weer ijzig strijkt langs de straal, hoogopwaaiend het grijzige stof, zijn wandelaars in grooten getale in de straten, op de pleinen en langs de grachten. Zondagsheertjes met lichte demi-saisons, hoog geboord en gehoed, stappen overmoedig rondkijkend, zwaaiend hun stokje in blijde verruk king over de vrijheid hun weer deel achtig na dagen van arbeid en zuchten in benauwde atmosfeer. Lachende schooljeugd, gedost in Zondagskleeren, wandelen in rijen van vier, soms zes, snapend over De- langetjes van school of huis. Huisva ders met vrouw en kroost, jonge meis jes van eiken stand, dames, heeren, alles dooreen, elkaar niet kennend. De meest heterogene elementen, maar allen met éénzelfde behoefte of verlan gen in zich naar frissche buitenlucht. In het Bosch is het druk tot in alle lanen en wegen. Alleen de Wassenaarsche weg lijkt geheel verlatenkale boomen aan weerszijden, een vuilzwarte sloot links, grenzend aan verlaten weilanden, waarlangs de Noordenwind giert. Een vrijend paartje met liefde en Zondags vrijheid gelukkig, ontvlucht het men- schengewoel der stad en zoekt, rustig voortwandelend, de stilte van den .Wassenaarschen weg voor hun ge noeglijk samenzijn. In liefde- en toekomstgekeuvel ver diept, letten ze weinig op twee be- schonkenen voor hen uitloopend met wankelende, onregelmatige stappen. Een kind, een nauwelijks vierjarig knaapje komt uit de verte op hen toe- ijlen „help 'seven, mijn zusje leit in het water daar gunier en me broertje wou het hellepen en viel der ook in". Maar de beide mannen beneveld zwen ken en zwaaien onverschillig door zon der aandacht te slaan op het kind. Toen naderde het gelukkige paartje; in hun stemming van gevoeligheid luisteren ze medelijdend naar het ven tje, dat bibberend zijn woorden Her haalt. Ze laten zich vlug de piekwij zen. waar KeesenAli klappertandend in de modder spartelen om hulp, schreiend en schreeuwend van kou en angst. Het paartje ziet elkaar even zwijgend aan. Hoe te handelen? Ze denken aan hun beste pak, met zorg vuldigheid zes dagen bewaard om er 's Zondags „knap" mee voor den dag te komen en dat nu er aan gewaagd zal moeten worden, 't Is hard maar de kinderen voor hun oogen te laten verdrinken, is hun toch te machtig en kloek stapt Jan eenige passen in de moddersloot, reikt Ali de hand en haalt met moeite en omzichtigheid het huiverend kind op den straatweg. In- tusschen is Anna, zijn toekomstige huisvrouw, met hoog opgenomen rok ken bezig met Kees. Doornat en bemodderd gelukt het beiden eindelijk de twee kinderen te redden van een wissen modderdood. De kleinen huilen en jammeren van kou en schrik, praten is hun. bijkans onmogelijk. Toch houdt het paartje beurtelings aan Toe, zeg dan nou waar jelui wonen, dan zullen we je thuisbrengen. Maar de kinderen schreien luid zonder antwoorden. Toen kwam het broertje tusschenbeide, dat om hulp van gaan roepen: Me moeder woont in de Vleerstraat stamelt het ventje. Vleerstraat, herhaalt hun redder, weemoedig turend op zijn hoog be- modderde bottines, da's een heel end, hè Anna Zijn meisje tracht zich zoo veel doenlijk met haar zakdoek (een schoone) van de groote modderspatten te reinigen, nat is ze ook wel tot aan haar knieën, maar dat zien de men- schen niet en ze schikt er zich in. „Kom, vooruit maar", roept ze, be slist een der geredden bij een hand nemend. Haar genoegen is nu toch voorbij en ze heeft medelijden met de kinderen. IJlings stappen ze voort mei de druipende, bemodderde klei nen, het broertje achteraan, voort, steeds door straten zonder eind tot ze koinen aan het huis. Op het bellen komt een norsch ge laat aan de deur. „Juffrouw", spreekt Anna haar aan, „hier is uw zoontje, dat we uit bet water gehaald hebben, het was bijna verdronken en Vóór ze nog eindigt, trekt de juf frouw het kind naar zich toe met een ruk „Vlegel, da je ben, lammeling, om je g o e d te bederven, ala en ze slaat en beukt het kleine ruggetje als een stuk leng. Ze wil de deur dicht slaan voor Anna's neus, zonder een woord van dank of groet zelfs, maar daar komt Jan aan met Ali, in dezelf de treurige omstandigheden van een bedorven pak