Dag: chef. ja, prachtig! En d-e
dokter spoedt zich huiswaarts.
Klaar! Vooruit!
Bet fluitje gilt en de trein zet zich
hortend en stoo.tendi in beweging in
die richting van Brest.
De chef begeeft zich naar het tele
graaftoestel ten einde het vertrek aan
het volgend station te seinen.
Plotseling, als zag hij een spook,
bleef hij staan en roept:
Mahaut, Mahaut, trein 55, ko
mende van rest. is nog niet binnen!
Noen chef, maar gij hebt zeker
bericht, dat de kruising was verlegd.
Neen Mahaut. neen. Trein 40 is
weg. 55 nog niet hier en enkel spoor,
mijn God, mijn God! Mahaut! Ma-
haut!
Zij -nijpen elkaar vast als om niet
te vallen onder het gewicht hunner
namelooze ellende, en staren als we
zenloos in de duisternis, in de rich
ting van Brest, waar twee met men-
schen gevulde treinen elkander in vlie
gende vaart tegemoet snellen.
De chef rent naar die telegraaf en
seint aan het. volgendie station:
Houd trein 55 op. gauw. gauw.
trein 40 is van hier vertrokken!
Doch met iizingwekkende kalmte
teekent het. toestel het antwoord op
de papierstrook:
Te laat, trein 55 is weg.
Als wezenloos valt de chef op een
stoel en barst m snikken los.
Mahaut. trachtte hem op te beuren.
—Kom kom. chef. zegt hij het is
uw schuld niet. gii kunt niet meer,
men vergt te veel van uw krachten.
Maar de chef antwoordt:
Miin plicht. Mahaut. ik heb mijn
plicht verzaakt, ik ben schuldig
Plotseling '-•orincrt hij op. hij schijnt
al zijn geestkracht teruggekregen te
hebben, en zegt:
Mahaut. er is een machine hier.
nietwaar?
Ja, chef. die van trein 825, die is
aan 't ran ge eren.
Goed Mahaut neem ze, haak er
eeni?e wagens aan. leg er stroo en
dekkleeden in ge begrijpt voor de
gewonden, vlu" vlug.
Terwiil Mahaut wegrent om do or
ders uit te voeren begeeft de chef zich
naar zijne boven de kantoren gelegen
woning.
Zachties onen-f hij de deur van het
slaapvertrek dat door een nachtpitje
is verlicht. Daar slaapt zijn echter,
noot.e in hef wiegje zijn een ie
kindie van ee.n ian.r. Hoe gerust sla-
r>en heiden doch hoe wreed zal hun
ontwaken ziin
Wat gaat er in het hart van den
liefhebbenden man en vader 'o"P dit
oogenblik om? Hoe wreed' zal hun ge
luk verstoord worden! Dresdée denkt
er aan.
Mijn God, zucht hij. morgen po
litie, gerecht, onderzoek, veroordee-
ling. ontslag, armoede gevangenis.
Nog even toefde hij in liet vertrek,
wierp nogmaals een teederen blik op
gade en kind, sloop toen de kamer uit.
de trap af en ging naar het kantoor.
Hier opende hij een lade in zijn lasse
naar, nam c-r een blinkend voorwerp
uit en liet dut snel in zijn zak glijden.
Op dit oogenblik reed de hulptrein
voor. De chef stapte op de machine
en bevalVooruit
De machinist cn Mahaut trachtten
hem moed in te spreken, doch de sta
tionchef bewaarde een somher stil
zwijgen.
Moed, moed, mijnheer Dresdée,
zeide de machinist. Achter de tunnel
zijn er geen bochten meer, misschien
kunnen de machinisten elkander zien
en nog tijdig stoppen. Moed, moed.
Plotseling klinkt er in de verte een
hevige slag. gelijk aan een knetteren
den donderslag.
De stationschef valt op de knieën
en trekt zich de haren uit het hoofd,
•roepende
-- Mijn plicht, mijn plicht! Ik heb
mijn plicht verzaakt.!
De machinist verdubbelt de snelheid
der locomotief, terwijl Mahaut en de
stoker den chef trachten ie kalmeeren.
