BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD MDAtiSBRIEYEN. f 1.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. QROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. Nafuurhismrisctie Wandelingen aarlemmer Halletjes. ZATERDAG 21 MEI 1904 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST REDACTIE EN ADMINISTRATIE IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. 22. Reine Gloed. Beste Mevrouw, ij hebt ten onzent een enkele maal he ei* Fouchet ontmoet, dien op- onden, bewegelijken man met de kende oogen. Gewis herinnert gij iiem. Dan rijst tegelijkertijd het d van onrust voor u op, durf ik den. aderdaad, de man is als een kogel kwikzilver. Eenige jaren geleden ak men intjSze vaderlandsche po- k vaak over den „gezeten werk je a". Ik denk dikwijls met eenglim- aan die uitdrukking als Fouchet is is. Hij is precies het tegenover- ielde van een „gezeten" man. htaf zitten doet hij eigenlijk nooit, zijn bezoeken wandelt hij door de F aer op en neeren komt 't tot zit- dan doet de schommelende be- jing die hij in het vuur zijns be- aanneemt u denken aan den naar van een balans, die niet in 't sje kan komen. het vuur van zijn betoog. Dat f ik wel zeggen. O, onderhoudend lij. Wanneer hij goed op streek is, spat het van vernuft. Wij zouden dan gaarne uren vasthouden, areen oogenblik later is Fou- verdwenen. l'ant hij heeft werk, hij heeft haast, hij. Nu, dat is waarhij is een ig man. Toch zijn die drukke be tleden sfechts de tweede oorzaak zijn al te korte bezoeken. De eer- is zijn aangeboren bewegelijkheid, is hem onmogelijk lang in den- Iden kring of lang hij hetzelfde on- werp te blijven. Dat is een scha- wzijde van zijn wezen. Doch men at de menschen nemen zooals zij En Fouchet te nemen zooals hij - waarlijk dat kost niemand, die lag een goed mensch in zijn gezel- lap ziet, eenige moeite. V'eet ge waarom wij hem zoo gaar- nxogen lijden en zijn bezoeken voor grootere kinderen zoo welkom ach- Fouchet is niet alleen een eer man met een hart van goud, ar alles aan hem is zoo rein weet er geen beter woord voor. Zijn au ft, zijn scherts, zijn grap gij kneutert u in de oolijkheid dier regelijke hersenen zijn leuke in- len we lachen ons soms tranen toch, het mag alles gehoord wor- geen dubbelzinnigheden van ar gehalte moeten er den geur aan enniet aan hekelenden, jaloer- len zin ontsteekt hij de toorts van a spotternij. Want indien er iemand die diepgewortelden afkeer heeft kwaadsprekerij en vitterij, dan het Fouchet. Ja, dit is juist het zegende voorrecht van zijn speel- len geestvan hem kunnen onze tderen leeren hoe men schertst en ht en vroolijk is in gezelschap, ider op 't kantje te verkeeren van 1 eerbied en de betamelijkheid, die verschuldigd is aan zichzelf en aan afwezigen. Ik -dacht van de week aan hem, toen ik las hoe Peter Rosegger ver telt, dat Victor Hugo aan zijn faféï, aan welke hij gewoon was goe de vrienden en kennissen te nooden, een stoel had staan met het opschrift: „De afwezigen zijn hier". „Want de afwezigen zegt Rosegger ter verklaring van Hugo's bedoeling zijn werkelijk tegenwoordig, in zooverre zij werkelijk nog leven. Zij wórden getroffen door elk boos woord, eiken tegen hen uitgestrooiden laster; is het heden niet, dan toch morgen. Want gelijk elk woord van goedheid en liefde over afwezigen, zij 't ook na velerlei omzwervingen, zegenrijke vruchten -draagt, zoo ook kan het boo ze woord, eenmaal uitgesproken, niet sterven. Al wordt het niet terstond verder verteld, liet is er toch. Het blijft in de lucht hangen en drijft rond als een giftige ziektekiem, wel- |ke onheil sticht in of door dengenen, 'die ze inademt." j Ik dacht aan Fouchet toen ik het las. Hij zou aan Hugo's disch den ledigen stoel