt vast! dacht hij. toen hij den molenaar snurken hoorde. Langzaam sloop hij naar het bed van den molenaar. Diens laarzen trok hii geluidloos aan, over zijn naakte beenen. Dan greep hij diens broek en stak ziin hand in de zakken. Maar dit ging dien molenaar toch te ver. Hij greep naast zich zijn laarzen- knecht en gaf den gauwdief een slag er mee op den kop, dat deze neerviel en geen vin meer verroerde. Daar ving de. molenaar |e jammeren aan. O. hemeltje, hemeltje, riep hij. Ik heb den vent doodgeslagen o, ik ongelukkig mensch. Dc knecht kwam op het gejammer foeloopen en hoorde hef verhaal. Nou nou. dat's niets, troostte hij', niemand behoeft het te weten. We' brengen den vent eenvoudig naar de galg twig en hangen hem weer op. En snel als de gedachte, was de wa. gen ingespannen cn terug ging het naar de galg. waar, éer nog de haan- kraaide alles weer was als te voren. Tenminste dat dachten de molenaar en zijn knecht. Oevelgönnie had den dief herhaalde lijk gezlien toen hij nog leefde en stel de dus ook na zijn dood' belang in hem. Daarom ging dein volgenden morgen iedereen een kijkje nemen bij de galg. Wat heeft dat te beduiden vroe gen zij elkander. De kerel is met naakte beenen opgehangen en nu heeft hij laarzen aan Heel Oevelgönne stond van dit won der overeind. Het gerecht vernam het geval, ging kijken en bevond waarlijk, dat do dief een paar fonkelnieuwe laarzen aan had. Wie heeft die laarzen gemaakt?' vroeg de eerste rechter aan den schoen: maker van. het dorp. Ik, zeüde deze. En voor wien? Voor den molenaar. De molenaar werd gehaald. Zijn die laarzen van u Ja, genadige heer. Hoe krijgt die dooie dief ze dan- aan zijn beenen? Hij heeft ze zelf aangetrokken, genadige heer. Hè En waar heeft hij dat dan wel gedaan? In mijn huis, vannacht, gena dige heer. Kerel, houdt hot hooggrafelijk ge recht niet voor den gek Hoe kan de dief de laarzen aantrekken, als hij dood was? Ja maar hij was nog niet dood. Was hij niet dood? Maar hij is nu toch dood Ja. nu is hij dood. Je zegt, dat hij de laarzen in ja huis aantrok en hij hangt hier nog en zéér "rustig, zooals io ziet, rustig aan de galg. Ja, hij hanrt rustig Maar kerel, mensch! Nu is 't ge noog! brulde do hooggrafelijke rech ter. Hoe trok hfj dan de laarzen aan, toen hij opgehangen was? Ik heb hem weer opgehangen toen hij ze aanhad! Jij hebt 'm opgehangen! Man. je benti gek. Als jij hom opgehangen hebt. moot hij er toch eerst &f geweest zijn. Ja. genadige heer rechter, er af geweest is ie. Wie hoeft hem dan er afgenomen? Dat heb ik gedaan, ik en Hinne- rik. Wie is Hinnerik? Miin knecht. Nu word de knecht geroepen en hij, die slimmer was dan zijn baas. ver telde den rechters hoe het gebeurd' was en dra was het wonder opgelost, toen men bij onderzoek op den gehan gene don gordel met rin- ontdekte. Hoor eens, molenaar zei do rechter, toen het onderzoek geëindigd was. Je hebt goed gedaan, maar dat doe je niet weer! Versta jo dat? Ont- eens even een duwtje te geven om de verandering op dat gezichtje te zien. Niets anders dan een boos: „neen", kreeg ik te hoor en, misschien was het een kunststuk, want zijn vocabulair was bepaald nog heel klein. Afgeschrikt hield ik op en toen ik mij hield, alsof ik niet meer op hem lette, ging hij met nadruk aan 't schommelen, alsof hij zeggen wou: Ik kan 't veel beter, bemoei je met je eigen zaken. Er waren gezonde kin deren en teere wezentjes. Een daarvan liet ik een speelding zien, het lachte di rect terug, alsof het zeggen wou: Het is hier goed, we krijgen hier wat ons toekomt. Dien indruk maakte de kinder zaal geheel, de kinderen amuseerden zich, hadden het lekker warm en de jon ge meisjes gingen met opgewekte ge zichtjes rond. De kinderen komen om acht uur 's morgens en sommigen blij ven. tot negen uur 's avonds, een groote kast in de muur met glas was gevuld met allerlei speelgoed. Aan die twee inéénloopende kinder- zalem is nog een waschhuis verbonden met een binnenplaats, waar de luiers hun beurt kunnen krijgen. Mij dunkt, moeders, die gedoemd zijn buitenshuis'; den krist te verdienen, kunnen haar kin deren nergens beter verzoTgd weten. Het woord „Kimderbewaarplaaifcs" heeft baar harden