Men stopte op een tiental meters
van de plaats des onheiLs.
Met éen sprong was de heer Dresdée
van de locomotief op den grond en
overzag het tooneel des verderfs. On
middellijk toog men aan heiwerk. Da
stationchef gaf kalm zijn. hevelen en
na een vol uur van harden arbeid wa
ren alle reizigers gevonden, behalve
de machinist van trein 55.
Allen waren gevonden, doch helaas
niet allen levend en gezond,
Men telde acht dooden en gewonden,
die allen in den hulptrein gebracht
werden. De ongedeerden stonden in
groepjes bij elkaar en bespraken, het
ongeval.
Zie, zegt er een, daar is d'e sta
tiionschef A an Verdies. Men zegt, dat
hij er de schuld van is.
Niet mogelijk, zegt een ander
zie eens hoe hij werkt. Wat gaat, hij
nu beginnen,? 't Is onverstandig.
Men zsg op dit oogenblik den sta
tionschef tusschen de wielen der in
cengeschoven locomotieven kruinen,
teneinde den verdwenen machinist op
te zoeken.
Plotseling weerklonk er een vreugde
kreet hij had hem gevonden, levend
en ongedeerd. Allen wenschen den
chef en den machinist geluk.
De stationschef echter trekt zich een
paar passen terug, haalt het glinste
rende voorwerp uit zijn zak en plaatst
het tegen zijne slapen.
Op dit oogenblik slaat echter de ge
redde machinist hem met. geweld le
gen den arm en een revolver vliegt uit
de handen van den stationschef.
Deze keert zich om en zegt
Laat mij sterven, Martin, mijn le
ven vooral die levens, voor mij slechts
schande of dood.
Neon, neen, zegt Martin, gij moet
leven denk aan uw vrouw en de klei
ne, en met. zacht geweld voerde men
den ongelukkigen stationchef naar den
hulptrein.
Deze keerde met. zijn last naar Ver
dies terug. Daar aangekomen ontbood
de heer Dresdée telegrafisch treinen
met werkvolk, teneinde het spoor vrij
te maken en stelde tevens het parket
van Brest van hel gebeurde 'in kennis.
Het gerecht arriveerde nog denzelf
den nacht per extratrein.
De stationschef vertelde kalm en
zond3r terughouding liet gebeurde.
Men vond geen termen om zijn on
middellijke gevangenneming te gelas
ten en na een grondig onderzoek werd
hij vrijgesproken.
Teneinde het gebeurde een weinig
te vergeten, werd hij op zijn verzoek
overgeplaatst naar Z.. een liefelijk ge
legen dorpje hij Bordeaux, doch nog
dlikwijls, wanneer hii op een schoe
nen zomeravond met vrouw en kinde
ren na volbrachten arbeid' een kleine
wandeling door de schoone wijngaar
den maakte, kwam hem die vreeselijke
nacht in de gedachten, die nacht, die
in zijn geheugen met roode letters ge
schreven stond als de vreeselijkste
nacht zijns levens.
Een spitsboevengeschie-
denis uit den goeden,
ouwen tijd.
Het zal al wed meer dan honderd' la
ren geleden zijn, dat in het Oldenburg-
sche, in de buurt van Oevelgönne, een
dievenbende allerlei gemeene dingen
uithaalde. Overdag verborg zij zich op
de woeste heade, onbereikbaar en des
nachts braken haar leden op de boeren
hofsteden in. Van deze bende werd er
eindelijk één gepakt, dien men onder de
toren van Oevelgönne opsloot met de be
doeling hem zoolang te houden, tot hl'
zijn makkers verraden had. Maar in di„
laatste vergiste men zich. Men kon den
kerel rekken en knijpen en de duimen
schroeven hij bleef stom als de toe
komst, die ook niets zegt.
Ten slotte werd men bang dat hij ster
ven zou voor hij opgehangen was en
men besloot dus dat hij er aan moest,
zoodra men iemand vond die het eer-
looze handwerk van beul wilde uitoefe
nen. Want de cipier van, Oevelgönne wil
de den armen zondaar wel martelen
had hij igezegd maar hij wilde hem
niet opknoopen.
