BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
MDAtiSBRIEYEN.
f 1.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
QROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
Nafuurhismrisctie Wandelingen
aarlemmer Halletjes.
ZATERDAG 21 MEI 1904
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
REDACTIE EN
ADMINISTRATIE
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
22.
Reine Gloed.
Beste Mevrouw,
ij hebt ten onzent een enkele maal
he ei* Fouchet ontmoet, dien op-
onden, bewegelijken man met de
kende oogen. Gewis herinnert gij
iiem. Dan rijst tegelijkertijd het
d van onrust voor u op, durf ik
den.
aderdaad, de man is als een kogel
kwikzilver. Eenige jaren geleden
ak men intjSze vaderlandsche po-
k vaak over den „gezeten werk
je a". Ik denk dikwijls met eenglim-
aan die uitdrukking als Fouchet
is is. Hij is precies het tegenover-
ielde van een „gezeten" man.
htaf zitten doet hij eigenlijk nooit,
zijn bezoeken wandelt hij door de
F aer op en neeren komt 't tot zit-
dan doet de schommelende be-
jing die hij in het vuur zijns be-
aanneemt u denken aan den
naar van een balans, die niet in 't
sje kan komen.
het vuur van zijn betoog. Dat
f ik wel zeggen. O, onderhoudend
lij. Wanneer hij goed op streek is,
spat het van vernuft. Wij zouden
dan gaarne uren vasthouden,
areen oogenblik later is Fou-
verdwenen.
l'ant hij heeft werk, hij heeft haast,
hij. Nu, dat is waarhij is een
ig man. Toch zijn die drukke be
tleden sfechts de tweede oorzaak
zijn al te korte bezoeken. De eer-
is zijn aangeboren bewegelijkheid,
is hem onmogelijk lang in den-
Iden kring of lang hij hetzelfde on-
werp te blijven. Dat is een scha-
wzijde van zijn wezen. Doch men
at de menschen nemen zooals zij
En Fouchet te nemen zooals hij
- waarlijk dat kost niemand, die
lag een goed mensch in zijn gezel-
lap ziet, eenige moeite.
V'eet ge waarom wij hem zoo gaar-
nxogen lijden en zijn bezoeken voor
grootere kinderen zoo welkom ach-
Fouchet is niet alleen een eer
man met een hart van goud,
ar alles aan hem is zoo rein
weet er geen beter woord voor. Zijn
au ft, zijn scherts, zijn grap gij
kneutert u in de oolijkheid dier
regelijke hersenen zijn leuke in-
len we lachen ons soms tranen
toch, het mag alles gehoord wor-
geen dubbelzinnigheden van
ar gehalte moeten er den geur aan
enniet aan hekelenden, jaloer-
len zin ontsteekt hij de toorts van
a spotternij. Want indien er iemand
die diepgewortelden afkeer heeft
kwaadsprekerij en vitterij, dan
het Fouchet. Ja, dit is juist het
zegende voorrecht van zijn speel-
len geestvan hem kunnen onze
tderen leeren hoe men schertst en
ht en vroolijk is in gezelschap,
ider op 't kantje te verkeeren van
1 eerbied en de betamelijkheid, die
verschuldigd is aan zichzelf en
aan afwezigen.
Ik -dacht van de week aan hem, toen
ik las hoe Peter Rosegger ver
telt, dat Victor Hugo aan zijn
faféï, aan welke hij gewoon was goe
de vrienden en kennissen te nooden,
een stoel had staan met het opschrift:
„De afwezigen zijn hier".
„Want de afwezigen zegt Rosegger
ter verklaring van Hugo's bedoeling
zijn werkelijk tegenwoordig, in
zooverre zij werkelijk nog leven. Zij
wórden getroffen door elk boos woord,
eiken tegen hen uitgestrooiden laster;
is het heden niet, dan toch morgen.
Want gelijk elk woord van goedheid
en liefde over afwezigen, zij 't ook na
velerlei omzwervingen, zegenrijke
vruchten -draagt, zoo ook kan het boo
ze woord, eenmaal uitgesproken, niet
sterven. Al wordt het niet terstond
verder verteld, liet is er toch. Het
blijft in de lucht hangen en drijft
rond als een giftige ziektekiem, wel-
|ke onheil sticht in of door dengenen,
'die ze inademt."
j Ik dacht aan Fouchet toen ik het
las. Hij zou aan Hugo's disch den
ledigen stoel geestige charade
en action, pleitend voor Hugo's
ware beschaving niet noodig ge-
l'had hebben.
