Rubriek voor lames. Haarlemmer Halletjes. verdreven, klauterden ze op een an dere, heel goed gebruik makende van hun langjoopige geweren en zoo goed iedere dekking zich benuttigd, dat hun verliep zeer gering was in ver houding tot hun aantal. Bij iedere schermutseling werd dezelfde hoofd man gezien, die ze 4eidde, een lange man met grijzen haard en een groe nen tulband, wat aanduidde dat hij den pelgrimstocht naar Mekka had gemaakt of afstammeling van den Profeet was. Hij had slechts een langen stok in de hand, die hem hielp bij het klim men. Roekeloos stelde hi] zich bloot aan liet vuur der aanvallers, rechtop staande, terwijl de anderen achter de rotsen kropen, maar hij scheen een betooverd leven te hebben, 't Was duidelijk, dat hij de ziel der verdedi ging was. Een der Europeesche officieren van het 5e Shikarries dacht dat als de oude Afghaan viel. do Vijand niet zoo'n hardnekkige® tegenstand zou bieden. Hij wenkte Afzul. De schutter kwam en wachtte met de hand aan den gren del van zijn geweer. De kapitein zei tegen hem in zijn eigen taal, het Pushtu, dat door da heuvelbewoners wordt gesproken: Zie je dien ouden man met dien groenen tulband? Ja, Sahib. Schiet dien neer. Zooals u beveelt. Sahib. Afzul ging liggen op zijn ellebogen, en nam zeer rustig en beraden zijn positie in, ofschoon er, toen hij laadde, een Afghaansche kogel vlak voor hem in den grond sloeg en 't zand in zijn gezicht stoof. Hij deed de patroon in den loop. sloot met een klik den grendel en begon te mikken. Do kapitein op een knie gedaald, keek naar den groenen tulband en grijzen baard op de rotsen, nog geen hon derd meter ver. Afzul mikte lang en vuurde. De rookwolk dreef weg in den wind, maar het oude opperhoofd stond nog rechtop, nu hier dan daar heen duidende met ziijn vinger om het vuur zijner mannen te besturen. Slecht geschoten, zei de kapitein. Probeer nog eens. Afzul herlaadde en mikte weer. Den ongeduldigen officier naast hem, scheen het alsof de soldaat nooit zou vuren. Ten laatsto kwam het vlam metje en het wolkje rook uit het ge weer. Weer mis! Wat voer je toch uit? riep de officier, nijdig. Zoo opgewon den was hij door Afzul'g slecht schie ten, dat hij niet eens merkte, dat hij de aandacht trok der lui met de lange geweren en dat de kogels rechts en links van hem, den grond in vlogen. Ik weet het niet, Sahib, zei Afzul. 't Was me alsof ik nooit beter had gemikt. Je hebt nooit gemakkelijker doel gemist, zei do kapitein. Probeer nog eens een patroon op hem. Het derde schot was even onsucces vol als de beide anderen. Hij moet de een of andere amu let hebben, die de kogels wegdrijft, zei de officier. Ik heb gehoord, zei Afzul ernstig, dat zulke dingen kunnen gebeuren. De wijze oude menschen, zeggen bij voorbeeld. dat als een man in een slag op zijn eigen vader mikt, de een of andere engel of. goede geest den kogel tegenhoudt. Eon plotselinge gedachte kwam in don officier op. Schiet niet meer op den ouden chef, AfzuJ. Ga naar je sectie en probeer daar beter te schieten. Dank u. Sahib, antwoordde de soldaat, terwijl hij opsprong en naar zijn makkers rende. Toen de oorlog gedaan was, kreeg Afzul Khan een maand verlof. 