geestige charade en action, pleitend voor Hugo's ware beschaving niet noodig ge- l'had hebben. Toch heb ik hem onlangs over af- Jwezigen hooren "toornen, dat er geen stuk van heel bleef. Onze kinderen waren ifiet in de kamer. En waren de j personen}, over welke zijn oordeel ging, j eensklaps op het neutraal terrein mij- ner woning verschenen, gij kunt er op aan -dat hij niet geschroomd zou i hebben, had hij het dienstig en oir- baar geacht, hun ongezouten de waar heid te zeggen. In den kring zelf, i waarin hij om den wille van een ver- jaarsbezoek een half uur had moeten doorbrengen, had de welstand hem geboden te zwijgen. „Ik heb dan ook gezwegen, als een mof", zei Fouchet. „Van-dat zwijgen geloof ik niet bijs ter veel", lachte mijn vrouw hem toe. „GijgezwegenEen half uur lang 4 „inderdaad Ik heb énkele woorden gezegd, heel onnoozele woorden naar ik vermoed, en voortser bij geze ten als iemand tiie zijn laatste oortje versnoept heeft." En thans moest hij hartelijk lachen als hij dacht aan het gevoel van op luchting dat niet onwaarschijnlijk de aanwezigen -doortrild had bij zijn af tocht. Wat er dan aan de hand was? mochten wij nieuwsgierig wagen. Daar barstte Fouchets bittere ver ontwaardiging los, en terwijl hij de kamer op en neer schreed, af en toe een der candelabres op den schoor steenmantel omvattend als hadde hij een lid van "t gewraakte gezelschap bij 't lijf, schilderde hij in éen adem het halfuur van „banalen nonsens, Kaffee-Klatsch, gewaagde geestigheid, achterklap en goeden-naam-bekladde- rij", waarvan hij gedwongen was ge weest de onwillige toehoorder te zijn. Heusch, ik zat er bij als een uil in doodsnood, besloot hij. „Al balanceerende op uw stoel", plaagde mijn vrouw. Pardon, want ik zweeg repliceer de Fouchet snel en in die zeldza me oogenblikken is mijn lichaam in rust. Bovendien stond van stomme verbazing de evenaar in 't huisje. Is de schilderij niet wat al te zwaar gepenseeld, Fouchet? Laat het zijn was zijn antwoord. Maar de" totaal-indruk van zulk een conversatie is zoo gruwelijk ellendig. Welk 'n liefhebberij van beschaafde menschen Hebben zulke lui absoluut geen benul van eerbied Ik kende de uitdrukking. Ik had haai- meer van -hem gehoord. Geen benul van eerbied- Zij welde langs natuurlijken weg uit zijn ronde, eerlijke zielsstemming, die bij al zijn guitigheid zoo diep eerbiedig is. „Voor datgeen dan toch, wat eer bied werkelijk verdient vraagt iemand. Dat spreekt als een boek! zou hij antwoorden. Wat geen eerbied waard is, laat ik naast mij liggen. Maar vloeit onze wereld niet over van din gen, aan welke wij den tol van onzen eerbied gewillig betalen? De behoef tigheid, die zich moedig door 't leven slaat, het jonge moedertje met de ro zige peuzel aan den boezem, de fiere opposant-enkeling in de vergadering, de blokkende studioos, de schuchtere reinheid van het meisje, de verbijs terende majesteit van den sterrenhe mel, de teere jonggroene koepel van het hooge beukenwoud, de stille on derworpenheid van den lijder, de rouw die kampt met den levensplicht, de onbuigzame doodsverachtende va derlandsliefde van den Japanschen en den Russischen soldaat. Fouchet kan zoo heerlijk spreken over deze dingen, over nobele plan ner., óver barmhartigen christenzin, over instellingen waarin liefdevolle zorg voor de kleinen en verworpenen haar werk doet. Hij is een kampioen voor de-waarheid hij stampvoet over hardvochtige ongerechtigheid, foetert tegen alle kleinzieligheid. En hij doet het met een overtuiging, die u be- j schaamd maakt over uw eigen lauw- heid. Wanneer hij na zulk een warme, j toch eenvoudige en onopgesmukte, j ontboezeming ons verlaten heeft j het Japansche theekopje dat mijn vrouw hem reikte is intusschen een