BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD fl.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. SONDAfcrSBRIEYEN. Natuurhistorische Wandelingen! laarlemmer Halletjes. ZATERDAG 9 APRIL 1904 DE ZATERDAGAVOND op HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE QROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. lit; t 16. Een Spook. Beste Piet kaï »ro 00 Vanneer ik je vraag, of je bang zijl )n< w spoken, dan antwoordt ge aan- inds, daar T5en ik zeker van, als een ike jongenWel neen, Meneer it 'denkt u wel van meIk ben m oogenblik bang voor. Laat ze komenEn ik vermoed zelfs ;e er onmiddellijk op laat vol Maar daar zijn immers geen t a iken e 1 Seen, daar zijn geen spoken. En 'm h, Piet, heb ik er een gezien. En rn t nog wel in je ouders huis. -Bij ons, meneer?... Men zou ast denken dat we een midden- iwschen bouwval bewonen, zoo iets i de ruïne van Brederode. - Ne^n, mijn jongen, ge woont wel gelijk in een nieuwerwetsch huis, modern als er éen is. Toch heb er een spook gezien. Hè, wat 'n mop, meneer Mop of niet! ik zal het je vertel i, Pieter. Het was verleden Zondag-! ,ond, toen ik bij je ouders een visite j takte. Ik zat in levendig gesprek t je Pa en Moe en gij waart geoc peerd met te hangen over de tafel, eens luisterend naar ons discours, n weer achteloos op. je nagels bij- j 'id. Je hadt tamelijk veel aandacht or je moeders sleutelring, waar je ai aderlijk mee zat te spelen en voor t binnenkant van het deksel q japansch sigarenkistje dat op ta- stond. Toen je vader onder 't ge- j -ek door een beetje minder vrien-i lijk je aankeek gij herinnert u1 nog wel, denk ik naamt ge de irtefeuilles die op de piano lagen en ge daarin af en toe zoowat te .deren. Daarna ik heb er juist .s op gelet zijt gij even de ka- ir uitgegaan om na een kwartier terug te komen en je moeder te agen om een kopje thee, dat je erg ïgzaam hebt zitten uitlepelen. Greetje taide een poppenjurk en gaf je een imp of ze gelijk had weet je 't toen je achteloos je kleverig peltje op haar naaiwerk liet vallen, zag het juist toen ik me omdraai- om de asch van mijn sigaar te oppen. Je Ma vroeg nog zachtjes ib je geen werk? Waarop gij, ïet- at knorrigHet is vacantie. Toen ik heenging, zat je nog onge- er zooals ik beschreef, al stond je ileefd op om me goeden dag te zeg- ndie eer zal ik je geven. Ik denk tt er wel een kleine uitbrander van zijde van Papa op gevolgd is. Daar .1 ik maar niet verder naar vragen. Herken je nu het spook, Piet? Oud- ids zeiden ze wel, dat spoken waren geesten van vermoorde menschen. ij waart op dien stond een moorde- tarniet van een mensch, maar m een zaak. Van een der beste din- n die we hebben. Gij vermoorddet in goeden, kostelijken tijd. Thans hebt gij toch het spook wel irkend. hé Het leelijke ding heet e r v e 1 i n g. Ja, de verveling is een lastig, nijdig, imber spook, dat den moordenaar an den tijd op den nek gaat zitten en et hem bitter moeilijk maakt. Want at is juist het gekke van het geval, en roept het zelf op, willens en we- ins, alsof men zich voorstelt er een eetje mee te spelen, en het plaagt en sart ons, zooveel het maar kan. ten denkt, zoo omhangend, zijn ple- te vinden, maar in plaats van plezier is er verdriet, in plaats van vinden is er een verliezen. De opge wektheid wil niet komenzij vliedt integendeel hoe langer hoe verder. Gij hebt nog geen goed begrip van de waarde van den tijd en van de beteekenis van het leven, mijn jon gen. En dat neem ik je niet kwalijk. Je bent nog te jong om je dat heidei voor te stellen. Maar dit weet je toch wel, dat verloren uren nooit terug- keeren en dat je maar één leven te verliezen hebt. Er was eens een commandant van een mailboot, die het volgende ver telde Hij had eenmaal een groote