'tTrof dat de kapitein^ die hem zoo slecht had zien schieten, hem zijn papieren gaf. Waar ga je heen, Afzul? vroeg hij. Naar mijn dorp op de grens van Afridiland, zei de soldaat. Ik ga naar den ouden man. dien Sahib zag, toen mijn schot miste. Je vader? was de vraag van den kapitein. Ja, Sahib. Dan giste ik goedi toen ik je liet ophouden met vuren? Ja, Sahib. Maar nooit in mjijn leven heb ik beter en zorgvuldiger gemikt, want je moet al heel goed kunnen schieten om op een man te kunnen aanleggen en toch zeker te zijn, dat je hem niet raakt! Zoo gebeurde het, dat Afzul Khan. de beste schutter van het 5e Shikar ries miste. Er zijn geen goede dienstboden meer!... Dat is de wanhoopskreet, die de geheele beschuafde wereld door weerklinkt of schoon niet overal even heftig. Onver- dragelijk in de Vereenigde Staten, zeer De President van de Coaching Club aan het hoofd van den stoet. ernstig in Engeland, en zij. het dan ook in mindore mate ook in Dultschland, Nederland enz. De kwaal wordt jaar op jaar heviger cn liet is wel eigenaardig, om eens na te gaan wat men in New-York, Londen en Woenen al heeft gedaan om scholen voor dienstboden in 't loven te roepen of om op andere wijze de lastige kwaal tegen te gaan. De Amerikanen kwamen tot dc conclu sie, dat de beste wijze om deze kwestie op te lossen, was om de dienstboden, onnoodig te maken. De families gingen in hótels wonen. In de oogen der huis vrouwen was dat een dorado, dan had den zij zich niet te bemoeien met alle minder aangename werkjes, die bij ver trek der dienstbode meest altijd op haar hoofd neerkwamen, zij behoefden maar op een klavier van electrische knopjes te drukken om zich allerlei lekkere hap jes te verschaffen. Den overigen tijd konden zij dan vrij toegeven aan haar mondaine verlangens of aan intellectu- eelen arbeid. Geen Iersche dienstbode meer, die zelfs de meeste élémentaire begrippen der kookkunst niet machtig was, geen Italiaanscbe die bij datzelfde gebrek nog dat der onzindelijkheid voegde en dan geen Amerikaansche ka menier meer, die zich door onderge schiktheid vernederd voelt en. daarom al tijd uit haar humeur is! Tegen al die tegenspoeden scheen het hotelleven een ware uitkomst, maar dat was slechts een illusie. In die reusach tige kazernen, waar honderden families een tehuis hebben gevonden, daar ver oorzaakt de onbeteekenendste ziekte groote ontsteltenis. De hotelhouder is bang voor zijn overige pensioanaires en het gevolg is, dat er in die hötels geen menschen mogen sterven of geboren worden. Ziedaar, een tehuis om naar te watertanden! In Engeland is men huiselijker van aard en daarom zou daar zelfs de meest verstokte oude vrijer niet besluiten in een hötel te gaan wonen. De Engelschen hebben daarom gepro beerd de moeilijkheid af te wenden door ambulante keukens te stichten, die over al aan huls goed toebereide maaltijden brachten. Die poging bracht ook maar zeer povere resultaten. De koude scho tels konden er nog bij door maar de warme schotels waren steeds half koud, terwijl de haast waarmee de maaltijden aan eenige honderden families rondge bracht moesten worden niet bevorder lijk waren voor het lekker toebereiden. Heel spoedig kwamen onze buren aan de overzijde van het Kanaal dan ook terug van deze poging en namen hun toevlucht tot een remédie, die op het Een Zaterdagavondpraatje. Een snuiter, diie op Woestduin de menschen had weten te krijgen aan het bekende spelletje met de drie kaar ten. is door den kantonrechter vrij gesproken in hoofdzaak omdat uit do getuigenverklaringen gebleken was, dat de uitslag van het zoogenaamde spel niet van een toevallige omstandig heid afhankelijk is. maar veeleer van de vingervlugheid van hem, die do kaarten in handen houdt. Derhalve is d'it geen hazardspel en kon dus ook niet als zoodanig gestraft worden. Ik denk zoo. dat dit vonnis veel menschen tegen zal vallen. „Hoe je het ook noemen, wilt", zullen ze zeg gen, „je raakt er je geld mee kwijt en dat moest toch eigenlijk eens flink ge straft worden". Voor deze beschouwing kan ik wel iets gevoelen, maar niet heel veel. 