paar maal in doodsgevaar geweestj noemt zij hem in vriendschappelijke i jokkemij Reine gloed! Maar in haar scherts uit zich niettemin haar volle bewondering. Terwijl mijn gedachten gingen over het naderend Pinksterfeest, dat zijn j herinnering aan Heiligen Geest heen- stuwt door de bezige steden en over j de zonnige voorjaarsvelden, rees de figuur van mijn jongen vriend Fou chet voor mij op. Ik laat mij niet hinderen door de overdrijving waarop ik hem somtijds wijzen moet. Ik onderdruk mijn glim- lach, die hem bijwijlen kinderlijk doet vragenBen ik in uw oogen weer I een sentimenteele droom er Ik houd elke bedenking terug. Want ik zie hem in den geest, tusschen mijn kin deren gezeten, betoogend, profeteerend balanceerend tegelijkertijd en ik zeg het, dankbaar voor de vriendschap van dezen jongen man, mijn vrouw na: Reine gloed! Neem, bid ik u, mijn Pinkstergroete en weet mij, onveranderd. Uw toegenegen LECTORI SALUTEM. iii en om Haarlem. VIII. Wat 'n schoone morgen, 't Oosten opent zich, en de dagvorstinne komt met hare schoone stralen het land schap overgieten. Levenwekkend zijn ze, niet alleen, dat plant en dier er door wordt wakker geschud, ze ma ken het den planten mogelijk te groeien. Zonder licht geen plantenwe reld meer, zonder planten geen die ren en daarom die gulden schijf hoog, in eere gehouden. Wat doet ze het j harte goed na een of twee dagen re gens eens ons gelaat weer op te vroo- dijken. Maar de meeste menschen hebben 's morgens vroeg geen tijd voor zulke I bespiegelingen. De dagtaak wacht en! of die vroeg of laat begint, ze brengt! toch vele, vele plichten mede, die ons vervullen. Velen zoeken hun werk elders, of j kwamen van elders hier wonen en hebben in de morgenuren eerst een grooter of kleiner afstand af te leg- gen om op 't kantoor of op 't karwei j te komen. i Geen wonder dus, dat de eerste trei-J nen naar Amsterdam zoo velen vervoe ren, wien daar de dagtaak wacht. Zie, bedaard en kalm komen ze aan getreden van links en rechts om on der de klok te verdwijnen. Wat haas tiger volgen anderen, die den pas inhouden zoodra ze zien, dat ze tijd i genoeg hebben, om eindelijk de laat komers 't station te zien binnenhollen, als hun trein reeds vóór staat. Hun trein, waarin ze hun vaste kennissen, hun morgenkennissen hebben, mis schien wel hun vaste plaats. Voor den goeden opmerker zijn ze spoedig thuisgebrachtdeze gaat naar de Beurs, diemaar we zitten zelf nog niet. Ingestapt. Daar vertrekt de trein. De rookpluim begint, zoodra de trein de kap verlaten heeft, zich naar links te verwijderen om dwarrelend over het heerlijk groen van 't Bolwerk te verdwijnen. Het Spaarne, de ter reinen der Gemeentereiniging, enz. liggen spoedig achter ons. Het welge vallen rust ons oog op het zachte groen der weiden, thans met duizen den bloemen versierd. De hoofdkleur der weiden voor eeni- gen tijd nog zacht lila door de dui- zende en duizende Pinksterbloemen, die thans uitgebloeid geraken, en druk bezig zijn om de vele zaden te i doen rijpen, is thans geel geworden. De vele weidebloempjes, landjebloe- men, koeiebloempjes, madeliefjes of hoe ze meer mogen, heeten, zijn ook reeds in de minderheid. Hunne hoofd jes van geel. omstraald door een krans van witte blaadjes, eigenlijk iedereen afzonderlijk bloempje, moeten ten achteren staan bij hare grootere zus ters, de paardebloemen. Als een gou den ster staan ze wijd open, harelint- bloempjes ontplooien zich een voor een. Langen tijd duurt daarom de bloei. Mochten ze zich al eens af en toe bij regenachtig weer moeten slui-; ten, wat de aanblik der weide een ge- j heel andere doet worden, spoedig sluiten ze zich voor langeren tijd omj de talrijke vruchten te doen rijpen. Ieder bloempje toch heeft, door