Toch heb ik hem onlangs over af-
Jwezigen hooren "toornen, dat er geen
stuk van heel bleef. Onze kinderen
waren ifiet in de kamer. En waren de
j personen}, over welke zijn oordeel ging,
j eensklaps op het neutraal terrein mij-
ner woning verschenen, gij kunt er
op aan -dat hij niet geschroomd zou
i hebben, had hij het dienstig en oir-
baar geacht, hun ongezouten de waar
heid te zeggen. In den kring zelf,
i waarin hij om den wille van een ver-
jaarsbezoek een half uur had moeten
doorbrengen, had de welstand hem
geboden te zwijgen.
„Ik heb dan ook gezwegen, als een
mof", zei Fouchet.
„Van-dat zwijgen geloof ik niet bijs
ter veel", lachte mijn vrouw hem toe.
„GijgezwegenEen half uur
lang 4
„inderdaad Ik heb énkele woorden
gezegd, heel onnoozele woorden naar
ik vermoed, en voortser bij geze
ten als iemand tiie zijn laatste oortje
versnoept heeft."
En thans moest hij hartelijk lachen
als hij dacht aan het gevoel van op
luchting dat niet onwaarschijnlijk de
aanwezigen -doortrild had bij zijn af
tocht.
Wat er dan aan de hand was?
mochten wij nieuwsgierig wagen.
Daar barstte Fouchets bittere ver
ontwaardiging los, en terwijl hij de
kamer op en neer schreed, af en toe
een der candelabres op den schoor
steenmantel omvattend als hadde hij
een lid van "t gewraakte gezelschap
bij 't lijf, schilderde hij in éen adem
het halfuur van „banalen nonsens,
Kaffee-Klatsch, gewaagde geestigheid,
achterklap en goeden-naam-bekladde-
rij", waarvan hij gedwongen was ge
weest de onwillige toehoorder te zijn.
Heusch, ik zat er bij als een uil in
doodsnood, besloot hij.
„Al balanceerende op uw stoel",
plaagde mijn vrouw.
Pardon, want ik zweeg repliceer
de Fouchet snel en in die zeldza
me oogenblikken is mijn lichaam in
rust. Bovendien stond van stomme
verbazing de evenaar in 't huisje.
Is de schilderij niet wat al te
zwaar gepenseeld, Fouchet?
Laat het zijn was zijn antwoord.
Maar de" totaal-indruk van zulk een
conversatie is zoo gruwelijk ellendig.
Welk 'n liefhebberij van beschaafde
menschen Hebben zulke lui absoluut
geen benul van eerbied
Ik kende de uitdrukking. Ik had
haai- meer van -hem gehoord. Geen
benul van eerbied- Zij welde
langs natuurlijken weg uit zijn ronde,
eerlijke zielsstemming, die bij al zijn
guitigheid zoo diep eerbiedig is.
„Voor datgeen dan toch, wat eer
bied werkelijk verdient vraagt
iemand.
Dat spreekt als een boek! zou hij
antwoorden. Wat geen eerbied waard
is, laat ik naast mij liggen. Maar
vloeit onze wereld niet over van din
gen, aan welke wij den tol van onzen
eerbied gewillig betalen? De behoef
tigheid, die zich moedig door 't leven
slaat, het jonge moedertje met de ro
zige peuzel aan den boezem, de fiere
opposant-enkeling in de vergadering,
de blokkende studioos, de schuchtere
reinheid van het meisje, de verbijs
terende majesteit van den sterrenhe
mel, de teere jonggroene koepel van
het hooge beukenwoud, de stille on
derworpenheid van den lijder, de
rouw die kampt met den levensplicht,
de onbuigzame doodsverachtende va
derlandsliefde van den Japanschen en
den Russischen soldaat.
Fouchet kan zoo heerlijk spreken
over deze dingen, over nobele plan
ner., óver barmhartigen christenzin,
over instellingen waarin liefdevolle
zorg voor de kleinen en verworpenen
haar werk doet. Hij is een kampioen
voor de-waarheid hij stampvoet over
hardvochtige ongerechtigheid, foetert
tegen alle kleinzieligheid. En hij doet
het met een overtuiging, die u be- j
schaamd maakt over uw eigen lauw-
heid.