De overheid zond dus den cipier naar
de stad en die kwam inderdaad 's avonds
terug met een jongen man, die het zaak-
ie wel op zou knappen. Deze jonge man
had een allerongunstigst uiterlijk en
men was blij toen hij aanbood den zon
daar den laatsten nacht te bewaken
De beul ging dus de cel binnen waar
de veroordeelde op een stroozak sliep.
Rustig zette hij zich naast hem tot de
morgen begon te dagen. Toen maakte
hij hem wakker. De bandiet sloeg de
oogen op, zag den beul en schrok.
Broeder! ben jij het? vroeg hij.
Stil, sprak de beul, geen kik of je
bent verloren. Ik kom om je te redden.
Tk moet je morgen ophangen. Stil nu.
11c bind je dezen igordel om je borst, aan
de achterzijde is een haak en nu zal ik
morgen den strik vastmaken aan den
haak; dan trap ik de ladder weg en dan
schommel je zooals je voor je domheid
hebt verdiend. Maar, let op! Zoodra je
voelt dat Je schommelt, doe je alsof je
hevige kramp hebt. Je trekt afschuwelij
ke gezichten, elke seconde een ander,
strekt armen en beenen uit, haalt ze
weer in, weer uit, weer in, telkens zwak
ker tot je vijf geteld1 hebt, dan laat je ze
langzaam zakken en slap neerhangen, en
ie doet je mond open als een visch op
het, droge. Iedereen zal zeggen dat je
dood bent en iedereen zal naar huis
gaan. 's Nachts kom ik en ik maa.k je
los.
De veroordeelde spitsboef begreep dit
alles dankbaar.
En den volgenden morgen werd hij,
ten aanschouwe van geheel Oevelgönne,
opgehangen en toen bij zijn mond open
(gedaan had en stil hing, gingen de toe
schouwers met het grafelijk Oldenburg-
sche gerecht tevreden naar huis.
De dief hing, niet gemakkelijk, maar
hij hing. En het duurde tien dagenlange
uren tot het nacht was en zijn ongedul
dig luisterende ooren het schokken van
een kar met paard vernamen.
Die brave Frits, dacht hij. Hij brengt
zelfs een wagen voor mij mee, omdat
bij begrijpt dat ik tamelijk stijf gewor
den ben.
Maar hij vergiste zich. Het was niet
Frits, die daar kwam. het was de mole
naar van Oevelgönne met zijn knecht,
die meel hadden weggerbacht en nu met
de leeige kar terugkeerden.
Hou even, stil! zei de knecht, ik
moet den kerel toch ook zien hangen,
vanmorgen had ik er geen tijd voor.
De knecht stapte af en ging naar de
galg.
Broeder, ben jij het? fluisterde een
stem van boven.
God zij mij, zondaar, genadig! riep
de knecht zijn meester toe. De man leeft
nog. Wat hij gezegd heeft heb ik niet
verstaan, maar hij heeft iets gezegd.
Alle goede geesten! sprak de mole
naar. Als dat zoo is, dan is hij onschul
dig!
Snel treed hij met zijn kar onder de
galg en. betastte de naakte voeten en
beenen van den gehangene. Ja, hij
leeft! Hij is .nog zoo warm als ikke!
kreet hij.
Door één gedachte gedrongen, grepen
de molenaar en zijn knecht den gehan
gene, sneden dien strik los en legden
den man, die zich zoo dood als een pier
hield, op hun wagen, waarop zij het
stroo en de leege zakken tot een bed
schikten.
Vannacht zal hij bij mij blijven, be
paalde de molenaar en morgen ga ik
naar den rechter.
In het molenhuis aangekomen, legden
zij den gehangene op stroo in, de kameT
van den molenaar. Daar, zooals hij neer
gelegd werd, bleef hij liggen en de mo
lenaar zelf vleide zich in de bedstede
over hem en deed alsof hij sliep.
Een uur wel bleef de boef onbeweeg
lijk. Toen zag de molenaar, die had lig
gen nadenken over den vinger Gods en
over het wonder dat zoo menigmaal
schuld en onschuld aan den dag wor
den gebracht, dat hij zich bewoog.
