BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
fl.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
SONDAfcrSBRIEYEN.
Natuurhistorische Wandelingen!
laarlemmer Halletjes.
ZATERDAG 9 APRIL 1904
DE ZATERDAGAVOND
op
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE QROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
lit; t
16.
Een Spook.
Beste Piet
kaï
»ro
00 Vanneer ik je vraag, of je bang zijl
)n< w spoken, dan antwoordt ge aan-
inds, daar T5en ik zeker van, als een
ike jongenWel neen, Meneer
it 'denkt u wel van meIk ben
m oogenblik bang voor. Laat ze
komenEn ik vermoed zelfs
;e er onmiddellijk op laat vol
Maar daar zijn immers geen
t a iken
e 1 Seen, daar zijn geen spoken. En
'm h, Piet, heb ik er een gezien. En
rn t nog wel in je ouders huis.
-Bij ons, meneer?... Men zou
ast denken dat we een midden-
iwschen bouwval bewonen, zoo iets
i de ruïne van Brederode.
- Ne^n, mijn jongen, ge woont wel
gelijk in een nieuwerwetsch huis,
modern als er éen is. Toch heb
er een spook gezien.
Hè, wat 'n mop, meneer
Mop of niet! ik zal het je vertel
i, Pieter. Het was verleden Zondag-!
,ond, toen ik bij je ouders een visite j
takte. Ik zat in levendig gesprek
t je Pa en Moe en gij waart geoc
peerd met te hangen over de tafel,
eens luisterend naar ons discours,
n weer achteloos op. je nagels bij- j
'id. Je hadt tamelijk veel aandacht
or je moeders sleutelring, waar je
ai aderlijk mee zat te spelen en voor
t
binnenkant van het deksel
q japansch sigarenkistje dat op ta-
stond. Toen je vader onder 't ge- j
-ek door een beetje minder vrien-i
lijk je aankeek gij herinnert u1
nog wel, denk ik naamt ge de
irtefeuilles die op de piano lagen en
ge daarin af en toe zoowat te
.deren. Daarna ik heb er juist
.s op gelet zijt gij even de ka-
ir uitgegaan om na een kwartier
terug te komen en je moeder te
agen om een kopje thee, dat je erg
ïgzaam hebt zitten uitlepelen. Greetje
taide een poppenjurk en gaf je een
imp of ze gelijk had weet je 't
toen je achteloos je kleverig
peltje op haar naaiwerk liet vallen,
zag het juist toen ik me omdraai-
om de asch van mijn sigaar te
oppen. Je Ma vroeg nog zachtjes
ib je geen werk? Waarop gij, ïet-
at knorrigHet is vacantie.
Toen ik heenging, zat je nog onge-
er zooals ik beschreef, al stond je
ileefd op om me goeden dag te zeg-
ndie eer zal ik je geven. Ik denk
tt er wel een kleine uitbrander van
zijde van Papa op gevolgd is. Daar
.1 ik maar niet verder naar vragen.
Herken je nu het spook, Piet? Oud-
ids zeiden ze wel, dat spoken waren
geesten van vermoorde menschen.
ij waart op dien stond een moorde-
tarniet van een mensch, maar
m een zaak. Van een der beste din-
n die we hebben. Gij vermoorddet
in goeden, kostelijken tijd.
Thans hebt gij toch het spook wel
irkend. hé Het leelijke ding heet
e r v e 1 i n g.
Ja, de verveling is een lastig, nijdig,
imber spook, dat den moordenaar
an den tijd op den nek gaat zitten en
et hem bitter moeilijk maakt. Want
at is juist het gekke van het geval,
en roept het zelf op, willens en we-
ins, alsof men zich voorstelt er een
eetje mee te spelen, en het plaagt
en sart ons, zooveel het maar kan.
ten denkt, zoo omhangend, zijn ple-
te vinden, maar in plaats van
plezier is er verdriet, in plaats van
vinden is er een verliezen. De opge
wektheid wil niet komenzij vliedt
integendeel hoe langer hoe verder.