Wanneer hij na zulk een warme, j
toch eenvoudige en onopgesmukte, j
ontboezeming ons verlaten heeft j
het Japansche theekopje dat mijn
vrouw hem reikte is intusschen een
paar maal in doodsgevaar geweestj
noemt zij hem in vriendschappelijke i
jokkemij Reine gloed! Maar in
haar scherts uit zich niettemin haar
volle bewondering.
Terwijl mijn gedachten gingen over
het naderend Pinksterfeest, dat zijn j
herinnering aan Heiligen Geest heen-
stuwt door de bezige steden en over j
de zonnige voorjaarsvelden, rees de
figuur van mijn jongen vriend Fou
chet voor mij op.
Ik laat mij niet hinderen door de
overdrijving waarop ik hem somtijds
wijzen moet. Ik onderdruk mijn glim-
lach, die hem bijwijlen kinderlijk doet
vragenBen ik in uw oogen weer I
een sentimenteele droom er Ik houd
elke bedenking terug. Want ik zie
hem in den geest, tusschen mijn kin
deren gezeten, betoogend, profeteerend
balanceerend tegelijkertijd en ik
zeg het, dankbaar voor de vriendschap
van dezen jongen man, mijn vrouw
na: Reine gloed!
Neem, bid ik u, mijn Pinkstergroete
en weet mij, onveranderd.
Uw toegenegen
LECTORI SALUTEM.
iii en om Haarlem.
VIII.
Wat 'n schoone morgen, 't Oosten
opent zich, en de dagvorstinne komt
met hare schoone stralen het land
schap overgieten. Levenwekkend zijn
ze, niet alleen, dat plant en dier er
door wordt wakker geschud, ze ma
ken het den planten mogelijk te
groeien. Zonder licht geen plantenwe
reld meer, zonder planten geen die
ren en daarom die gulden schijf hoog,
in eere gehouden. Wat doet ze het j
harte goed na een of twee dagen re
gens eens ons gelaat weer op te vroo-
dijken.
Maar de meeste menschen hebben
's morgens vroeg geen tijd voor zulke I
bespiegelingen. De dagtaak wacht en!
of die vroeg of laat begint, ze brengt!
toch vele, vele plichten mede, die ons
vervullen.
Velen zoeken hun werk elders, of j
kwamen van elders hier wonen en
hebben in de morgenuren eerst een
grooter of kleiner afstand af te leg-
gen om op 't kantoor of op 't karwei j
te komen. i
Geen wonder dus, dat de eerste trei-J
nen naar Amsterdam zoo velen vervoe
ren, wien daar de dagtaak wacht.
Zie, bedaard en kalm komen ze aan
getreden van links en rechts om on
der de klok te verdwijnen. Wat haas
tiger volgen anderen, die den pas
inhouden zoodra ze zien, dat ze tijd i
genoeg hebben, om eindelijk de laat
komers 't station te zien binnenhollen,
als hun trein reeds vóór staat. Hun
trein, waarin ze hun vaste kennissen,
hun morgenkennissen hebben, mis
schien wel hun vaste plaats.
Voor den goeden opmerker zijn ze
spoedig thuisgebrachtdeze gaat naar
de Beurs, diemaar we zitten zelf
nog niet. Ingestapt. Daar vertrekt de
trein. De rookpluim begint, zoodra de
trein de kap verlaten heeft, zich naar
links te verwijderen om dwarrelend
over het heerlijk groen van 't Bolwerk
te verdwijnen. Het Spaarne, de ter
reinen der Gemeentereiniging, enz.
liggen spoedig achter ons. Het welge
vallen rust ons oog op het zachte
groen der weiden, thans met duizen
den bloemen versierd.
De hoofdkleur der weiden voor eeni-
gen tijd nog zacht lila door de dui-
zende en duizende Pinksterbloemen,
die thans uitgebloeid geraken, en
druk bezig zijn om de vele zaden te i
doen rijpen, is thans geel geworden.
