AVONTUREN EN REISVERHALEN. D' wion men het aan zijn door de zon verbrand gezicht kan zien, dat hij zijn loopbaan gevonden heeft, liep de Montcalmstraat in, Quebec door. Live- rig las hij de huisnummers en naam bordjes. Opeens nam hij een brief uit zijn zak en begon dien te lezen. De brief, gedateerd uit Londen, luidde Mijn beste James, „Tot mijn genoegen kan ik je me- dedeelen, dat Alice Crahain verleden jaar Mei met vier-en-twintig andere meisjes naar Canada vertrokken is. Zij is daar in betrekking gekomen bij den heer Le Croix, Montcalmstraat 101. „Met erg veel pleizier heb ik ver nomen, dat het je zoo goed gaat, en van ganscher harte wensch ik je ook verder veel geluk toe. Je trouwe vriend, Ds. BARNETT." Het was stellig voor den honderd sten keer, dat Jimmy's ds. Barnett's brief overlas. Zoodra hij den brief ontvangen had, was hij van Hamilton met de stoomboot over het Ontario- meer gereisd en aangezien hij onder weg niets te doen had, had hij steeds den brief overgelezen. Terwijl hij het huisnummer zocht, overdacht hij bij zichzelf of zij hem nog wel herkennen zóu. Het'was bijna niet aan te nemen. Vijf jaar is een lange. tijd. Ik ben in dien tijd drie maal zoo groot en sterk geworden. Haar zal ik op het eerste gezicht her kennen, daarvoor ben ik niet bang. Mijn Al's herken ik dadelijk. No. 101 was een tamelijk groot huis. Jimmv schelde aan en een net dienstmeisje liet hem binnen. Kan ik Alice Graham niet spre ken vroeg hij. Juffrouw Graham is bij de kin deren. was het antwoord. Wilt u zoo goed zijn. even binnen te komen, dan zal ik u aandienen. Wie kan ik zeggen, dat er is Ik wil mijn naam liever niet zeg gen, antwoordde Jimmy. Spoedig nadat hij in een prachtigen salon gelaten was, kwam een jonge dame binnen. Een roode roos droeg ze in haar ceintuur. Haar rond ge zichtje met de twee kuiltjes en een paar groote zwarte oogen, drukten duidelijk eenige verlegenheid uit. Jimmy stond op en groette tamelijk links. Hier moet eene vergissing zijn. mejuffrouw. Ik kwam hier om juffrouw Alice Graham te spreken. Dat ben ik. Jimmy keek haar nauwkeurig aan. Zij was een mooi meisje, naar de laatste mode gekleed. Al's was, zoover hij zich herinneren kon, altijd een mooi meisje geweest, maar een heel andere idee vormde hij zich toch nog van haar. dan dit meisje, dat voor hem stond. Al's toen malig toilet was niet zoo nieuwmo disch geweest. Gij moet toch eene andere zijn, sprak hij op treurigen toon. Mejuffrouw Alice Graham, die ik hoopte te treffen, was uit Londen. Ik ben ook uit Londen. Uit ds. Barnett's Thuis? Ja. Dan ben ik hang. dat ds. Barnett zich vergist heeft. Hij heeft mij een brief geschreven, maar dat klopt niet. Het meisje wierp een blik op de enveloppe. In het volgende oogenblik had zij hare armen om zijn hals ge slagen en rustte haar hoofd op zijn schouder. Ben je Jimmy Steer, riep ze uit. Jimmy, met wien ik vóór lange ja ren in de kerk van St. Martin ge trouwd ben En ik heb je niet eens herkend, ging ze voort, half lachend, dan weer schreiend. Wat zult ge van mij gedacht hebben. Toen ging ze een eindje van hem afstaan en bekeek hem van het hoofd tot de voeten. Wat ben je groot geworden, Jim my. Het is ook geen wonder, dat ik je niet herkend heb. Je bent een man geworden, en toenkuste ze hem opnieuw. Nu was Jimy toch heusch wel over tuigd, dat deze jonge dame zijn klein vrouwtje was. Ongeveer een jaar later verloor me vrouw La Croix hare gouvernante en maakte Jimmy nog eens de reis van Hamilton naar Quebec. Hij ging echter niet alleen terug; hij trouwde met zijne Alice en nu „niet voor niets." (Tel.) Brieven uit Berlijn. Het Schaatsenrijdende Berlijn. (Van onzen correspondent). Een kinderhand is gauw gevuld. Waar een Hollander er nog niet aan zal denken, de schaatsen te voorschijn te halen, daar heeft de Berlijner ze al over den schouder gehangen en is er de deur mee uitgestapt. Hij heeft niet zoo veel plaats noodig voor de beoefening van de gezonde winter sport als de Hollander en zal zich zelfs uren lang best amuseeren op een terrein, zoo groot als een flinke zaal. Zijn „fort" is het „Kunstlaufen", het prutsen op een klein