DE ZATERDAGAVOND.
Gratis Bijvoegsel van. Haarlem's Dagblad
8
DB ZATERDAGAVOND.
wij dat voor onze veiligheid noodig
hebben. Het geheele verdere gedeelte
van Fransch-Loth aringen zal aan u
blijven" Bismarck keek mij bij de
ze woorden onderzoekend aan. ais
wilde hij mijno gedachten radon. Ik
bedwong mijne ontroering en ant
woordde op koelen toon: ..U hebt al
leen van het Fransche gedeelte van
Lotharingen gesproken!" ..Zeker,
maar wij hebben Metz noodig!" Ik
protesteerde energiek. Metz was een
Fransche stad!... En toch vermeed ik
het een categorische weigering uit te
spreken, dat zou natuurlijk het afbre
ken dor onderhandelingen, het hervat-
ton van do vijandelijkheden tengevol
ge hebben gehad".
In den loop der onderhandelingen
komt Thiers telkens op die territoriale
vraag terug en beproeft Metz te red-
don, waartegenover Bismarck Belfort
zet. Thiers is vertwijfeld. Zijn kalmte
begeeft hom. Dam neemt Bismarck
zijne handen en verzekert, hom. diat
hij alles heeft gedaan, wat hij kon.
maar liet stond niet aan hem oen ge
deelte van Elzas aan Frankrijk te la
ten. ..Nooit kan ik daarop ingaan!"
roept Thiers eindelijk in vertwijfeling
uit; eerder laat ik het tot. een uiterste
komen!" De onderhandelingen sloten
eindelijk toch hiermede, dat hij Metz
opofferde om Belfort te redden.
Hoe opst andelingen aan hunne
wapens komen.
Een door do Petit Bleu" in België
ingesteld onderzoek betreffende de le
vering van wapenen aan de Macedo
nische opstandelingen, hoeft aan 't
licht gebracht, dat Luik de grooto
leverancier is van wapenen aan de
opstandelingen in Turkije, Marokko
en Somaliland. Andere steden belas
ten zich mot de afzending aan de op
gegeven adressen. Te Antwerpen, Mar
seille, Hflvre, Hamburg, Barcelona en
in Engeland en Italië wonen talrijke
makelaars, die aan Luik de bestellin
gen van geweren opgeven, welke zij
reeds hebben weten te plaatsen.
Hamburg telt zelfs schatrijko fir
ma's, welke zich met de bewapening
belasten van de rijkste partijen.
Luik voert de bestellingen uit zon
der achterdocht te hebben
In België verlaten deze wapenen vrij
het land en worden dus niet aan de
grens onderzocht.
Men gaat als volgt te werk, wan
neer men de smokkelwaar te Antwer
pen wil in ontvangst nemen.
De leverancier van wapenen of dy
namiet pakt de zending zorgvuldig in
goed gesloten kisten, met het etiket:
1 an d bou w w erlct u ige n"m a ch in er i e-
en", enz., of ook wel „ruw of geplet
ijzer".
De aldus gemerkte koopwaren zijn
vrij van rechten en worden door de
haven-douane dus niet onderzocht.
Gewoonlijk worden deze kisten naar
Gibraltar gezonden, waar ze op kleine
booten worden geladen, welke zenaar
andere pTaatsen brengen. Aldus heeft
men de Arabieren van wapenen voor
zien en onlangs nog munitie gezon
den aan de Marokkanen. Vele wape
nen worden aan valsche adressen
(meestal Engelsche) afgezonden. Het
is algemeen bekenddat de Britsche
consul to Marokko de hand heeft go-
bad in het leveren van geweren en
munitie aan den pretendent Bon
Amarrha. Dit is trouwens niet de
eerste keer, dat do Engelschen zulke
praktijken uithalen!
De Amerikanen zijn vaderlandslie
vender; zoo wordt beweerd, dat de
,,Red Star Lino", welke door de Bel
gische Regoering gesubsidieerd wordt,
onlangs weigerde wapenen aan boord
te nemen, zoogenaamde „jachtgewe
ren", met bestemming voor de opstan
delingen op de Philippijnen, die tegen
de troepen der Vereenigdc Staten,
streden.
