weer ijzig strijkt langs de straal,
hoogopwaaiend het grijzige stof, zijn
wandelaars in grooten getale in de
straten, op de pleinen en langs de
grachten. Zondagsheertjes met lichte
demi-saisons, hoog geboord en gehoed,
stappen overmoedig rondkijkend,
zwaaiend hun stokje in blijde verruk
king over de vrijheid hun weer deel
achtig na dagen van arbeid en zuchten
in benauwde atmosfeer.
Lachende schooljeugd, gedost in
Zondagskleeren, wandelen in rijen
van vier, soms zes, snapend over De-
langetjes van school of huis. Huisva
ders met vrouw en kroost, jonge meis
jes van eiken stand, dames, heeren,
alles dooreen, elkaar niet kennend.
De meest heterogene elementen, maar
allen met éénzelfde behoefte of verlan
gen in zich naar frissche buitenlucht.
In het Bosch is het druk tot in alle
lanen en wegen.
Alleen de Wassenaarsche weg lijkt
geheel verlatenkale boomen aan
weerszijden, een vuilzwarte sloot links,
grenzend aan verlaten weilanden,
waarlangs de Noordenwind giert. Een
vrijend paartje met liefde en Zondags
vrijheid gelukkig, ontvlucht het men-
schengewoel der stad en zoekt, rustig
voortwandelend, de stilte van den
.Wassenaarschen weg voor hun ge
noeglijk samenzijn.
In liefde- en toekomstgekeuvel ver
diept, letten ze weinig op twee be-
schonkenen voor hen uitloopend met
wankelende, onregelmatige stappen.
Een kind, een nauwelijks vierjarig
knaapje komt uit de verte op hen toe-
ijlen „help 'seven, mijn zusje leit in
het water daar gunier en me broertje
wou het hellepen en viel der ook in".
Maar de beide mannen beneveld zwen
ken en zwaaien onverschillig door zon
der aandacht te slaan op het kind.
Toen naderde het gelukkige paartje;
in hun stemming van gevoeligheid
luisteren ze medelijdend naar het ven
tje, dat bibberend zijn woorden Her
haalt. Ze laten zich vlug de piekwij
zen. waar KeesenAli klappertandend
in de modder spartelen om hulp,
schreiend en schreeuwend van kou en
angst. Het paartje ziet elkaar even
zwijgend aan. Hoe te handelen? Ze
denken aan hun beste pak, met zorg
vuldigheid zes dagen bewaard om er
's Zondags „knap" mee voor den dag
te komen en dat nu er aan gewaagd
zal moeten worden, 't Is hard maar
de kinderen voor hun oogen te laten
verdrinken, is hun toch te machtig
en kloek stapt Jan eenige passen in
de moddersloot, reikt Ali de hand en
haalt met moeite en omzichtigheid het
huiverend kind op den straatweg. In-
tusschen is Anna, zijn toekomstige
huisvrouw, met hoog opgenomen rok
ken bezig met Kees.
Doornat en bemodderd gelukt het
beiden eindelijk de twee kinderen te
redden van een wissen modderdood.
De kleinen huilen en jammeren van
kou en schrik, praten is hun. bijkans
onmogelijk. Toch houdt het paartje
beurtelings aan Toe, zeg dan nou
waar jelui wonen, dan zullen we je
thuisbrengen. Maar de kinderen
schreien luid zonder antwoorden.
Toen kwam het broertje tusschenbeide,
dat om hulp van gaan roepen:
Me moeder woont in de
Vleerstraat stamelt het ventje.
Vleerstraat, herhaalt hun redder,
weemoedig turend op zijn hoog be-
modderde bottines, da's een heel end,
hè Anna Zijn meisje tracht zich zoo
veel doenlijk met haar zakdoek (een
schoone) van de groote modderspatten
te reinigen, nat is ze ook wel tot aan
haar knieën, maar dat zien de men-
schen niet en ze schikt er zich in.
„Kom, vooruit maar", roept ze, be
slist een der geredden bij een hand
nemend. Haar genoegen is nu toch
voorbij en ze heeft medelijden met de
kinderen. IJlings stappen ze voort
mei de druipende, bemodderde klei
nen, het broertje achteraan, voort,
steeds door straten zonder eind tot ze
koinen aan het huis.
Op het bellen komt een norsch ge
laat aan de deur.
„Juffrouw", spreekt Anna haar aan,
„hier is uw zoontje, dat we uit bet
water gehaald hebben, het was bijna
verdronken en
Vóór ze nog eindigt, trekt de juf
frouw het kind naar zich toe met een
ruk
„Vlegel, da je ben, lammeling, om
je g o e d te bederven, ala en ze
slaat en beukt het kleine ruggetje als
een stuk leng. Ze wil de deur dicht
slaan voor Anna's neus, zonder een
woord van dank of groet zelfs, maar
daar komt Jan aan met Ali, in dezelf
de treurige omstandigheden van een
bedorven pak en verkleumd lichaam.