bestek, het beschrijven van sierlijke cirkels en krullen, het achter- en vooruitrijden en „Hollandern". En daarvoor heeft hij niet veel plaats noodig. Zoodra het in het begin van den winter twee nachten achter elkaar gevroren heeft, zijn ook overal in de stad op tal van punten de „Künstliche Eisbahnen" voor de ontvangst der liefhebbers ge reed. De eigenaars van bierrestau rants. die in het gelukkig bezit zijn van een zoogenaamden „tuin", meest al bestaande uit een binnenplaats, waarop in het voorjaar tafeltjes en stoelen gegroepeerd worden, rondom eenige op gelijke afstanden geplaat ste oleanders of palmstruiken in tob ben, zetten hunnen tuin, wanneer de vorst in aantocht is, eenvoudig onder water en den volgendon dag of den daaropvolgenden kan de „baan" al in gebruik worden genomen, zonder dat de bezoeker behoeft te vreezen, een nat pak te zullen halen het ijs ligt in dergelijke banen vlak op het zand. In bet Westen, waar men sinds de laatste jaren verscheidene groote ten- nis-velden aantreft. doorgaans een overgangsstadium tusschen het braak liggende bouwland en de plaats voor nieuwe perceelen en straten in het Westen worden de talrijke lawn-ten- nisvelden dadelijk a double usage aangelegd. Van het vroege voorjaar tot diep in den herfst het rendez-vous voor ijvere sportheeren en -dames in luchtige witte tennis-costuums, wor den de tennts-velden gedurende de wintermaanden in ijsbanen gemeta- morphoseerd. De groene paaltjes en de breede netten verdwijnen van het terrein, een standpijp van de water leiding doet hare diensten en zet bin nen enkele uren het geheele veld on der water. De bekendste en meest ge frequenteerde van deze lawn-tennis- ijsbanen is de „West-Eisbahn" aan het staf ion Zoölogisch en Garten van de Stadtbahn, van welks hooge per rons men een aardig kijkje heeft op het 's avonds door booglampen en gekleurde gloeilampjes verlichte ter rein, waar honderden en honderden door elkaar krioelen op de maat der militaire muziek. Ofschoon deze baan onder de kunstmatige ijsbanen de eereplaats inneemt is zij feitelijk toch alleen genietbaar voor degenen, die van de hooge Amerikaansche of Duitsche schaatsen gebruik maken, waarmee men hoofdzakelijk allerlei kunststukjes kan uitvoeren. Daar de meeste Duitschers niet in de gele genheid zijn, zich in den „Dauer- f laufte oefenen, bij gebrek aan uit- j gestrekte ijsvlakten, nemen zij de kleine terreinen voor lief en maken hun specialiteit van kunstrijden, waarin allen een groote vaardigheid hebben gekregen. Op elke baan kan men steeds een aantal daméS" en heeren aantreffen, die zonder zich noemenswaard tc ver plaatsen, zich met een ijver, een be tere zaak waardig, oefenen in het be schrijven van sierlijke letters en krul len op het ijs, in het dansen (walsen j springen), achter- en vooruitrijden, j steeds op een zoo klein bestek en ten i aansehouwe van een dichten drom bewonderende omstanders. Zelfs wan- i neer zij er eens een gangetje in zet- I ten. rijdt men nog veel langzamer dan in Holland. Bijzonder geliefd bij jong en oud is het zoogenaamde i „hollandern". dat bij voorkeur in compagnieschap door een heer en dame wordt beoefend, een soort „beentje-over", waarbij men feitelijk midden in blijft steken oin dan wéér op nieuw te beginnen, een heel tam „beentje over", lang niet zoo elegant en mooi voor het oog als het statige vaderlandsche „beentje", dat den kundigen beoefenaar met sierlijken zwaai over de geheele breedte der baan doet heen en weer laveeren. O, heer neen, daar lijkt het Duitsche „beentje-over", alias „Hollandern" j niets op, hoewel ik vermoed, dat het I er toch een navolging van moet voor- stellen. Waarschijnlijk is de een of andere Duitscher indertijd eoo ver- rukt geweest van den statigen en 'sierlijken cadans van)het Hollandsche beentje-over, dat hij in zijn vader land teruggekeerd, getracht heeft het op zijn manier na te doen. Voor Hollanders, die gewoon zijn, een ijsliefhebber bijna een ideale ten, zijn dergelijke banen, waar men in weinige slagen van den eenen hoek naar den tegenovergestelden en vice versa rijdt, een penitentie. Men ergert zich aan het