de in secten daartoe geholpen, een vruchtje voortgebracht, dat gaat zwellen niet alleen, maar zich aan den top gaat verlengen ook. Het witte pluis, oor spronkelijk de kelk, schuift de prop van verdorde bloemblaadjes en meel draden voor zich uit, en is het zaad eenmaal rijp, dan openen de blaadjes zich voor 't laatst, om elk pluimpje omwindsel gelegenheid te geven zich te ontwikkelen we kennen ze alle die „kaarsjes", zoo vaak uitgeblazen door den wind, om de vruchten niet alle aan den voet der moederplant te doen neervallen. Van uit den trein zien we groote bossen, die tien tot meer bloemhoofd- jes tegelijk doen bloeien. Naast dat geel. vindt men eveneens de boter bloemen, door het vee onaangeroerd gelaten om de scherpe, giftige stof, die vele boterbloemachtigen bevatten. We onderscheiden duidelijk de laag bij den grond blijvende kruipende bo terbloem en in grooter aantal verte genwoordigd de scherpe, die hare bloe men op lange slanke stengels hoog boven 't gras verheft. Maar dat turen uit de raampjes en vooral dat zien van nabij met die voorbijsnellende telegraafpalen, die onverstoorbaar zich neerbuigende en weer opheffende draden, ze doen bij lang staren het oog pijnlijk aan. On willekeurig dwalen de blikken in de verte om het land getooid te zien met een wazig roodbruine kleur, 't Is de zuring, die daar weer de heerschap pij voert en den hoofdtoon vormt. Met meer andere tot dezelfde familie be- hoorende planten- hebben ze de zure smaak gemeen en is deze nu niet zoo algemeen als de rhabarber in den tuinbouw opgenomen, toch behoort in een welingerichten groententuïn ook de zuring thuis. En de paardebloem niet te vergeten. De bekende molsla, bitter door het witte melksap, is al wat ze ons leveren kan. Door de cul tuur verbeterd, vergroot, kan ze bos sen voortbrengen, die behoorlijk ge bleekt, gebruikt worden als het cicho- reilof. Opmerkelijk is het, hoe onze oogen in staat zijn sommige beelden scher per op den voorgrond te doen tre den. De rustig grazende koeien, 't is alsof ze niet door ons gezien zijn en toch een enkele blik over dat gan- sche groene tapijt zegt ons, dat ze het landschap, een echt Hollandsch landschap, aardig stoffeeren. Hier en daar ligt er reeds een droomerig te herkauwen. Daarnaast schapen met en zonder lammeren, een enkele werk man, die de hoopen mest uiteenstrooit of de slooten schoonmaakt, overigens niets dan groen en bloemen. De door den trein veroorzaakte zuiging zwiept de slanke wilgen buigend neer. Ook het zich daarnaast en daaronder be vindende fluitekruid, met zijn prach tige bloemschermen gehoorzaamt aan de drukking van de lucht. De enkele woningen langs den weg brengen wat afwisseling. Daar verhef fen zich tal van boomen en heesters. De meeste vruchtboomen zijn uitge bloeid, de tuintjes in orde, sla en spi nazie sieren met hun verschillend groen de bedden, de aardappels ko- men reeds boven, 't is te hopen, dat de nachtvorsten dat teere groen on aangetast laten, anders toch ziet het er voor menigen arbeider treurig uit Gouden regen, sering en sneeuwbal hebben hunne bloemenpracht tentoon gespreid. In de vette IJpolders worden de rechtlijnige akkers meer en meer gevuld, hier en daar een geel vak van mosterd- of koolzaad. Op de drassige gedeelten, om en langs de plassen begint het riet zich krachtig te ontwikkelen, met het door den wind bewogen water een strijd voerende, die, te oordeelen naar de vooruitschuivende rollen bij onge- stoorden groei door het riet gewon nen zal worden. Heeft er zich eenmaal een wat ste viger laagveen-bodem aan de opper vlakte gevormd, dan zijn het allerlei grassen en schijngrassen, die er on gestoord voortgroeien en de laag hel pen verdikken. Hier is het zegge, el ders het