Gelukkig- dacht de brave gastheer,
hij herstelt zich. En hij hield zich, als
was hij in den dieps ten slaap. Maar tus
schen zijn oogharen door keek hij.
Voorzichtig stond de dief plotseling
overeind. De vent slaapt vast! dacht
hij. toen hij den molenaar snurken
hoorde.
Langzaam sloop hij naar het bed
van den molenaar. Diens laarzen trok
hii geluidloos aan, over zijn naakte
beenen. Dan greep hij diens broek
en stak ziin hand in de zakken.
Maar dit ging dien molenaar toch te
ver. Hij greep naast zich zijn laarzen-
knecht en gaf den gauwdief een slag
er mee op den kop, dat deze neerviel
en geen vin meer verroerde.
Daar ving de. molenaar |e jammeren
aan. O. hemeltje, hemeltje, riep hij.
Ik heb den vent doodgeslagen o, ik
ongelukkig mensch.
Dc knecht kwam op het gejammer
foeloopen en hoorde hef verhaal.
Nou nou. dat's niets, troostte hij',
niemand behoeft het te weten. We'
brengen den vent eenvoudig naar de
galg twig en hangen hem weer op.
En snel als de gedachte, was de wa.
gen ingespannen cn terug ging het
naar de galg. waar, éer nog de haan-
kraaide alles weer was als te voren.
Tenminste dat dachten de molenaar
en zijn knecht.
Oevelgönnie had den dief herhaalde
lijk gezlien toen hij nog leefde en stel
de dus ook na zijn dood' belang in hem.
Daarom ging dein volgenden morgen
iedereen een kijkje nemen bij de galg.
Wat heeft dat te beduiden vroe
gen zij elkander. De kerel is met
naakte beenen opgehangen en nu heeft
hij laarzen aan
Heel Oevelgönne stond van dit won
der overeind. Het gerecht vernam het
geval, ging kijken en bevond waarlijk,
dat do dief een paar fonkelnieuwe
laarzen aan had.
Wie heeft die laarzen gemaakt?'
vroeg de eerste rechter aan den schoen:
maker van. het dorp.
Ik, zeüde deze.
En voor wien?
Voor den molenaar.
De molenaar werd gehaald.
Zijn die laarzen van u
Ja, genadige heer.
Hoe krijgt die dooie dief ze dan-
aan zijn beenen?
Hij heeft ze zelf aangetrokken,
genadige heer.
Hè En waar heeft hij dat dan
wel gedaan?
In mijn huis, vannacht, gena
dige heer.
Kerel, houdt hot hooggrafelijk ge
recht niet voor den gek Hoe kan de
dief de laarzen aantrekken, als hij
dood was?
Ja maar hij was nog niet dood.
Was hij niet dood? Maar hij is
nu toch dood
Ja. nu is hij dood.
Je zegt, dat hij de laarzen in ja
huis aantrok en hij hangt hier nog en
zéér "rustig, zooals io ziet, rustig aan
de galg.
Ja, hij hanrt rustig
Maar kerel, mensch! Nu is 't ge
noog! brulde do hooggrafelijke rech
ter. Hoe trok hfj dan de laarzen aan,
toen hij opgehangen was?
Ik heb hem weer opgehangen
toen hij ze aanhad!
Jij hebt 'm opgehangen! Man. je
benti gek. Als jij hom opgehangen
hebt. moot hij er toch eerst &f geweest
zijn.
Ja. genadige heer rechter, er af
geweest is ie.
Wie hoeft hem dan er afgenomen?
Dat heb ik gedaan, ik en Hinne-
rik.
Wie is Hinnerik?
Miin knecht.
Nu word de knecht geroepen en hij,
die slimmer was dan zijn baas. ver
telde den rechters hoe het gebeurd'
was en dra was het wonder opgelost,
toen men bij onderzoek op den gehan
gene don gordel met rin- ontdekte.
Hoor eens, molenaar zei do
rechter, toen het onderzoek geëindigd
was. Je hebt goed gedaan, maar dat
doe je niet weer! Versta jo dat? Ont-
eens even een duwtje te geven om de
verandering op dat gezichtje te zien.