morrelen en prutsen der kunstrijders, die bijna met mate- matische nauwkeurigheid cirkeltjes en groote krulletters trekken en geeft er al gauw den brui aan, uit den treure, twintig dertig slagen heen van hoek a tot hoek b (de grootste afstand der baanen dan weer twintig k dertig slagen terug van hoek b naar hoek a te maken. Een j beetje beter wordt de toestand, wan- neer de vorst aanhoudt, en de „Neue I See" en de „Rousseau-See" in den Thiergarten dichtvriezen, tamelijk groote vijvers, waarop men zich ten minste een beetje meer kan roeren, ofschoon het toch nog maar half werk is. j De goeie tijd voor de liefhebbers I van den „Dauerlauf", het tochten- maken, waartoe natuurlijk de Ber- lijnsche Hollanders behooren, breekt echter aan, zoodra de vorst het ern stig gaat meenen. Dan wordt het voor een ijsliefhebbers bijna een ideale toestand hier, daar de vele meren rondom Berlijn, sommige van groo- ten omvang als de „Grosse Muggel See" ten oosten van de stad, en de bochtige Havel en Spree gauw dicht vriezen. Wie een kaart van de „Mark Brandenburg" voor zich heeft, zal zien, dat de naaste omgeving t-an Berlijn als bezaaid is met kleinere en grootere meeren, waarvan de meesten onderling met elkaar in ver band staan en bovendien ook met Havel en Spree. De Müggel-See, Lan ge See, Seddin See, Zeuthener See, Crossin See in het oosten aan de Bo- i ven-Spree de uitgestrekte Tegeler- See, de Wannseee, de Sacrow-See, Fahrlander-See, Schwielow-See in het westen aan de kronkelende, schilder achtige Havel, de C.runewald See, de Krumme Lanke, de Nikolas-See, de j Schachten-See, (ongeveer van gelij- ken omvang als de bekende „vennen" in de Oosterwijksche bosschen van 1 Noord-Brabant), in den Grunewald i tusschen Berlijn en Potsdam, ver anderen in even zoo vele ijsvlakten, welke in het begin van den winter door de omliggende gemeenten aan den meestbiedende worden verpacht. Wanneer het weer een beetje mee werkt en vooral de Zondagen vrie zend, helder weer brengen, maken de pachters doorgaans een aardig „slaatje". Want de animo onder de schaatsenrijders is groot, hun aantal i in het uitgestrekte Berlijn niet min- der en het entree betrekkelijk hoog, doorgaans 30 a 50 ct. per persoon. Houdt de vorst echter niet aan, en wordt het een kwakkel winter, dan hebben do pachters der ijsvelden een leelijke strop. Jammer, dat ieder jaar zooveel ongelukken gebeuren, niette genstaande bet publiek niet eerder op de ijsvelden wordt toegelaten, dan nadat ze „polizeilich abgenommen", met andere woorden, nadat de duur zaamheid van het ijs door de politie is onderzocht. Er zijn echter waag halzen, die zich roekeloos buiten de baan op gevaarlijke plekken begeven en voor hun vermetelheid minstens met een nat pak en dikwijls met hun leven moeten boeten. Met mijn Hollandsche schaatsen, die me overal in het buitenland ver gezeld hebben, gewapend, stapte ik dezer dagen 's morgens vroeg in den trein naar Potsdam. Men moet het ijzer smeden als het heet is. De „Eis- verhaltnisse" waren allergunstigst, het weer prachtig, dus niet langer getalmd 1 Tijd om vrienden en ken nissen voor een gezamelijken tocht bij elkaar te trommelen ontbrak, het helder vriezend weer en de vroolijke zon uit den stralend blauwen hemel waren zoo verlokkend, dat ik me niet lang bedacht en er alleen op uit toog. Wannsee, het station waar de trei nen van de speciale Wannseebahn met de treinen van de groote lijn samenkomen en van daar naar Pots- dapi met deze van dezelfde rails ge bruik maken, was het doel van mijn tocht. Op dezen werkdag stapten maar enkele personen uit aan het groote station, waar het op mooie Zondagen krioelt van uitstapjes-ma kende Berlijners. Nu waren het maar enkele personen, een paar dames en heeren, evenals ik met de schaatsen onder den arm. Gauw mijn overjas j beneden in de ijsloods in bewaring j en de tocht kon een aanvang nemen. Vóór me spreidde zich het groote ijsvlak uit tusschen de hooge met i dennebosschen bijna zwartachtig van toon op dezen morgen, bezette oevers, j Links en aan de overzijde van deze j groote inham van de Havel kwamen gedeelten van trotsche villa's en land