De invoer van wapenen in China en
Turkije is verboden, maar Hamburg
zorgt ervoor, dat Luik het eerst met
zijn fabrikaten in die streken komt,
waar gevochten wordt.
Alles als vroeger. Men herinnert
zich dat een Hollandsch koopman
toen Leicester in hot begin van den
80-jarigen oorlog verbood wapenen en
munitie aan de Zuidelijke Nederlan
den 'te leveren verklaarde, dat te
zullen blijven doen en, om wat te ver
dienen, door d'e hel zou varen al zou
den zijne zeilen er bij verbranden.
Gezichtsbedrog.
Op het plaatje is een volmaakte
cirkel geteekend, doch als men hem
bekijkt, lijkt het, of hij een weinig
is afgeplat, waar ieder van do vier
hoekpunten van het ingeschreven
kwadraat dien cirkelomtrek raakt.
Men kan zelf het gezichtsbedrog con-
stateere®, door mot een passer een
cirkel te trekken en er een kwadraat
in te teekenen.
Uit een officieel verslag.
De ambtelijke stijl is in den regel
niet heel sierlijk en lang niet altijd
welluidend), maar een verslag nis
een Oostenrijksch officier van oen
brandweer ten platten lande gaf van
een brand, is zoo origineel, dat wij
er onze lezers oens om zullen laten
lachen:
„De brand werd veroorzaakt door
de krankzinnigheid van Jozef Nagel
of doordat kinderen tot het voederen
der koeien gebruikt werden.
De eigenaar van het brandend per
ceel kon geen poging tot het blus-
schen doen, daar hij geen water had
en bij ook niet thuis was.
Het tooneel van den brand' werd
door twee lantaars en een gendarm
verlicht.
Het gemeentebestuur leidde het
blusschingswerk, daar het in de bo
venste kamer van den commandant
zelf brandde. De brandspuiten kregen
water door dragende meisjes en het
ingieten van deze in de slangen, be
nevens door bet zuigen van de brand
weer aan de hydrophoor.
Gered werden een linnenkast, een
koe, welke gestolen werd.
Veel rundvee liep voortdurend naar
bet vuur, hetwelk werd opgesloten.
Een man werd door een vlammen-
zuil aan bet oor gekwetst, hetwelk
boven zijn helm uitstak."
Na al deze fraaiheden van stijl en
logica komt onze brave officier tot,
deze merkwaardig vernuftige gevoTg-
trokldng:
„dat de. geschilderde brand geleerd
heeft dat bet spuitenhuis niet, te ver
van het brandend perceel gelegen be
hoort tc zijn."
IN 't GEBERGTE.
Man (kit zijn vrouw). Ocli kind,
boud toen op met roepen, de echo
moet tóch altijd hot laatste woord
hebben.
Moderne bedelarij. Och. me
vrouw: hebt n misschien een paar af
gedragen balschoentjes voor mijn
dochfctr?
Tusschen haakjes. Z.ij gelijkt dien
schoenen morgenstond, want zij heeft
goud (geplombeerde tanden) in dien
mond!
Medium (in een spiritistische séan
ce). Deze roos zendt u uwe overle
den gemalin.
I-Ieer. Dat is zwendel! Die zou mii
een laarzenknccht naar het hoofd heb
ben gegooid!
63 DE DIAMANT
die mij totaal onbekend zijn, en die nog nooit te voren van mij
en mijn aangelegenheden hobben gehoord, zooveel belangstel
len in hetgeen mijn vriend en mij zelf betreft".
„Hebt u er bezwaar tegen?" vroeg mevrouw Clayton, een
rechtstreeksch antwoord willende vermijden.
„Bezwaar? Neen, volstrekt niet; integendeel, ik ben uiterst
dankbaar voor elk betoon van sympathie en voor elko hulp,
maar ik begrijp het alleen niet, dat is alles".
„Er zijn soms redenen," antwoordde mevrouw Clayton diep
zinnig, „die in het verborgen liggen, althans niet onmiddellijk
in het oog springen. Maar gesteld dat u do overtuiging kreeg,
dat mijn man en Ik, om redenen, die u, als zo u bekend waren,
als afdoende zou beschouwen, uw vrienden zijn, zou u dat
aangenaam zijn of niet?"