en verkleumd lichaam. „Je dochtertje hebben we der ook uitgehaald", zegt Anna weer, „daar komt ze." Nog onheilspellender dreigt het ge laat der juffrouw-moeder, ze kijkt om de deur. Ali nadert bibberend en schreiend, dan stompt ze het meisje naar binnen en snauwt het hulpvaar dige paartje toe, Anna aanziend „Och meid, waar bemoei jelui je toch mee, hadt ze late verz1" Met een slag wordt de deur gesloten. vooravond van je huwelijk en jij praat zoo? Kijk naar Koert, hij is het, want hij heeft zijn jeugd en zijn toekomst jij hebt alleen inaar Raansdal. Waar ik de eerste ben. Onder boeren, natuurmenschen, die van niets anders verstand hebben dan van hun boot en hun geweer. Hohenfels trok half medelijdend, half minachtend de schouders op. Als dat je eerzucht is Ik wilde ook den eerste zijn cn ben het ge worden, maar ik had een ander doel voor oogen. Bernard antwoordde niet, maar een verterende jaloezie welde in zijn bin nenste op, toen hij naar den man keek, die voor hem stond, nog onge bogen door de jaren in het volle be wustzijn van zijn kracht en die nu met /.achten maar vernietigenden spot voortsprak Ik bon wel is waar niet mijn eigen meester zooals jij. Ik heb geen tijd om te zeilen en te jagen, waar mee jij je tijd zoek brengt. Jij vindt daar voldoening in en misschien zul je nog eens op Edsviken een braaf huisvader worden, ik ben alleen maar bang, dat je daan-oor den aanleg mist. Of meen je misschien, dat je met vrouw en kinderen een leven ver dragen kunt, dat anders niet voor je te dragen is Wees voorzichtig, zulke ketenen drukken, al kun jij dat nu niet begrijpen. Jan en Ana hooren binnen krijschend en scheldend de stem der juffrouw moeder uitgillen boven het geschrei der kleinen. Zwijgend staren ze elkaar aan in ontroering. Hadden ze wèl gedaan die kinde ren te redden 7.. Uit de Arbeiderswereld A. N. Werkl.-Yerbond. Het Algemeen Nederlandsch Werk lieden-Verbond zal zijn algemeene bondsvergadering dit jaar houden op 3 en 4 April, te Utrecht. In de openbare zitting zullen o.m. aan de orde komenVerkiezing van het bestuur en de commissie van het Jaarboekje. Aan de beurt van aftre den zijn de heeren G. A. Aalderink, AmsterdamC. H. Kouw, Leiden W. H. Haak, UtrechtM. Kole J. Kruini'ngen. een lid voor de provincie Overijsel, benevens de voorzitter (de heer P. Nolting)behandeling van het ontwerp werkprogram met de daarop voorgestelde amendementen het ontwerp-Arbeidswet, in te leiden door P'. Nolting, bondsvoorzitter punten door de afdeelingen ingediend. De Diamantbewerkers. Gistermorgen bad de redactie van de Tel. een gesprek met den heer J. Douwes, voorzitter van de afdeeling Diamantbewerkers van het Werklie denverbond Patrimonium, over de uit sluiting van de diamantbewerkers te Afiisieraam. Daarvan meldt het blad De heer Douwes gaf ons als zijn gevoelen te kennen, dat het recht in de quaestie tusschen de Amsterdam- sche Juweliersvereeniging en de ver bonden diamantbewerkers-organisa ties geheel aan de zijde der werklie den is, omdat, voegde hij er aan toe, dezen onmogelijk op de voorwaarden tot toelating van leerlingen op de fabrieken, zooals ze door de Juweliers vereeniging waren gesteld, konden in gaan, niet alleen omdat op geen en kelen grond kan worden aangetoond, waarom het cijfer 750 leerlingen was geöischt, maar ook omdat het te hoog ïs. Zoo'n groot aantal leerlin gen zou onzen ondergang beduiden, ging de heer Douwes voort, waarom wij hen dan ook nimmer zullen toe laten, al duurde de strijd ook 4 5 5 maanden, wat natuurlijk ondenkbaar is. Zou de ellende ten slotte ons mo gen nopen den strijd op te geven, dan verzeker ik u, dat ik tot de laat- sten zou behooren ,die daartoe zou adviseeren. „Wanneer deze quaestie nu eens ten nadeele van de werklieden mocht uitloopen Dan zal u zien welke ellende daar na intreedt. De strijd zou dan eigen lijk pas beginnen, maar dan op de fabrieken en werkplaatsen. U be hoeft er niet aan te denken, dat de werklieden er ooit toe zouden komen de leerlingen, die na een nederlaag op de fabrieken zouden geplaatst worden, te onderrichten. We zouden dan een tijdperk van de partieele