zee ramp gehad, zijn schip verloren, stoo- tend op een onder water drijvend wrak of een onbekende klip. Zijn stoomer kreeg een groot gat in den voorsteven en begon in korten tijd te zinken. De booten werden uitgezet passagiers en manschappen erin af geladen. Eindelijk daalde hij zelf in de laatste overvolle sloep. Het was: pikdonker bij woelige zee, een hache lijke historie Na eenigen tijd zagen ze de lichten van een naderend schip, maar wat konden ze doen om de aandacht op zich te vestigen Men doorzocht de sloep en vond een lan taarn met een eindje kaars erin. Maar een lucifer Ieder doorzocht zijn zak ken. Een paar doorweekte doosjes konden geen hulp bieden. Eindelijk vond een der mannen in zijn vestzak een droogen lucifer. De commandant nam den lucifer voorzichtig over. Al len schaarden zich, zoover de ruimte toeliet, dicht om hem heen, de jassen uitgespreid om den wind te keeren. Men hield de oogen niet van den commandant af. ,,Ik heb menig kwaad uur mee doorgemaakt en menig ge vaar getrotseerd" zoo zei hij „maar nooit heb ik zoo'n verantwoor delijkheid gevoeld als op het oogen blik, waarop ik dat lucifertje had I aan te strijken." Hij streek over het drooggewreven vlak van een doosje... het geluktehet lucifertje vatte vlamhet eindje kaars in de lan taarn branddede lantaarn, die als signaal heen en weer gezwaaid, door het naderend schip opgemerkt, hun leven redde. Wat gaf aan dat lucifertje zoo groo te waarde Dat het het e e n i g e was. Nu, dat is het ook, wat aan het le ven zoo groote waarde geeft. Uw le ven is het eenige wat gij hebt. Verliest ge het, gij hebt geen tweede om de schade goed te maken. Ik kan me zoo voorstellen, Piet, dat omtrent velerlei wat door ouderen be weerd wordt over de waarde van het leven en de kostbaarheid van den tijd, gij allicht denken zult, dat het een beetje overdreven is en ten min ste voor jongens als gij weinig toe passelijk. „Mijn leven is toch waa- rempel zooveel nog niet waard", zegt gij in uzelf. Als gij dat wezenlijk bij uzelf zegt, en dat meent, geef mij dan een hand, want dan ben je een beste jongen en dan heb ik je er te liever om. Een jongen, die van zijn eigen waarde al zoo'n groote verbeelding heeft, daar houd ik niet van. En zon der twijfel is het waar, dat^je leven, wanneer wij het in geldswaarde kon den omzetten, veel minder waard is dan dat van zoovelen, die met aller lei draden aan het groote raderwerk der maatschappij vastzitten. Doch ik hoorde je zelf zeggen zooveel nog niet waard". Dat nog werd er zoo onwillekeurig door je ingelascht. En terecht. Het is een onbewust vin gerwijzertje naar de toekomst. Jou rnaal moet je leven wèl wat waard zijn voor anderen, hoop je. En om dat te bereiken, moet ge het nu al op prijs stellen en niet laten verloren gaan als een hoopje zand dat je spelend door je vingers laat glippen. Hierover zijn we het wel eens, dat den tijd door te brengen in verve ling een van de malste en domste dingen is die iemand doen kan. Dat een mensch zich vervelen kan, strekt hem tot eer. Dat is een bewijs dat hij meer is dan een koe, van wie wij veilig mogen aannemen, dat *,ij zich nooit verveelt. Zij is er op aan gelegd om niets te doen dan eten en drinken en slapen en melkgeven. Maar dat is toch geen leventje voor ons? Als wij menschen ons vervelen is het juist een bewijs dat onze geest iets anders, iets meer wil en eischt op dat oogenblikanders zou er van verve ling geen sprake zijn. De verveling- zelf bewijst dat zij een onnatuurlijke zaak is. Als we oprecht zijn, moeten we bekennen, dat wanneer iemand uit die lamlendige verveling ons eens klaps uittrok en ons kostelijk amu seerde, wij hem hoogst dankbaar zou den zijn. Welnu, wees zelf die man die u er uittrekt. Is het niet mal, dat ge