Niets anders dan een boos: „neen",
kreeg ik te hoor en, misschien was het
een kunststuk, want zijn vocabulair was
bepaald nog heel klein. Afgeschrikt hield
ik op en toen ik mij hield, alsof ik niet
meer op hem lette, ging hij met nadruk
aan 't schommelen, alsof hij zeggen
wou: Ik kan 't veel beter, bemoei je met
je eigen zaken. Er waren gezonde kin
deren en teere wezentjes. Een daarvan
liet ik een speelding zien, het lachte di
rect terug, alsof het zeggen wou: Het
is hier goed, we krijgen hier wat ons
toekomt. Dien indruk maakte de kinder
zaal geheel, de kinderen amuseerden
zich, hadden het lekker warm en de jon
ge meisjes gingen met opgewekte ge
zichtjes rond. De kinderen komen om
acht uur 's morgens en sommigen blij
ven. tot negen uur 's avonds, een groote
kast in de muur met glas was gevuld
met allerlei speelgoed.
Aan die twee inéénloopende kinder-
zalem is nog een waschhuis verbonden
met een binnenplaats, waar de luiers
hun beurt kunnen krijgen. Mij dunkt,
moeders, die gedoemd zijn buitenshuis';
den krist te verdienen, kunnen haar kin
deren nergens beter verzoTgd weten.
Het woord „Kimderbewaarplaaifcs" heeft
baar harden klank voor mij geheel ver
loren.
Verder rondgeleid zagen wij nog een
naai zaal, een kleinere naaizaal, een
strijkkamer met prachtig bovenlicht met
een droogkamer en groote waschkaraer,
waarin in 't midden een groote gemet
selde waschkuip. Dan een lokaal met
amphitheaterbanksn, waarin theorie
lessen gegeven worden, de huiskamer
voor interne leerlingen, de eetkamer
voor diezelfde, een lokaal voor het cos-
tuumnaaien, een groote zaal, waarin le
zingen gehouden kunnen worden, een
leeraressen studeerkamer en eindelijk
een oud-Hollandsch ingerichte bestuurs
kamer met een mooie schouw, cadeau
van den architect.
Nu zal u met mij eens zijn, dat het ge
bouw groot en ruim lis en u zal zeker
willen igelooven, dat het daarbij hoog
is. Het trappenklimmen Is er geen gek
heid, gelukkig loopen zij gemakkelijk en
veiligheidshalve zijn ze allen brandvrij.
Het geheel maakt een indruk van gezon
de werkzaamheid, die ons doet hopen,
dat vele jonge Haarlemschen zullen be
sluiten haar huishoud- of andere vak
kennis daar te gaan halen.
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
I. Om zakdoeken igoed te strijken be
gint men in 't midden. Wanneer men
aan de hoeken begint, gaat het midden
bol staan en wordt het moeilijk den zak
doek geheel vlak te strijken.
II. Zij, die veel staan moeten en dien
tengevolge last hebben van pijnlijke en
gezwollen voeten, doen verstandig eeni-
ge keer.en per dag andere schoenen aan
te trekken.
Door het ijs gezakt.
Voor haar strekt zich de breede, met
hooge populieren omzoomde straatweg
uit en zij gaat, den linkerarm door den
arm barer vriendin geschoven en met
de rechterhand de schaatsend zwaaiend,
snel voort.
Hardnekkig houdt zij het hoofd naar
links gewend, want zij weet, dat aan
haar anderen kant ieder oogenblik de
gymnasiasten voorbij kunnen komen,
die haar en haar vriendin reeds van de
stad af gevolgd hebben en hetzelfde doel
hebben als zij.
Ook Frits Ben/thuis is onder hen, zoo-
als haar vriendin haar na een snellen
blik achter zich meedeelt, want zij zelf
zou voor geen geld ter wereld weer het
hoofd omwenden naar hem, die zich zoo
valsch tegenover haar gedragen had.