stakingen en uitsluitin gen ingaan, waarvan het einde niet te overzien zou wezen. De werklieden zijn bereid leerlingen toe te laten, maar tevens van oordeel, dat omtrent het aantal onderhandeld moet wor den. De Juweliersvereeniging heeft een domheid begaan, zeide de heer Dou wes, door niet den weg van onder handelen in te slaan, dien zelfs dr. Kuyper him gewezen heeft. Maar te vens heeft zij door de wijze waarop zij hare weigering tot onderhande ling motiveerde, zeide de heer Dou wes, bewezen, zeer onverantwoorde lijk in alles te werk te gaan, want in die motiveering wordt nietminder ge zegd, dat zij niet de beste ervaring heeft opgedaan, met hare geschillen aan het oordeel van een commissie te onderwerpen. Hiermede toch hebben de juweliers een blaam geworpen op de namen van mannen als mr. van Nierop, mr. Schöhinck en den heer Ilovy, die o.m. in de commissie zaten, die het laatste groote geschil tot oplossing heeft gebracht. Deze heeren staan bo ven elke verdenking van partijdig heid, daarvan ben ik overtuigd, en hun arbeid is door deze uitspraak van de Juweliersvereeniging niet op de rechte waarde geschat. Wij hadden het over het nadeel, dat onze stad in zulke tijden wordt toegebracht. Met doorborenden blik keek hij bij die woorden den jongen man aan. Deze stond daar met een gelaat, als moest hij zich tegen die oogen verde digen, die hem zoo onbarmhartig tot in 't diepst van de ziel keken, en daar dingen lazen, die hij nauwelijks zich zelf durfde bekennen. Zijn antwoord klonk uiterst somber Houd op, oom, wij begrijpen el kaar immers toch nietToen ik u indertijd schreef, dat ik mijn ontslag gevraagd had, toen wist ik, dat daar mee alles tusschen ons uit was. Voor u was dat een verraad gepleegd tegen mijn geboorteland, voor mij was het mijn recht, waarvan ik gebruik maak te. En al bracht het een scheiding tus- Echen ons wij hebben immers nooit Iran elkaar gehouden. Zeg liever, dat je mij haatte, vol tooide de minister, omdat ik je beteu gelen wilde en aan banden leggen. Toen je uit Raansdal kwam was er niets met je te beginnen. Als knaap heb ik je die haat niet kwalijk ge nomen, want toen kon je er nog niets anders in zien dan dwang en tucht, maar ik dacht, dat je mij, een maal man geworden, dankbaar zoudt zijn en daar bouwde ik mijn hoop op. Weet je wat mijn oude vriend Wer- deok mij over je beiden schreef, toen je met Koert, onder zijn bevel op de „Vineta" in dienst was? Neen, zei Bernard, blijkbaar pijn- Ja, zeide de heer Douwes, dat is het directe nadeelmaar ik ben er tevens van overtuigd, dat door dezen strijd aan de Amsterdamsche indus trie een slag zal toegebracht worden; dat de suprematie van Antwerpen, waar de juweliers met meer onder nemingsgeest en grooter kapitalen wo nen, weldra een-voldongen feit zal zijn. Verwacht u nog iets van bemidde ling door den premier? vroegen wij. Dtfarvan is mij thans niets be kend, doch ik geloof, dat, zoodra mi nister Kuyper He gelegenheid gunstig ziet, om nogmaals zijn invloed tot het samenstellen eener bemiddelingscom missie aan te wenden, ZEx. niet in gebreke zal blijven. Dr. Kuyper heeft gedaan wat hij kondaarvan is ieder overtuigd. Ten slotte gaf de heer Douwes ons nog als zijn meening te kennen, dat de juweliers best op de laatste voor stellen van de werklieden hadden kunnen ingaan en nog het best op die van Patrimonium, omdat daarin nog niet eens van de invoering van een 9-urigen werkdag werd gesproken, doch slechts in overweging werd ge geven ook naar de mogelijkheid van verkorting van den arbeidstijd een onderzoek in te stellen. Men meldt uit Amsterdam In Velox is gistermiddag een druk bezochte vergadering gehouden van den A. N. D B. Medegedeeld werd, dat aan den bondsraad zal worden voorgesteld, de uitkeering aan de uitgestotenen vast te' stellen op f5 per persoon en per week, met 0.25 voor elk kind.4 Medegedeeld werd, dat het getal molens, dat te Antwerpen reeds 450 bedroeg, met 800 is vermeerderd, zoo dat er nu 1200 molens kunnen draai en, d. i. meer dan de helft van het totaal. De niet-aangesloten juweliers te Antwerpen zullen van heden af bij den Bond aldaar