Gij hebt nog geen goed begrip van
de waarde van den tijd en van de
beteekenis van het leven, mijn jon
gen. En dat neem ik je niet kwalijk.
Je bent nog te jong om je dat heidei
voor te stellen. Maar dit weet je toch
wel, dat verloren uren nooit terug-
keeren en dat je maar één leven te
verliezen hebt.
Er was eens een commandant van
een mailboot, die het volgende ver
telde
Hij had eenmaal een groote zee
ramp gehad, zijn schip verloren, stoo-
tend op een onder water drijvend
wrak of een onbekende klip. Zijn
stoomer kreeg een groot gat in den
voorsteven en begon in korten tijd te
zinken. De booten werden uitgezet
passagiers en manschappen erin af
geladen. Eindelijk daalde hij zelf in
de laatste overvolle sloep. Het was:
pikdonker bij woelige zee, een hache
lijke historie Na eenigen tijd zagen
ze de lichten van een naderend schip,
maar wat konden ze doen om de
aandacht op zich te vestigen Men
doorzocht de sloep en vond een lan
taarn met een eindje kaars erin. Maar
een lucifer Ieder doorzocht zijn zak
ken. Een paar doorweekte doosjes
konden geen hulp bieden. Eindelijk
vond een der mannen in zijn vestzak
een droogen lucifer. De commandant
nam den lucifer voorzichtig over. Al
len schaarden zich, zoover de ruimte
toeliet, dicht om hem heen, de jassen
uitgespreid om den wind te keeren.
Men hield de oogen niet van den
commandant af. ,,Ik heb menig kwaad
uur mee doorgemaakt en menig ge
vaar getrotseerd" zoo zei hij
„maar nooit heb ik zoo'n verantwoor
delijkheid gevoeld als op het oogen
blik, waarop ik dat lucifertje had
I aan te strijken." Hij streek over het
drooggewreven vlak van een doosje...
het geluktehet lucifertje vatte
vlamhet eindje kaars in de lan
taarn branddede lantaarn, die
als signaal heen en weer gezwaaid,
door het naderend schip opgemerkt,
hun leven redde.
Wat gaf aan dat lucifertje zoo groo
te waarde Dat het het e e n i g e was.
Nu, dat is het ook, wat aan het le
ven zoo groote waarde geeft. Uw le
ven is het eenige wat gij hebt.
Verliest ge het, gij hebt geen tweede
om de schade goed te maken.
Ik kan me zoo voorstellen, Piet, dat
omtrent velerlei wat door ouderen be
weerd wordt over de waarde van het
leven en de kostbaarheid van den
tijd, gij allicht denken zult, dat het
een beetje overdreven is en ten min
ste voor jongens als gij weinig toe
passelijk. „Mijn leven is toch waa-
rempel zooveel nog niet waard", zegt
gij in uzelf. Als gij dat wezenlijk bij
uzelf zegt, en dat meent, geef mij dan
een hand, want dan ben je een beste
jongen en dan heb ik je er te liever
om. Een jongen, die van zijn eigen
waarde al zoo'n groote verbeelding
heeft, daar houd ik niet van. En zon
der twijfel is het waar, dat^je leven,
wanneer wij het in geldswaarde kon
den omzetten, veel minder waard is
dan dat van zoovelen, die met aller
lei draden aan het groote raderwerk
der maatschappij vastzitten. Doch ik
hoorde je zelf zeggen zooveel
nog niet waard". Dat nog werd er
zoo onwillekeurig door je ingelascht.
En terecht. Het is een onbewust vin
gerwijzertje naar de toekomst. Jou
rnaal moet je leven wèl wat waard zijn
voor anderen, hoop je. En om dat te
bereiken, moet ge het nu al op prijs
stellen en niet laten verloren gaan
als een hoopje zand dat je spelend
door je vingers laat glippen.