„O, natuurlijk, mevrouw, zou mc dat hoogst aangenaam zijn".
Mevrouw Clayton zweeg gedurende cenlge oogenblikken;
toen richtte zij zich plotseling tot den jongeman met do vraag-
„Hebt u kort geleden van uw familie in Engeland tijding ont
vangen?"
Philip, die een. weinig verrast was door deze vraag, antwoord
de: „Neen, ik heb met do laatste mail geen brieven van huis
ontvangen, ik bedoel dat Ray geen brievon heeft ontvangen,
't Is waarschijnlijk toeval, maar juist in dezo omstandigheden
is het toch eenigszins verontrustend".
„Het schijnt, dat u de familie van uw vriend ook als do uwo
beschouwt", zcide mevrouw Clayton met eon glimlach.
„Natuurlijk! U weet niet... O, mevrouw", zoo viel hij zichzelf
in de rede, „ik wildo wel dat ik u mocht vertellen wat in deze
zaak voor mij het ergste van oJles is en waardoor ik rust nog
duur heb!"
Mevrouw Clayton word getroffen door den oprechten toon
van zijn stem.
„Vertel me gerust alles", zeide zij.
En Philip verhaalde haar, hoe hij als wees was achtergeble
ven, onder voogdij van Ray's vader; hoe Ray en hij van kindaf
waren opgegroeid in het dierbare oude huis bij Dartmoor;
hoeveel goedheid en vriendelijkheid hij van allen had onder
vonden, hoe Ray en hij steeds als broeders met elkander had
den omgegaan, en hoe, toon zijn vriend behoefte kreeg om de
wereld) in te gaan, hij, als zijnde oenige jaren ouder, mee was
gegaan om over hem to waken.
DE DIAMANT 64
„En dan", ging Philip, na een oogenblik zwijgen voort, „was
Nellie er".
„Wio is Nellie?" vroeg mevrouw Clayton, zich inwendig vroo-
HJk makende over haar voorgewende onwetendheid.
Nellie, zoo legde Philip haar uit, was Ray's eenige zuster, een
paar Jaar jonger dan hij. Zijn leven lang was zij alles voor hem
geweest, en zij was dat nog, meer dan de hcele wereld, meer
dan al de menschen te zamen! Neen, er was goen sprake van
dat er zoo Iets als een engagement tusschen hen bestond; hij
had nog geen positie om aan. dergelijke dingen te mogen den
ken en zij was nog te jong. Mogelijk zou er eens een dag zijn
gekomen, dat een nnuworo betrekking tusschen hen zou zijn
ontstaan, maar die kans was nu verkeken; alles was nu uit!
„Waarom?" vroeg mevrouw Clayton.
„Omdat", antwoorddo Philip, haastig en in afgebroken be
woordingen sprekende, „omdat lk Nellie zoo stellig had beloofd,
een wakend oog op Ray te zullen houden, als een broer voor
hem te zullen zorgen. En u ziet, hoe slecht ik mijn belofte ben
nagekomen! Als ik gedaan had wat ik moest doen, dan zou het
niet zoo ver zijn gekomen en dan zou Ray nu niet in de gevan
genis zitton. U moogt het zelfzuchtig van me vinden, dat ik in
omstandigheden als deze zoo over mijn eigen leed klaag, maar
ik kan er niets aan doen! lloo kan ik Nellie onder de oogen
komen; l.oe kan ik haar zoggen, dat ik jammerlijk hen te kort
geschoten in de vervulling van mijn belofte, en dat ik het ver
trouwen, dat zij in mij stelde, niet heb verdiend? Neen, 't zou
ine niet mogelijk zijn, getuige te zijn van haar vcrdrietl Zij is
zoo goed, zoo edelmoedig, dat ik geloof, dat zij me, ondanks
alles, vergiffenis zou schenken ca meer over mijn Jeod zou
denken dan over 't hare. Er zijn omstandigheden, waarin
men geen edelmoedigheid en geen vergiffenis mag aannemen,
waarin men er zelfs niet aan mag denken, zo te vragen. En
daarom, zoodra ik het einde van de zaak weet en dat zij
gunstig zal afloopen, daaromtrent heb ik nauwelijks een zweem
van hoop moer dan vordwijn ik van hier en zal niemand mij
ooit terugzien. Dat is het eenige wat ik kan doen!"