„Je dochtertje hebben we der ook
uitgehaald", zegt Anna weer, „daar
komt ze."
Nog onheilspellender dreigt het ge
laat der juffrouw-moeder, ze kijkt om
de deur. Ali nadert bibberend en
schreiend, dan stompt ze het meisje
naar binnen en snauwt het hulpvaar
dige paartje toe, Anna aanziend
„Och meid, waar bemoei jelui je
toch mee, hadt ze late verz1"
Met een slag wordt de deur gesloten.
vooravond van je huwelijk en jij praat
zoo? Kijk naar Koert, hij is het, want
hij heeft zijn jeugd en zijn toekomst
jij hebt alleen inaar Raansdal.
Waar ik de eerste ben.
Onder boeren, natuurmenschen,
die van niets anders verstand hebben
dan van hun boot en hun geweer.
Hohenfels trok half medelijdend,
half minachtend de schouders op.
Als dat je eerzucht is Ik wilde
ook den eerste zijn cn ben het ge
worden, maar ik had een ander doel
voor oogen.
Bernard antwoordde niet, maar een
verterende jaloezie welde in zijn bin
nenste op, toen hij naar den man
keek, die voor hem stond, nog onge
bogen door de jaren in het volle be
wustzijn van zijn kracht en die nu
met /.achten maar vernietigenden spot
voortsprak
Ik bon wel is waar niet mijn
eigen meester zooals jij. Ik heb geen
tijd om te zeilen en te jagen, waar
mee jij je tijd zoek brengt. Jij vindt
daar voldoening in en misschien zul
je nog eens op Edsviken een braaf
huisvader worden, ik ben alleen maar
bang, dat je daan-oor den aanleg
mist. Of meen je misschien, dat je
met vrouw en kinderen een leven ver
dragen kunt, dat anders niet voor je
te dragen is Wees voorzichtig, zulke
ketenen drukken, al kun jij dat nu
niet begrijpen.
Jan en Ana hooren binnen krijschend
en scheldend de stem der juffrouw
moeder uitgillen boven het geschrei
der kleinen. Zwijgend staren ze elkaar
aan in ontroering.
Hadden ze wèl gedaan die kinde
ren te redden 7..
Uit de Arbeiderswereld
A. N. Werkl.-Yerbond.
Het Algemeen Nederlandsch Werk
lieden-Verbond zal zijn algemeene
bondsvergadering dit jaar houden op
3 en 4 April, te Utrecht.
In de openbare zitting zullen o.m.
aan de orde komenVerkiezing van
het bestuur en de commissie van het
Jaarboekje. Aan de beurt van aftre
den zijn de heeren G. A. Aalderink,
AmsterdamC. H. Kouw, Leiden
W. H. Haak, UtrechtM. Kole J.
Kruini'ngen. een lid voor de provincie
Overijsel, benevens de voorzitter (de
heer P. Nolting)behandeling van
het ontwerp werkprogram met de
daarop voorgestelde amendementen
het ontwerp-Arbeidswet, in te leiden
door P'. Nolting, bondsvoorzitter
punten door de afdeelingen ingediend.
De Diamantbewerkers.
Gistermorgen bad de redactie van
de Tel. een gesprek met den heer J.
Douwes, voorzitter van de afdeeling
Diamantbewerkers van het Werklie
denverbond Patrimonium, over de uit
sluiting van de diamantbewerkers te
Afiisieraam. Daarvan meldt het blad
De heer Douwes gaf ons als zijn
gevoelen te kennen, dat het recht in
de quaestie tusschen de Amsterdam-
sche Juweliersvereeniging en de ver
bonden diamantbewerkers-organisa
ties geheel aan de zijde der werklie
den is, omdat, voegde hij er aan toe,
dezen onmogelijk op de voorwaarden
tot toelating van leerlingen op de
fabrieken, zooals ze door de Juweliers
vereeniging waren gesteld, konden in
gaan, niet alleen omdat op geen en
kelen grond kan worden aangetoond,
waarom het cijfer 750 leerlingen was
geöischt, maar ook omdat het te
hoog ïs. Zoo'n groot aantal leerlin
gen zou onzen ondergang beduiden,
ging de heer Douwes voort, waarom
wij hen dan ook nimmer zullen toe
laten, al duurde de strijd ook 4 5 5
maanden, wat natuurlijk ondenkbaar
is. Zou de ellende ten slotte ons mo
gen nopen den strijd op te geven,
dan verzeker ik u, dat ik tot de laat-
sten zou behooren ,die daartoe zou
adviseeren.
„Wanneer deze quaestie nu eens
ten nadeele van de werklieden mocht
uitloopen
Dan zal u zien welke ellende daar
na intreedt. De strijd zou dan eigen
lijk pas beginnen, maar dan op de
fabrieken en werkplaatsen. U be
hoeft er niet aan te denken, dat de
werklieden er ooit toe zouden komen
de leerlingen, die na een nederlaag
op de fabrieken zouden geplaatst
worden, te onderrichten.