Hierover zijn we het wel eens, dat
den tijd door te brengen in verve
ling een van de malste en domste
dingen is die iemand doen kan.
Dat een mensch zich vervelen kan,
strekt hem tot eer. Dat is een bewijs
dat hij meer is dan een koe, van wie
wij veilig mogen aannemen, dat *,ij
zich nooit verveelt. Zij is er op aan
gelegd om niets te doen dan eten en
drinken en slapen en melkgeven. Maar
dat is toch geen leventje voor ons?
Als wij menschen ons vervelen is het
juist een bewijs dat onze geest iets
anders, iets meer wil en eischt op dat
oogenblikanders zou er van verve
ling geen sprake zijn. De verveling-
zelf bewijst dat zij een onnatuurlijke
zaak is. Als we oprecht zijn, moeten
we bekennen, dat wanneer iemand uit
die lamlendige verveling ons eens
klaps uittrok en ons kostelijk amu
seerde, wij hem hoogst dankbaar zou
den zijn.
Welnu, wees zelf die man die u er
uittrekt. Is het niet mal, dat ge geen
weg weet om aan je eigen droef ge
zelschap te ontkomen Want de kwes
tie is niet louter dat je je ouders ver
veelt al is dit zeker al erg genoeg
maar dat ge het uzelf doet. Is
dat niet schromelijk onwijs?
Zeg tegen jezelf D&t van nu af aan
niet meer
De weg is gemakkelijk genoeg. Ik
behoef niet eens te reppen van dat
heirleger mooie boeken, dat al aan-
1 stonds bereid is je te helpen. Boeken
zijn compleet een dam tegen de aan
rollende wateren der verveling. Doch
misschien houdt ge niet van lezen
Goed dan wat anders. Vraag eens
hoe andere jongens hun verzameling
van planten of van postzegels bij
elkaar krijgen of begonnen zijn met
fotografeeren. Dat gij gaat karton-
werken pf houtsnijden, daar hebben
je ouders bepaald niets tegen.
Je kijkt me een beetje ongeloovig
aan bij die laatste verzekering, alsof
je zeggen wiltDat weet ik nog zoo
zeker niet, meneer 't Is mogelijk dat
ge gelijk hebt, maar dan komt het
zeker hier van daan, dat ze onder
vonden hebben, dat je van alles aan
pakt en niets volhoudt.
Daar zit 'm juist de kneep. Piet
Een jongen en een meisje die zich
vervelen want meisjes hebben er
ook wel eens een slagje van -- zijn
I gewoonlijk zulke, die wei graag al-
j lerlei beginnen, maar alles weer spoe
dig laten liggen, wier wil zoo slap
is als een vaatdoek.
Luister eens Bedenk eens een pret
tig liefhebberijwerkje, iets waar je
nu echt zin in hebt. En ga dat pro-
beeren en houd vol. Al doende leert
i een mensch. En alle dagen een draad-
jc is een hemdsmouw in het jaar. Een
verstandige jongen jaagt het schrik-
gedrocht der verveling onverschrok
ken de deur uit. Dat is óok een hel-
j dendaad. En tegen dien draak heb ik
je een sabel willen geven.
Als ik weer een visite maak, en we
zien elkaar, dan geef je me maar een
knipoogje dan begrijpen wij beidjes
dat alles in orde is.
Een groet en een handdruk van je
vriend, meneer
LECTORI SALUTEM.
in en om Haarlem.
Maart roert zijn staart,
April doet, wat hij wil.
Hoe schoon is ons ontwakend voor
jaar. Hebben wij ons soms al eens te
beklagen over een minder aangena-
men wintertijd, en benijden we dan
den meer zuidelijken bewoner, ons
voorjaar kent hij niet. Dat sluimeren,
en dat ontwaken. Voor den leek dat
doodsche, dat kale wintergezicht, en
daarnaast de zich tooiende natuur.