molens op de weder opengestelde fabrieken kunnen hu ren, en de diamantbewerkers te Am sterdam zullen zich te beginnen met a. s. Vrijdag aan het Bondsgebouw alhier kunnen aanmelden om werk op de Antwerpsche fabrieken. (Donderend applaus en vreugdegeroep.) Er zullen dus weder verscheidene uitgestotenen van Amsterdam hier en te Antwerpen aan het werk kunnen gaan, en hoogst waarschijnlijk zal het getal van de Amsterdamsche Bondsleden die kun nen werken voor beide steden weinig minder bedragen dan bij de uitslui ting van 1902 (toen het 3000 was. corr.). Is het dus niet waar dat de eerste slag door de diamantbewerkers is gewonnen? Loonverschil. De stakende mattenvlechtsters van de stoelenfabriek Gerhard Terlinden A. G. te Utrecht, hebben gisteren avond naar aanleiding van een schrij ven der firma aan den Bestuurders- bond, besloten verschillende loonei- schen aan den patroon te stellen, ver der vorderen zij weder in dienstne ming der ontslagen arbeiders, erken ning der organisatie en dat geen raneunemaatregelen tegenover het ge heele personeel zullen worden geno men. Koloiliëii Atjeh na lb96. In een vergadering van het Kon. Ned. Aardr. Gen. sprak de heer C. de Vries, gep. majoor der genie van het O.-I. leger, die eenige mededeelingen deed omtrent het Atjeh na 1896, zoowel uit politiek als geographisch oogpunt, een voordracht door den spreker meteen aantal kaarten verduidelijkt. De spr. gaf in de inleiding tot zijn rede een beknopt overzicht van den Atjeh-krijg. Hij wees er op, dat door het Sumatra-tractaat van 1871 de ten opzichte van Atjeh beperkende bepa ling kwam te vervallen en dat, toen Atjeh zich niet verkoos te onderwer pen aan de eischen in redelijkheid door onze Regeering gesteld, besloten werd met de wapenen in de hand op te treden. Op dat tijdstip was onze kennis van Atjeh op topographisch ge bied al zeer gering. Atjeh en Onder- hoorigheden, daaronder gerekend de Gajoe-landschappen, hebben een op pervlakte van ruim IJ, maal die van Nederland, waarbij niet uit het oog mag worden verloren de geheel an dere terreingesteldheid. Toen het bestuur G April 1881 over ging uit handen van generaal Van der Heijden, was de aardrijkskundige kennis van Atjeh niet veel grooter geworden. Wel was de vallei van Groot-Atjeh voor het grootste gedeelte opgenomen kunnen worden, maar van de kustlandschappen wist men uit eigen aanschouwing nog weinig, om dat bij de expedities in die landschap pep de troepen steeds over zee heen lijk getroffen door deze wending van het gesprek. Hij was altijd streng en karig met woorden, ik heb maar ééns een loftuiting uit zijn mond gehoord, indertijd in West-Indië. Wel, dan zal ik het je nu ver tellen het waren zijn eigen woor den „Koert Fernstein is een beste jongen en zal ook eens een flink zee man worden maar een van de eersten wordt bij niet. Maar die wildeman uit het Noorden, dien jij met moeite tot mensch hebt laten opgroeien, die zal no. 1 worden Als een echte dolleman gaat hij er onvervaard op los, maar in zijn hoofd zit nog meer dan in zijn knuisten. Wij zullen nog eens eer aan hem beleven en als hij nakomt, wat hij nu belooft te worden, dan wordt hij op de zee wat jij op het land bent, zoo God wil Hijgend en met starende oogen luis terde Bernard toe. Hij wist, wat die lof uit zoo'n mond beteekende en een oogenblik scheen hij geheel op te gaan in een gevoel van blijden, gloei- enden trots, toen werd hij doods bleek. En heeft dat mijn kapitein ge schreven over mij Zoo God wilherhaalde Hohen fels op bitteren toon. Jij hebt het niet gewild De jonge man liet het hoofd op de borst hangen. Waarom zegt u mij dat nu pas? en terugkeerden en zich betrekkelijk niet ver van de landingsplaats be hoefden te verwijderen. Gedurende de jaren 18811896 onderging die kennis slechts weinig vermeerdering ten ge volge van de politiek, waartoe inzake ons optreden tegenover Atjeh besloten was. (In ander opzicht echter was door de jarenlange aanraking met bevrien de en ontwikkelde Atjehers de kennis van het volk aanzienlijk toegenomen, getuige o. a. het werk van dr. Snouck Hurgronje. Dit werk was voor de bestuurders