Er sprak zooveel wanhoop uit zijn woorden, hij had blijk
baar zulk een diep besef van wat hij meende zichzelf als schuld
te moeten aanrekenen, dat mevrouw Clayton er diep aange
daan door was.
„Zoudt u hier een paar minuten willen wachten?" vroeg zij.
Ro. 147.
Zattedtig 327 Juni
1903
Letterkundig WeekfeM voos* Jong en Oud.
Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken.
HENGELEN.
Zooveel is zeker, Lamannotte zetto
een dwaas gezicht, teen hij Béqueux,
den blikslager, op den morgen, toen
de visscherij geopend werd, juist op
dezelfde plek zag zitten, die hij, La
marmotte, had uitgekozen en die hij
reeds acht dagen van aas voorzag.
De zon was nog niet geheel op.
Ove-r do rivier en de helling daar
langs hing een witachtige nevel, waar
hier en daar puntigo populieren en
rondo kruinen van wilgen uitstaken.
Dc bastaardnachtegalen in het riet
piepten, hetgeen een warmen, mooien
dag aankondigde.
Lamarmotte voelde zijn hart zwel
len van toorn.
„Béqueux op mijn plaats! Neen,
neen, ventje, dat gaat niet. Dat zullen
wc eens zien!"
Hij kwam nader met zijn hengels
op den schouder. En onmiddellijk viel
hij met de deur in huis:
„Zeg eens, Béqueux, hou je mij voor
den gek?"
De blikslager, nodergehurkt, had
Lamarmotte wel van ter zijde zien
aankomen, maar hij had zich niet om
gekeerd. Bij deze woorden deed hij
het evenmin; zonder do oogen af te
wenden van het water, zeide hij:
„Ben je dronken? En dat op een
zoo uiterst kalmen toon, dat de arme
Lamarmotte er een oogenblik geheel
door uit het veld wa9 geslagen. Maar
hij herstelde zich spoedig en terwijl
hij achter Béqueux stond en met zijn
magere gestalte een heel eind boven
hem uitstak, antwoorddo hij:
„Ik ben niet dronken, neen. Maar
jij, ik zal je eens zeggen, wat jij
bent."
Ga je gang.
Je bent een dief; je hebt mijn
plaats gestolen.
Ik begrijp je nietzeide Bé
queux, terwijl hij zijn hoofd al meer
mi meer liet wegzinken tusschen zijn
schouders.
Hou je nu maar niet zoo dom
.1 c. begrijpt het bestJc hebt ver
leden best gezien, dat ik deze plek
van aas bob voorzien, en jij bent hier
gaan zittenDat is geen manier
van doen.
Je ziet toch van wel.
Een oogenblik pauze.
Waar moet ik nu gaan zitten?
vroeg Lamarmotte eindelijk.
De rivier is langantwoorddo
Béqueux als een echte philosoof.
Lamarmotte ging heen; hij kwam
weer terug; verwijderde zich weer.
EhndeJijk besloot hij zich te instal-
leeren op eenige meters afstands van
den blikslager, de rivier af; dan kon
hij ten minste nog conig voordeel
hobben van het aas, dat hij in de ri
vier had gestrooid, ingeval do stroom
liet misschien had meegevoerd. Toen
zag hij zorgvuldig zijn vischtuig na.
Een fijne hengel met. cou bijna on
zichtbaar Engelsch zijden snoer voor
de roodvin, die zeker in dien tijd van
het jaar komen zou; een andere hen
gel, wat sterker, voor brasem of
barbeel; eindelijk een derde, voorzien
van twee dobbers en een grooten haak
aan een koperen kettinkje, ingeval er
een snoek voorbij kwam. die soms
pon wilde vlucht veroorzaakte van
kleine visschen; do visschers weten
wat dat beduidt, als or zoo'n troep
haastig voorbij komt: de verslinder is
dan niet ver uit de buurt.
