AVONTUREN EN REISVERHALEN.
D'
wion men het aan zijn door de zon
verbrand gezicht kan zien, dat hij zijn
loopbaan gevonden heeft, liep de
Montcalmstraat in, Quebec door. Live-
rig las hij de huisnummers en naam
bordjes. Opeens nam hij een brief uit
zijn zak en begon dien te lezen. De
brief, gedateerd uit Londen, luidde
Mijn beste James,
„Tot mijn genoegen kan ik je me-
dedeelen, dat Alice Crahain verleden
jaar Mei met vier-en-twintig andere
meisjes naar Canada vertrokken is.
Zij is daar in betrekking gekomen bij
den heer Le Croix, Montcalmstraat
101.
„Met erg veel pleizier heb ik ver
nomen, dat het je zoo goed gaat, en
van ganscher harte wensch ik je ook
verder veel geluk toe.
Je trouwe vriend,
Ds. BARNETT."
Het was stellig voor den honderd
sten keer, dat Jimmy's ds. Barnett's
brief overlas. Zoodra hij den brief
ontvangen had, was hij van Hamilton
met de stoomboot over het Ontario-
meer gereisd en aangezien hij onder
weg niets te doen had, had hij steeds
den brief overgelezen.
Terwijl hij het huisnummer zocht,
overdacht hij bij zichzelf of zij hem
nog wel herkennen zóu. Het'was bijna
niet aan te nemen. Vijf jaar is een
lange. tijd. Ik ben in dien tijd drie
maal zoo groot en sterk geworden.
Haar zal ik op het eerste gezicht her
kennen, daarvoor ben ik niet bang.
Mijn Al's herken ik dadelijk. No. 101
was een tamelijk groot huis. Jimmv
schelde aan en een net dienstmeisje
liet hem binnen.
Kan ik Alice Graham niet spre
ken vroeg hij.
Juffrouw Graham is bij de kin
deren. was het antwoord. Wilt u
zoo goed zijn. even binnen te komen,
dan zal ik u aandienen. Wie kan ik
zeggen, dat er is
Ik wil mijn naam liever niet zeg
gen, antwoordde Jimmy.
Spoedig nadat hij in een prachtigen
salon gelaten was, kwam een jonge
dame binnen. Een roode roos droeg
ze in haar ceintuur. Haar rond ge
zichtje met de twee kuiltjes en een
paar groote zwarte oogen, drukten
duidelijk eenige verlegenheid uit.
Jimmy stond op en groette tamelijk
links. Hier moet eene vergissing
zijn. mejuffrouw. Ik kwam hier om
juffrouw Alice Graham te spreken.
Dat ben ik.
Jimmy keek haar nauwkeurig aan.
Zij was een mooi meisje, naar de
laatste mode gekleed.
Al's was, zoover hij zich herinneren
kon, altijd een mooi meisje geweest,
maar een heel andere idee vormde hij
zich toch nog van haar. dan dit
meisje, dat voor hem stond. Al's toen
malig toilet was niet zoo nieuwmo
disch geweest.
Gij moet toch eene andere zijn,
sprak hij op treurigen toon.
Mejuffrouw Alice Graham, die ik
hoopte te treffen, was uit Londen.
Ik ben ook uit Londen.
Uit ds. Barnett's Thuis?
Ja.
Dan ben ik hang. dat ds. Barnett
zich vergist heeft. Hij heeft mij een
brief geschreven, maar dat klopt
niet.
Het meisje wierp een blik op de
enveloppe. In het volgende oogenblik
had zij hare armen om zijn hals ge
slagen en rustte haar hoofd op zijn
schouder.
Ben je Jimmy Steer, riep ze uit.
Jimmy, met wien ik vóór lange ja
ren in de kerk van St. Martin ge
trouwd ben En ik heb je niet eens
herkend, ging ze voort, half lachend,
dan weer schreiend. Wat zult ge
van mij gedacht hebben.
Toen ging ze een eindje van hem
afstaan en bekeek hem van het hoofd
tot de voeten.
Wat ben je groot geworden, Jim
my. Het is ook geen wonder, dat ik
je niet herkend heb. Je bent een man
geworden, en toenkuste ze hem
opnieuw.
Nu was Jimy toch heusch wel over
tuigd, dat deze jonge dame zijn klein
vrouwtje was.
Ongeveer een jaar later verloor me
vrouw La Croix hare gouvernante en
maakte Jimmy nog eens de reis van
Hamilton naar Quebec.
Hij ging echter niet alleen terug;
hij trouwde met zijne Alice en nu
„niet voor niets."
(Tel.)
Brieven uit Berlijn.
Het Schaatsenrijdende Berlijn.
(Van onzen correspondent).
Een kinderhand is gauw gevuld.
Waar een Hollander er nog niet aan
zal denken, de schaatsen te voorschijn
te halen, daar heeft de Berlijner ze
al over den schouder gehangen en is
er de deur mee uitgestapt. Hij heeft
niet zoo veel plaats noodig voor de
beoefening van de gezonde winter
sport als de Hollander en zal zich
zelfs uren lang best amuseeren op een
terrein, zoo groot als een flinke zaal.