van Atjeh van zeer veel waarde). Na den afval van Toekoe Oemar (29 Maart 1896) werd een andere ge dragslijn gevolgd. Nadat Toekoe Oemar uit Lampisang was verdreven en de rust in de onmiddellijk aan de geconcentreerde linie grenzende stre ken was hersteld, Werd besloten tot een actieve beheersching der drie sagi's van Groot-Atjeh en werden ook buiten die linie op een zevental plaat sen troepen gelegerd. Nadat in 1897 de rust in de XXV en XXVI Moekims zoo goed als verzekerd was en de vijandelijke benden in het gebergte van de XXII Moekims waren terug gedreven, werd een expeditie naar Peukan Baroe-Peukan Sot in de na bijheid van Sigli ondernomen, met het gevolg, dat reeds na een tiental dagen het doel was bereikt. Door kolonel Van Heutsz, die 25 Maart 1898 als gouverneur van Atjeh optrad, werd op den ingeslagen weg met ki-acht voortgegaan. 1 Juni 1898 ving de expeditie aan naar het vrij wel nog geheel onbekende Pidië, welks vallei in alle richtingen doorkruist werd. 22 Augustus (vooraf waren de benden van Teungkoe Tapa in het landschap Idi op Atjeh's Oostkust nog uiteengedreven) werd een tocht aan gevangen naar het nog nimmer be zochte Tangsé, 60 K.M. ten Zuiden van Sigli gelegen. Een maand later kon de expeditie in Pidië als geëin digd beschouwd worden en werd een gedeelte der troepenmacht naar Lho Seumawé overgevoerd. Van daaruit werd geageerd in de Atjehsche Staat jes, uitmakende de Peusangan streek, en in Geudong en Keureutoë. Er wer den uitgestrekte landstreken door kruist en opgenomen. Ook in de volgende jaren werden uitgebreide tochten over land ge maakt, zoowel door de Atjehsche Staatjes op de Noord- en Oostkust als door die op de Westkust. Toen in 1901 de pretendent-sultan daarheen ge vlucht was, werden ook een aantal gedeelten van Gajoe-land doorkruist, welke eveneens werden opgenomen. De resultaten, door liet optreden der laatste zeven jaren bereikt, zijn op topografisch gebied zeer groot. Niet alleen van de Atjehsche land schappen zijn uitgebreide kaarten sa- mengesteld kunnen worden, maar ook van het twee jaren geleden nog geheel onbekende Gajo-land, een zwaar bergland, dat door bergkeete nen verdeeld is in vier scherp getee- kende hoogvlakten. De bergen zijn bezet met zwaar bosch, oerwoud. In de vlakke en open plekken in het woud bevinden zich de schaars be volkte Gajo-nederzettingen. Nog meer dan de Atjeher is de Gajo in de eer ste plaats landbouwer, voornamelijk rijstplanter. De vrouwen beoefenen de weefkunst en het vlechten van mat ten en leggen zich toe op de potten bakkerij. De rijst- en de uitvoerhan del in peper, pïnangnoten, getah, co- prah, enz. is voornamelijk in handen van Chineezen, de kleinhandel in lijn waden in handen van de Atjehers de handel van de Gajo's met de At jehsche landschappen bepaalt zich tot zout, kleedingstoffen, opium, aarde werk, enz., die ingevoerd en tabak. getah, paarden en buffels, die uitge voerd worden. Na de onderwerping van de voor naamste hoofden in 1903, beheerscht het Gouvernement de toestanden op Atjeh's Noord- en Oostkustde wet tige hoofden zijn zooveel mogelijk in hun gezag hersteld. In het Helang der bevolking zijn maatregelen genomen ter behandeling van den rijstbouw en van de cultures, enz. Verder wijst spr. o.a. op de zorg, die gedurende de ja ren na 1896 besteed is aan het op groote schaal over geheel Atjeh aan leggen van wegen en op den aanleg van tramwegen, waarvan weldra 315 K.M. in exploitatie zullen zijn. Ook stond spreker stil bij de borin gen naar petroleum, die toegelaten werden, toen de toestanden dit ge doogden en bij de onderzoekingen, die van gouvernemenlswege werden ingesteld naar steenkool en andere metalen. Voor zoover bekend, zijn de resultaten nog niet geheel bevredi gend, wat misschien te wijten is aan de ongunstige omstandigheden, waar onder dit onderzoek in de nog door vijandelijke henden geteisterde land schappen op de Westkust moest plaats hebben. Voort wees spr. op de pogingen om de havenplaats Sabang en Poeloe Web tot de Atjehsche havenplaats te maken. Aan het einde zijner voordracht deed hij uitkomen, dat geheel Noord- Sumatra