geen weg weet om aan je eigen droef ge zelschap te ontkomen Want de kwes tie is niet louter dat je je ouders ver veelt al is dit zeker al erg genoeg maar dat ge het uzelf doet. Is dat niet schromelijk onwijs? Zeg tegen jezelf D&t van nu af aan niet meer De weg is gemakkelijk genoeg. Ik behoef niet eens te reppen van dat heirleger mooie boeken, dat al aan- 1 stonds bereid is je te helpen. Boeken zijn compleet een dam tegen de aan rollende wateren der verveling. Doch misschien houdt ge niet van lezen Goed dan wat anders. Vraag eens hoe andere jongens hun verzameling van planten of van postzegels bij elkaar krijgen of begonnen zijn met fotografeeren. Dat gij gaat karton- werken pf houtsnijden, daar hebben je ouders bepaald niets tegen. Je kijkt me een beetje ongeloovig aan bij die laatste verzekering, alsof je zeggen wiltDat weet ik nog zoo zeker niet, meneer 't Is mogelijk dat ge gelijk hebt, maar dan komt het zeker hier van daan, dat ze onder vonden hebben, dat je van alles aan pakt en niets volhoudt. Daar zit 'm juist de kneep. Piet Een jongen en een meisje die zich vervelen want meisjes hebben er ook wel eens een slagje van -- zijn I gewoonlijk zulke, die wei graag al- j lerlei beginnen, maar alles weer spoe dig laten liggen, wier wil zoo slap is als een vaatdoek. Luister eens Bedenk eens een pret tig liefhebberijwerkje, iets waar je nu echt zin in hebt. En ga dat pro- beeren en houd vol. Al doende leert i een mensch. En alle dagen een draad- jc is een hemdsmouw in het jaar. Een verstandige jongen jaagt het schrik- gedrocht der verveling onverschrok ken de deur uit. Dat is óok een hel- j dendaad. En tegen dien draak heb ik je een sabel willen geven. Als ik weer een visite maak, en we zien elkaar, dan geef je me maar een knipoogje dan begrijpen wij beidjes dat alles in orde is. Een groet en een handdruk van je vriend, meneer LECTORI SALUTEM. in en om Haarlem. Maart roert zijn staart, April doet, wat hij wil. Hoe schoon is ons ontwakend voor jaar. Hebben wij ons soms al eens te beklagen over een minder aangena- men wintertijd, en benijden we dan den meer zuidelijken bewoner, ons voorjaar kent hij niet. Dat sluimeren, en dat ontwaken. Voor den leek dat doodsche, dat kale wintergezicht, en daarnaast de zich tooiende natuur. Al willen de couranten niet hebben, naar het schijnt, dat ge uitgaat, ten minste telkens komen berichten voor, i dat de bloembollen nog niet bloeien maar gaat uit, trotseert de regenbuien van Maart, stoort er u niet aan of April als een te dartele, te speelzieke makker u enkele dorre bladeren in 't gezicht, uw hoed over den grond werpt. Hij is dat sarren spoedig moe en als 't liefelijke voorjaarszonnetje u beschijnt, en ge in de luwte dèr boomen beschutting tegen den wind hebt gezocht, gaat dan eens recht dat ontwaken der natuur in de détails na. Is een langè wandeling u te ver, welnu loop met me de Bolwerken om, en slaan we thans eens onze blikken naar omlaag, al tracht het ontwa kend leven daar boven telkens en tel kens onze aandacht tot zich te trek ken. Zijn het hier de zilverwitte kat jes der wilgen langs den waterkant, elders de uitgebloeide stuifmeel- bloempjes van den els met de purpe-1 ren vrouwelijke katjes, die zich spoe- dig tot de groene eizeproppen zullen ontwikkelendaar weer nemen we het zwellen en bersten der kastanje-; knoppen waar. Maar genoeg, bepalen j we ons omlaag in 't gras onder de boomen en heesters. Vreest niet, dat; j we in aanraking zullen komen met j de plantsoenwachters, die menschen j onderscheiden heel spoedig de na-1 tuurgenietende menschen van tal van j anderen, die beter bestempeld wor- den met den naam van vernielers. Van af het voetpad, dat slingerend i stijgt en daalt is alles goed te zien, en wat we