't Is natuurlijk onplezierig om je geld kwijt te raken, maar waar om passen de menschen er dan ook niet beter op? Hoe kan iemand die voor zijn plezier naar Woestduin gaat en daar een man ziet, die uit alle macht probecren wil hem tot kaartspel over te halen, hoe kan zoo iemand denken, dat die man daar gekomen is speciaal met het doel om een ander geld in dor, zak te brengen? De aller eerste begrippen van de logica moesten iedereen tot deze redeneering brengen. lo. Daar zie ik een onbekenden man. die met mij wil kaartspelen, om geld. 2o. Die man doet dat natuurlijk om mij mijn geldl af te winnen. 3o. AÏs ik met hem ga spelen, dan wil ik hem zijn geld afwinnen. <4o. Wie van ons heeft nu de meeste kanseri om het van den ander te win nen? Hij natuurlijk, want hij maakt er blijkbaar zijn vak van en kent het dus heter dan ik, of heeft er een foefje op. 5o. Derhalve zal ik m,et dien man niet kaartspelen. Als deze redeneering die zoo brood nuchter is dat ik me eigenlijk schaam die hier af te laten drukken, als deze redeneering. zeg ik. door de menschen. gevolgd werd, dan was het met do heele kaart speler ij voor goed uit. Maar de menschen willen bedrogen we zen. laten zich als onnoozele schapen scheren en schreeuwen dan huizen hoog om de justitie als ze voelen dat ze kaal zijn. Heusch, liet zijn niet en kel de kleine mensclijes, die een kindermeisje noodig hebbent Wat we in deze dagen nog verder noodig hebben is een lekker, verfris- schend bad. Daarvoor bestaat gelegen heid. goede en slechte. De goede zijn de (louchebadhuizen van het Witte Kruis, maar die voldoen het jongere geslacht minder, dat liever zwemmen wil. Daarvoor is gelegenheid in de zwemschool in 't Noorderspaarne, maar een ideaal van een zwemplaats is zo niet. Deskundigen on ooggetui gen bobben me wel eens gezegd, dat je. er soms zwemt met. hoe zai ik het zeggen, met hindernissen en wel van zeer eigenaardige soort. Om niemands eetlust te bederven, die in deze warmte toch al niet groot is. glij ik figuur lijk gesproken over deze hindernis sen heen en vraag voor den zooveel- sten keer: „waar blijft de zwemplaats aan het Zuider-Spaarne?" Weken bij weken geleden heeft de Raad besloten dat hij er komen zou on nu is 't 4 Juli en er staat nog geen paaltje in den grond. Wat doen de jongens? Zwem men op verboden plaatsen natuurlijk, tot ontstichting van de voorbijgangers. Do voorbijgangers klagen dat is hun recht. De politie komt cn maakt proces-verbaal op dat is haar plicht. Maar de jongens zeggen: ..wat moe ten wij nou?" en daar hebben ze gelijk in. In Haarlem wordt de sport op eigenaardige manier bevorderd. Zwem men en balspelen aan den openbaren weg mag niet. maar als de Raad be sluit om een zwemplaats te maken, dan komt ze niet en als je vraagt om een openbare speelplaats krijg je nul op het request, 't Zal wel aan de warmte liggen, dat ik d'io soort van staatsnianswijsheid niet begrijp denkelijk zijn mijn hersens in de zon een beetje weekig geworden. Was het zwombassin^or nu maar. dat volgens den correspondent van de „N. R. Ct." hier in 't midden van de stad zal worden opgericht. Zal worden, zeg ik, want. liet is er nog niet. Ik zou we zenlijk ook niet epod weten waarom het er komen zou. Zooveel behoefte aan een badgelegenheid (want dat zal het dan toch in hoofdzaak dienen te we zen) is er niet. Noch de heer Spren- ger voor zijn'school, noch de Directie van do Bron voor haar badhuis wa ren. voor zoover ik weet. tot heden ooit gedwongen om bezoekers af te wijzen. Waar dat