Al willen de couranten niet hebben,
naar het schijnt, dat ge uitgaat, ten
minste telkens komen berichten voor,
i dat de bloembollen nog niet bloeien
maar gaat uit, trotseert de regenbuien
van Maart, stoort er u niet aan of
April als een te dartele, te speelzieke
makker u enkele dorre bladeren in 't
gezicht, uw hoed over den grond
werpt. Hij is dat sarren spoedig moe
en als 't liefelijke voorjaarszonnetje
u beschijnt, en ge in de luwte dèr
boomen beschutting tegen den wind
hebt gezocht, gaat dan eens recht dat
ontwaken der natuur in de détails
na. Is een langè wandeling u te ver,
welnu loop met me de Bolwerken om,
en slaan we thans eens onze blikken
naar omlaag, al tracht het ontwa
kend leven daar boven telkens en tel
kens onze aandacht tot zich te trek
ken. Zijn het hier de zilverwitte kat
jes der wilgen langs den waterkant,
elders de uitgebloeide stuifmeel-
bloempjes van den els met de purpe-1
ren vrouwelijke katjes, die zich spoe-
dig tot de groene eizeproppen zullen
ontwikkelendaar weer nemen we
het zwellen en bersten der kastanje-;
knoppen waar. Maar genoeg, bepalen
j we ons omlaag in 't gras onder de
boomen en heesters. Vreest niet, dat;
j we in aanraking zullen komen met
j de plantsoenwachters, die menschen
j onderscheiden heel spoedig de na-1
tuurgenietende menschen van tal van j
anderen, die beter bestempeld wor-
den met den naam van vernielers.
Van af het voetpad, dat slingerend i
stijgt en daalt is alles goed te zien, en
wat we hier van nabij niet kunnen j
bewonderen, vinden we op onze an-
dere wandelingen maar voor 't opra-
pen.
Afgesproken dus, en wat meer zegt,
geen bloemen geplukt ook. Bloemen
meent ge Wel ziet ge daar die prach-1
tig gele sterretjes niet? Als goud glin-l
steren ze u tegen, niet een, wel hon-1
derd, of mochten de meeste thans nog
slapen, één mooie dag en wip, daar'
zijn ze. Wat staan ze slank op den
eenigszins gebogen, in de hoogte ge- J
richten stengel. Hoe heerlijk groen
zijn die blaadjes, glimmend groen.
Alle koude .van onze eerste lenteda
gen trotseerend, ontwikkelen ze zich
voetje voor voetje. Neuswijs kijken
die kleine door de groene kelkblaadjes
nog beschermde knopjes >an uit het
gras omhoogen slechts een vrien-
i delijke lonk van de dagvorstinne, een
enkel zoelwindje. daar zijn ze om on
ze wandelingen te veraangenamen,
om ons te doen genieten. Zouden we
ze afplukken, en een ander (rat genot
benemen Er zullen meerderen komen,
zult ge zeggen. Zie daar eens, een
handvol verlepte liggen over den
weg gestrooid.
Zeker afgeplukt door het een of an
dere kind, misschien wel om ze mee
te nemen voor haar zieke moeder,
maar neen, was zoo'n edele drijfveer
aanwezig geweest, dan lagen ze hier
niet. 't Is eenvoudig het toegeven aan
de begeerte om alles te hebben, en
als het mooie er af is. weg te wer
pen. Arme speenkruidbloemetjes, dra
zult ge tot stof verteerd zijn, en geen
zaad voortbrengen, niet voor de na
komelingschap kunnen zorgen. Geen
nood, de wijze Schepper, die ook het
kleinste bloempje niet vergeet, heeft
dat plantje onderaardsche knolletjes
geschonken, die door de groene blaad
jes voorzien worden van reservevoeu-
sel, gewoon zetmeel, zooals wij dat
kennen in de zaden van allerlei plan
ten, in de knollen van den aardappel
enz. Kleine, langwerpige knolletjes
zijn het. Heeft de plant het goed, dan
maakt ze in de oksels der bladeren
er nog nieuwe bij. Over eenige weken
zijt ge die gele sterretjes vergeten
tal van andere vriendelijke voor
jaarskinderen vragen uw aandacht,
maar ga dan toch zoo'n speenkruid-
plek eens opzoeken, vooral na een re-
genachtigen dag. Hé, 't lijkt wel
graan, dat daar ligt, ja een graanre-
gen, misschien hebt ge daarvan wel
eens gehoord. Laten de menschen
zich aldus bedotten, niet de kippen,
of andere graan minnende vogels.