hier van nabij niet kunnen j bewonderen, vinden we op onze an- dere wandelingen maar voor 't opra- pen. Afgesproken dus, en wat meer zegt, geen bloemen geplukt ook. Bloemen meent ge Wel ziet ge daar die prach-1 tig gele sterretjes niet? Als goud glin-l steren ze u tegen, niet een, wel hon-1 derd, of mochten de meeste thans nog slapen, één mooie dag en wip, daar' zijn ze. Wat staan ze slank op den eenigszins gebogen, in de hoogte ge- J richten stengel. Hoe heerlijk groen zijn die blaadjes, glimmend groen. Alle koude .van onze eerste lenteda gen trotseerend, ontwikkelen ze zich voetje voor voetje. Neuswijs kijken die kleine door de groene kelkblaadjes nog beschermde knopjes >an uit het gras omhoogen slechts een vrien- i delijke lonk van de dagvorstinne, een enkel zoelwindje. daar zijn ze om on ze wandelingen te veraangenamen, om ons te doen genieten. Zouden we ze afplukken, en een ander (rat genot benemen Er zullen meerderen komen, zult ge zeggen. Zie daar eens, een handvol verlepte liggen over den weg gestrooid. Zeker afgeplukt door het een of an dere kind, misschien wel om ze mee te nemen voor haar zieke moeder, maar neen, was zoo'n edele drijfveer aanwezig geweest, dan lagen ze hier niet. 't Is eenvoudig het toegeven aan de begeerte om alles te hebben, en als het mooie er af is. weg te wer pen. Arme speenkruidbloemetjes, dra zult ge tot stof verteerd zijn, en geen zaad voortbrengen, niet voor de na komelingschap kunnen zorgen. Geen nood, de wijze Schepper, die ook het kleinste bloempje niet vergeet, heeft dat plantje onderaardsche knolletjes geschonken, die door de groene blaad jes voorzien worden van reservevoeu- sel, gewoon zetmeel, zooals wij dat kennen in de zaden van allerlei plan ten, in de knollen van den aardappel enz. Kleine, langwerpige knolletjes zijn het. Heeft de plant het goed, dan maakt ze in de oksels der bladeren er nog nieuwe bij. Over eenige weken zijt ge die gele sterretjes vergeten tal van andere vriendelijke voor jaarskinderen vragen uw aandacht, maar ga dan toch zoo'n speenkruid- plek eens opzoeken, vooral na een re- genachtigen dag. Hé, 't lijkt wel graan, dat daar ligt, ja een graanre- gen, misschien hebt ge daarvan wel eens gehoord. Laten de menschen zich aldus bedotten, niet de kippen, of andere graan minnende vogels. Wat verder op vinden we een gansch tapijt van kleine groene blaad jes, geheele zoden bij elkaar, thans nog liet spichtig opgeschoten gras on der de boomen de baas, maar spoe dig ook al weer verdrongen, 't is mier of muur; maar wat zien we na derbij, ook al bloemen, wel klein, maar toch lief. Wat verder al weer kleine, witte bloempjes, in massa ge zeten op de dunne bladerlooze sten geltjes, opgeschoten uit een rosetje van bladeren. Ze schijnen haast te heb ben, die kleine voorjaarsvroegelingen, nog zijn de teere witte bloemblaadjes niet verdord, of het vruchtje heeft zich al belangrijk uitgebreid. Kom la ter eens terug en ge vindt iets der gelijks als bij de bekende judaspen ning, maar dan veel kleiner, maar niet minder sierlijk. Hé, wat was dat? Een steen? Wel neen, zie daar 's dat kleine dinghet winterkoninkje, wat houdt het zijn staartje omhoog, 't is een en al be weging, geen oogenblik is het stil, 't zal hier zeker willen nestelen. Wat toch lief, zoo'n beestje in de vrije na tuur te bezien, gade te slaan. Ja, 't zou ons bijkans dat andere vogeltje doen vergeten. Ik bedoel het vogeltje op den kruk, die helmbloem, die hier' en daar op kleine polletjes nog voor- i komt. Hoe langer, hoe schaarscher wordt die lieve paarsche lentebode in de omstreken van Haarlem, en geen wonder, want met de bloempjes wor den meteen de blaadjes afgerukt ook, en het lieve plantje de macht ontno men, om zich voor 't volgend voorjaar sterk