Want nog heel kort geleden had hij een
schoolvriendin van haar, die zij boven
dien Met kon uitstaan, nageloopen en
toen hij d'ic had ingehaald, had hij tal-
looze malen het hoofd naar hair omge
draaid. Haar mededingster had het haar
venijnig medegedeeld en haar verklarin
gen zelfs met een eed bekrachtigd.
Een kneep in haar arm van de zijde
harer vriendin wekt haar uit haar ver
ontwaardiging juist op 't oogenblik, dat
de jonge heerem voorbijkomen en kranig
den hoed afnemen. Zij doen, alsof zij
zich bij de jonge dames willen aanslui
ten, vooral de slanke, knappe Frits,
maar juffrouw Lize groet zoo effen en
zoo ijskoud, zooals zij zich trouwens
had voorgenomen, dat hij ontdaan ver
der gaat en zijn makkers mee voorttrekt.
Hij kijkt nu zijnerzijds geen enkele
maal om en Lize krijgt langzamerhand
warme tranen inde oogen. En dan moet
de volgende week die uitvoering van de
dansclub plaats hebben en zij heeft hem
d.e polonaise en de eerste wals reeds be
loofd. Wat moet daarvan nu terechtko
men?
De midden in een boschje liggende
zoogenaamde boschvijvers zijn spoedig
bereikt en op den eersten wriemelt vroo-
lijk oen groot aantal schaatsenrijders
dooreen, die allen tot de jongere gene
ratie behooren. Ook is bijna de geheele
dansclub present, zooals de beide jon
gedames al dadelijk zien.
Nadat zij de hulp van eenige ijlings
toeschietende jongeheeren heeft afgewe
zen, bindt Lize zelf haar schaatsen aan
en glijdt met bevallige bewegingen vlug
oip den gladden ijsvloer voort. Later rij
den de dametjes en heertjes van de dans
club in een lange rij en ook Lize doet
mee. Het gaat er vróolijk toe op den vij
ver en de moedigste waaghalzen bewe
gen zich het liefst aan de zijde, waar
liet zoo elastisch rijdt, omdat het jonge
ijs er pas eenige dagen oud en mogelijk
gevaar zoo verleidelijk is.
Plotseling kraakt het en acht paartjes
zijn door het ijs gezakt en zitten tot aaiT
den hals in het water. Algemeen ge
schreeuw, gejammer, hulpgeroep ver
der breken van het ijs onder de voeten
van hen, die helpen willen en de ope
ning wordt ©rooter en grooter!
Lize, die zich midden onder de dren
kelingen bevindt, voelt met ontzetting
het koude element aan haar lichaam,
maar geen geluid komt over haar lip
pen. Met een vlugge beweging trekt zij
fle mof, die haar bijna ontvalt, door haar
arm en tracht zichzelf te helpen. Maar
een heer, .die haar voortdurend uitnoo-
digt zich aan zijn jaspanden vast te hou
den, om Met, te zinken, hindert haar
daarin en opzij en achter haar wordt de
open watervlakte naar haar verbeelding
vreeseMjk groot.
Daar ziet ze, hoe Frits Benthuis zich
plat op het ijs legt en haar de hand toe
steekt, om haar er uit te helpen. Haar
boosheid is wreg, maar het is haar on
mogelijk bij hem te komen en als zij
hem opspringen ziet en wegloopen ziet,
krijgt zij pas een juiste voorstelling van
hot gevaar en de ontzettende gedachte
bekruipt haar, dat zij moet verdrinken.
Juist als zij voelt, dat de met water
doortrokken kleederen zwaarder en
zwaarder worden en haar naar omlaag
dreigen te trekken, ziet zij hulp opda
gen. Steirke mannen, die op den tweeden,
vijver reden, naderen, geleid door
Frits, met lange stokken met ha
ken en alle drenkelingen worden achter,
eenivolgeiis als visschen aan den hengel
op het droge getrokken.
Gelukkig! Lize voelt eindelijk weer
den vasten grond onder de voeten en
sluit een oogenblik, als door een duize
ling overvallen, de oogen.