Zijn „fort" is het „Kunstlaufen",
het prutsen op een klein bestek, het
beschrijven van sierlijke cirkels en
krullen, het achter- en vooruitrijden
en „Hollandern". En daarvoor heeft
hij niet veel plaats noodig. Zoodra
het in het begin van den winter twee
nachten achter elkaar gevroren heeft,
zijn ook overal in de stad op tal van
punten de „Künstliche Eisbahnen"
voor de ontvangst der liefhebbers ge
reed. De eigenaars van bierrestau
rants. die in het gelukkig bezit zijn
van een zoogenaamden „tuin", meest
al bestaande uit een binnenplaats,
waarop in het voorjaar tafeltjes en
stoelen gegroepeerd worden, rondom
eenige op gelijke afstanden geplaat
ste oleanders of palmstruiken in tob
ben, zetten hunnen tuin, wanneer de
vorst in aantocht is, eenvoudig onder
water en den volgendon dag of den
daaropvolgenden kan de „baan" al in
gebruik worden genomen, zonder dat
de bezoeker behoeft te vreezen, een
nat pak te zullen halen het ijs ligt
in dergelijke banen vlak op het zand.
In bet Westen, waar men sinds de
laatste jaren verscheidene groote ten-
nis-velden aantreft. doorgaans een
overgangsstadium tusschen het braak
liggende bouwland en de plaats voor
nieuwe perceelen en straten in het
Westen worden de talrijke lawn-ten-
nisvelden dadelijk a double usage
aangelegd. Van het vroege voorjaar
tot diep in den herfst het rendez-vous
voor ijvere sportheeren en -dames in
luchtige witte tennis-costuums, wor
den de tennts-velden gedurende de
wintermaanden in ijsbanen gemeta-
morphoseerd. De groene paaltjes en
de breede netten verdwijnen van het
terrein, een standpijp van de water
leiding doet hare diensten en zet bin
nen enkele uren het geheele veld on
der water. De bekendste en meest ge
frequenteerde van deze lawn-tennis-
ijsbanen is de „West-Eisbahn" aan
het staf ion Zoölogisch en Garten van
de Stadtbahn, van welks hooge per
rons men een aardig kijkje heeft op
het 's avonds door booglampen en
gekleurde gloeilampjes verlichte ter
rein, waar honderden en honderden
door elkaar krioelen op de maat der
militaire muziek. Ofschoon deze baan
onder de kunstmatige ijsbanen de
eereplaats inneemt is zij feitelijk toch
alleen genietbaar voor degenen, die
van de hooge Amerikaansche of
Duitsche schaatsen gebruik maken,
waarmee men hoofdzakelijk allerlei
kunststukjes kan uitvoeren. Daar
de meeste Duitschers niet in de gele
genheid zijn, zich in den „Dauer-
f laufte oefenen, bij gebrek aan uit-
j gestrekte ijsvlakten, nemen zij de
kleine terreinen voor lief en maken
hun specialiteit van kunstrijden,
waarin allen een groote vaardigheid
hebben gekregen.
Op elke baan kan men steeds een
aantal daméS" en heeren aantreffen,
die zonder zich noemenswaard tc ver
plaatsen, zich met een ijver, een be
tere zaak waardig, oefenen in het be
schrijven van sierlijke letters en krul
len op het ijs, in het dansen (walsen
j springen), achter- en vooruitrijden,
j steeds op een zoo klein bestek en ten
i aansehouwe van een dichten drom
bewonderende omstanders. Zelfs wan-
i neer zij er eens een gangetje in zet-
I ten. rijdt men nog veel langzamer
dan in Holland. Bijzonder geliefd bij
jong en oud is het zoogenaamde
i „hollandern". dat bij voorkeur in
compagnieschap door een heer en
dame wordt beoefend, een soort
„beentje-over", waarbij men feitelijk
midden in blijft steken oin dan wéér
op nieuw te beginnen, een heel tam
„beentje over", lang niet zoo elegant
en mooi voor het oog als het statige
vaderlandsche „beentje", dat den
kundigen beoefenaar met sierlijken
zwaai over de geheele breedte der
baan doet heen en weer laveeren.
O, heer neen, daar lijkt het Duitsche
„beentje-over", alias „Hollandern"
j niets op, hoewel ik vermoed, dat het
I er toch een navolging van moet voor-
stellen. Waarschijnlijk is de een of
andere Duitscher indertijd eoo ver-
rukt geweest van den statigen en
'sierlijken cadans van)het Hollandsche
beentje-over, dat hij in zijn vader
land teruggekeerd, getracht heeft het
op zijn manier na te doen.