te maken. Hoe slank zitten die bloempjes op dat dunne steeltje aan de hoofdas. Hoe aardig steekt die lange spoor naar achteren leeuwerikenspoor noe men de Duitschers het, denkende aan den langen nagel van den achterteen der leeuweriken. Wilt ge eens zien, hoe dat kleine ding eenmaal heerscheresse was in Haarlem's boschrijke streken, zoo wel hier op de Bolwerken als in den Hout. sla dan eens uw blik door net hek van Spaamhout aan den Kleinen Houtweg, zoo ge dien kant uitkomt. En zie, reeds madeliefjes, zoo waar lijk reeds kruiskruid met zaad. Maar wat liggen daar voor bruine rupsen wormen op ons pad. Neen, dieren zijn 't niet, 't zijn planten, of wel., katjes natuurlijk van dezen hoogen populier. Ze hadden het stuifmeel voortgebracht, dat door den wind naar de stamperblocmen op andere boomen werd gevoerd (waarvoor de wind ook al niet goed is), en hadden hun taak volbracht. Al dat kijken heeft ons zeker doof gemaakt, want nu we den vogel daar in "t hoogste topje zien zitten, klinkt ons tevens zijn heldere stem in de ooren. 't Is een strijdlustig schel gefluit, wat hij voortbrengt. Ook dat dier verheugt zich over de wedergeboorte der na tuur. Hij ziet een schoone toekomst voor zich, geen wonder dat zijn gor gel zich ontsluit om uiting te geven aan zijn gevoel. Wat glinsteren zijn veeren met een prachtigen metaal glans geen wonder, spoedig hoopt hij het hart van een vrouwtje te ver overen om gezamenlijk wat jonge spreeuwen groot te brengen. Eens blik op ons horloge doet ons verstomd staan, reeds zoo laat en we hadden niet veel tijd. Ja, zoo is de natuur en hare wonderen, alles doet ze vergeten, zorgen, leed, beslomme ringen. maar met meer moed zetten we ons weer aan onzen dagtaak. Tot weerziens. J. STURING. De Schulden van den Majoor. (Naar het Fransch.) Toen Hans Bergmann als vrijwilli ger dienst nam, was hij een beste, aardige jongen, die niemand ooit eenig leed had gedaan. Doch in het jaar 1830 kwam het tot een vreeselij- ken strijd Hollanders en Belgen, en Bergmann nam aan de gevechten in en om Brussel als zooveel anderen een zeer werkzaam aandeel. Men ver telde van hem, dat hij zich als een leeuw had geweerd. Een kogel boorde hem een gat in het hoofd, en men nam hem halfdood op. Gelukkigerwij ze stierf Hans Bergmann niet, en toen hij weer in dienst kwam, had hij een breed litteeken op de wang en de ga lons van sergeant op den mouw. Hans Bergmann werd binnen korten tijd een model van een sergeant, even als hij een model van een soldaat was geweest. Nooit kwam hij te laat in de kazerne. Hij behandelde zijne on dergeschikten met broederlijke welwil lendheid. Hij behoorde niet tot dege nen. die bij het uitdeelen van bevelen vloeken en voor de arme duivels van soldaten niet anders dan harde woor den overhebben. Hans vergat zelfs het onaangename dat men hem nu en dan aandeed. Bij al zijn ondergeschikten was hij zeer gezien en de lui, die hem niet mochten lijden, waren zoo zeld zaam als de vlekken in zijn uniform. Goede Hans Bergmann t Was een mooie dag, toen hij voor 't eerst in zijne nieuwe sergeantsuniform door de straten wandelde. Hij was niet trotsch maar hij voelde zich toch aangenaam gestreeld, wanneer soldaten, die hij den vongen dag nog als zijne kamera den had moeten beschouwen, hem be leefd groetten. Op een goeden Zondag kwam zijne moeder in de stad. Hij ging met haar wandelen, bezocht met haar den schouwburg en het goede mensch werd rood van plezier bij het zien van al de jonge meisjes, die zijdelings een belangstellenden blik op den knappen jongen sergeant wierpen en misschien wat gelukkig zouden zijn geweest als zij hare kleine hand op zijne gouden galons hadden mogen leggen. Ongelukkigerwijze had de natuur, die Hans Bergmann alle deugden had