de bijzondere aandacht var. stiet hij eindelijk uit. Nu het te laat is, meen je? Ik zou het je eerder gezegd hebben. Dc „Vineta" was op haar terugreis en ik verwachtte je. Ik zou de muur tus schen ons slechten, ik zou tegen je zeggen Ik heb geen zoon en jij hebt je vader verloren, wees mijn zoon In plaats dat je zelf kwam, kwam je brief, waarin je mij alles, waarvoor ik tien jaar gewerkt had. voor de voe ten wierp uit wraak! Want dat was het alleen, wat je dreef, je wist, hoe het mij zou treffen. Ik vrees alleen maar, dat je zelf nog zwaarder ge troffen bent. Mij heb je alleen maar pijnlijk aangedaan. U? Bernard keek langzaam op meteen ongeloovig gezichttoen las hij in de anders zoo koude, vaste trekken van zijn oom de bevestiging. Ja, het had den man pijnlijk getroffen. Bij anderen zon dit tooneel tot ver zoening geleid hebben, maar deze beide naturen waren te hard en on buigzaam om aan zachtere aandoenin gen lang toe te geven. Wel aarzelden en wachtten beiden, maar geen van beiden strekte de hand uit, of sprak het eerste woord van verzoening. Het scheen wel alsof de doode, wiens graf tusschen hen lag, hen nu nog scheid de met zijn haat. Eindelijk nam Ho henfels weer het woord en wees op den heuvel. het bestuur verdient, omdat de fac toren van ontwikkeling nergens zoo gunstig zijn als daar. De baten, die dit afwerpt, zullen ten goede komen aan land en volk en aan den gehee- len Archipel. Hij besloot zijn toegejuichte voor dracht met een bijzonder woord van hulde aan den energieken generaal Van Heutsz, den man, dien hij ook in den loop zijner voordracht meer malen gelegenheid vond te herdenken Zoo droeg diens humane wijze van oorlogvoeren zeer veel bij tot de pa cificatie, evenals de bemoeiingen van het bestuur, met liet oog op de wel vaart en de gezondheid van het volk, Hoe Panglima Polem zich houdt De Atjehsche correspondent der N. R. Ct. schrijft De generaal (Van Heutsz) bewees wederom voor de zooveelste maal het juiste inzicht te hebben op personen en zaken, toen hij op den d.ag. van Polèm's onderwerping te kennen g if de toewijding van „een man" in den waren zin des woords verworven te hebben. Het volmondig „ja", waar mee het opnieuw in rang en aanzien herstelde Sagihoofd der XXII Moe kims op al de hem gestelde vragen antwoordde, de, oprechtheid, waar mee hij de consequentiën van zijn nieuwe positie aanvaardde, dit alles schonk den aandachtigen, der zaken kundigen toeschouwer, de volle over tuiging, dat de eertijds zoo hardnek kige doch loyale tegenstander edn even trouw bondgenoot zou worden, en, naar zijn beste weten, alles zou doen om de pacificatie tot een goed einde te helpen brengen. Nadat hem tijd was gegeven zich in zijn eigenlijk gebied weer eenigs- zins in te werken, kwam het oogen blik, waarop hij moest toonen, welk gewicht zijn persoonlijkheid in het nog tamelijk rumoerige Pidië en in de nog niet geheel aan onzen wil on derworpen VII Moekims PadangTidji in de schaal zou leggen. Op den voorgrond moet gesteld wor den, dat eene, zooal niet geheel nieu we dan toch gewijzigde manier van optreden in de Pidie-streek reeds eeni ge verandering ten goede had aange bracht. Instede van een krampachtig vast houden aan de spoorbaan, was rnen er toe overgegaan, de bewaring van die gevoelige plek over te laten aan bevolkingspatrouille, die, op behoor lijke wijze en op gezette tijden ge controleerd, even goed zoo niet heter, de molesten daaraan wisten te voor komen, dan eertijds onze eigen troe pen. Bovendien bracht het succès onzer wapens voornamelijk in het oostelijk deel der vallei, waarvan we in onze vorige kroniek gewaagden, ertoe br. dat wij met meer vertrouwen dan voorheen de toekomst tegemoet gin gen. Wat echter veel ten goede keer de, was de komst van den jeugdigen man, wiens naam we aan het hoofd van dit opstel noemden. In het begin der maand te Sigli aangekomen, zette hij zich spoedig aan het werk, om de nog niet onderworpen hoofden tot te rugkeer aan te' sporen, nadat hij zich door eene tot stand gekomen verzoe ning met T. Hadji Brahirn Ndjong, met wien hij naar aanleiding van het gebeurde bij