wollegras. Vooral dit laatste valt door de witte wolpluimen in 't oog. Nog eenmaal vestigen we ons oog op den spoordijk zelve, waar langs den kant tal van doovenetels en niet het minst", bij heele plekken, de ak- kerhoornbloem hare witte kelkjes ver toont. Daar verschijnt de huizenzee van Amsterdam en ieder zoekt zijn werk. BEURS-0 VERZICHT 6—20 Mei 1904. Met het oog op den tusscheixliggen- den feestdag en het geringe nieuws op finantieel gebied bleef het Beurs-Over- zicht de vorige week achterwege. On- geanimeerdheid en lusteloosheid wa ren ook deze week het kenmerk van de Beurs. Dat onder deze omstandigheden voor de meeste fondsen verlagingen zijn te vermelden is duidelijk. Wat de Staatsfondsen betreft is de oorlog in het Oosten natuurlijk de schuld van de slapte, want door de verschillende verontrustende berichten trekt het publiek zich meer en meer van de fondsenmarkt terug. De doodschheid van de Amerikaansche Spoorwegmarkt vindt hare oorzaak in jde minder gunstige oogstberichten, waarvan de invloed op de spoorweg- ontvangsten lang merkbaar zal blij ven. De invloed van het oBfr,,nstig nieuws van het oorlogsierrein op de Russi sche fondsen blijkt uit onderstaand vergelijkend overzicht 5 Mei 18 Mei 4 Rusland Binnenland 89'/. 89'/<. 4 Rusland Rothschild 86'/. 8-4'/. 4 Rusland Stobezbo 86'/» 847" 4 Rusland 6e Emissie 84784'/. 4 Nicolai Sp. 1867/9 90s/. 887- 4 Gr. Russ. Spoor 1861 87 83'/.. 4% Orel Vitebsk 857* 83s/. 4 Zuid West Sp. 87'7» 86 4 Wladikawskas 88 857» 4 a> Zuid Oost Sp. 1897 90'/. 89 De 4 Obligatiën J apan monteerden daarentegen van 667- tot 697- en wer den door Londen opgezet om de nieu we uitgifte een flink succes te verze keren, hetgeen gelukt is daar de lee ning 20 maal werd volteekend. De verschillende overige Europee- Een ZnterdagaTOndpr&atje. ,Papa", zei mijn zoon Jan, „ik wou wel eens wat zeggen." Ik keek niet van mijn werk op. Niet ozeer omdat ik alle aandacht daar in geven moest, want ik deed niets in op mijn penhouder bijten en over- egen, wat ik wel in mijn Zaterdag- londpraatje zetten zou, maar omdat mij papa noemde. Ik kan dat niet st lijden. ,Papa", herhaalde hij. ,Jan", zei ik bestraffend, „hier is «n papa". ,Wat is er dan vroeg het brutale itje. _,Er is eeu vader", zei ik. ,,'s Iseen- iudig dwaasheid, om een vader, die kost voor zich en zijn gezin moei- lam bij elkaar moet schrijven, te be- ielen als papa." „Ik kan het tot mijn leedwezen Dlstrekt niet met u eens zijn", zei hij. j m is namelijk lid van een debating-; ub en streeft dus naar zuivere af-1 ndïng van zijn volzinnen. „In den i ond is papa precies hetzelfde als ider ,En vader dus ook precies hetzelfde papa", zei ik. Volkomen juist", antwoordde hij betoogenden toon. „Maar terwijl ader een term der eenvoudigen is...." Waartoe jij behoort", viel ik hem de rede. ,Mag ik den geachten debater ver leken mij niet te interrompeeren erwijl dus, zooals ik zeide, vader een i-m der eenvoudigen is, mag papa iet recht een uitdrukking der defti- in worden genoemd." ,En tot de deftigen behoor jij niet", ik. „Met uw welnemen, ik kan daartoe gaan behooren. Studeer ik op 't oogen blik niet voor advocaat Staan, wan neer ik dat eenmaal .vezen zal, niet alle betrekkingen voor mij open, van onbezoldigd waarnemend griffier bij den Rechter-Commissaris af, tot eer sten Minister toe?" „Hou je hoofd eens onder de kraan, Jan", zei ik, „je hebt het noodig jon gen. In de eerste plaats studeer je nog heelemaal niet, maar ben je al leen leerling in de derde klasse van 't Gymnasium en nog wel een vrij slechte „Papa riep hij, en schoof zijn boord nog hooger op, zoodat de pun ten hem bijna de oogen uitpikten. „Een vrij slechte, zeg ik en of je ook met die manchet om je hals pa radeert, daar