We zouden dan een tijdperk van
de partieele stakingen en uitsluitin
gen ingaan, waarvan het einde niet
te overzien zou wezen. De werklieden
zijn bereid leerlingen toe te laten,
maar tevens van oordeel, dat omtrent
het aantal onderhandeld moet wor
den.
De Juweliersvereeniging heeft een
domheid begaan, zeide de heer Dou
wes, door niet den weg van onder
handelen in te slaan, dien zelfs dr.
Kuyper him gewezen heeft. Maar te
vens heeft zij door de wijze waarop
zij hare weigering tot onderhande
ling motiveerde, zeide de heer Dou
wes, bewezen, zeer onverantwoorde
lijk in alles te werk te gaan, want in
die motiveering wordt nietminder ge
zegd, dat zij niet de beste ervaring
heeft opgedaan, met hare geschillen
aan het oordeel van een commissie
te onderwerpen.
Hiermede toch hebben de juweliers
een blaam geworpen op de namen
van mannen als mr. van Nierop, mr.
Schöhinck en den heer Ilovy, die
o.m. in de commissie zaten, die het
laatste groote geschil tot oplossing
heeft gebracht. Deze heeren staan bo
ven elke verdenking van partijdig
heid, daarvan ben ik overtuigd, en
hun arbeid is door deze uitspraak
van de Juweliersvereeniging niet op
de rechte waarde geschat.
Wij hadden het over het nadeel,
dat onze stad in zulke tijden wordt
toegebracht.
Met doorborenden blik keek hij bij
die woorden den jongen man aan.
Deze stond daar met een gelaat, als
moest hij zich tegen die oogen verde
digen, die hem zoo onbarmhartig tot
in 't diepst van de ziel keken, en daar
dingen lazen, die hij nauwelijks zich
zelf durfde bekennen. Zijn antwoord
klonk uiterst somber
Houd op, oom, wij begrijpen el
kaar immers toch nietToen ik u
indertijd schreef, dat ik mijn ontslag
gevraagd had, toen wist ik, dat daar
mee alles tusschen ons uit was. Voor
u was dat een verraad gepleegd tegen
mijn geboorteland, voor mij was het
mijn recht, waarvan ik gebruik maak
te. En al bracht het een scheiding tus-
Echen ons wij hebben immers nooit
Iran elkaar gehouden.
Zeg liever, dat je mij haatte, vol
tooide de minister, omdat ik je beteu
gelen wilde en aan banden leggen.
Toen je uit Raansdal kwam was er
niets met je te beginnen. Als knaap
heb ik je die haat niet kwalijk ge
nomen, want toen kon je er nog
niets anders in zien dan dwang en
tucht, maar ik dacht, dat je mij, een
maal man geworden, dankbaar zoudt
zijn en daar bouwde ik mijn hoop op.
Weet je wat mijn oude vriend Wer-
deok mij over je beiden schreef, toen
je met Koert, onder zijn bevel op de
„Vineta" in dienst was?
Neen, zei Bernard, blijkbaar pijn-
Ja, zeide de heer Douwes, dat is
het directe nadeelmaar ik ben er
tevens van overtuigd, dat door dezen
strijd aan de Amsterdamsche indus
trie een slag zal toegebracht worden;
dat de suprematie van Antwerpen,
waar de juweliers met meer onder
nemingsgeest en grooter kapitalen wo
nen, weldra een-voldongen feit zal
zijn.
Verwacht u nog iets van bemidde
ling door den premier? vroegen wij.
Dtfarvan is mij thans niets be
kend, doch ik geloof, dat, zoodra mi
nister Kuyper He gelegenheid gunstig
ziet, om nogmaals zijn invloed tot het
samenstellen eener bemiddelingscom
missie aan te wenden, ZEx. niet in
gebreke zal blijven. Dr. Kuyper heeft
gedaan wat hij kondaarvan is ieder
overtuigd.
Ten slotte gaf de heer Douwes ons
nog als zijn meening te kennen, dat
de juweliers best op de laatste voor
stellen van de werklieden hadden
kunnen ingaan en nog het best op die
van Patrimonium, omdat daarin nog
niet eens van de invoering van een
9-urigen werkdag werd gesproken,
doch slechts in overweging werd ge
geven ook naar de mogelijkheid van
verkorting van den arbeidstijd een
onderzoek in te stellen.
Men meldt uit Amsterdam
In Velox is gistermiddag een druk
bezochte vergadering gehouden van
den A. N. D B.