huizen boven de boomen uitkrjken, maar rechts, zoo ver het oog reikt een breede, eenzame ijsvlakte, glin sterend in dè morgenzon. In de verte een paar zwarte stippen, silhou etten van enkele schaatsenrijders en een of twee sneeuwwitte zeilen van 'i ijsschuiten. peilsnel voortschietend over de vlakte, doch overigens echte 1 „Natur in stiller, erhabener Grosse". Hier was het nog eens de moeite waard, de schaatsen aan de voeten te binden, hier geen gepruts en ge morrel van krullentrekkende kunst rijders, maar het terrein voor een stevige, forschen ritEen, twee. Een. twee. Rits ratsVoort ging het met lange streken op mijn trouwe Hollandsche schaatsen, die al twintig dienstjaren achter den rug hebben, voort langs de schilderach tige bochten van den Wannsee en de f zwaar begroeide hellingen van de kronkelende Havel. Onder het rijden kwamen de ijstochten uit mijn jon gensjaren op het uitgestrekte „Bos- sche veld" naar Klein- en Groot-Deu- i teren en Vlijmen en de Langstraat weer opdoemen in mijn herinnering. Gelegenheid tot het maken van lan ge ijstochten is er te kust en te keur in het lieve vaderland, maar nergens ken ik ginds een ijsbaan, welke „landschaftlich" bovendien nog zoo veel te genieten geeft als de bevro ren Havel tusschen Wannsee en Pots- i dam. Krachtig geel yan toon stak het wuivende riet, dat nu geoogst kon worden, aan den zoom van de ri- vier in de verte af tegen de zwart groene hellingen, welke op sommige punten als koelissen op het tooneel vooruitspringen. Ginds ligt het schil- derachtige, langgestrekte eiland Pfa- neninsel met zijn vele historische j herinneringen, 's Zomers één groot bosch met hoog opgaand hout, waar- tusschen het oude Försterhaus komt uitkijken, geeft het nu tusschen de kale beuken en eiken ook een door kijkje op de overige gebouwen uit den tijd van Koningin Luise. Voort gaat het langs het historische eiland in forsche streken over het in de zon flikkerende ijs. Rechts op de hoogte worden de blinkende toppen van de Russische kapel zichtbaar tusschen de kale boomen, verder op staat de Russische blokhut met het schoolhuis van Nikolskoe, vanwaar men een eenig gezicht heeft op Havel en Pfaueninsel in de diepte, en ginds aan de overzijde steekt het kerkje van Sakrow scherp af tegen den blauwen hemel. In de verte ligt Pots dam met den Pfingstberg en de Orangerie boven op de helling, doch ik laat me door het mooie vergezicht niet verlokken. Ginds, bij Moorlake, waar beide oevers plotseling elkaar tot op een paar honderd meter na deren en de stroom dan veel sterker is dan op andere plaatsen, zijn giste ren een paar waaghalzen in de sche mering door het ijs gezakt. Daarom rechts omkeerd In de gezellige ge lagkamer met tal van hertengeweien aan de wanden van het Wirtshaus Pfaueninsel, dat aan de Kroon be hoort, wordt een oogenblik halt ge houden. Dan gaat het weer terug met een flinke vaart. Terug temidden van het mooie, stille landschap met zijn schilderachtige hellingen en mooie tinten. Zilverglinsterend de ijsvlakte links en rechts omzoomd door het krachtig geel van wuivend riet en daarboven het zwartige blauw-groen der sparrehosschen met hier en daar de roode daken der villa's, een prach tig motief voor den grooten schilder Leistikow. En over alles heen het stralende blauw van een wolkenloo- zen hemel Voorloopig is het weer uit met de vorst. Gisteren viel met kracht de dooi in. Wie weet, over een paar da gen worden de Kunst-Eisbahnen weer geopend. Ren paar graden vorst en de zaak is weer gezond. Maar mij zullen ze daar niet vangen. Ik \Vacht tot Havel en Seeën weer vertrouwbaar zijn. Dan worden de schaatsen nog eens aangebonden. K. Mijn Laatste Bergbeklimming. Ennerdale is één van de minst be kende dalen van Lake-district in Cum berland. misschien wel omdat het er één van de meest afgelegene van is. Toch is liet niet ontbloot van schoon heid en belangwekkendheid. Het is omringd door eenige van de hoogste Engelsche bergen. De hooge keten van Great Gable domineert indruk wekkend het dal, links staat de Pil lar, een grootsche rotsmassa, terwijl aan de tegenover liggende zijde Red Pike bevallig zijn top