Wat verder op vinden we een
gansch tapijt van kleine groene blaad
jes, geheele zoden bij elkaar, thans
nog liet spichtig opgeschoten gras on
der de boomen de baas, maar spoe
dig ook al weer verdrongen, 't is
mier of muur; maar wat zien we na
derbij, ook al bloemen, wel klein,
maar toch lief. Wat verder al weer
kleine, witte bloempjes, in massa ge
zeten op de dunne bladerlooze sten
geltjes, opgeschoten uit een rosetje van
bladeren. Ze schijnen haast te heb
ben, die kleine voorjaarsvroegelingen,
nog zijn de teere witte bloemblaadjes
niet verdord, of het vruchtje heeft
zich al belangrijk uitgebreid. Kom la
ter eens terug en ge vindt iets der
gelijks als bij de bekende judaspen
ning, maar dan veel kleiner, maar
niet minder sierlijk.
Hé, wat was dat? Een steen? Wel
neen, zie daar 's dat kleine dinghet
winterkoninkje, wat houdt het zijn
staartje omhoog, 't is een en al be
weging, geen oogenblik is het stil,
't zal hier zeker willen nestelen. Wat
toch lief, zoo'n beestje in de vrije na
tuur te bezien, gade te slaan. Ja, 't
zou ons bijkans dat andere vogeltje
doen vergeten. Ik bedoel het vogeltje
op den kruk, die helmbloem, die hier'
en daar op kleine polletjes nog voor- i
komt. Hoe langer, hoe schaarscher
wordt die lieve paarsche lentebode in
de omstreken van Haarlem, en geen
wonder, want met de bloempjes wor
den meteen de blaadjes afgerukt ook,
en het lieve plantje de macht ontno
men, om zich voor 't volgend voorjaar
sterk te maken.
Hoe slank zitten die bloempjes op
dat dunne steeltje aan de hoofdas.
Hoe aardig steekt die lange spoor
naar achteren leeuwerikenspoor noe
men de Duitschers het, denkende aan
den langen nagel van den achterteen
der leeuweriken.
Wilt ge eens zien, hoe dat kleine
ding eenmaal heerscheresse was in
Haarlem's boschrijke streken, zoo
wel hier op de Bolwerken als in den
Hout. sla dan eens uw blik door net
hek van Spaamhout aan den Kleinen
Houtweg, zoo ge dien kant uitkomt.
En zie, reeds madeliefjes, zoo waar
lijk reeds kruiskruid met zaad. Maar
wat liggen daar voor bruine rupsen
wormen op ons pad. Neen, dieren
zijn 't niet, 't zijn planten, of wel.,
katjes natuurlijk van dezen hoogen
populier. Ze hadden het stuifmeel
voortgebracht, dat door den wind
naar de stamperblocmen op andere
boomen werd gevoerd (waarvoor de
wind ook al niet goed is), en hadden
hun taak volbracht. Al dat kijken
heeft ons zeker doof gemaakt, want
nu we den vogel daar in "t hoogste
topje zien zitten, klinkt ons tevens
zijn heldere stem in de ooren. 't Is
een strijdlustig schel gefluit, wat hij
voortbrengt. Ook dat dier verheugt
zich over de wedergeboorte der na
tuur. Hij ziet een schoone toekomst
voor zich, geen wonder dat zijn gor
gel zich ontsluit om uiting te geven
aan zijn gevoel. Wat glinsteren zijn
veeren met een prachtigen metaal
glans geen wonder, spoedig hoopt
hij het hart van een vrouwtje te ver
overen om gezamenlijk wat jonge
spreeuwen groot te brengen.