bassin komen moet, heb ben we or gelukkig niet hij vernomen. Gelukkig, want nu kunnen we er in dezen aan nieuws niet zoo heel rijken tijd, eens naar hartelust, over gaan fantaseeren. Ik heb al hooren zeg- NOOIT GOED. Als een vrouw zich slecht kleedt, zegt men: Zij heeft geen smaak; kleedt zij zich goed,, dan zegt men: Zij hangt alles aan haar lijf. IN 't PENSION. Hospita. Nu mijnheer, zult u nog niet wat van deze kippensoep gebruiken? Heer. Dank u wel. ik wiil de arme dieren niet van hun drinken berooven. CRITIEK. A. Wat zoudt ge doen, als ge kondt pianospelen zooals ik? B. Dan zou ik les nemen. Zeekapitein (vertellend. Do wind blies uit Noord-Noord-Oost Bakvischje (tot hare vriendin). Wist jij dat de kapitein stottert? Parvenu. Geef mij 'n perronkaart Eerste klas! Zij. O, hoe jammer dat ik dien hoed niet gezien heb, vóór ik dezen gekocht heb? Hij. Dat spijt mij ook. Nu zal liet wel op heide uitdraaien. Zij. Nu zal ik piano spelen, en jij zult luisteren. Hij. Ja, jij wilt altijd het gemak kelijkste. Dame. Ik moet u verzoeken niet overal mijn ouderdom te noemen, te meer niet. daar u hem niet eens juist opgeeft! lieer. O zoo! Dus u bent nog ouder dan ik dacht. EEN NIEUWE MANIER VAN RE KENEN. A. Hoor eens, vriend, je kunt me zeker wei aan vijftig gulden helpen? B. Je moet weten ,ik was juist van plan om jou tien gulden te leen te vragen. A. 'Nou, dat is mij best, dan krijg ik er dus nog veertig van je. Wat is er aan de hand? Er schijnt je iets te hinderen, zei A. tot zijn vriend R. Dat is ook zoo, zei B. Denk eens aan. Ik schreef twee brieven; één aan mijn broeder, waarin ik hem vroeg of hij mij voor een gek hield, en de ander aan juffrouw Goudvis, waarin ik haar vroeg of zij mijn vrouw wil-, de worden. Nu heeft, terwiijl ik even uit was, iemand per telefoon ja" ge antwoord; maar ik weet niet wie van beiden_dat is geweest. DOELLOOS. Waarom gebruik jij je tooneel- kijker niet. vróuw? Je hebt hem toch bij je; mankeert er soms wat aan? Neen, dat niet, maar ik heb mijn armband thuis gelaten! VERKEERD BEGREPEN. Oom (voor 't examen). Ben je flink voorbereid, Karei? Neef. O ja; op 't ergste. UIT DE KINDERKAMER. Heb je nog broeTs of zusters, Fritsje? Neen, ik ben alle kinderen, die we hebben. Krijgsgevangenen in SSarokko. Vijf opstandelingen, die bij het ont zet van Tetuan door de troepen van den sultan krijgsgevangenen gemaakt waren, zijn dezer dagen te Tanger aangekomen en hadden veel bekijks, te meer, daar zij op klaarlichten dag daad door de troepen van den sultan geboeid en onder militair escorte door de straten gevoerd werden. Zij behoor den allen tot de oproerige Kabylen- stammen, uit dQ streek tusschen Te tuan en Tanger. Zij waren op heeter- betrapt. terwijl zij bezig waren te plunderen in een dorp nabij Tetuan. Waarschijnlijk zullen zij ter dood ge bracht worden. 09 DE DIAMANT ACHTSTE HOOFDSTUK. Eenontploffing. Of Philip, toen hij van dr. Odkes afscheid had genomen, al voornemens was, zich zoo spoedig mogelijk ter ruste te bege ven, het lot wilde, dat hij dien nacht nog meer avonturen zou beleven. Hij was te opgewonden door het onverwachte weder zien van Nellie, dan dat do slaap veel vat op hem kon hebben; hij gevoelde grooten lust om kalm na te denken over al de gebeurtenissen van den dag cn over de gevolgen die zij zouden kunnen hebben. Na 't gesprek met Nellie verscheen alles hem in een ander licht en zag hij de toekomst veel minder donker in. Nellie's optimisme had zijn moed doen herleven; haar hoop volle verwachting, dat zij er met vereende krachten in zouden slagen, Ray te redden, had zich ook aan