Medegedeeld werd, dat aan den
bondsraad zal worden voorgesteld,
de uitkeering aan de uitgestotenen
vast te' stellen op f5 per persoon en
per week, met 0.25 voor elk kind.4
Medegedeeld werd, dat het getal
molens, dat te Antwerpen reeds 450
bedroeg, met 800 is vermeerderd, zoo
dat er nu 1200 molens kunnen draai
en, d. i. meer dan de helft van het
totaal. De niet-aangesloten juweliers
te Antwerpen zullen van heden af bij
den Bond aldaar molens op de weder
opengestelde fabrieken kunnen hu
ren, en de diamantbewerkers te Am
sterdam zullen zich te beginnen met
a. s. Vrijdag aan het Bondsgebouw
alhier kunnen aanmelden om werk op
de Antwerpsche fabrieken. (Donderend
applaus en vreugdegeroep.) Er zullen
dus weder verscheidene uitgestotenen
van Amsterdam hier en te Antwerpen
aan het werk kunnen gaan, en hoogst
waarschijnlijk zal het getal van de
Amsterdamsche Bondsleden die kun
nen werken voor beide steden weinig
minder bedragen dan bij de uitslui
ting van 1902 (toen het 3000 was.
corr.). Is het dus niet waar dat de
eerste slag door de diamantbewerkers
is gewonnen?
Loonverschil.
De stakende mattenvlechtsters van
de stoelenfabriek Gerhard Terlinden
A. G. te Utrecht, hebben gisteren
avond naar aanleiding van een schrij
ven der firma aan den Bestuurders-
bond, besloten verschillende loonei-
schen aan den patroon te stellen, ver
der vorderen zij weder in dienstne
ming der ontslagen arbeiders, erken
ning der organisatie en dat geen
raneunemaatregelen tegenover het ge
heele personeel zullen worden geno
men.
Koloiliëii
Atjeh na lb96.
In een vergadering van het Kon. Ned.
Aardr. Gen. sprak de heer C. de Vries,
gep. majoor der genie van het O.-I.
leger, die eenige mededeelingen deed
omtrent het Atjeh na 1896, zoowel uit
politiek als geographisch oogpunt, een
voordracht door den spreker meteen
aantal kaarten verduidelijkt.
De spr. gaf in de inleiding tot zijn
rede een beknopt overzicht van den
Atjeh-krijg. Hij wees er op, dat door
het Sumatra-tractaat van 1871 de ten
opzichte van Atjeh beperkende bepa
ling kwam te vervallen en dat, toen
Atjeh zich niet verkoos te onderwer
pen aan de eischen in redelijkheid
door onze Regeering gesteld, besloten
werd met de wapenen in de hand op
te treden. Op dat tijdstip was onze
kennis van Atjeh op topographisch ge
bied al zeer gering. Atjeh en Onder-
hoorigheden, daaronder gerekend de
Gajoe-landschappen, hebben een op
pervlakte van ruim IJ, maal die van
Nederland, waarbij niet uit het oog
mag worden verloren de geheel an
dere terreingesteldheid.
Toen het bestuur G April 1881 over
ging uit handen van generaal Van
der Heijden, was de aardrijkskundige
kennis van Atjeh niet veel grooter
geworden. Wel was de vallei van
Groot-Atjeh voor het grootste gedeelte
opgenomen kunnen worden, maar van
de kustlandschappen wist men uit
eigen aanschouwing nog weinig, om
dat bij de expedities in die landschap
pep de troepen steeds over zee heen
lijk getroffen door deze wending van
het gesprek. Hij was altijd streng en
karig met woorden, ik heb maar ééns
een loftuiting uit zijn mond gehoord,
indertijd in West-Indië.
Wel, dan zal ik het je nu ver
tellen het waren zijn eigen woor
den „Koert Fernstein is een beste
jongen en zal ook eens een flink zee
man worden maar een van de eersten
wordt bij niet. Maar die wildeman uit
het Noorden, dien jij met moeite tot
mensch hebt laten opgroeien, die zal
no. 1 worden Als een echte dolleman
gaat hij er onvervaard op los, maar
in zijn hoofd zit nog meer dan in zijn
knuisten. Wij zullen nog eens eer aan
hem beleven en als hij nakomt, wat
hij nu belooft te worden, dan wordt
hij op de zee wat jij op het land bent,
zoo God wil
Hijgend en met starende oogen luis
terde Bernard toe. Hij wist, wat die
lof uit zoo'n mond beteekende en
een oogenblik scheen hij geheel op te
gaan in een gevoel van blijden, gloei-
enden trots, toen werd hij doods
bleek.
En heeft dat mijn kapitein ge
schreven over mij
Zoo God wilherhaalde Hohen
fels op bitteren toon. Jij hebt het niet
gewild
De jonge man liet het hoofd op de
borst hangen.
Waarom zegt u mij dat nu pas?
en terugkeerden en zich betrekkelijk
niet ver van de landingsplaats be
hoefden te verwijderen. Gedurende de
jaren 18811896 onderging die kennis
slechts weinig vermeerdering ten ge
volge van de politiek, waartoe inzake
ons optreden tegenover Atjeh besloten
was. (In ander opzicht echter was door
de jarenlange aanraking met bevrien
de en ontwikkelde Atjehers de kennis
van het volk aanzienlijk toegenomen,
getuige o. a. het werk van dr. Snouck
Hurgronje. Dit werk was voor de
bestuurders van Atjeh van zeer veel
waarde).