Mag ik u hiervan even bevrijden?
klinkt een stem naast haar en als zij
kijkt, ziet zij Frits voor haar voeten knie
len en den zoom van haar japon afsnij
den, die los geraakt is en haar wel een
meter nasleept. Zij merkt nauwelijks
het belachelijke vaa den toestand op,
maar laat zich ook zonder tegenstand
de schaatsen afbinden en snelt, over het
geheele lichaam bibberend, heen.
Op den open straatweg pakt haar de
snijdende wind en zij voelt, dat zij geen
drogen draad aan het lijf heeft.
Frits, die zich nog altijd aan haar
zijde bevindt, werpt haar zijn overjas
over de schouders, wat zij zich na eenig
tegenstribbelen laat welgevallen en zoo
bard zy kunnen, blijven zij loopen, tot
de stad bereikt is. Nu blijven zij staan.
Het jonge meisje doet de jas af en gaat
bevend naar de tuindeur, om onopge
merkt het huis binnen te komen. Maar
Frits houdt haar hand met krachtigen
greep vast.
Nog één woord, voor u weggaat...
iets wou ik igraag weten... waarom is u
zoo lang boos op me?
En nu komt met horten «.n stooten de
bekentenis van de lippen van het be
deesde jonge meisje. Zij kan nu niet
anders, zij moet hem thans meedeelen,
wat haar reeds zoo lang op het hart
ligt en spoedig vullen haar oogen zich
weer met tranen.
Maar Lize, wat een dwaling! Ik
weet het nog precies, het was mijn
hond, waar ik toen zoo naar omkeek.
Het dier bleef telkens achter, en... en...
Lize rukt zich blozend los... een ge
lukkige blik treft hem nog en dan rent
zij naar huis.
Vandaag, tien jaar later, zit Lize voor
een venster van haar gezellige woning
en denkt aan het ongeval op het ijs. Dan
keert zich het donkere hoofdje naar het
inwendige der kamer toe en hrt klinkt
uii haar mond:
Frits, kom eens even hier!
De jonge echtgenoot, die nog aan de
koffietafel zit, legt gehoorzaam zijn cou
rant neer en staat op. Zij zijn nog in de
witte broodsweken.
Wat is er, schat?
Zij wijst naar de straat, waar juist
eenige bakvischjes voorbijkomen, ge
volgd door eenige heertjes, allen gewa
pend met schaatsen.
Denk je daar nog wel eens aan?
Dc jonge man lacht ondeugend.
Ja, ik denk er nog wel eens aan,
Lies en weet nog precies, hoe eens ie
mand uit het water getrokken werd als
•een visch hoe die een heel langen
staart had, juist als een komeet en
wat zag er dat komisch uit. O, zoo ko
miek. En het was een bakvischje en
heette
Frltsl...
Maar de jonge echtgenoot stoort zich
niet aan dien uitroep, pakt het blozen
de hoofdje tusschen zijn beide handen
en sluit snel den kleinen, pruilenden
mond.
vertrouw dat bij thuiskomst hunne moe
ders hen, zij het dan ook zonder zeep,
zullen hebben gewasschen: de ooren
namelijk.
Laten we elkaar toch reinen wijn
schenken en er rond voor uitkomen, dat
die stakinkjes van onvolgroeide kinderen
dit ernstige middel van verweer lang
zamerhand belachelijk zouden gaan ma
ken. En nu ik van reinen wij- spreken,
denk ik aan andere onvervalschte dran
ken. In de eerste plaats aan zuivere
n:elk. En daartoe bestaat dezer dagen
alle reden. De melkverkoopers zijn bij
e/Kaar geweest en hebben een vereeni-
ging opgericht om de levering van zui.
vere melk te bevorderen en het ver-
valschen tegen te gaan. 't Is waar, ze
hebben ons alvast aangekondigd, dat de
melk dan ook duurder zal moeten wor
den, want dat ze hier te goedkoop is,maar
wanneer we dan ook goeie melk krij
gen kan dat geen kwaad. Tot dusveT
'kregen we, den goeden niet te 'na gespro
ken, veelal melk en water te gelijk. Je
vroeg dan jezelf wel eens af: „hoe zit
dat nu eigenlijk? De Haarlemsche Duin
waterleiding is er toch om mij water te
leveren als ik dat noodig heb en de malk-
verkooper voor de leverantie van melk.