klank voor mij geheel ver loren. Verder rondgeleid zagen wij nog een naai zaal, een kleinere naaizaal, een strijkkamer met prachtig bovenlicht met een droogkamer en groote waschkaraer, waarin in 't midden een groote gemet selde waschkuip. Dan een lokaal met amphitheaterbanksn, waarin theorie lessen gegeven worden, de huiskamer voor interne leerlingen, de eetkamer voor diezelfde, een lokaal voor het cos- tuumnaaien, een groote zaal, waarin le zingen gehouden kunnen worden, een leeraressen studeerkamer en eindelijk een oud-Hollandsch ingerichte bestuurs kamer met een mooie schouw, cadeau van den architect. Nu zal u met mij eens zijn, dat het ge bouw groot en ruim lis en u zal zeker willen igelooven, dat het daarbij hoog is. Het trappenklimmen Is er geen gek heid, gelukkig loopen zij gemakkelijk en veiligheidshalve zijn ze allen brandvrij. Het geheel maakt een indruk van gezon de werkzaamheid, die ons doet hopen, dat vele jonge Haarlemschen zullen be sluiten haar huishoud- of andere vak kennis daar te gaan halen. HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. Om zakdoeken igoed te strijken be gint men in 't midden. Wanneer men aan de hoeken begint, gaat het midden bol staan en wordt het moeilijk den zak doek geheel vlak te strijken. II. Zij, die veel staan moeten en dien tengevolge last hebben van pijnlijke en gezwollen voeten, doen verstandig eeni- ge keer.en per dag andere schoenen aan te trekken. Door het ijs gezakt. Voor haar strekt zich de breede, met hooge populieren omzoomde straatweg uit en zij gaat, den linkerarm door den arm barer vriendin geschoven en met de rechterhand de schaatsend zwaaiend, snel voort. Hardnekkig houdt zij het hoofd naar links gewend, want zij weet, dat aan haar anderen kant ieder oogenblik de gymnasiasten voorbij kunnen komen, die haar en haar vriendin reeds van de stad af gevolgd hebben en hetzelfde doel hebben als zij. Ook Frits Ben/thuis is onder hen, zoo- als haar vriendin haar na een snellen blik achter zich meedeelt, want zij zelf zou voor geen geld ter wereld weer het hoofd omwenden naar hem, die zich zoo valsch tegenover haar gedragen had. Want nog heel kort geleden had hij een schoolvriendin van haar, die zij boven dien Met kon uitstaan, nageloopen en toen hij d'ic had ingehaald, had hij tal- looze malen het hoofd naar hair omge draaid. Haar mededingster had het haar venijnig medegedeeld en haar verklarin gen zelfs met een eed bekrachtigd. Een kneep in haar arm van de zijde harer vriendin wekt haar uit haar ver ontwaardiging juist op 't oogenblik, dat de jonge heerem voorbijkomen en kranig den hoed afnemen. Zij doen, alsof zij zich bij de jonge dames willen aanslui ten, vooral de slanke, knappe Frits, maar juffrouw Lize groet zoo effen en zoo ijskoud, zooals zij zich trouwens had voorgenomen, dat hij ontdaan ver der gaat en zijn makkers mee voorttrekt. Hij kijkt nu zijnerzijds geen enkele maal om en Lize krijgt langzamerhand warme tranen inde oogen. En dan moet de volgende week die uitvoering van de dansclub plaats hebben en zij heeft hem d.e polonaise en de eerste wals reeds be loofd. Wat moet daarvan nu terechtko men? De midden in een boschje liggende zoogenaamde boschvijvers zijn spoedig bereikt en op den eersten wriemelt vroo- lijk oen groot aantal schaatsenrijders dooreen, die allen tot de jongere gene ratie behooren. Ook is bijna de geheele dansclub present, zooals de beide jon gedames al dadelijk zien. Nadat zij de hulp van eenige ijlings toeschietende jongeheeren heeft afgewe zen, bindt Lize zelf haar schaatsen aan en glijdt met bevallige bewegingen vlug oip den gladden ijsvloer voort. Later rij den de dametjes en heertjes van de dans club in een lange rij en ook Lize doet mee. Het gaat er vróolijk toe op den vij ver en de moedigste waaghalzen bewe gen zich het liefst aan de zijde, waar liet zoo elastisch rijdt, omdat het jonge ijs er pas eenige dagen oud en mogelijk gevaar zoo verleidelijk is. Plotseling kraakt het en acht paartjes zijn door het ijs gezakt en zitten tot aaiT den hals in het water. Algemeen ge schreeuw, gejammer, hulpgeroep ver der breken van het ijs onder de voeten van hen, die helpen willen en de ope