Na den afval van Toekoe Oemar
(29 Maart 1896) werd een andere ge
dragslijn gevolgd. Nadat Toekoe
Oemar uit Lampisang was verdreven
en de rust in de onmiddellijk aan de
geconcentreerde linie grenzende stre
ken was hersteld, Werd besloten tot
een actieve beheersching der drie
sagi's van Groot-Atjeh en werden ook
buiten die linie op een zevental plaat
sen troepen gelegerd. Nadat in 1897
de rust in de XXV en XXVI Moekims
zoo goed als verzekerd was en de
vijandelijke benden in het gebergte
van de XXII Moekims waren terug
gedreven, werd een expeditie naar
Peukan Baroe-Peukan Sot in de na
bijheid van Sigli ondernomen, met
het gevolg, dat reeds na een tiental
dagen het doel was bereikt.
Door kolonel Van Heutsz, die 25
Maart 1898 als gouverneur van Atjeh
optrad, werd op den ingeslagen weg
met ki-acht voortgegaan. 1 Juni 1898
ving de expeditie aan naar het vrij
wel nog geheel onbekende Pidië, welks
vallei in alle richtingen doorkruist
werd. 22 Augustus (vooraf waren de
benden van Teungkoe Tapa in het
landschap Idi op Atjeh's Oostkust nog
uiteengedreven) werd een tocht aan
gevangen naar het nog nimmer be
zochte Tangsé, 60 K.M. ten Zuiden
van Sigli gelegen. Een maand later
kon de expeditie in Pidië als geëin
digd beschouwd worden en werd een
gedeelte der troepenmacht naar Lho
Seumawé overgevoerd. Van daaruit
werd geageerd in de Atjehsche Staat
jes, uitmakende de Peusangan streek,
en in Geudong en Keureutoë. Er wer
den uitgestrekte landstreken door
kruist en opgenomen.
Ook in de volgende jaren werden
uitgebreide tochten over land ge
maakt, zoowel door de Atjehsche
Staatjes op de Noord- en Oostkust als
door die op de Westkust. Toen in 1901
de pretendent-sultan daarheen ge
vlucht was, werden ook een aantal
gedeelten van Gajoe-land doorkruist,
welke eveneens werden opgenomen.
De resultaten, door liet optreden
der laatste zeven jaren bereikt, zijn
op topografisch gebied zeer groot.
Niet alleen van de Atjehsche land
schappen zijn uitgebreide kaarten sa-
mengesteld kunnen worden, maar
ook van het twee jaren geleden nog
geheel onbekende Gajo-land, een
zwaar bergland, dat door bergkeete
nen verdeeld is in vier scherp getee-
kende hoogvlakten. De bergen zijn
bezet met zwaar bosch, oerwoud. In
de vlakke en open plekken in het
woud bevinden zich de schaars be
volkte Gajo-nederzettingen. Nog meer
dan de Atjeher is de Gajo in de eer
ste plaats landbouwer, voornamelijk
rijstplanter. De vrouwen beoefenen de
weefkunst en het vlechten van mat
ten en leggen zich toe op de potten
bakkerij. De rijst- en de uitvoerhan
del in peper, pïnangnoten, getah, co-
prah, enz. is voornamelijk in handen
van Chineezen, de kleinhandel in lijn
waden in handen van de Atjehers
de handel van de Gajo's met de At
jehsche landschappen bepaalt zich tot
zout, kleedingstoffen, opium, aarde
werk, enz., die ingevoerd en tabak.
getah, paarden en buffels, die uitge
voerd worden.
Na de onderwerping van de voor
naamste hoofden in 1903, beheerscht
het Gouvernement de toestanden op
Atjeh's Noord- en Oostkustde wet
tige hoofden zijn zooveel mogelijk in
hun gezag hersteld. In het Helang der
bevolking zijn maatregelen genomen
ter behandeling van den rijstbouw en
van de cultures, enz. Verder wijst spr.
o.a. op de zorg, die gedurende de ja
ren na 1896 besteed is aan het op
groote schaal over geheel Atjeh aan
leggen van wegen en op den aanleg
van tramwegen, waarvan weldra 315
K.M. in exploitatie zullen zijn.
Ook stond spreker stil bij de borin
gen naar petroleum, die toegelaten
werden, toen de toestanden dit ge
doogden en bij de onderzoekingen,
die van gouvernemenlswege werden
ingesteld naar steenkool en andere
metalen. Voor zoover bekend, zijn de
resultaten nog niet geheel bevredi
gend, wat misschien te wijten is aan
de ongunstige omstandigheden, waar
onder dit onderzoek in de nog door
vijandelijke henden geteisterde land
schappen op de Westkust moest plaats
hebben.
Voort wees spr. op de pogingen om
de havenplaats Sabang en Poeloe
Web tot de Atjehsche havenplaats te
maken.