in de lucht verheft. In Juli 1896 ging ik naar Enner dale om eenige dagen door te bren gen bij vrienden op hun hoeve. Ik was daar dikwijls geweest, want ik was een welkome gast bij de geharde dalbewoners en ik hield van hen. Zaterdags beklommen een vriend en ik, zonder echter onderling door een touw verbonden te zijn, de helling van Bowness Kxxott; die bet dichtst bij het meer is. Het was een moeilijke bestijging, maar wij kwamen behou den boven en daalden neer bij Her dus, waar wij de vlakte doortrokken tegenover een rots, die wij later hoor den dat Long Crag was. Mijn vriend wees er naar en vroeg me of ik het mogelijk achtte die te beklimmen. Ik antwoordde, dat het me moei lijk toescheen, maar dat men mis schien naar boven kon langs den berg rug aan de rechterzijde. Nu, zei hij. het schijnt dat er nauwelijks een steunpunt voor den voet te vinden is en het zou niet zijn aan te raden om het te beproeven. Ik stemde dat toe en we spraken er niet meer over, maar, zonderling, het bleef mij in de gedachten en een paar dagen later vormde ik het plan den berg te beklimmen op mijn tocht naar Gillerthwaite, dat ik van plan was te bezoeken. Het was heel ge waagd voor een onervaren bergbe klimmer alleen een moeilijke en nog niet beklommen helling op te gaan, want het is altijd een hulp, als men weet, dat de bestijging reeds eens heeft plaats gehad en als men het beproeven wil, moet dit geschieden door ten minste twee menschen, ver bonden door een flink, lang touw. Ik verliet de hoeve Woensdags, den 22sten, om mijn laatste wandeling te maken, de laatste ten minste voor jaren, zoo niet voor altijd. Het noodlot wachtte mij te Bowness Knott en zonder het te vermoeden ging ik het tegemoet. Nu bevond ik mii aan den voet van de hoogte onder Long Crag. Hier ging ik een oogenblik zitten om de rots eens op te nemen en een plan van aanval te ontwerpen. Een soort schoorsteen scheidt de rots van die er naast, die wij eenige dagen tevo ren hadden beklommen en daar deze schoorsteen goed bruikbaar was, dacht ik dat, zoo ik er niet in slaag de den bergrug te beklimmen, ik misschien in de schoorsteen kon ko men en daarlangs verder gaan. Eenige jonge eikenboomen groeiden op een soort terras aan den voet van de rots en daar zij de hoofdhelling. waarlangs ik moest klimmen, be schaduwden, gaven zij er een ver keerden indruk van, alsof het niet zoo onveilig was en zij mij van dienst zouden zijn. Want toen ik op het ter ras geklommen was, bemerkte ik, dat zij te zwak waren om me tot steun te dienen en dat de rotshelling, die zij bedekten, geen enkel steunpunt voor den voet opleverde. Toch begon ik te klauteren en, mij door de takken werkend, kwam ik langzaam maar gedurig vooruit en hoewel ik ine wat zenuwachtig begon te voelen, naarmate ik hooger steeg, en den vlakken grond geleidelijk ver der van mij af begon te zien, terwijl de grauwe helling zich vér boven me uitstrekte en geen enkele aanmoedi gende plaats, die gelegenheid bood, om eens te rusten, zich vertoonde, dacht ik er geen oogenblik aan het op te geven en werkelijk begon ik .er ook aan te twijfelen of ik wel terug kon keeren, dus legde ik een heelen afstand af langs richels, nauweliiks breed genoeg om de punt van één der schoenen op te zetten, waarbij ik me dan met de handen vast moest klam pen om niet te vallen. Na ongeveer een half uur te hebben geklommen, bereikte ik een richel, een goed eind naar boven op den rechter top. Deze was driehoekig van vorm en was de eerste, die genoeg ruimte bood om te gaan zitten. Dankbaar zette ik mij neer, met mijn rug tegen de rots en mijn bee- nen naar omlaag hangende, want ik was moe door de inspanning, die aanhoudend van mijn armen werd gevorderd. Terwijl ik daar zat, het mooi uit zicht te bewonderen, staken eenige jongelui de vlakte beneden me over. waarschijnlijk met het plan Bowness Knott te beklimmen langs den gewo nen weg bij Herdus. Zij schenen mij nog niet op te merken op mijn hooge zitplaats en toen ze voorbij waren klom ik verder. Ik ging nu in linksche richting om hoog, ongeveer vijftig voet en be reikte den stomp van een ouden eikenstam, die naar het