Eens blik op ons horloge doet ons
verstomd staan, reeds zoo laat en we
hadden niet veel tijd. Ja, zoo is de
natuur en hare wonderen, alles doet
ze vergeten, zorgen, leed, beslomme
ringen. maar met meer moed zetten
we ons weer aan onzen dagtaak. Tot
weerziens.
J. STURING.
De Schulden
van den Majoor.
(Naar het Fransch.)
Toen Hans Bergmann als vrijwilli
ger dienst nam, was hij een beste,
aardige jongen, die niemand ooit
eenig leed had gedaan. Doch in het
jaar 1830 kwam het tot een vreeselij-
ken strijd Hollanders en Belgen, en
Bergmann nam aan de gevechten in
en om Brussel als zooveel anderen
een zeer werkzaam aandeel. Men ver
telde van hem, dat hij zich als een
leeuw had geweerd. Een kogel boorde
hem een gat in het hoofd, en men
nam hem halfdood op. Gelukkigerwij
ze stierf Hans Bergmann niet, en toen
hij weer in dienst kwam, had hij een
breed litteeken op de wang en de ga
lons van sergeant op den mouw.
Hans Bergmann werd binnen korten
tijd een model van een sergeant, even
als hij een model van een soldaat was
geweest. Nooit kwam hij te laat in
de kazerne. Hij behandelde zijne on
dergeschikten met broederlijke welwil
lendheid. Hij behoorde niet tot dege
nen. die bij het uitdeelen van bevelen
vloeken en voor de arme duivels van
soldaten niet anders dan harde woor
den overhebben. Hans vergat zelfs het
onaangename dat men hem nu en dan
aandeed. Bij al zijn ondergeschikten
was hij zeer gezien en de lui, die hem
niet mochten lijden, waren zoo zeld
zaam als de vlekken in zijn uniform.
Goede Hans Bergmann t Was een
mooie dag, toen hij voor 't eerst in
zijne nieuwe sergeantsuniform door de
straten wandelde. Hij was niet trotsch
maar hij voelde zich toch aangenaam
gestreeld, wanneer soldaten, die hij
den vongen dag nog als zijne kamera
den had moeten beschouwen, hem be
leefd groetten.
Op een goeden Zondag kwam zijne
moeder in de stad. Hij ging met haar
wandelen, bezocht met haar den
schouwburg en het goede mensch werd
rood van plezier bij het zien van al
de jonge meisjes, die zijdelings een
belangstellenden blik op den knappen
jongen sergeant wierpen en misschien
wat gelukkig zouden zijn geweest als
zij hare kleine hand op zijne gouden
galons hadden mogen leggen.
Ongelukkigerwijze had de natuur,
die Hans Bergmann alle deugden had
geschonken, verzuimd hem zin voor
orde en nadenken te geven. Men ver
dient niet veel in den dienst van zijn
vaderland; intusschen gelukte het de
zen of genen sergeant toch nog wei
eens, daarvan over te sparen.
Dat was met Hans niet het geval.
Hij was geen verkwister, maar toch
gleed het geld hem als water door de
vingers. De maanden gingen voorbij,
de eene na de andere, en met hen
kwamen een aantal schulden, die den
Een Zaterdagarondpraatje.
Een dag of wat geleden kwam één
an onze Gemeenteraadsleden in een
iad in Noord-Brabant en kwam in
;n café in aanraking met inwoners
an de plaats, zoodat hij zijn naam
loest noemen.
„Van Haarlem?" vroegen ze. „O,
an kennen we uw naam wel uit de
aadsverslagen in de couranten. Die
izen we hier altijd, net als de ^ver
lagen van den raad van Sittard".