Waarom belast zich nu mijn melkman
met de taak vnp d? Duinwaterleiding?"
En ik keek, als ik het kraantje van de
waterleiding opendraaide, vol verwach
ting of nu misschien daaruit ook melk
zou komen te stroomen. Maar dat kwam
tot dusver niet voor.
Waarom is nu die melk hier zoo goed
koop? Het antwoord daarop is gegeven.
Gegeven door honderd en twintig brave
menschen, allen handelaars in melk. Ik
noem opzettelijk dat cijfer, omdat je
de blauwheid van de Haarlemsche melk.
in aanmerking nemende niet g«lacht
zou hebben, dat er ondier de melkver
koopers zooveel voorstanders zijn van
volle melk.
We weten dan nu beter. Goddank, eer
lijke menschen in den melkhandel'
zijn er nog bij drommen. En zij hebben
de eenvoudige reden meegedeeld, waar
om de melk hier zoo goedkoop 1s. Om
dat enkele melkslijters die vervalschen.
Vervalschen met water, dat zooals ieder
een weet veel goedkoopor is dan melk.
Voor hoogstens éen kwartje heb je dui
zend liter duinwater. Vergelijk dat nu
eens met de prijzen van oe melk, zelfs
van die smadelijke melk, die vloeit uit
de banden van die „enkele" geweten-
looze slijters, die ter wille van wat vuige
winst, zich het melkgeweten als 't ware
uit de verdorven borst hebben gescheurd!
Tk juich hDrhij de 120 breven van harte
gaarne toe. Mochten wij door hunne
vastberadenheid voortaan niets anders
dan volle melk meer koopen, dan ben ik
bereid uit dankbaarheid hunne 240 han
den te drukken. Het water zal ik er dan
desnoods zelf wel bij doen.
Zoo gaat, zou je zeggen, de wereld
toch maar vooruit. Maar ze doet dat op
een wonderlijke manier. Daar heb je nu
de beroemde Tartuffe van Molière
iedereen kent den schelm zoo Met van
aanzien dan toch van hooren zeggen en
weet, dat het een geraffineerde boos
wicht is. Het was dan ook een soort van
aangename gewaarwording, dat de man
(en Franschman is geweest.
En wat zien we nu deze week gebeu
ren? Dat de opvoering van de Tartuffe
door het Friesche dilettantengezelschap
vau Grouw wordt aanbevolen, op grond
dat in de opvoering van dit stuk door
de Friezen, die het den naam van „Oc-
Lele Gluper" geven, zooveel natuurlijk
heid ligt, dat die gluiper van een Tar
tuffe volkomen een Fries was geworden.
Goeie help, dacht ik, waar gaan we
heen? Onze vierkante, eerlijke brave
Friezen verplaatsen zich ^ot die hoogte
in de rol van Tartuffe, dat de booswicht
een Fries wordt? Als Hollander zou Ik
het Met hebben durven zeggen. Mijn
Friesche vrienden (en het zijn voorwaar
de minsten niet) zouden allicht in hun
moedertaal heftig tegen mij zijn uitge
varen.
En daarvoor ben ik bang, al was het
alleen omdat ik van 't heele standje geen
woord zou verstaan. En zelfs ben ik nog
hang om te zeggen, dat ik bang zou we
zen, want bangheid is geen gangbaar
artikel in deze dagen. Daar heb je nu
die Commissie G. tegen overtreding der
weit op den leerplicht, die me daar zeg
gen durft, dat het gemeentebestuur door
onoordeelkundige plaatsing of over
plaatsing zelf het schoolverzuim in de
hand werkt! Hoe durft zei! Daar heb je
nou als gemeentebestuur zoo'n Commis
sie benoemd, nooit bewilligd in haar
wenschen, geen presentiegeld willen ge
ven, niet willen toestaan, dat ze overleg
pleegde met Commissie A. en B. en nou
komt zo me nog met aanmerkingen aan
op je eigen beleid! Straks gaat ze waar
achtig nog staken!
FIDELIO.