scheen dooi den bliksem was afgebrand. De stam kwam horizontaal uit den bergwand en er op rustte een groot stuk losse steen, die van boven was komen neer- rollen. Toen mijn gewicht daar nog bij kwam, zwiepte de boom hevig op en neer, terwijl de rotsblok veront rustend wankelde. Ik was slechts en kele voeten verwijderd van den rand van den afgrond, waarboven ik nu hing en was ik eenmaal daar, dan was de rest gemakkelijk, maar die enkele voeten hadden geen punt, waar ook maar een hondenpoot op zou kunnen rusten de rots ging volko men recht omhoog, zoodat mijn tocht opwaarts verder onmogelijk was. Een blik omlaag deed me zien, dat ook daar geen middel was om te ont snappen want de rots ging lood recht een honderd-vijftig voet om laag. Zelfs week de rots naar binnen, zoodat ik er den voet niet van kon zien. Zoo bleven als uitwegen alleen de zijkanten over. Kon ik daar wegkomen In geen geval naar links, want daar was het zoo vlak als de muur van een huis. Naar rechts dan Nu, daar was een kleine richel, ongeveer vier of voet van mij af en vanwaar ik mis schien in den schoorsteen kon komen en, hoewel de rots eenigszins uit buitte, besloot ik het te beproeven. Natuurlijk was er nog een andere weg, namelijk te blijven waar ik was en te roepen tot iemand mij hoorde en een reddingstroep te hulp kwam, die den anderen kant beklom en me met touwen omlaag haalde. Ik kan wer kelijk niet zeggen of dit denkbeeld bij mij opkwam, maar als het zoo is. dan heb ik zeker geaarzeld om zoo veel last te veroorzaken, terwijl er nog een kans om zonder hulp te ont snappen, overbleef. Met dien beweeglijken boom en den steen onder me, waren mijn zenuwen en ledematen zoo weinig rustig, dat ik mij waarschijnlijk niet zoo lang zou hebben kunnen vasthouden. Hoe het zij. ik besloot te beproeven, de richel te bereiken. Ik drukte mij tegen de rots en strekte mij zoover mogelijk naar rechts uit, terwijl ik mij stevig vast greep. Daarna verliet ik mijn steunpunt en slingerde mij naar de richel. Mijn voet kwam daar goed op terecht, maar juist toen mijn lichaam vooruit schoot naar den rotswand en misschien daarmee nog een hoek van vijftien graden vormde, veroorzaakte de plotselinge zwaai, misschien op mijn zenuwen werkend, duizeligheid, het was alsof een hand zwaar op mijn schouder viel en een plotselinge duis ternis kwam voor mijn oogen. Het was slechts 't kortst denkbare oogen blik, want toen de duisternis voorbij was, bevond ik mij nog in dezelfde houding, zwevend boven den afgrond. Door mijn hand uit te strekken, had ik bijna de rots kunnen aanraken, maar elke krachtsinspanning was me onmogelijk. Dit eene oogenblik verloor ik en voor mijn geest verscheen het duide lijk ik ging vallen Ik uitte geen kreet, mijn oogen sloten zich, mijn armen vielen langs mijn zijden en met een gevoel van groote hulpeloosheid en medelijden met mezelf, me vaag afvragend of dit w-crkelijk het einde kon zijn, viel ik omlaag. Terwijl mijn oogen zich sloten, zag ik vaag een kluitje gras, dat, door de spijkers in mijn berg schoenen losgemaakt, mee viel. Terwijl ik viel, hoe langer hoe sneller, vroeg ik mezelf af of ik bui ten kennis zou zijn als ik beneden kwam ik twijfelde er aan of de af stand daartoe groot genoeg was, maar ik hoopte het. Want ik was er zeker van, dat ik verpletterd zou wor den en in mijn verbeelding zag ik mijn verminkt lichaam beneden lig gen. Een oogenblik dacht ik, dat het een droom was, maar dat kon niet, want op dat oogenblik raakte ik een uit- springend'stuk rots, mijn knieeën raakten mijn kin, ik viel achterover en stortte verder met het hoofd om laag. Het scheen me afschuwelijk toe met het hoofd op de rotsen te vallen. On begrijpelijk, dat ik in die oogenblik- ken zóóveel kon denken. Nog eens raakte ik de rots, nu met mijn rech ter schouder en zóó hevig, dat ik meende, dat die verbrijzeld was. En weer sprong mijn lichaam verder en nogmaals raakte ik de rots en ik vroeg me af hoe dikwijls dit nog ge beuren zou voor ik den grond be reikte. Nu was het echter de laatste keer geweestik werd uit de kloof geslin gerd over het terras en viel met een geweldige bons van