Aan het einde zijner voordracht
deed hij uitkomen, dat geheel Noord-
Sumatra de bijzondere aandacht var.
stiet hij eindelijk uit.
Nu het te laat is, meen je? Ik
zou het je eerder gezegd hebben. Dc
„Vineta" was op haar terugreis en
ik verwachtte je. Ik zou de muur tus
schen ons slechten, ik zou tegen je
zeggen Ik heb geen zoon en jij hebt
je vader verloren, wees mijn zoon
In plaats dat je zelf kwam, kwam je
brief, waarin je mij alles, waarvoor
ik tien jaar gewerkt had. voor de voe
ten wierp uit wraak! Want dat was
het alleen, wat je dreef, je wist, hoe
het mij zou treffen. Ik vrees alleen
maar, dat je zelf nog zwaarder ge
troffen bent. Mij heb je alleen maar
pijnlijk aangedaan.
U?
Bernard keek langzaam op meteen
ongeloovig gezichttoen las hij in de
anders zoo koude, vaste trekken van
zijn oom de bevestiging. Ja, het had
den man pijnlijk getroffen.
Bij anderen zon dit tooneel tot ver
zoening geleid hebben, maar deze
beide naturen waren te hard en on
buigzaam om aan zachtere aandoenin
gen lang toe te geven. Wel aarzelden
en wachtten beiden, maar geen van
beiden strekte de hand uit, of sprak
het eerste woord van verzoening. Het
scheen wel alsof de doode, wiens graf
tusschen hen lag, hen nu nog scheid
de met zijn haat. Eindelijk nam Ho
henfels weer het woord en wees op den
heuvel.
het bestuur verdient, omdat de fac
toren van ontwikkeling nergens zoo
gunstig zijn als daar. De baten, die
dit afwerpt, zullen ten goede komen
aan land en volk en aan den gehee-
len Archipel.
Hij besloot zijn toegejuichte voor
dracht met een bijzonder woord van
hulde aan den energieken generaal
Van Heutsz, den man, dien hij ook
in den loop zijner voordracht meer
malen gelegenheid vond te herdenken
Zoo droeg diens humane wijze van
oorlogvoeren zeer veel bij tot de pa
cificatie, evenals de bemoeiingen van
het bestuur, met liet oog op de wel
vaart en de gezondheid van het volk,
Hoe Panglima Polem zich houdt
De Atjehsche correspondent der N.
R. Ct. schrijft
De generaal (Van Heutsz) bewees
wederom voor de zooveelste maal het
juiste inzicht te hebben op personen
en zaken, toen hij op den d.ag. van
Polèm's onderwerping te kennen g if
de toewijding van „een man" in den
waren zin des woords verworven te
hebben. Het volmondig „ja", waar
mee het opnieuw in rang en aanzien
herstelde Sagihoofd der XXII Moe
kims op al de hem gestelde vragen
antwoordde, de, oprechtheid, waar
mee hij de consequentiën van zijn
nieuwe positie aanvaardde, dit alles
schonk den aandachtigen, der zaken
kundigen toeschouwer, de volle over
tuiging, dat de eertijds zoo hardnek
kige doch loyale tegenstander edn
even trouw bondgenoot zou worden,
en, naar zijn beste weten, alles zou
doen om de pacificatie tot een goed
einde te helpen brengen.
Nadat hem tijd was gegeven zich
in zijn eigenlijk gebied weer eenigs-
zins in te werken, kwam het oogen
blik, waarop hij moest toonen, welk
gewicht zijn persoonlijkheid in het
nog tamelijk rumoerige Pidië en in
de nog niet geheel aan onzen wil on
derworpen VII Moekims PadangTidji
in de schaal zou leggen.
Op den voorgrond moet gesteld wor
den, dat eene, zooal niet geheel nieu
we dan toch gewijzigde manier van
optreden in de Pidie-streek reeds eeni
ge verandering ten goede had aange
bracht.
Instede van een krampachtig vast
houden aan de spoorbaan, was rnen
er toe overgegaan, de bewaring van
die gevoelige plek over te laten aan
bevolkingspatrouille, die, op behoor
lijke wijze en op gezette tijden ge
controleerd, even goed zoo niet heter,
de molesten daaraan wisten te voor
komen, dan eertijds onze eigen troe
pen.
Bovendien bracht het succès onzer
wapens voornamelijk in het oostelijk
deel der vallei, waarvan we in onze
vorige kroniek gewaagden, ertoe br.
dat wij met meer vertrouwen dan
voorheen de toekomst tegemoet gin
gen. Wat echter veel ten goede keer
de, was de komst van den jeugdigen
man, wiens naam we aan het hoofd
van dit opstel noemden. In het begin
der maand te Sigli aangekomen, zette
hij zich spoedig aan het werk, om de
nog niet onderworpen hoofden tot te
rugkeer aan te' sporen, nadat hij zich
door eene tot stand gekomen verzoe
ning met T. Hadji Brahirn Ndjong,
met wien hij naar aanleiding van het
gebeurde bij Koeta Sawang in 1899 op
gespannen voet verkeerde, van diens
bulp en invloed verzekerd had.