Koeta Sawang in 1899 op gespannen voet verkeerde, van diens bulp en invloed verzekerd had. Dat de gevolgen van de verbeterde toestanden sinds zijne komst niet uit sluitend aan hem maar ook aan het actief optreden onzer troepen te dan ken waren, willen we nogmaals boek staven en het is dan ook geenszins hrt doel de verdiensten onzer aanvoerders te verkleinen, dat in 't bijzonder van Polèm's invloed melding wordt ge maakt. Gemengd Nieuws Yreeselijke brand te Parys. Zaterdagmiddag te één uur heeft te Paiijs in een fabriek van kammen van celluloid, gelegen op den hoek van den Boulevard de Sébastopo! en de rue Etienne-Marcel, in thart vau de stad dus, nabij de groote markt hallen, een vreeselijke brand gewoed De bedienden en werklieden keer den juist na het middag-schaften naar hun werk terug, toen plotseling een ontzettende ontploffing werd gehoord Zóó hevig was de slag, dat voorbij gangers tegen den grond werden ge worpen en een groot aantal ruiten in stukken vlogen. Het bleek, dat op de vierde verdie ping van de kammenfabriek van den heer Blériot de ontploffing had plaats gehad. Dadelijk ontstond een brand, die door liet uiterst 1/randbuve mate riaal ruim voedsel vond en onmiddel lijk alle pogingen tot spoedige blus- sching verijdelde. De vlammen sloegen in een oog wenk uit vijftien vensters tegelijk en bereikten de vijfde verdieping, waar een magazijn van kanten en netel doek was gevestigd. Ook hier dus vonden zij ruim voedsel en stegen ras tot de zesde verdieping, waar de ka mers der bedienden gelegen waren. De brandweer rukte spo-Hisr aan. Denk aan je vader zei hij hoogst ernstig. Hij stierf in den vreemde en wij weten beiden, hoe hij gestorven is. Jij bent denzelfden weg opgegaan wacht je voor zijn einde Hij ging zonder vaarwel te zeggen, zonder nog een blik achter zich te werpen. Buiten het kerkhof wachtte Rolf, die hem langs denzelfden weg weer naar den wagen terugbracht. Het korte verblijf van den minister in Raausdal was inderdaad door nie mand opgemerkt. Bernard bleef alleen en nu hij zijn gelaat niet meer in bedwang hield, was het duidelijk aan welke heftige gemoedsbeweging hij ten prooi was. Dat had zijn kapitein dus van hem verwachtDe oude met zijn grimmig uiterlijk, wiens oordeel nooit faalde, hij voorspelde hem de hoogste toe komst, en hij had haar van zich ge worpen Dit Raansdal, dat den knaap als een paradijs der vrijheid toescheen met zijn bergen, zijn zee, waaropmen onbelemmerd rondzwierfDat was het in zijn herinnering geweest, nu kwam de man terug en aanschouwde de werkelijkheid, een hoekje der aar de van de geheele wereld afgesloten en mensch en wier belangstelling zich alleen tot hun naaste omgeving be paalde. Niets van het groote, krachti ge leven, dat daarbuiten afgespeeld werd, en waarvan slechts zelden een maar vóór nog de eerste wagen op. het terrein van de ramp verscheen, zagen de duizenden toeschouwers met ontzetting, dat tal van werklieden van de kammenfabriek, die op de werkplaats gezeten hadden, zich voor de ramen vertoonden en om hulp riepen. De brandweerlieden plaatsten spoe dig de reddingsladders doch onder wijl hadden 3 meisjes, krankzinnig van angst, zich reeds uit de vensters gestort. Twee bleven op straat met verpletterde ledematen liggen. Do derde viel op een wagenzeil, waar. door haar val gebroken en zij niet zwaar gewond werd Onderwijl nam de brand in hevig heid toe. Vree se lijk waren de kreten, die uit het brandende gebouw weer klonken. Van een venster werd van binnen uit een ruit gebroken en dadelijk daar na zag men er een hand uitsteken, zwaaiend met een zakdoek. Een twee de ruil werd gebroken, een tweede zakdoek waait in de lucht, omgeven door de gouden lijst van de vlammen de kozijnen. Na een kort poosje ver dwijnen de beide handen. „Ze zijn dood 1" wordt beneden droevig ge zegd. Maar op hetzelfde oogenblik ver schijnen op het dak een soldaat van de koloniale fuseliers en een brand weerman. Niemand weet, hoe ze zoo snel boven zijn gekomen. De soldaat gaat plat op het dak liggen, houdt zijn armen naar omlaag en daarlangs glijdt de pompier naar beneden, be reikt het