Voor Hollanders, die gewoon zijn,
een ijsliefhebber bijna een ideale
ten, zijn dergelijke banen, waar men
in weinige slagen van den eenen hoek
naar den tegenovergestelden en vice
versa rijdt, een penitentie. Men ergert
zich aan het morrelen en prutsen
der kunstrijders, die bijna met mate-
matische nauwkeurigheid cirkeltjes
en groote krulletters trekken en geeft
er al gauw den brui aan, uit den
treure, twintig dertig slagen heen
van hoek a tot hoek b (de grootste
afstand der baanen dan weer
twintig k dertig slagen terug van
hoek b naar hoek a te maken. Een
j beetje beter wordt de toestand, wan-
neer de vorst aanhoudt, en de „Neue
I See" en de „Rousseau-See" in den
Thiergarten dichtvriezen, tamelijk
groote vijvers, waarop men zich ten
minste een beetje meer kan roeren,
ofschoon het toch nog maar half
werk is.
j De goeie tijd voor de liefhebbers
I van den „Dauerlauf", het tochten-
maken, waartoe natuurlijk de Ber-
lijnsche Hollanders behooren, breekt
echter aan, zoodra de vorst het ern
stig gaat meenen. Dan wordt het voor
een ijsliefhebbers bijna een ideale
toestand hier, daar de vele meren
rondom Berlijn, sommige van groo-
ten omvang als de „Grosse Muggel
See" ten oosten van de stad, en de
bochtige Havel en Spree gauw dicht
vriezen. Wie een kaart van de „Mark
Brandenburg" voor zich heeft, zal
zien, dat de naaste omgeving t-an
Berlijn als bezaaid is met kleinere
en grootere meeren, waarvan de
meesten onderling met elkaar in ver
band staan en bovendien ook met
Havel en Spree. De Müggel-See, Lan
ge See, Seddin See, Zeuthener See,
Crossin See in het oosten aan de Bo-
i ven-Spree de uitgestrekte Tegeler-
See, de Wannseee, de Sacrow-See,
Fahrlander-See, Schwielow-See in het
westen aan de kronkelende, schilder
achtige Havel, de C.runewald See, de
Krumme Lanke, de Nikolas-See, de
j Schachten-See, (ongeveer van gelij-
ken omvang als de bekende „vennen"
in de Oosterwijksche bosschen van
1 Noord-Brabant), in den Grunewald
i tusschen Berlijn en Potsdam, ver
anderen in even zoo vele ijsvlakten,
welke in het begin van den winter
door de omliggende gemeenten aan
den meestbiedende worden verpacht.
Wanneer het weer een beetje mee
werkt en vooral de Zondagen vrie
zend, helder weer brengen, maken de
pachters doorgaans een aardig
„slaatje". Want de animo onder de
schaatsenrijders is groot, hun aantal
i in het uitgestrekte Berlijn niet min-
der en het entree betrekkelijk hoog,
doorgaans 30 a 50 ct. per persoon.
Houdt de vorst echter niet aan, en
wordt het een kwakkel winter, dan
hebben do pachters der ijsvelden een
leelijke strop. Jammer, dat ieder jaar
zooveel ongelukken gebeuren, niette
genstaande bet publiek niet eerder op
de ijsvelden wordt toegelaten, dan
nadat ze „polizeilich abgenommen",
met andere woorden, nadat de duur
zaamheid van het ijs door de politie
is onderzocht. Er zijn echter waag
halzen, die zich roekeloos buiten de
baan op gevaarlijke plekken begeven
en voor hun vermetelheid minstens
met een nat pak en dikwijls met hun
leven moeten boeten.
Met mijn Hollandsche schaatsen,
die me overal in het buitenland ver
gezeld hebben, gewapend, stapte ik
dezer dagen 's morgens vroeg in den
trein naar Potsdam. Men moet het
ijzer smeden als het heet is. De „Eis-
verhaltnisse" waren allergunstigst,
het weer prachtig, dus niet langer
getalmd 1 Tijd om vrienden en ken
nissen voor een gezamelijken tocht
bij elkaar te trommelen ontbrak, het
helder vriezend weer en de vroolijke
zon uit den stralend blauwen hemel
waren zoo verlokkend, dat ik me niet
lang bedacht en er alleen op uit toog.
Wannsee, het station waar de trei
nen van de speciale Wannseebahn
met de treinen van de groote lijn
samenkomen en van daar naar Pots-
dapi met deze van dezelfde rails ge
bruik maken, was het doel van mijn
tocht. Op dezen werkdag stapten
maar enkele personen uit aan het
groote station, waar het op mooie
Zondagen krioelt van uitstapjes-ma
kende Berlijners. Nu waren het maar
enkele personen, een paar dames en
heeren, evenals ik met de schaatsen
onder den arm. Gauw mijn overjas
j beneden in de ijsloods in bewaring
j en de tocht kon een aanvang nemen.