geschonken, verzuimd hem zin voor orde en nadenken te geven. Men ver dient niet veel in den dienst van zijn vaderland; intusschen gelukte het de zen of genen sergeant toch nog wei eens, daarvan over te sparen. Dat was met Hans niet het geval. Hij was geen verkwister, maar toch gleed het geld hem als water door de vingers. De maanden gingen voorbij, de eene na de andere, en met hen kwamen een aantal schulden, die den Een Zaterdagarondpraatje. Een dag of wat geleden kwam één an onze Gemeenteraadsleden in een iad in Noord-Brabant en kwam in ;n café in aanraking met inwoners an de plaats, zoodat hij zijn naam loest noemen. „Van Haarlem?" vroegen ze. „O, an kennen we uw naam wel uit de aadsverslagen in de couranten. Die izen we hier altijd, net als de ^ver lagen van den raad van Sittard". Ons Raadslid was met die vergelij- ing maar matig ingenomen. Roem is oed. maar hij moet van de ware Dort wezen en of wij, Haarlemmers, iet onze eeuwige quaesties wel de leest benijdenswaardige glorie voor aze gemeente behalen, is zeer te etwijfelen. Nu is 'tweer de Schouwburgvraag, ie ons bezighoudt. De heer Van Gas- ren met den heer Schonhuth achter ch, requestreert en informeert, het estuur van de Sociëteit „De Vereeni- ing", in gezelschap met de directie an het Brongebouw, confereert, de dvoeaten in het geval betrokken, de- clareeren... die zijn er, zooals altijd wanneer er moeilijkheden voorkomen, het best aan toe. Vroeger hebben we hier ook eens een Schouwburg-quaestie gehad, maar die is al zóó lang geleden, dat velen die nog niet of niet meer kennen. Het was in den jare 1893. Midden in de periode, toen velen trachtten de ker mis te besnoeien om haar op die ma nier dood te krijgen. Nu heeft men daarvan afgezien en is blijkbaar van plan, de kermis haar eigen, natuur lijken dood 'te laten sterven, wat ze ker veel verstandiger is Intusschen dacht men er toen an ders over. Zóó hoog hadden de tegen standers van de kermis de gruwelen van den laatsten kermisnacht laten klinken, dat de Raad besloot haar niet meer op Maandag, maar op Zaterdag 's morgens te 12 uur te laten eindi gen. Alsof het kwaad juist in dien nacht van Zondag op Maandag school en de lieden, die verkeerdheden wil den, die niet evengoed hadden kun nen bedrijven in den nacht van Vrij dag op Zaterdag, die volgens de nieu we bedeeling de laatste kermisnacht geworden zou zijn In ieder geval, de kermis was ver kort. Zaterdagmiddag te 12 uur luid den de Damiaatjes haar uit. Een groot deel van het publiek was boos, een klein gedeelte zelfs zóó boos, dat het op straat rumoer ging maken en hier en daar de ruiten ingooide, zoo dat de politie het niet meer afkon en de huzaren, die gevreesde bezem voor de schoonmaak van straten, er aan të pas kwamen. Bloeddorstige lieden zongen zelfs, dat ze den heer Tjeenk Willink den vader van het kermis- verkortine-sbesluit., wilden ophangen, of hielden zich alsof ze dat wilden doen. Nadeel heeft dit Raadslid er niet van ondervonden, daar hij sedert nog rustig op zijn buiten bij Arnhem woont. Er heersclite in die dagen een s-eest van oppositie tegen het gemeentebe stuur. Verzet hing als 'tware in de lucht en verrassend snel kan dat zich voortplanten. Zooiets begint bij den opgeschoten joncen op straat, dringt vandaar licht tot de ouderen door en kon dan zelfs zijn weg vinden in de huizen van bezadigde burgers en de vergaderkamers van allerminst oproe rig aangelegde besturen, 'tls er mee als met een maalstroom wie maar even den buitensten kring van den draaikolk aanraakt, wordt meege sleept. Zoo hoorde in dat gedenkwaardige jaar 1903 de goè gemeente opeens met verwondering, dat het bestuur van de Sociëteit De Kroon togen het verbod van het gemeentebestuur in nog een uitvoering zou laten geven