mijn hoofd op de vlakte. Een massa sterren kwam voor mijn oogen, ik voelde een hevige pijn in mijn nek. ik hoorde er een ge luid in, alsof er een been kraakte en ik bleef onbeweeglijk, bijna leven loos, maar toch met bewustzijn, op de steenen liggen. Een oogenblik durfde ik niet den ken, uit vrees te bemerken, dat ik dood was, maar spoedig wist ik, dat ik leefde door de hevige pijn, die ik door ai mijn leden voelde. Ik was nieuwsgierig, waaruit mijn wonden zouden bestaan en ik begreep dat die zwaar moesten zijn. Mijn beenen kon ik niet bewegen en nu dacht ik den nek te hebben gebro ken, zoodat ik geen beweging meer kon maken. Ik wenschte bewusteloos te zijn om de pijn niet te voelen. Mijn rechter arm lag over mijn neus en mond, en ik voelde dat, als dit zoo bleef, ik zou stikken. Na vergeefsche po gingen rolde ik op mijn rug, maar ik rolde nu vérder de helling af, waarbij mijn hoofd telkens hevig gestooten werd. Ik dacht dat dit nu een eind aan de zaak zou maken, maar geluk kig kwam ik tusschen twee rotsen terecht, nu met het gelaat vrij en naar boven. Tegelijkertijd hoorde ik honden blaf fen en in mijn verwarden geest meen de ik, dat mijn vrienden mij zochten. Maar later bedacht ik, dat zij moes ten denken dat ik veilig en wel boven was gekomen. Door den stand van mijn hoofd kon ik den weg zien en na eenigen tijd zag ik daarlangs het gezelschap terugkeeren, dat ik van boven af, toen ik rustte, gezien had. Ik riep zoo hard ik kon, maar de afstand was te groot. Ik wilde weg komen en tenminste in een bed ster ven. Daar ik hevig door dorst ge plaagd werd, dankte ik den hemel dat het begon te regenen, zoodat ik door den mond te openen, eenige druppels daarin kre.eg. Ik hoorde het geluid van wielen en een rijtuig ging langs den weg, maar mijn kreten waren te zwak, zoodat ook deze tweede kans voorbij ging. Ik begon te wanhopen, dat men mij nog levend zou vinden. Misschien sliep ik een paar maal. ik weet het niet, maar dan had ik een afschuwe lijke nachtmerrie. Op een oogenblik hoorde ik praten en nu verzamelde ik al mijn krach ten om eenige malen „help" te roe pen. Goddank, men had me gehoord, want, een stem zei beslist„Daar roept iemand". Mijn vreugde was onbeschrijfelijk. Ik bleef roepen en eindelijk zag ik een jongen man aankomen, die voor me bleef staan, me medelijdend on dervragende. Mijn redder haalde mij met moeite tusschen de rotsen vandaan en gaf mij betere ligging. Daarna zond hij een jongen, die hem vergezeld had. heen om hulp te halen. Spoedig zag men in de verte een aantal mannen aankomen, en in afwachting dat fcofl er waren, vertelde ik mijn redde: aar 't kort wat mij overkomen was. „e Naar ik later vernam was mijn] IJL,, der mr. John. Sewell van LampM schrijver van verhalen in Curnbri dialect en verdienstelijk dichter, t Daar nu verscheidene menscheJ ons gekomen waren, zond mr, Sn iemand naar Croasdale, om een J ter te halen en aan mijn familie] seinen. lN Ik werd nu op een draagbaar Je9> legd en naar beneden gedragen, *noo tengevolge van den hohbeliggn spe: dem, zeer pijnlijk was. Eindelij kvlap de boerderij bereikt, waar men in(Dai der kamers een bed voor mij spreid ter, Toen de dokter kwam, werd ik wa ringd met warme kruiken en njepaci warm drinken gebruiken, want d V zoo lang daarboven te liggen, wasaf 5 geheel koud geworden. De dokter; mij, dat naar het scheen niets gei-— ken was, wat mij zóó gelukkig mal te, dat ik meende over eenige das weer te kunnen loopen. Omstreeks tien uur kwamen ni| ouders, die hevig verschrikt waren Ik bracht een onrustigen nacht di en had zware koorts, ik had brand-, de dorst en verbeeldde mij telles, nog op de rotsen te liggen. De ij gende dagen werd ik door twee d| ters behandeld en verkeerde mijn] ven in gevaar. Zestien dagen na ongeluk werd mijn temperatuur wl normaal en werd ik naar huis \j voerd. Toen werd een beroemde dï ter uit Edinburg in consult geroep en na het onderzoek werd me mee#01, deeld, dat ik nog in geen maand*11!0 misschien jaren, weer hersteld vMni zijn. Het schijnt dat weinig menscheen de kwetsuren en beleedigingen. c<>ns ik had opgeloopen, zouden hebbjeen