Vóór me spreidde zich het groote
ijsvlak uit tusschen de hooge met
i dennebosschen bijna zwartachtig van
toon op dezen morgen, bezette oevers,
j Links en aan de overzijde van deze
j groote inham van de Havel kwamen
gedeelten van trotsche villa's en land
huizen boven de boomen uitkrjken,
maar rechts, zoo ver het oog reikt
een breede, eenzame ijsvlakte, glin
sterend in dè morgenzon. In de
verte een paar zwarte stippen, silhou
etten van enkele schaatsenrijders en
een of twee sneeuwwitte zeilen van
'i ijsschuiten. peilsnel voortschietend
over de vlakte, doch overigens echte
1 „Natur in stiller, erhabener Grosse".
Hier was het nog eens de moeite
waard, de schaatsen aan de voeten
te binden, hier geen gepruts en ge
morrel van krullentrekkende kunst
rijders, maar het terrein voor een
stevige, forschen ritEen, twee.
Een. twee. Rits ratsVoort
ging het met lange streken op mijn
trouwe Hollandsche schaatsen, die al
twintig dienstjaren achter den rug
hebben, voort langs de schilderach
tige bochten van den Wannsee en de
f zwaar begroeide hellingen van de
kronkelende Havel. Onder het rijden
kwamen de ijstochten uit mijn jon
gensjaren op het uitgestrekte „Bos-
sche veld" naar Klein- en Groot-Deu-
i teren en Vlijmen en de Langstraat
weer opdoemen in mijn herinnering.
Gelegenheid tot het maken van lan
ge ijstochten is er te kust en te keur in
het lieve vaderland, maar nergens
ken ik ginds een ijsbaan, welke
„landschaftlich" bovendien nog zoo
veel te genieten geeft als de bevro
ren Havel tusschen Wannsee en Pots-
i dam.
Krachtig geel yan toon stak het
wuivende riet, dat nu geoogst kon
worden, aan den zoom van de ri-
vier in de verte af tegen de zwart
groene hellingen, welke op sommige
punten als koelissen op het tooneel
vooruitspringen. Ginds ligt het schil-
derachtige, langgestrekte eiland Pfa-
neninsel met zijn vele historische
j herinneringen, 's Zomers één groot
bosch met hoog opgaand hout, waar-
tusschen het oude Försterhaus komt
uitkijken, geeft het nu tusschen de
kale beuken en eiken ook een door
kijkje op de overige gebouwen uit
den tijd van Koningin Luise. Voort
gaat het langs het historische eiland
in forsche streken over het in de zon
flikkerende ijs. Rechts op de hoogte
worden de blinkende toppen van de
Russische kapel zichtbaar tusschen
de kale boomen, verder op staat de
Russische blokhut met het schoolhuis
van Nikolskoe, vanwaar men een
eenig gezicht heeft op Havel en
Pfaueninsel in de diepte, en ginds
aan de overzijde steekt het kerkje
van Sakrow scherp af tegen den
blauwen hemel. In de verte ligt Pots
dam met den Pfingstberg en de
Orangerie boven op de helling, doch
ik laat me door het mooie vergezicht
niet verlokken. Ginds, bij Moorlake,
waar beide oevers plotseling elkaar
tot op een paar honderd meter na
deren en de stroom dan veel sterker
is dan op andere plaatsen, zijn giste
ren een paar waaghalzen in de sche
mering door het ijs gezakt. Daarom
rechts omkeerd In de gezellige ge
lagkamer met tal van hertengeweien
aan de wanden van het Wirtshaus
Pfaueninsel, dat aan de Kroon be
hoort, wordt een oogenblik halt ge
houden. Dan gaat het weer terug met
een flinke vaart. Terug temidden van
het mooie, stille landschap met zijn
schilderachtige hellingen en mooie
tinten. Zilverglinsterend de ijsvlakte
links en rechts omzoomd door het
krachtig geel van wuivend riet en
daarboven het zwartige blauw-groen
der sparrehosschen met hier en daar
de roode daken der villa's, een prach
tig motief voor den grooten schilder
Leistikow. En over alles heen het
stralende blauw van een wolkenloo-
zen hemel
Voorloopig is het weer uit met de
vorst. Gisteren viel met kracht de
dooi in. Wie weet, over een paar da
gen worden de Kunst-Eisbahnen weer
geopend. Ren paar graden vorst en de
zaak is weer gezond. Maar mij zullen
ze daar niet vangen. Ik \Vacht tot
Havel en Seeën weer vertrouwbaar
zijn. Dan worden de schaatsen nog
eens aangebonden. K.
Mijn Laatste Bergbeklimming.
Ennerdale is één van de minst be
kende dalen van Lake-district in Cum
berland. misschien wel omdat het er
één van de meest afgelegene van is.
Toch is liet niet ontbloot van schoon
heid en belangwekkendheid. Het is
omringd door eenige van de hoogste
Engelsche bergen. De hooge keten
van Great Gable domineert indruk
wekkend het dal, links staat de Pil
lar, een grootsche rotsmassa, terwijl
aan de tegenover liggende zijde Red
Pike bevallig zijn top in de lucht
verheft.