Ons Raadslid was met die vergelij-
ing maar matig ingenomen. Roem is
oed. maar hij moet van de ware
Dort wezen en of wij, Haarlemmers,
iet onze eeuwige quaesties wel de
leest benijdenswaardige glorie voor
aze gemeente behalen, is zeer te
etwijfelen.
Nu is 'tweer de Schouwburgvraag,
ie ons bezighoudt. De heer Van Gas-
ren met den heer Schonhuth achter
ch, requestreert en informeert, het
estuur van de Sociëteit „De Vereeni-
ing", in gezelschap met de directie
an het Brongebouw, confereert, de
dvoeaten in het geval betrokken, de-
clareeren... die zijn er, zooals altijd
wanneer er moeilijkheden voorkomen,
het best aan toe.
Vroeger hebben we hier ook eens
een Schouwburg-quaestie gehad, maar
die is al zóó lang geleden, dat velen
die nog niet of niet meer kennen. Het
was in den jare 1893. Midden in de
periode, toen velen trachtten de ker
mis te besnoeien om haar op die ma
nier dood te krijgen. Nu heeft men
daarvan afgezien en is blijkbaar van
plan, de kermis haar eigen, natuur
lijken dood 'te laten sterven, wat ze
ker veel verstandiger is
Intusschen dacht men er toen an
ders over. Zóó hoog hadden de tegen
standers van de kermis de gruwelen
van den laatsten kermisnacht laten
klinken, dat de Raad besloot haar niet
meer op Maandag, maar op Zaterdag
's morgens te 12 uur te laten eindi
gen. Alsof het kwaad juist in dien
nacht van Zondag op Maandag school
en de lieden, die verkeerdheden wil
den, die niet evengoed hadden kun
nen bedrijven in den nacht van Vrij
dag op Zaterdag, die volgens de nieu
we bedeeling de laatste kermisnacht
geworden zou zijn
In ieder geval, de kermis was ver
kort. Zaterdagmiddag te 12 uur luid
den de Damiaatjes haar uit. Een
groot deel van het publiek was boos,
een klein gedeelte zelfs zóó boos, dat
het op straat rumoer ging maken en
hier en daar de ruiten ingooide, zoo
dat de politie het niet meer afkon en
de huzaren, die gevreesde bezem voor
de schoonmaak van straten, er aan
të pas kwamen. Bloeddorstige lieden
zongen zelfs, dat ze den heer Tjeenk
Willink den vader van het kermis-
verkortine-sbesluit., wilden ophangen,
of hielden zich alsof ze dat wilden
doen. Nadeel heeft dit Raadslid er niet
van ondervonden, daar hij sedert
nog rustig op zijn buiten bij Arnhem
woont.
Er heersclite in die dagen een s-eest
van oppositie tegen het gemeentebe
stuur. Verzet hing als 'tware in de
lucht en verrassend snel kan dat zich
voortplanten. Zooiets begint bij den
opgeschoten joncen op straat, dringt
vandaar licht tot de ouderen door en
kon dan zelfs zijn weg vinden in de
huizen van bezadigde burgers en de
vergaderkamers van allerminst oproe
rig aangelegde besturen, 'tls er mee
als met een maalstroom wie maar
even den buitensten kring van den
draaikolk aanraakt, wordt meege
sleept.
Zoo hoorde in dat gedenkwaardige
jaar 1903 de goè gemeente opeens met
verwondering, dat het bestuur van de
Sociëteit De Kroon togen het verbod
van het gemeentebestuur in nog een
uitvoering zou laten geven van het
Spectacle-concert van Frits van Haar
lem.
I De avond kwam en daarmee ook de
j Commissaris van Poiif^ die met een
inspecteur en zes agenten aan het be-
I stuur meedeelde, dat hij last had om
de zaal te doen ontruimen, wanneer
het Hnctmjr daartoe zelf niet wilde
overgaan. De president voldeed aan
den wenk, onder protest en zei, dat
het bestuur het hierbij niet laten zou.
De politie was van hetzelfde denk
beeld en zoo geschiedde het, dat een
paar maanden later het bestuur van
de Sociëteit zich voor den kanton
rechter te verantwoorden had.