kozijn, verbrijzelt de ruiten en springt in de kamer. Beneden weerklinkt een luid „bra vo De brandweerlieden zijn onverwijld niet een ladder genaderd, doch deze is te kort. Een electricien snelt de ladder op met een kort laddertje met haken gewapend en reikt dit aan den brandweerman op de ladder over. Deze kan nu het laddertje aan I het kozijn vasthaken. Het is tijd. De brandweerman, die 'teerst binnen is gekomen, verschijnt met een vrouw, die bewusteloos in zijn armen ligt, door het venster, laat haar langs 't haakladdertje glijden. Ze wordt opgevangen door een brand weerman op een andere ladder en deze brengt haar snel naar beneden. De jonge vrouw is bewusteloos dooi den rook. maar niet gewond en her stelt spoedig. De koloniale fuselier is onderwijl ook, met verwonderlijke handigheid, binnen in 't gebouw- gekomen en ver schijnt aan het venster met een be- wusteloozen man in zijn armen. Met den geredde daalt hij zoo beneden, waar hij cn de brandweerman door het publiek met een stormachtig „Leve de brandweerLeve de fuse lier begroet worden. Het voorbeeld, door de twee man nen gegeven, werkt aanstekelijk. Tien tallen mannen wagen hun eigen le ven om de personen in het brandende gebouw te redden. Bij het zien van zooveel daden van moed en toewij ding. zijn er onder de toeschouwers velen die schreien. De brandweer werpt nu stroomen water in het gebouw. De brandweer lieden plaatsen zich op de daken der aangrenzende gebouwen en te half drie is men het woedende vuurmees ter. Een eerste onderzoek in het gebouw levert een vreeselijken aanblik. Men vindt eerst het verkoolde lijk vaneen vrouw. Daarna op de vijfde verdie ping twee lijken van vrouwen, één van een man en één van een kind. Na een kwartier heeft men reeds zeven dooden gevonden, op de zolder kamertjes nog eenisre dooden. Elf menschen hebben deze ramp het leven verloren en drie zijn zwaar gekwetst. De oorzaak van den brand is nuy niet "-'ist. bekend. Men denkt, dat een motor door samengeperste lucht ge dreven, gesprongen is en het vuur heeft .medegedeeld aan het uiterst brandbare celluloid. Kanker. Dr. Doyen, een beroemd Parijsch geneesheer, heeft aan de Franscho akademie van wetenschappen een medeedeling gedaan over een nieuwe behandeling van kanker. De door hem toegepaste methode berust op de in spuiting van een toxine, dat hij door het kweeken van den micrococcus neoformans verkrijgt een- bacil, welks aanwezigheid in snel woeke rende gezwellen hij reeds jaren gele den heeft aangetoond. Doyen maakt melding van 126 ge vallen, sedert 1 Januari 1901 door hem behandeld. Daarvan werd bij 5S ge vallen (onder dezen waren wanhopige gevallen, onwillige patiënten enz.; geen succes waargenomen. In obser vatie zijn nog 47 lijders; de uit komst is voor 29 onbeslist rnaar be moedigend, terwijl 18 reeds als gun stig beschouwd kunnen worden. ïh de derde plaats vermelde Doyen 21 geval len. waarin geen spoor van kanker uneer waar te nemen is, en die hij als genezen beschouwt. toon doordrong. Bernard wist al lang, wat hij ge daan had, de lange avonden, de ein deloos lange, slapelooze winternach ten hadden het hem doen ondervinden en toen de lente kwam, had hij aan zoek gedaan om de hand van Hildur, omdat, hij het niet uithouden kon in Edsviken, omdat hij iemand nood'g had. die hem hielp dat leven door te komen liefde was daarbij niet in 't spel. De wilde vrijheidsman had zich zelf de ketting aangelegd, hij voelde nu al haar druk, nog voordat zij vaste gesmeed was. „Wees mijn zoonWaarom kon hij die woorden niet uit zijn gedach ten verbannenEr was nu immers iemand, die de rechten van een zoon had, de aanstaande echtgenoot van Sylvia. Maar als een ander vroeger gekomen was, toen men hem ver wachtte, als hij gezien had, wat hij te laat zag neen, neen, dat was waanzin, dat zou hem daartoe leiden, waartoe zijn vader gekomen was Lang en somher stond hij daar te peinzen, toen echter richtte Bernard Hohenfels zich plotseling op met de oude, trotsche energie en zei luid en hard Hoe het ook zij Ik heb het ge wild nu zal ik het ook dragen (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 6