In Juli 1896 ging ik naar Enner
dale om eenige dagen door te bren
gen bij vrienden op hun hoeve. Ik
was daar dikwijls geweest, want ik
was een welkome gast bij de geharde
dalbewoners en ik hield van hen.
Zaterdags beklommen een vriend en
ik, zonder echter onderling door een
touw verbonden te zijn, de helling
van Bowness Kxxott; die bet dichtst bij
het meer is. Het was een moeilijke
bestijging, maar wij kwamen behou
den boven en daalden neer bij Her
dus, waar wij de vlakte doortrokken
tegenover een rots, die wij later hoor
den dat Long Crag was. Mijn vriend
wees er naar en vroeg me of ik het
mogelijk achtte die te beklimmen.
Ik antwoordde, dat het me moei
lijk toescheen, maar dat men mis
schien naar boven kon langs den berg
rug aan de rechterzijde.
Nu, zei hij. het schijnt dat er
nauwelijks een steunpunt voor den
voet te vinden is en het zou niet zijn
aan te raden om het te beproeven.
Ik stemde dat toe en we spraken
er niet meer over, maar, zonderling,
het bleef mij in de gedachten en een
paar dagen later vormde ik het plan
den berg te beklimmen op mijn tocht
naar Gillerthwaite, dat ik van plan
was te bezoeken. Het was heel ge
waagd voor een onervaren bergbe
klimmer alleen een moeilijke en nog
niet beklommen helling op te gaan,
want het is altijd een hulp, als men
weet, dat de bestijging reeds eens
heeft plaats gehad en als men het
beproeven wil, moet dit geschieden
door ten minste twee menschen, ver
bonden door een flink, lang touw.
Ik verliet de hoeve Woensdags, den
22sten, om mijn laatste wandeling te
maken, de laatste ten minste voor
jaren, zoo niet voor altijd.
Het noodlot wachtte mij te Bowness
Knott en zonder het te vermoeden
ging ik het tegemoet.
Nu bevond ik mii aan den voet van
de hoogte onder Long Crag. Hier
ging ik een oogenblik zitten om de
rots eens op te nemen en een plan
van aanval te ontwerpen. Een soort
schoorsteen scheidt de rots van die
er naast, die wij eenige dagen tevo
ren hadden beklommen en daar deze
schoorsteen goed bruikbaar was,
dacht ik dat, zoo ik er niet in slaag
de den bergrug te beklimmen, ik
misschien in de schoorsteen kon ko
men en daarlangs verder gaan.
Eenige jonge eikenboomen groeiden
op een soort terras aan den voet van
de rots en daar zij de hoofdhelling.
waarlangs ik moest klimmen, be
schaduwden, gaven zij er een ver
keerden indruk van, alsof het niet
zoo onveilig was en zij mij van dienst
zouden zijn. Want toen ik op het ter
ras geklommen was, bemerkte ik, dat
zij te zwak waren om me tot steun
te dienen en dat de rotshelling, die
zij bedekten, geen enkel steunpunt
voor den voet opleverde.
Toch begon ik te klauteren en, mij
door de takken werkend, kwam ik
langzaam maar gedurig vooruit en
hoewel ik ine wat zenuwachtig begon
te voelen, naarmate ik hooger steeg,
en den vlakken grond geleidelijk ver
der van mij af begon te zien, terwijl
de grauwe helling zich vér boven me
uitstrekte en geen enkele aanmoedi
gende plaats, die gelegenheid bood,
om eens te rusten, zich vertoonde,
dacht ik er geen oogenblik aan het
op te geven en werkelijk begon ik .er
ook aan te twijfelen of ik wel terug
kon keeren, dus legde ik een heelen
afstand af langs richels, nauweliiks
breed genoeg om de punt van één der
schoenen op te zetten, waarbij ik me
dan met de handen vast moest klam
pen om niet te vallen.
Na ongeveer een half uur te hebben
geklommen, bereikte ik een richel,
een goed eind naar boven op den
rechter top. Deze was driehoekig van
vorm en was de eerste, die genoeg
ruimte bood om te gaan zitten.
Dankbaar zette ik mij neer, met
mijn rug tegen de rots en mijn bee-
nen naar omlaag hangende, want ik
was moe door de inspanning, die
aanhoudend van mijn armen werd
gevorderd.
Terwijl ik daar zat, het mooi uit
zicht te bewonderen, staken eenige
jongelui de vlakte beneden me over.
waarschijnlijk met het plan Bowness
Knott te beklimmen langs den gewo
nen weg bij Herdus. Zij schenen mij
nog niet op te merken op mijn hooge
zitplaats en toen ze voorbij waren
klom ik verder.
Ik ging nu in linksche richting om
hoog, ongeveer vijftig voet en be
reikte den stomp van een ouden
eikenstam, die naar het scheen dooi
den bliksem was afgebrand. De stam
kwam horizontaal uit den bergwand
en er op rustte een groot stuk losse
steen, die van boven was komen neer-
rollen. Toen mijn gewicht daar nog
bij kwam, zwiepte de boom hevig op
en neer, terwijl de rotsblok veront
rustend wankelde. Ik was slechts en
kele voeten verwijderd van den rand
van den afgrond, waarboven ik nu
hing en was ik eenmaal daar, dan
was de rest gemakkelijk, maar die
enkele voeten hadden geen punt, waar
ook maar een hondenpoot op zou
kunnen rusten de rots ging volko
men recht omhoog, zoodat mijn tocht
opwaarts verder onmogelijk was.