„Was er vergunning verleend door
den Bugemeester vroeg de kanton
rechter. De beklaagden moesten er
kennen van niet, maar gaven te ken
nen dat zij, als Sociëteit, die vergun
ning ook niet noodig hadden. En dit
verweer zou allerwaarschijnlijkst wel
zijn opgegaan, wanneer maar niet ge
bleken was, dat ook niet-leden der So
ciëteit tegen betalin'- waren toegela
ten. Hiermee verloor de Sociëteit haar
karakter van besloten gezelschap en
het eind van 'tlied was. dat de kan
tonrechter de bestuursleden veroor
deelde tot betaling van 4.boete en
elk een zesde van de kosten.
Tot dergelijke onvoorzichtigheid zal
de vereeniging Cremer nu zeker niet
komen. Zij is namelijk van meening.
op grond van deskundige adviezen
dat zij voor een huishoudelijk feest
geen vergunning behoeft aan te vra
gen. Maar zij denkt er niet aan kaar
ten te verkoopen zelfs extra dames-
kaarten aan de leden zullen achterwe
ge moeten blijven.
En zoo zitten we weer midden in
een quaestie en wachten, niet zonder
nieuwsgierigheid, op een aannemelij
ke oplossing.
Een heel klein moeilijkheidje, maar
j toch een dat ons wel eens geplaagd
heeft, is te Bloemendaal tot een op
lossing gekomen. Bij het eindpunt
van de E. N. E. T. stond een gebouw
tje, dat al de allures aannam van een
wachtlokaal voor die tram. Toen de
lijn werd geopend, was het dat ook
inderdaad. Ieder die op de tram
wachtte, kon er binnengaan en. al
naar gelang hij dat verkoos, aan het
buffet iets bestellen, of niet. Niemand
keek hem scheef aan. wanneer hii op
een droogje bleef zitten.
Naderhand veranderde dat. Nieuwe
buffetbeheerders schiepen nieuwe wet
ten. Zoodra een argeloos trampassa
gier het lokaaltje binnentrad, eenig
en alleen om op de eerstkomende
tram te wachten, werd hem gevraagd
wat hij gebruiken zou. Hierdoor ont
stond de benauwende tweestrijd te
gen heug en meug drinken of heen
gaan. Het eerste was een onverwach
te uitgaaf, die niemand graag doet,
liet laatste was onaangenaam. Men
kreeg door heen te gaan een gewaar-
I wording alsof men er uitgegooid was.
Hoe de keus ook uitviel, een volgen
den keer wachtte men er zich wel
voor om dezen deurknop in de hand
te nemen.
Dit is nu weer ten goede veranderd.
De Bodecra, die het gebouwtje exploi
teert, laat voortaan weer reizigers
toe, zonder hun het mes..drinken of
er uitop de keel te zetten. Voor
velen, die weten hoe onpleizierig het
wezen kan een klein kwartiertje bij
slecht weer of als men van de wan
deling vermoeid is, bij dat eindpunt
heen en weer te drentelen, zal dit
een aangename tijding zijn en voor
den exploitant is het allicht voordee-
liger, omdat de mensch, wanneer hij
eenmaal flesschen en glazen ziet, al
van zelf een droge keel krijgt, en die
smeren w i 1.
Vooral de E. N. E. T. mag den nieu
wen exploitant wel dankbaar wezen.
Hij redt om zoo te zeggen haar fat
soen. 't Was wel een beetje heel gek,
dat er aan dit eindpunt geen wacht
huis was. dat men kosteloos gebrui
ken kon. De lijn Zandvoort heeft zoo'n
wachtlokaal aan beide punten, die
naar Bloemendaal alleen maar aan't
Haarlemsche eindpunt. Nu de Bodega
aan 't Blnemendaalsche eindpunt ook
weer reizigers toelaat, is de zaak in
orde.
FIDELIO.