Toen de drie hengels stevig waren
neergelegd en vastgebonden door aal-
Als het waar is, wat beweerd wordt,
dat bet karakter van oen monscli zich
duidelijk afspiegelt in zijn handteeke-
ning, dan heeft Napoleon ongetwijfeld
een onrustig, van het eene in het andere
uiterste vervallend karakter gehad. Want
zijn handleekening veranderde ieder
oogenblik en het is wel Interessant ze
thans te bestudeeren, nu bijna negentig
jaren zijn voorbijgegaan sedert zijn val.
Toen hij nog een eenvoudige, onbe
kende artillerie-luitenant was, teekende
hij met een leesbaar „Buonaparte" met
een baal er onder. Hij was toon nog be
scheiden en had tijd en geduld, zijn
naam voluit te schrijvpn.
Toen Barras hem benoemde tot bevel-
(li Mrfu 1S11)
O W 9,e
föaitidiSeeliesningen van Wapolean.
geeren of stangetjes van wilgenhout,
op behoorlijken afstand van elkander,
wierp Lamarmotte con paar handjes
koren in het water en ging zitten.
Hij moest afwachten. Zijn cene hen
gel had een stukje gekookte rogge tot
aas, de tweede een rood wormpje en
de 'derde,... de twee dobbers dreven,
langzaam voortgesleept, door een ste-
vigen pijlkarper, een gemakkelijk, on
weerstaanbaar lekker aas voor een
snoek. Hij zou al heel ongelukkig
zijn, als hij niets ving; dat moet ge
zegd worden!
En hij zou er heel wat voor geven
die arme Lamarmotte, als hij wat
ving; en nog meer, dat verzeker ik
je, als die dief, die Béqueux, niets
ving! Want ge moet niet denken, dat
zijn boosheid bekoeld was, verre van
dat! Trouwens, een gevoel van haat,
van grooten haat vervulde hem reeds
lang tegen dien mededinger, die el-
tijd voel gelukkiger was dan hij. Zijn
reine hengelaarsziel dorstte naar
wraak! O, hem kunnen verpletteren
door een prachtig succes! In do stad
terugkceren, achter hem aan, met
een net met groote visschen, terwijl
hij met leege handen met schaam
rood gelaat langs de huizen 9loop,...
welk een heerlijke droom!
Inlusschen had hij nog steeds niet
beet. Maar daar Béqueux ook niets
ving, kon het hem nog niet zoo heel
veel scholen. Tegen zeven uren be
gonnen de dobbers wat te bewegen;
Lamarmotte ving een vorentje. Bé
queux ving bijna np hetzelfde oogen
blik een brasem; om hem tc vangen
moest hij het schepnetje gebruiken.
Van toen af aan begon het Béqueux
voorspoedig te gaan. De brasems
schenen op het aas af te komen, en
iedereen weet, dat als brasems eens
smaak krijgen in een soort van aas,
zij zoo dom zijn zich allemaal te la
ten vangen, tot den laatste toe. als ze
ton minste te doen hebben met een
handigen, waakzame® en stilzwijgen-
hebber over het leger in Frankrijk, in
1795, begon zijn wonderbare loopbaan
en de groote ,,B" vooraan zijn naam
verloor dc beginkrul, die zij vroeger had
gehad. In 1796 benoemd tot bevelhebber
van het leger in Italië, wierp hij na het
eerste halve dozijn, van zijn onsterfelijke
zegepralen, de „u" uit zijn naam en
noemde zich Boncparte.
Nadat hij tot keizer was gekozen, tee
kende hij alleen „Napoleon" (1805), maar
hij had geen tijd genoeg, den naam vol
uit, te schrijven; hij krabbelde zooiets als
„Napol" (1806) met een krul er aan. Na
de slagen van Jena en Auerstadt on-
derteekendo hij het decreet van Pots
dam als „Nap".
In den tijd daarna was hij bchccr-
scher van het grootste gedeoJto van Eu
ropa. Hij maakte koninkrijken en vors
tendommen als een bakker krenten
broodjes. Nu onderteekende hij nog al
leen met een „N", die echter evengoed
een „B" of een hierglief kon zijn.
Maar na don, Russischen veldtocht on
derteekende hU in een vlaag van be
scheidenheid den lsten October 1813 een
stuk voluit, doch hij bracht het slechts
tot iets onloesbaars.