Een blik omlaag deed me zien, dat
ook daar geen middel was om te ont
snappen want de rots ging lood
recht een honderd-vijftig voet om
laag.
Zelfs week de rots naar binnen,
zoodat ik er den voet niet van kon
zien.
Zoo bleven als uitwegen alleen de
zijkanten over.
Kon ik daar wegkomen In geen
geval naar links, want daar was het
zoo vlak als de muur van een huis.
Naar rechts dan Nu, daar was een
kleine richel, ongeveer vier of
voet van mij af en vanwaar ik mis
schien in den schoorsteen kon komen
en, hoewel de rots eenigszins uit
buitte, besloot ik het te beproeven.
Natuurlijk was er nog een andere
weg, namelijk te blijven waar ik was
en te roepen tot iemand mij hoorde en
een reddingstroep te hulp kwam, die
den anderen kant beklom en me met
touwen omlaag haalde. Ik kan wer
kelijk niet zeggen of dit denkbeeld
bij mij opkwam, maar als het zoo is.
dan heb ik zeker geaarzeld om zoo
veel last te veroorzaken, terwijl er
nog een kans om zonder hulp te ont
snappen, overbleef.
Met dien beweeglijken boom en den
steen onder me, waren mijn zenuwen
en ledematen zoo weinig rustig, dat
ik mij waarschijnlijk niet zoo lang
zou hebben kunnen vasthouden. Hoe
het zij. ik besloot te beproeven, de
richel te bereiken. Ik drukte mij tegen
de rots en strekte mij zoover mogelijk
naar rechts uit, terwijl ik mij stevig
vast greep. Daarna verliet ik mijn
steunpunt en slingerde mij naar de
richel. Mijn voet kwam daar goed op
terecht, maar juist toen mijn lichaam
vooruit schoot naar den rotswand en
misschien daarmee nog een hoek van
vijftien graden vormde, veroorzaakte
de plotselinge zwaai, misschien op
mijn zenuwen werkend, duizeligheid,
het was alsof een hand zwaar op mijn
schouder viel en een plotselinge duis
ternis kwam voor mijn oogen. Het
was slechts 't kortst denkbare oogen
blik, want toen de duisternis voorbij
was, bevond ik mij nog in dezelfde
houding, zwevend boven den afgrond.
Door mijn hand uit te strekken, had
ik bijna de rots kunnen aanraken,
maar elke krachtsinspanning was me
onmogelijk.
Dit eene oogenblik verloor ik en
voor mijn geest verscheen het duide
lijk ik ging vallen
Ik uitte geen kreet, mijn oogen
sloten zich, mijn armen vielen langs
mijn zijden en met een gevoel van
groote hulpeloosheid en medelijden
met mezelf, me vaag afvragend of
dit w-crkelijk het einde kon zijn, viel
ik omlaag. Terwijl mijn oogen zich
sloten, zag ik vaag een kluitje gras,
dat, door de spijkers in mijn berg
schoenen losgemaakt, mee viel.
Terwijl ik viel, hoe langer hoe
sneller, vroeg ik mezelf af of ik bui
ten kennis zou zijn als ik beneden
kwam ik twijfelde er aan of de af
stand daartoe groot genoeg was,
maar ik hoopte het. Want ik was er
zeker van, dat ik verpletterd zou wor
den en in mijn verbeelding zag ik
mijn verminkt lichaam beneden lig
gen.
Een oogenblik dacht ik, dat het een
droom was, maar dat kon niet, want
op dat oogenblik raakte ik een uit-
springend'stuk rots, mijn knieeën
raakten mijn kin, ik viel achterover
en stortte verder met het hoofd om
laag.
Het scheen me afschuwelijk toe met
het hoofd op de rotsen te vallen. On
begrijpelijk, dat ik in die oogenblik-
ken zóóveel kon denken. Nog eens
raakte ik de rots, nu met mijn rech
ter schouder en zóó hevig, dat ik
meende, dat die verbrijzeld was. En
weer sprong mijn lichaam verder en
nogmaals raakte ik de rots en ik
vroeg me af hoe dikwijls dit nog ge
beuren zou voor ik den grond be
reikte.
Nu was het echter de laatste keer
geweestik werd uit de kloof geslin
gerd over het terras en viel met een
geweldige bons van mijn hoofd op
de vlakte.
Een massa sterren kwam voor
mijn oogen, ik voelde een hevige pijn
in mijn nek. ik hoorde er een ge
luid in, alsof er een been kraakte
en ik bleef onbeweeglijk, bijna leven
loos, maar toch met bewustzijn, op
de steenen liggen.