van het Spectacle-concert van Frits van Haar lem. I De avond kwam en daarmee ook de j Commissaris van Poiif^ die met een inspecteur en zes agenten aan het be- I stuur meedeelde, dat hij last had om de zaal te doen ontruimen, wanneer het Hnctmjr daartoe zelf niet wilde overgaan. De president voldeed aan den wenk, onder protest en zei, dat het bestuur het hierbij niet laten zou. De politie was van hetzelfde denk beeld en zoo geschiedde het, dat een paar maanden later het bestuur van de Sociëteit zich voor den kanton rechter te verantwoorden had. „Was er vergunning verleend door den Bugemeester vroeg de kanton rechter. De beklaagden moesten er kennen van niet, maar gaven te ken nen dat zij, als Sociëteit, die vergun ning ook niet noodig hadden. En dit verweer zou allerwaarschijnlijkst wel zijn opgegaan, wanneer maar niet ge bleken was, dat ook niet-leden der So ciëteit tegen betalin'- waren toegela ten. Hiermee verloor de Sociëteit haar karakter van besloten gezelschap en het eind van 'tlied was. dat de kan tonrechter de bestuursleden veroor deelde tot betaling van 4.boete en elk een zesde van de kosten. Tot dergelijke onvoorzichtigheid zal de vereeniging Cremer nu zeker niet komen. Zij is namelijk van meening. op grond van deskundige adviezen dat zij voor een huishoudelijk feest geen vergunning behoeft aan te vra gen. Maar zij denkt er niet aan kaar ten te verkoopen zelfs extra dames- kaarten aan de leden zullen achterwe ge moeten blijven. En zoo zitten we weer midden in een quaestie en wachten, niet zonder nieuwsgierigheid, op een aannemelij ke oplossing. Een heel klein moeilijkheidje, maar j toch een dat ons wel eens geplaagd heeft, is te Bloemendaal tot een op lossing gekomen. Bij het eindpunt van de E. N. E. T. stond een gebouw tje, dat al de allures aannam van een wachtlokaal voor die tram. Toen de lijn werd geopend, was het dat ook inderdaad. Ieder die op de tram wachtte, kon er binnengaan en. al naar gelang hij dat verkoos, aan het buffet iets bestellen, of niet. Niemand keek hem scheef aan. wanneer hii op een droogje bleef zitten. Naderhand veranderde dat. Nieuwe buffetbeheerders schiepen nieuwe wet ten. Zoodra een argeloos trampassa gier het lokaaltje binnentrad, eenig en alleen om op de eerstkomende tram te wachten, werd hem gevraagd wat hij gebruiken zou. Hierdoor ont stond de benauwende tweestrijd te gen heug en meug drinken of heen gaan. Het eerste was een onverwach te uitgaaf, die niemand graag doet, liet laatste was onaangenaam. Men kreeg door heen te gaan een gewaar- I wording alsof men er uitgegooid was. Hoe de keus ook uitviel, een volgen den keer wachtte men er zich wel voor om dezen deurknop in de hand te nemen. Dit is nu weer ten goede veranderd. De Bodecra, die het gebouwtje exploi teert, laat voortaan weer reizigers toe, zonder hun het mes..drinken of er uitop de keel te zetten. Voor velen, die weten hoe onpleizierig het wezen kan een klein kwartiertje bij slecht weer of als men van de wan deling vermoeid is, bij dat eindpunt heen en weer te drentelen, zal dit een aangename tijding zijn en voor den exploitant is het allicht voordee- liger, omdat de mensch, wanneer hij eenmaal flesschen en glazen ziet, al van zelf een droge keel krijgt, en die smeren w i 1. Vooral de E. N. E. T. mag den nieu wen exploitant wel dankbaar wezen. Hij redt om zoo te zeggen haar fat soen. 't Was wel een beetje heel gek, dat er aan dit eindpunt geen wacht huis was. dat men kosteloos gebrui ken kon. De lijn Zandvoort heeft zoo'n wachtlokaal aan beide punten, die naar Bloemendaal alleen maar aan't Haarlemsche eindpunt. Nu de Bodega aan 't Blnemendaalsche eindpunt ook weer reizigers toelaat, is de zaak in orde. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 7