ning wordt ©rooter en grooter! Lize, die zich midden onder de dren kelingen bevindt, voelt met ontzetting het koude element aan haar lichaam, maar geen geluid komt over haar lip pen. Met een vlugge beweging trekt zij fle mof, die haar bijna ontvalt, door haar arm en tracht zichzelf te helpen. Maar een heer, .die haar voortdurend uitnoo- digt zich aan zijn jaspanden vast te hou den, om Met, te zinken, hindert haar daarin en opzij en achter haar wordt de open watervlakte naar haar verbeelding vreeseMjk groot. Daar ziet ze, hoe Frits Benthuis zich plat op het ijs legt en haar de hand toe steekt, om haar er uit te helpen. Haar boosheid is wreg, maar het is haar on mogelijk bij hem te komen en als zij hem opspringen ziet en wegloopen ziet, krijgt zij pas een juiste voorstelling van hot gevaar en de ontzettende gedachte bekruipt haar, dat zij moet verdrinken. Juist als zij voelt, dat de met water doortrokken kleederen zwaarder en zwaarder worden en haar naar omlaag dreigen te trekken, ziet zij hulp opda gen. Steirke mannen, die op den tweeden, vijver reden, naderen, geleid door Frits, met lange stokken met ha ken en alle drenkelingen worden achter, eenivolgeiis als visschen aan den hengel op het droge getrokken. Gelukkig! Lize voelt eindelijk weer den vasten grond onder de voeten en sluit een oogenblik, als door een duize ling overvallen, de oogen. Mag ik u hiervan even bevrijden? klinkt een stem naast haar en als zij kijkt, ziet zij Frits voor haar voeten knie len en den zoom van haar japon afsnij den, die los geraakt is en haar wel een meter nasleept. Zij merkt nauwelijks het belachelijke vaa den toestand op, maar laat zich ook zonder tegenstand de schaatsen afbinden en snelt, over het geheele lichaam bibberend, heen. Op den open straatweg pakt haar de snijdende wind en zij voelt, dat zij geen drogen draad aan het lijf heeft. Frits, die zich nog altijd aan haar zijde bevindt, werpt haar zijn overjas over de schouders, wat zij zich na eenig tegenstribbelen laat welgevallen en zoo bard zy kunnen, blijven zij loopen, tot de stad bereikt is. Nu blijven zij staan. Het jonge meisje doet de jas af en gaat bevend naar de tuindeur, om onopge merkt het huis binnen te komen. Maar Frits houdt haar hand met krachtigen greep vast. Nog één woord, voor u weggaat... iets wou ik igraag weten... waarom is u zoo lang boos op me? En nu komt met horten «.n stooten de bekentenis van de lippen van het be deesde jonge meisje. Zij kan nu niet anders, zij moet hem thans meedeelen, wat haar reeds zoo lang op het hart ligt en spoedig vullen haar oogen zich weer met tranen. Maar Lize, wat een dwaling! Ik weet het nog precies, het was mijn hond, waar ik toen zoo naar omkeek. Het dier bleef telkens achter, en... en... Lize rukt zich blozend los... een ge lukkige blik treft hem nog en dan rent zij naar huis. Vandaag, tien jaar later, zit Lize voor een venster van haar gezellige woning en denkt aan het ongeval op het ijs. Dan keert zich het donkere hoofdje naar het inwendige der kamer toe en hrt klinkt uii haar mond: Frits, kom eens even hier! De jonge echtgenoot, die nog aan de koffietafel zit, legt gehoorzaam zijn cou rant neer en staat op. Zij zijn nog in de witte broodsweken. Wat is er, schat? Zij wijst naar de straat, waar juist eenige bakvischjes voorbijkomen, ge volgd door eenige heertjes, allen gewa pend met schaatsen. Denk je daar nog wel eens aan? Dc jonge man lacht ondeugend. Ja, ik denk er nog wel eens aan, Lies en weet nog precies, hoe eens ie mand uit het water getrokken werd als •een visch hoe die een heel langen staart had, juist als een komeet en wat zag er dat komisch uit. O, zoo ko miek. En het was een bakvischje en heette Frltsl... Maar de jonge echtgenoot stoort zich niet aan dien uitroep, pakt het blozen de hoofdje tusschen zijn beide handen en sluit snel den kleinen, pruilenden mond. vertrouw dat bij thuiskomst hunne moe ders hen, zij het dan ook zonder zeep, zullen hebben gewasschen: de ooren namelijk. Laten we elkaar toch reinen wijn schenken en er rond voor uitkomen, dat die stakinkjes van onvolgroeide kinderen dit ernstige middel van verweer lang zamerhand belachelijk zouden gaan ma ken. En nu ik van reinen wij- spreken, denk ik aan andere onvervalschte dran ken. In de eerste plaats aan zuivere n:elk. En daartoe bestaat dezer dagen alle reden. De melkverkoopers zijn bij e/Kaar geweest en hebben een vereeni- ging opgericht om de levering van zui. vere melk te bevorderen en het ver- valschen tegen te gaan. 