verander ik mijn opinie niet om. Voetballen, ja dat kun je, alsof schoppen in de wereld het aller hoogste ideaal was. Maar je Latijn 't Is treurig. Mensa en puer kun je ternauwernood verbuigen." Jan ging met een onuitstaanbaar gezicht voor den spiegel staan en trachtte te trekken aan een paar bleek gele haartjes, die hij voor zijn snor wil laten doorgaan. „Papa", zei hij, ,.u is onbillijk. Meent u mij soms boos te maken, dan vergist u zich, ik maak mij nooit boos „Ik wel, als er reden voor is." „Ik niet, zelfs niet al was er tien maal aanleiding voor. Dat is óók niet deftig. En bovendien moet u niet te gen mij uitvaren, omdat wij jongelui toch eigenlijk de toekomst zijn, de hoop van 't vaderland „De wanhoop van je vader", zei ik. ,,'t Eenige wat me soms wel eens wat benauwt is, dat het met ons zoo langzaam gaat. Ik ben nu zestien jaar. 't moet dus nog een jaar of vijf, zes duren voordat ik een rol in de wereld zal kunnen spelen. En al dien( tijd blijven de zaken maar gaan, zoo als ze nu gaan, dat wil zeggen bitter slecht." „Ei", zei ik, „is meneer niet tevre den met den loop van de dingen „In 't geheel niet", zei hij. „Daar heb je nu, om maar eens- iets te noemen, de verbetering van de Kleverlaan. Ik weet nog heel goed, j hoe de Raad bij de behandeling vanj de begrooting verleden jaar daar-1 voor geld heeft toegestaan. Er was j zelfs zoo'n haast bij, dat sommige Ie-, den vroegen, of er niet dadelijk mee begonnen zou worden. Nee, zeien B. j en W., dat ging niet, maar wel meti Januari. Nu, 'tis op dit oogenblik20' Mei en heeft u er al iets van gezien of gehoord? Ik niet?" „Ik ben er in een beele poos niet: langs gekomen", mompelde ik. „Gaat u dan maar eens kijken"t zei Jan en trok zoo hard aan een vanj zijn bovenliphaartjes, dat hij het groeisel inde hand hield. „Wil uj nog meer bewijzen? Ik zal ze geven. Al jaren zijn we aan 'tzaniken over' een nieuwe zwemschool voor 't pu bliek, nietwaar? Eerst heeft de Raad gekibbeld over 't water, waar ze in zwemmen zouen, toen over de plan-i nen van de school zelf. Er zijn al ik' weet niet hoeveel zwemscholen ge bouwd op papier, maar op den vas ten grond staat er nog niet één. zelfs nog geen paaltje. Morgen, den 21sten, wordt de zwemschool voor bètalenden alweer geopend. Voor dit jaar is het dus te laat." „Er wordt", zei ik, „naar ik heb hooren zeggen, hard aan gewerkt." ..Dat blijkt", zei Jan koeltjes. Hij nam met elegante bewegingen een cigarettenkoker uit den zak, stak er een aan en begon genoeglijk te roo- ken. Een dikke bromvlieg, die voort durend om ons heen had gegonsd, raakte bij toeval in een van die stin kende rookwolken verzeild, spartelde eerst een poosje met pooten en vleu gels en viel toen bewusteloos op het tafelkleed neer. „Noemt u dat soms een wensehelij- ken toestand ging mijn beminnelij ke zoon verder. „Daar besteden de Raad en B. en W. nu gezamenlijk den kostbaren tijd met ellen-lange beraadslagingen en adviezen over het al of niet vastzetten van stoelen. Waai'om .Anders kunnen er geen bals meer gegeven worden", zei ik onderrich tend. „Die zijxx ook heelemaal ïxiet noo dig. we dansen toch niet meer. Als ik de baas was, dan zou ik het an ders aanleggen." „En hoe zou jij het dan wel doexx, hè vroeg ik op een toon. dien ik zoo snijdend mogelijk trachtte te ma ken, scherp als een pasgeslepen ta felmes. „Wanneer er een weg verbeterd moet worden, dan zou ik mijn amb tenaren laten komen en hun zeggen „Heeren. u ziet dien weg daar, niet waar? Hij is in treurigen staat, zooals u zietWelnu, die weg moet binnen vier weken behoorlijk in orde zijn gebrachtEn wanneer ze dan zeien„ja, maar dat kan zoo gauw niet klaar wezendan zou ik zeg gen „dat zou me ?