Dat de gevolgen van de verbeterde
toestanden sinds zijne komst niet uit
sluitend aan hem maar ook aan het
actief optreden onzer troepen te dan
ken waren, willen we nogmaals boek
staven en het is dan ook geenszins hrt
doel de verdiensten onzer aanvoerders
te verkleinen, dat in 't bijzonder van
Polèm's invloed melding wordt ge
maakt.
Gemengd Nieuws
Yreeselijke brand te Parys.
Zaterdagmiddag te één uur heeft te
Paiijs in een fabriek van kammen
van celluloid, gelegen op den hoek
van den Boulevard de Sébastopo! en
de rue Etienne-Marcel, in thart vau
de stad dus, nabij de groote markt
hallen, een vreeselijke brand gewoed
De bedienden en werklieden keer
den juist na het middag-schaften naar
hun werk terug, toen plotseling een
ontzettende ontploffing werd gehoord
Zóó hevig was de slag, dat voorbij
gangers tegen den grond werden ge
worpen en een groot aantal ruiten
in stukken vlogen.
Het bleek, dat op de vierde verdie
ping van de kammenfabriek van den
heer Blériot de ontploffing had plaats
gehad. Dadelijk ontstond een brand,
die door liet uiterst 1/randbuve mate
riaal ruim voedsel vond en onmiddel
lijk alle pogingen tot spoedige blus-
sching verijdelde.
De vlammen sloegen in een oog
wenk uit vijftien vensters tegelijk en
bereikten de vijfde verdieping, waar
een magazijn van kanten en netel
doek was gevestigd. Ook hier dus
vonden zij ruim voedsel en stegen ras
tot de zesde verdieping, waar de ka
mers der bedienden gelegen waren.
De brandweer rukte spo-Hisr aan.
Denk aan je vader zei hij hoogst
ernstig. Hij stierf in den vreemde en
wij weten beiden, hoe hij gestorven is.
Jij bent denzelfden weg opgegaan
wacht je voor zijn einde
Hij ging zonder vaarwel te zeggen,
zonder nog een blik achter zich te
werpen. Buiten het kerkhof wachtte
Rolf, die hem langs denzelfden weg
weer naar den wagen terugbracht.
Het korte verblijf van den minister
in Raausdal was inderdaad door nie
mand opgemerkt.
Bernard bleef alleen en nu hij zijn
gelaat niet meer in bedwang hield,
was het duidelijk aan welke heftige
gemoedsbeweging hij ten prooi was.
Dat had zijn kapitein dus van hem
verwachtDe oude met zijn grimmig
uiterlijk, wiens oordeel nooit faalde,
hij voorspelde hem de hoogste toe
komst, en hij had haar van zich ge
worpen
Dit Raansdal, dat den knaap als
een paradijs der vrijheid toescheen
met zijn bergen, zijn zee, waaropmen
onbelemmerd rondzwierfDat was
het in zijn herinnering geweest, nu
kwam de man terug en aanschouwde
de werkelijkheid, een hoekje der aar
de van de geheele wereld afgesloten
en mensch en wier belangstelling zich
alleen tot hun naaste omgeving be
paalde. Niets van het groote, krachti
ge leven, dat daarbuiten afgespeeld
werd, en waarvan slechts zelden een
maar vóór nog de eerste wagen op.
het terrein van de ramp verscheen,
zagen de duizenden toeschouwers met
ontzetting, dat tal van werklieden
van de kammenfabriek, die op de
werkplaats gezeten hadden, zich voor
de ramen vertoonden en om hulp
riepen.
De brandweerlieden plaatsten spoe
dig de reddingsladders doch onder
wijl hadden 3 meisjes, krankzinnig
van angst, zich reeds uit de vensters
gestort. Twee bleven op straat met
verpletterde ledematen liggen. Do
derde viel op een wagenzeil, waar.
door haar val gebroken en zij niet
zwaar gewond werd
Onderwijl nam de brand in hevig
heid toe. Vree se lijk waren de kreten,
die uit het brandende gebouw weer
klonken.
Van een venster werd van binnen
uit een ruit gebroken en dadelijk daar
na zag men er een hand uitsteken,
zwaaiend met een zakdoek. Een twee
de ruil werd gebroken, een tweede
zakdoek waait in de lucht, omgeven
door de gouden lijst van de vlammen
de kozijnen. Na een kort poosje ver
dwijnen de beide handen. „Ze zijn
dood 1" wordt beneden droevig ge
zegd.
Maar op hetzelfde oogenblik ver
schijnen op het dak een soldaat van
de koloniale fuseliers en een brand
weerman. Niemand weet, hoe ze zoo
snel boven zijn gekomen. De soldaat
gaat plat op het dak liggen, houdt
zijn armen naar omlaag en daarlangs
glijdt de pompier naar beneden, be
reikt het kozijn, verbrijzelt de ruiten
en springt in de kamer.