Eigenaardig is, dat hij op Sint-Helena
zijn naam altijd voluit en duidelijk
schreef.
den visscher. Maar men moet er ook
geen een laten schieten, want komt
er een los van den haak, dan maken
ze wol. dat ze weg komen, en ze koe
ren niet terug ook.
1-Iet schijnt wel, dat de blikslager
alle mogelijke hoedanigheden bezat,
want de brasems met hun gouden
schubben spartelden weldra op het
vochtige gras. Hij gaf zich den tijd
niet om ze in het net tc doen. Met
de hand op den stok lette hij zorg
vuldig op de eigenaardige aanraking,
hij wachtte totdat de dobber platlag
op het wator en dan sloeg hij den
visch den haak in het lijf door een
zekere beweging met de hand. Do dob
ber ging naar beneden, het water ver
toonde groote kringen en na een
korten strijd lag de visch in bet,
schepnetje en werd weldra gevoegd
bij de andore beestjes, die lagen te
spartelen op het gras achter den rug
van den gelukkigen visscher.
Lamarmotte was van dat alles ge
tuige
Hij zag dat alles en in een hoel uur
had hij in 't geheel twee vorens ge
vangen; do laatste woog misschien 25
gram. En hot was op zijn uitgewor
pen aas; op do plek, die hij had klaar
gemaakt, dat Béqueux dio prachtige
vangst had'l Het kon zoo niet langer
duren. Toen de blikslager weer een
brasem gevangen had. den vijftienden
misschien, nam Lamarmotte een kort
en goed besluit; hij trok oen van zijn
hengels uit het water en wierp hem
vlak naast dien van Bequcux.
Deze keek op en lachte verachtelijk.
Jawel, geneer je niet, vriend!...
Doe alsof jo thuis bent.
Dat ben ik ook. ik ben hier thuis!
schreeuwde Lamarmotte Meer dan
voor oen gulden aas heb ik daar in
liet water gegooid, hier op deze
plaats! Versta jo mij? Voor een gul
den!
Hou jo bedaard, mnak zoo'n la
waai niet! zeide hij. terwijl hij haastig
do hand aan den hengel sloeg, waar
van do dobber begon te bewegen.
Hij sloeg den visch aan. Het was
weer een brasem, nog grootcr dan do
andere. Men zag een oogenblik zijn
gelen rug uitsteken boven bet water,
daarna onderduiken en met geweld
rukken aan het snoei-. Met een be
kwame en sterke hand wist Béqueux
hem naar het noodlottige netje to trok
ken ,toon hij hot snoer aanroerde, dat
Lamannotte hadl uitgeworpen. Een
oogenblik ontstond er een onbeschrij
felijke verwarring. Lamarmotto wilde
zijn hengel wegtrekken, het snoei- zat
geheel verward in dat van den blik
slager. Maar daar deze ook trok
maakte do brasem gebruik van dez?
omstandigheid en brak mot een wan.
liopigen ruk het snoer stuk, dat hom
gevangen hield. En zich omkcerondo,
bijna aan do oppervlakte van lvot wa
ter. verdween hij als een pijl uit dén
boog.
Béqueux was doodsbleek, meer nog
van woede dan door de ontroering van
den strijd. Hij wierp zijn hengel in
het gras met een woedend gebaar en
wend-do zich tot Lamarmotte:
Schelm, dat je bent! Ik weet niet
waarom ik je eigenlijk niert een klap
in jo leclijk gezicht geef!
Lamarmotte week eenige schreden
achteruit en nam een afwachtondo
houding aan.
Kom maar hier, als jo wilt. Wij
zullen eens zien...
O, wou jo oens zien?
Het was eon nrachtig gevecht. Do
blikslager was op Lamarmotte afge
stoven cn doze bad hem teruggehou
den door een stevigen schop in do
zijde Maar hij was zoo dom. niet
dadelijk gebruik te maken van dat
voordcel. want toen Béqueux weer op
adem gekomen was en in evenwicht,
stoof hij opnieuw op hem af. greep
hem bij zijn das en sloeg er op los
als een bezetene.
Bleien, die kfcino witvischjee, die
altijd aan do oppervlakte van het wa
ter zwemmen om te kijken, wat er
gebeurt, hadden zeker nooit zoo ieta