™>ten, want dan zou ik de heeren moeten laten op hangen." „Wat zeg je?" riep ik uit. „Ophangen, zeg ik. En dan zou ik wel eens willen zien. of het niet klaar zou wezen." Ik staai*de mijn zoon ontsteld aan en kon niets anders uitbrengen, dan de woorden „ik moet zeggen je hebt mooie denkbeelden." „Alles door eigen nadenken", zei hij. ..Nog een voorbeeld. Er wordteen zaal schoongexxxaakt. laat ons zeggen, de groote hal in 't Stadhuis. Daar hangt het groote schilderij „Het beleg van Haarlem" ze nemen die weg, maar weten niet, waar ze er mee heen moeten. Als dat nou weken en maanden duxirde en ze wisten er nog altijd geen raad mee, dan zou !k mijn ambtenaar laten komen, die de meeste kunstsmaak had en tegen hem ^zeggen„U weet nog altijd geen plaatsje voor die schilderij Welnu, als ze niet binnen een week, netjes afgestoft exx wel, op een mooie plaats hangt, dan laat ik uw xxeus afsnij den." „Goeie hemel" zei ik, „wat eexx bloedbad 1" „Alleen een quaestie van gezag", beweerde hij. „Hier op het Stadhuis heeft menigeen den mond vol over gezag, maar ze bedoelen daar iets heel anders mee. Wat zij bedoelen is allen papieren gezag. A. schrijft eexx brief aaxx B. exx noemt dat... raad u eens „Eexx brief, denk ik?" Neen, dat noemen ze een missive, een minuut of een apostille. Soms staat er zoo weinig in, dat je het in twintig seconden mekaar per telefoon zoudt kunnen vertellen. Maar dat mag niet. Alles moet zwart op wit. Nu dan B. stuurt op zoo'n geschrift j bericht, consideratie exx advies, ook 'op een grcot stuk papier, hoewel hij het heel best even per telephoon had kunnen opgeven. Allicht moet zoo'xx stuk dan naar C. ter kennisneming. Vervolgens gaat het naar eenCom- missie om rapport. Daar de Commis- J sie bestaat uit D„ E„ F., G. en H„ moeten al die heeren er één voor één kennis van nemen, waarna de secre- taris er een rapport over schrijft. De papierfabrikanten wriiven zich in de 'handen. Na weken of maanden komt zoo'n stuk dan eindelijk tot rust. Er zijn vellen over vol geschreven en 'niemand kijkt er meer naar om. Is .het voor den Raad bestemd, dan stelt de Raad het ook nog eens een keer of wat uit, vooral als 'teen moeilijke j quaestie is. Het ergste is, als iemand ,zou worden overgeslagen. Dan is het 'gezag bijzonder zwaar beleedigd." „Dus vroeg ik. „Geen papier meer", zei hij beslist, ..behalve in hoogst enkele gevallen.En wat den Raad betreft, geen lang ge praat meer. Als ik baas was, zou ik daar een doodeenvoudig middeltje op- weten. „En dat is?" „Ik zou eenvoudig zeggen: heeren, u ziet de agenda, alle punten moeten afgewerkt worden, voor dien tijd gaat u niet naar huis! Bode, sluit de deu ren En dan zou ik wel eens willen zien, of de halve agenda tot den vol genden keer zou blijven liggen, zooala I nu telkens gebeurt." j ,,'s Is kras", zei ik. „Volstrekt niet", zei Jan, „zooals t nu gaat, is 't niet kras genoeg. Niet I meer schrijven, niet meer praten, maar doen Dat was de stelling die ik onlangs in mijn debatingclub heb ver- dedigd en met glans er doorgekre- i gen." Hiermee knikte hij mij welwillend ton en liet mij tot in mijn ziel ont- i stel cl, achter. Hoe, dacht ik, keert de jeugd weer tot krasse maatregelen te rug? Zouden de ambtenaren niet meer, zooals tot heden, hun geluk mo- 1 gen vinden in schrijven en de Raads- leden zich niet meer kunnen vergas ten aan praten Die gedachte was al te ontzettend. En ik ging de deur uit, om in den Mei-wind wat af te koelen en van den schrik te hekomen over zooveel omwentelingsdenkbeelden. En wat mijn zoon Jan betreft>'k zal hem in de gaten houden en den rector van 't Gyixmasium dringend vragen, hem tam te maken met extra huiswerk in Grieksch en Latijn. Als dat niet helpt, helpt niemen-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 7