hem medegedeeld. Wel hield hij zich voor, dat zij zich niet voldoende rekenschap kon hebben gegeven van al do moelolijkheden die aan de zaak ver. bonden waren, doordat zij de toestanden In Camberton niet kendo, doch onbewust liochtte hij groote waarde aan het ge lukkig voorgevoel waarvan zij bij herhaling gesproken had. Het denkbeeld had bij hem post gevat, dat vrouwen in zekere mate de gave bezitten in de toekomst te zien en door haar gcvooi zooveel sterker dan dat van den man in staat worden gesteld, komende gebeurtenissen met vrij groote ze kerheid, te voorspellen. De wensch, of liever de hoop. dat Nellie's voorgevoel bewaar heid inocht worden, versterkte hem natuurlijk in dat geloof. Het vooruitzicht, eerlang naar Engeland terug te keeren, dat Nellie bij hem had gewekt, lachte hem zeer toe. Ja, hij gevoelde dat zij hier al lang genoeg waren geweest. Afgescheiden van het afschuwelijk complot waarin Ray was betrokken, scheen, de moreel© atmosfeer, waarin mee hier gedoemd was te le ven, van dag tot dag meer vergiftigd te worden. Ook van. ie mands fysieke krachten werd te veel gevergd. En dan het kli-- maat, vooral wanneer, zooals in dit gedeelte'van het jaar vaak gebeurde, voor het invallen van da zomerregens, verschroeien de winden, als een gloeiende adem over de vlakten streken, die uitgedroogd waTen door de afwisselende vorst en hitte van het wintergetij. Dag aan dag, uren achtereen in die felle DE DIAMANT 66 „Je bent het, Nellie", zelde hij, „maar zeg me dan toch, hoe en waarom je hier bent gekomen? En sinds wanneer?" Hij had haar hand gegrepen en klemde die im de zijne, ter wijl hij haar naar een stoel geleidde. „Ik ben met de laatste mailboot gekomen," antwoordde zij. „Ik wilde dien goeden Ray verrassen, en er wachtte mij zelf een verrassing". „Je weet dus alles?" „Ja, alles, misschien nog meer dan je zelf weet. AI wat ik gehoord heb is verschrikkelijk, behalve dit eene, dat Ray vol komen onschuldig is." En zij vertelde hem in korte woorden haar bezoek aan het Oxford-Hotel, en wat zij daar en elders had gehoord. „Wat, ben je daar geweestl" riep hij uit, „bij die gemeene bende Hij hield plotseling op, zich bijtijds herinnerend tot wie hij sprak. „ik geloof óok niet, dat het heel fatsoenlijke menschen zijn", antwoordde het jonge meisje naïef, „maar ze hebben me geen kwaad gedaan er was één man, die heel beleefd en voorkomend voor me was; hij lieetEdward Weare. Meneer Clay- ion is naar hem toe gegaan, en hij heeft allerlei verteld, over het leven hier, en over de menschen, en over de akelige, ver schrikkelijke dingep, die hier gebeuren". ,,F.n je vrienden, meneer en mevrouw Clayton, hoe hebt Je die lecren kennen?" .,0, wij hebben gezamenlijk de reis hierheen gemaakt. Je kunt niet gelooven, hoe goed en lief ze voor mij zijn geweest; ik zou niet geweten hebben, wat te beginnen, als ik hen niet had gehad. Of misschien zou ik om jou hebben gezonden. Zou je gekomen zijn?" „Of ik gekomen zou zijn? Je weet, dat ik voor Jou naar het andere einde van de wereld zou loopenl" „O, ja, daar weet ik alles van! Om me uit den weg te blijven, zooals je straks aan mevrouw Clayton hebt verteldl Foei, laat ik nooit meer zulke leelljke dingen van je hooren!Maar nu kan ik niet langer blijven", ging zij, weer ernstig geworden, voort. „Ik gevoel me nog niet heel goed na dien vreeselijken schok van vanmorgen, maar toch zie ik de zaak minder don ker in. Wij zullen gezamenlijk alles doen wat wij kunnen, om den jongen te redden... Zeg, Philip, geloof je aan voorgevoe lens?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 6