Een oogenblik durfde ik niet den
ken, uit vrees te bemerken, dat ik
dood was, maar spoedig wist ik, dat
ik leefde door de hevige pijn, die ik
door ai mijn leden voelde.
Ik was nieuwsgierig, waaruit mijn
wonden zouden bestaan en ik begreep
dat die zwaar moesten zijn. Mijn
beenen kon ik niet bewegen en nu
dacht ik den nek te hebben gebro
ken, zoodat ik geen beweging meer
kon maken.
Ik wenschte bewusteloos te zijn om
de pijn niet te voelen. Mijn rechter
arm lag over mijn neus en mond,
en ik voelde dat, als dit zoo bleef,
ik zou stikken. Na vergeefsche po
gingen rolde ik op mijn rug, maar ik
rolde nu vérder de helling af, waarbij
mijn hoofd telkens hevig gestooten
werd. Ik dacht dat dit nu een eind
aan de zaak zou maken, maar geluk
kig kwam ik tusschen twee rotsen
terecht, nu met het gelaat vrij en
naar boven.
Tegelijkertijd hoorde ik honden blaf
fen en in mijn verwarden geest meen
de ik, dat mijn vrienden mij zochten.
Maar later bedacht ik, dat zij moes
ten denken dat ik veilig en wel boven
was gekomen. Door den stand van
mijn hoofd kon ik den weg zien en
na eenigen tijd zag ik daarlangs het
gezelschap terugkeeren, dat ik van
boven af, toen ik rustte, gezien had.
Ik riep zoo hard ik kon, maar de
afstand was te groot. Ik wilde weg
komen en tenminste in een bed ster
ven. Daar ik hevig door dorst ge
plaagd werd, dankte ik den hemel dat
het begon te regenen, zoodat ik door
den mond te openen, eenige druppels
daarin kre.eg.
Ik hoorde het geluid van wielen en
een rijtuig ging langs den weg, maar
mijn kreten waren te zwak, zoodat
ook deze tweede kans voorbij ging.
Ik begon te wanhopen, dat men
mij nog levend zou vinden. Misschien
sliep ik een paar maal. ik weet het
niet, maar dan had ik een afschuwe
lijke nachtmerrie.
Op een oogenblik hoorde ik praten
en nu verzamelde ik al mijn krach
ten om eenige malen „help" te roe
pen. Goddank, men had me gehoord,
want, een stem zei beslist„Daar
roept iemand".
Mijn vreugde was onbeschrijfelijk.
Ik bleef roepen en eindelijk zag ik
een jongen man aankomen, die voor
me bleef staan, me medelijdend on
dervragende.
Mijn redder haalde mij met moeite
tusschen de rotsen vandaan en gaf
mij betere ligging. Daarna zond hij
een jongen, die hem vergezeld had.
heen om hulp te halen. Spoedig zag
men in de verte een aantal mannen
aankomen, en in afwachting dat fcofl
er waren, vertelde ik mijn redde: aar
't kort wat mij overkomen was. „e
Naar ik later vernam was mijn] IJL,,
der mr. John. Sewell van LampM
schrijver van verhalen in Curnbri
dialect en verdienstelijk dichter, t
Daar nu verscheidene menscheJ
ons gekomen waren, zond mr, Sn
iemand naar Croasdale, om een J
ter te halen en aan mijn familie]
seinen. lN
Ik werd nu op een draagbaar Je9>
legd en naar beneden gedragen, *noo
tengevolge van den hohbeliggn spe:
dem, zeer pijnlijk was. Eindelij kvlap
de boerderij bereikt, waar men in(Dai
der kamers een bed voor mij spreid ter,
Toen de dokter kwam, werd ik wa
ringd met warme kruiken en njepaci
warm drinken gebruiken, want d V
zoo lang daarboven te liggen, wasaf 5
geheel koud geworden. De dokter;
mij, dat naar het scheen niets gei-—
ken was, wat mij zóó gelukkig mal
te, dat ik meende over eenige das
weer te kunnen loopen.
Omstreeks tien uur kwamen ni|
ouders, die hevig verschrikt waren
Ik bracht een onrustigen nacht di
en had zware koorts, ik had brand-,
de dorst en verbeeldde mij telles,
nog op de rotsen te liggen. De ij
gende dagen werd ik door twee d|
ters behandeld en verkeerde mijn]
ven in gevaar. Zestien dagen na
ongeluk werd mijn temperatuur wl
normaal en werd ik naar huis \j
voerd. Toen werd een beroemde dï
ter uit Edinburg in consult geroep
en na het onderzoek werd me mee#01,
deeld, dat ik nog in geen maand*11!0
misschien jaren, weer hersteld vMni
zijn. Het schijnt dat weinig menscheen
de kwetsuren en beleedigingen. c<>ns
ik had opgeloopen, zouden hebbjeen
overleefd. Maar deze gedachte troosg^
me maar weinighet was een zwaften
slag voor me, maar er was niets a;het
te doen. Dagen en weken, rnaandseer.1
en jaren gingen voorbij en langrden
merhand vorderde ik yan bed in arsuitc
stoel en wagentje en nu kan ik. ate s
men mi j helpt, staan en hopen a p
den tijd, die zeker komen zal en niLch
zoo heel ver meer af is, dat ik geht£0g
genezen zal zijn. een
Als ik in den spiegel kijk, twijfeljLot
int
doe
soms of ik het wel zelf benwat
dan zie lijkt weinig op den man,
dien dag van Croasdale uittrok
Long Crag te beklimmen.