Beneden weerklinkt een luid „bra
vo
De brandweerlieden zijn onverwijld
niet een ladder genaderd, doch deze
is te kort. Een electricien snelt de
ladder op met een kort laddertje met
haken gewapend en reikt dit aan den
brandweerman op de ladder over.
Deze kan nu het laddertje aan I het
kozijn vasthaken.
Het is tijd. De brandweerman, die
'teerst binnen is gekomen, verschijnt
met een vrouw, die bewusteloos in
zijn armen ligt, door het venster, laat
haar langs 't haakladdertje glijden.
Ze wordt opgevangen door een brand
weerman op een andere ladder en
deze brengt haar snel naar beneden.
De jonge vrouw is bewusteloos dooi
den rook. maar niet gewond en her
stelt spoedig.
De koloniale fuselier is onderwijl
ook, met verwonderlijke handigheid,
binnen in 't gebouw- gekomen en ver
schijnt aan het venster met een be-
wusteloozen man in zijn armen. Met
den geredde daalt hij zoo beneden,
waar hij cn de brandweerman door
het publiek met een stormachtig
„Leve de brandweerLeve de fuse
lier begroet worden.
Het voorbeeld, door de twee man
nen gegeven, werkt aanstekelijk. Tien
tallen mannen wagen hun eigen le
ven om de personen in het brandende
gebouw te redden. Bij het zien van
zooveel daden van moed en toewij
ding. zijn er onder de toeschouwers
velen die schreien.
De brandweer werpt nu stroomen
water in het gebouw. De brandweer
lieden plaatsen zich op de daken der
aangrenzende gebouwen en te half
drie is men het woedende vuurmees
ter.
Een eerste onderzoek in het gebouw
levert een vreeselijken aanblik. Men
vindt eerst het verkoolde lijk vaneen
vrouw. Daarna op de vijfde verdie
ping twee lijken van vrouwen, één
van een man en één van een kind.
Na een kwartier heeft men reeds
zeven dooden gevonden, op de zolder
kamertjes nog eenisre dooden.
Elf menschen hebben deze ramp
het leven verloren en drie zijn zwaar
gekwetst.
De oorzaak van den brand is nuy
niet "-'ist. bekend. Men denkt, dat een
motor door samengeperste lucht ge
dreven, gesprongen is en het vuur
heeft .medegedeeld aan het uiterst
brandbare celluloid.
Kanker.
Dr. Doyen, een beroemd Parijsch
geneesheer, heeft aan de Franscho
akademie van wetenschappen een
medeedeling gedaan over een nieuwe
behandeling van kanker. De door hem
toegepaste methode berust op de in
spuiting van een toxine, dat hij door
het kweeken van den micrococcus
neoformans verkrijgt een- bacil,
welks aanwezigheid in snel woeke
rende gezwellen hij reeds jaren gele
den heeft aangetoond.
Doyen maakt melding van 126 ge
vallen, sedert 1 Januari 1901 door hem
behandeld. Daarvan werd bij 5S ge
vallen (onder dezen waren wanhopige
gevallen, onwillige patiënten enz.;
geen succes waargenomen. In obser
vatie zijn nog 47 lijders; de uit
komst is voor 29 onbeslist rnaar be
moedigend, terwijl 18 reeds als gun
stig beschouwd kunnen worden. ïh de
derde plaats vermelde Doyen 21 geval
len. waarin geen spoor van kanker
uneer waar te nemen is, en die hij als
genezen beschouwt.
toon doordrong.
Bernard wist al lang, wat hij ge
daan had, de lange avonden, de ein
deloos lange, slapelooze winternach
ten hadden het hem doen ondervinden
en toen de lente kwam, had hij aan
zoek gedaan om de hand van Hildur,
omdat, hij het niet uithouden kon in
Edsviken, omdat hij iemand nood'g
had. die hem hielp dat leven door te
komen liefde was daarbij niet in 't
spel. De wilde vrijheidsman had zich
zelf de ketting aangelegd, hij voelde
nu al haar druk, nog voordat zij vaste
gesmeed was.
„Wees mijn zoonWaarom kon
hij die woorden niet uit zijn gedach
ten verbannenEr was nu immers
iemand, die de rechten van een zoon
had, de aanstaande echtgenoot van
Sylvia. Maar als een ander vroeger
gekomen was, toen men hem ver
wachtte, als hij gezien had, wat hij
te laat zag neen, neen, dat was
waanzin, dat zou hem daartoe leiden,
waartoe zijn vader gekomen was
Lang en somher stond hij daar te
peinzen, toen echter richtte Bernard
Hohenfels zich plotseling op met de
oude, trotsche energie en zei luid en
hard
Hoe het ook zij Ik heb het ge
wild nu zal ik het ook dragen
(Wordt vervolgd).