't Is waar, ze hebben ons alvast aangekondigd, dat de melk dan ook duurder zal moeten wor den, want dat ze hier te goedkoop is,maar wanneer we dan ook goeie melk krij gen kan dat geen kwaad. Tot dusveT 'kregen we, den goeden niet te 'na gespro ken, veelal melk en water te gelijk. Je vroeg dan jezelf wel eens af: „hoe zit dat nu eigenlijk? De Haarlemsche Duin waterleiding is er toch om mij water te leveren als ik dat noodig heb en de malk- verkooper voor de leverantie van melk. Waarom belast zich nu mijn melkman met de taak vnp d? Duinwaterleiding?" En ik keek, als ik het kraantje van de waterleiding opendraaide, vol verwach ting of nu misschien daaruit ook melk zou komen te stroomen. Maar dat kwam tot dusver niet voor. Waarom is nu die melk hier zoo goed koop? Het antwoord daarop is gegeven. Gegeven door honderd en twintig brave menschen, allen handelaars in melk. Ik noem opzettelijk dat cijfer, omdat je de blauwheid van de Haarlemsche melk. in aanmerking nemende niet g«lacht zou hebben, dat er ondier de melkver koopers zooveel voorstanders zijn van volle melk. We weten dan nu beter. Goddank, eer lijke menschen in den melkhandel' zijn er nog bij drommen. En zij hebben de eenvoudige reden meegedeeld, waar om de melk hier zoo goedkoop 1s. Om dat enkele melkslijters die vervalschen. Vervalschen met water, dat zooals ieder een weet veel goedkoopor is dan melk. Voor hoogstens éen kwartje heb je dui zend liter duinwater. Vergelijk dat nu eens met de prijzen van oe melk, zelfs van die smadelijke melk, die vloeit uit de banden van die „enkele" geweten- looze slijters, die ter wille van wat vuige winst, zich het melkgeweten als 't ware uit de verdorven borst hebben gescheurd! Tk juich hDrhij de 120 breven van harte gaarne toe. Mochten wij door hunne vastberadenheid voortaan niets anders dan volle melk meer koopen, dan ben ik bereid uit dankbaarheid hunne 240 han den te drukken. Het water zal ik er dan desnoods zelf wel bij doen. Zoo gaat, zou je zeggen, de wereld toch maar vooruit. Maar ze doet dat op een wonderlijke manier. Daar heb je nu de beroemde Tartuffe van Molière iedereen kent den schelm zoo Met van aanzien dan toch van hooren zeggen en weet, dat het een geraffineerde boos wicht is. Het was dan ook een soort van aangename gewaarwording, dat de man (en Franschman is geweest. En wat zien we nu deze week gebeu ren? Dat de opvoering van de Tartuffe door het Friesche dilettantengezelschap vau Grouw wordt aanbevolen, op grond dat in de opvoering van dit stuk door de Friezen, die het den naam van „Oc- Lele Gluper" geven, zooveel natuurlijk heid ligt, dat die gluiper van een Tar tuffe volkomen een Fries was geworden. Goeie help, dacht ik, waar gaan we heen? Onze vierkante, eerlijke brave Friezen verplaatsen zich ^ot die hoogte in de rol van Tartuffe, dat de booswicht een Fries wordt? Als Hollander zou Ik het Met hebben durven zeggen. Mijn Friesche vrienden (en het zijn voorwaar de minsten niet) zouden allicht in hun moedertaal heftig tegen mij zijn uitge varen. En daarvoor ben ik bang, al was het alleen omdat ik van 't heele standje geen woord zou verstaan. En zelfs ben ik nog hang om te zeggen, dat ik bang zou we zen, want bangheid is geen gangbaar artikel in deze dagen. Daar heb je nu die Commissie G. tegen overtreding der weit op den leerplicht, die me daar zeg gen durft, dat het gemeentebestuur door onoordeelkundige plaatsing of over plaatsing zelf het schoolverzuim in de hand werkt! Hoe durft zei! Daar heb je nou als gemeentebestuur zoo'n Commis sie benoemd, nooit bewilligd in haar wenschen, geen presentiegeld willen ge ven, niet willen toestaan, dat ze overleg pleegde met Commissie A. en B. en nou komt zo me nog met aanmerkingen aan op je eigen beleid! Straks gaat ze waar achtig nog staken! FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 7