overleefd. Maar deze gedachte troosg^ me maar weinighet was een zwaften slag voor me, maar er was niets a;het te doen. Dagen en weken, rnaandseer.1 en jaren gingen voorbij en langrden merhand vorderde ik yan bed in arsuitc stoel en wagentje en nu kan ik. ate s men mi j helpt, staan en hopen a p den tijd, die zeker komen zal en niLch zoo heel ver meer af is, dat ik geht£0g genezen zal zijn. een Als ik in den spiegel kijk, twijfeljLot int doe soms of ik het wel zelf benwat dan zie lijkt weinig op den man, dien dag van Croasdale uittrok Long Crag te beklimmen. Maar genoeg hierover. Laat ik ei digen met te zeggen, dat ik nooit vriendelijkheid en zorgen zal vergetf' mij in mijn lijden bewezen. Rubriek voor Dames, t K MOOI LINNENGOED. fetri Leden van de vrouwelijke sexe heldai! ben altijd veel gehouden van mojiet linnengoed, ofschoon men er in dde_ laatste jaren minder belangstelliij voor is gaan voelen dan bijv. grootmoeders deden, voor wie linnengoed een onmisbaar artikel tj de uitzet was. Toch zijn er nu weer moderne huisvrouwen, die bih>0' zonder veel prijs stellen op mooi huifuh houdlinnen, en dat is zeer merkbasfucl in het gebruik van servetgoed in övee meest artistieke teekeningen gew^ri ven. Beddelakens worden dikwijls oo|en zeer sierlijk afgewerkt met bloemtee. B keningen langs de bovenzoomen iepf waschkatoen of waschzijde. Zij woK den bovendien voorzien van een liay1( nen kant, waarin dezelfde kleureï6 voorkomen als in het borduursel. fes Veel handdoeken zijn van het fijnsilen damast met medaillons en randen van z klaver of lelietjes van dalen. Pa: EENVOUDIGER ETEN. In gezelschapskringen in Londeij schijnt men veel te voelen voor eeij beperking in de menu voor het dineï en dat wel op voorbeeld van koning Edward zelf. De koning schijnt zijtyer' smaak in lang tafelen verloren t^j.; hebben, daarom begint de mode tfcjjj heerschen om de luxe wat te beperUa] ken en minder schotels op te disschenJ^ De Engelsehen schijnen hun geweteijg te hooren spreken bij de vele bein schuldigingen van buitenlanders, da|00, zij systematisch te veel en te <3ik|er' wijls eten. Het uur van het diner (ne^ce. gen uur) is intusschen nog hetzelfde™, gebleven. UD TEGENSPOED. fe Als vrouw Fortuna u eerst legende' lacht en u den volgenden dag den rugb toedraait, dan is het voor een zwakkèpl' en weelderige vrouw, die royaal be- h gonnen is, dikwijls zeer moeilijk nielbor in zelfbeklag weg te zinken. ph Als zij echter over die eex'ste aanï-G vechting van zwakheid kan heenko- D- men en zichzelve dwingen het hoofdei niet in de schoot te leggen maar moe-^or dig aan 't werk te gaan en daarbijner' een zonnig en oprecht hart te behou-KQ den, zoodat haar uiterlijk haar goedejj]00 hoedanigheden weerkaatst, dan zal?0" zij na eenigen tijd bemerken hoe loo#3*. nend het is den- moed niet te laten^ zinken. Zoo'n vrouw is uw vertrou-PJk wen volkomen waard. Pa Zij toont geestkracht en doorzet-P10t tingsvermogen te bezitten in spijt van[an haar eenvoudige manieren en onbe-fab zorgden glimlach. I Foe BRUIDSKOFFER. fö In Schotland zijn verloofde meisjesj n en ook wel eens niet verloofde (maarj|a(j die zeker heel in 't geheim) gewoon erkj-j- bruidskoffers op na te houden. Nul eens is die bruidskoffer een sierlijk! bewerkte kist naar de laatste mode,! dan weer is het een eenvoudig houten^ kist van binnen en van buiten met gebloemde stof of dito papier beplakt. Het idéé is om de koffers te vullen met allex-lei sierlijkheden voor het toilet of tot stoffeering van het aan staande huis. De eene vult den koffer met keurig afgewerkt ondergoed, dat uit haar eigen handen is gekomen de andere koopt snuisterijen en bibelots exx vult daar haar koffer mee. Oók voorziet men hem wel van stukken kant, overtrekken voor canapékussens enz. Weer eexx ander legt er een mooie collectie tafelgoed, kleedjes, tafelmat jes, enz. in. Ook wel mooie porcelei- nen voorwerpen. Zoodoende, verzamelen die meisjes langzamerhand een collectie van aar dige dingen, die zij weten, dat goed bewaard zijn. Meestal zijn de vriend innen op de hoogte van den bruids in

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 8