Maar genoeg hierover. Laat ik ei
digen met te zeggen, dat ik nooit
vriendelijkheid en zorgen zal vergetf'
mij in mijn lijden bewezen.
Rubriek voor Dames, t
K
MOOI LINNENGOED. fetri
Leden van de vrouwelijke sexe heldai!
ben altijd veel gehouden van mojiet
linnengoed, ofschoon men er in dde_
laatste jaren minder belangstelliij
voor is gaan voelen dan bijv.
grootmoeders deden, voor wie
linnengoed een onmisbaar artikel tj
de uitzet was. Toch zijn er nu
weer moderne huisvrouwen, die bih>0'
zonder veel prijs stellen op mooi huifuh
houdlinnen, en dat is zeer merkbasfucl
in het gebruik van servetgoed in övee
meest artistieke teekeningen gew^ri
ven. Beddelakens worden dikwijls oo|en
zeer sierlijk afgewerkt met bloemtee. B
keningen langs de bovenzoomen iepf
waschkatoen of waschzijde. Zij woK
den bovendien voorzien van een liay1(
nen kant, waarin dezelfde kleureï6
voorkomen als in het borduursel. fes
Veel handdoeken zijn van het fijnsilen
damast met medaillons en randen van z
klaver of lelietjes van dalen. Pa:
EENVOUDIGER ETEN.
In gezelschapskringen in Londeij
schijnt men veel te voelen voor eeij
beperking in de menu voor het dineï
en dat wel op voorbeeld van koning
Edward zelf. De koning schijnt zijtyer'
smaak in lang tafelen verloren t^j.;
hebben, daarom begint de mode tfcjjj
heerschen om de luxe wat te beperUa]
ken en minder schotels op te disschenJ^
De Engelsehen schijnen hun geweteijg
te hooren spreken bij de vele bein
schuldigingen van buitenlanders, da|00,
zij systematisch te veel en te <3ik|er'
wijls eten. Het uur van het diner (ne^ce.
gen uur) is intusschen nog hetzelfde™,
gebleven. UD
TEGENSPOED. fe
Als vrouw Fortuna u eerst legende'
lacht en u den volgenden dag den rugb
toedraait, dan is het voor een zwakkèpl'
en weelderige vrouw, die royaal be- h
gonnen is, dikwijls zeer moeilijk nielbor
in zelfbeklag weg te zinken. ph
Als zij echter over die eex'ste aanï-G
vechting van zwakheid kan heenko- D-
men en zichzelve dwingen het hoofdei
niet in de schoot te leggen maar moe-^or
dig aan 't werk te gaan en daarbijner'
een zonnig en oprecht hart te behou-KQ
den, zoodat haar uiterlijk haar goedejj]00
hoedanigheden weerkaatst, dan zal?0"
zij na eenigen tijd bemerken hoe loo#3*.
nend het is den- moed niet te laten^
zinken. Zoo'n vrouw is uw vertrou-PJk
wen volkomen waard. Pa
Zij toont geestkracht en doorzet-P10t
tingsvermogen te bezitten in spijt van[an
haar eenvoudige manieren en onbe-fab
zorgden glimlach. I
Foe
BRUIDSKOFFER. fö
In Schotland zijn verloofde meisjesj n
en ook wel eens niet verloofde (maarj|a(j
die zeker heel in 't geheim) gewoon erkj-j-
bruidskoffers op na te houden. Nul
eens is die bruidskoffer een sierlijk!
bewerkte kist naar de laatste mode,!
dan weer is het een eenvoudig houten^
kist van binnen en van buiten met
gebloemde stof of dito papier beplakt.
Het idéé is om de koffers te vullen
met allex-lei sierlijkheden voor het
toilet of tot stoffeering van het aan
staande huis. De eene vult den koffer
met keurig afgewerkt ondergoed, dat
uit haar eigen handen is gekomen de
andere koopt snuisterijen en bibelots
exx vult daar haar koffer mee. Oók
voorziet men hem wel van stukken
kant, overtrekken voor canapékussens
enz. Weer eexx ander legt er een mooie
collectie tafelgoed, kleedjes, tafelmat
jes, enz. in. Ook wel mooie porcelei-
nen voorwerpen.
Zoodoende, verzamelen die meisjes
langzamerhand een collectie van aar
dige dingen, die zij weten, dat goed
bewaard zijn. Meestal zijn de vriend
innen op de hoogte van den bruids
in