De vele weidebloempjes, landjebloe-
men, koeiebloempjes, madeliefjes of
hoe ze meer mogen, heeten, zijn ook
reeds in de minderheid. Hunne hoofd
jes van geel. omstraald door een krans
van witte blaadjes, eigenlijk iedereen
afzonderlijk bloempje, moeten ten
achteren staan bij hare grootere zus
ters, de paardebloemen. Als een gou
den ster staan ze wijd open, harelint-
bloempjes ontplooien zich een voor
een. Langen tijd duurt daarom de
bloei. Mochten ze zich al eens af en
toe bij regenachtig weer moeten slui-;
ten, wat de aanblik der weide een ge- j
heel andere doet worden, spoedig
sluiten ze zich voor langeren tijd omj
de talrijke vruchten te doen rijpen.
Ieder bloempje toch heeft, door de in
secten daartoe geholpen, een vruchtje
voortgebracht, dat gaat zwellen niet
alleen, maar zich aan den top gaat
verlengen ook. Het witte pluis, oor
spronkelijk de kelk, schuift de prop
van verdorde bloemblaadjes en meel
draden voor zich uit, en is het zaad
eenmaal rijp, dan openen de blaadjes
zich voor 't laatst, om elk pluimpje
omwindsel gelegenheid te geven zich
te ontwikkelen we kennen ze alle die
„kaarsjes", zoo vaak uitgeblazen door
den wind, om de vruchten niet alle
aan den voet der moederplant te doen
neervallen.
Van uit den trein zien we groote
bossen, die tien tot meer bloemhoofd-
jes tegelijk doen bloeien. Naast dat
geel. vindt men eveneens de boter
bloemen, door het vee onaangeroerd
gelaten om de scherpe, giftige stof,
die vele boterbloemachtigen bevatten.
We onderscheiden duidelijk de laag
bij den grond blijvende kruipende bo
terbloem en in grooter aantal verte
genwoordigd de scherpe, die hare bloe
men op lange slanke stengels hoog
boven 't gras verheft.
Maar dat turen uit de raampjes en
vooral dat zien van nabij met die
voorbijsnellende telegraafpalen, die
onverstoorbaar zich neerbuigende en
weer opheffende draden, ze doen bij
lang staren het oog pijnlijk aan. On
willekeurig dwalen de blikken in de
verte om het land getooid te zien met
een wazig roodbruine kleur, 't Is de
zuring, die daar weer de heerschap
pij voert en den hoofdtoon vormt. Met
meer andere tot dezelfde familie be-
hoorende planten- hebben ze de zure
smaak gemeen en is deze nu niet zoo
algemeen als de rhabarber in den
tuinbouw opgenomen, toch behoort in
een welingerichten groententuïn ook
de zuring thuis. En de paardebloem
niet te vergeten. De bekende molsla,
bitter door het witte melksap, is al
wat ze ons leveren kan. Door de cul
tuur verbeterd, vergroot, kan ze bos
sen voortbrengen, die behoorlijk ge
bleekt, gebruikt worden als het cicho-
reilof.
Opmerkelijk is het, hoe onze oogen
in staat zijn sommige beelden scher
per op den voorgrond te doen tre
den. De rustig grazende koeien, 't is
alsof ze niet door ons gezien zijn en
toch een enkele blik over dat gan-
sche groene tapijt zegt ons, dat ze
het landschap, een echt Hollandsch
landschap, aardig stoffeeren. Hier en
daar ligt er reeds een droomerig te
herkauwen. Daarnaast schapen met
en zonder lammeren, een enkele werk
man, die de hoopen mest uiteenstrooit
of de slooten schoonmaakt, overigens
niets dan groen en bloemen. De door
den trein veroorzaakte zuiging zwiept
de slanke wilgen buigend neer. Ook
het zich daarnaast en daaronder be
vindende fluitekruid, met zijn prach
tige bloemschermen gehoorzaamt aan
de drukking van de lucht.
De enkele woningen langs den weg
brengen wat afwisseling. Daar verhef
fen zich tal van boomen en heesters.
De meeste vruchtboomen zijn uitge
bloeid, de tuintjes in orde, sla en spi
nazie sieren met hun verschillend
groen de bedden, de aardappels ko-
men reeds boven, 't is te hopen, dat
de nachtvorsten dat teere groen on
aangetast laten, anders toch ziet het
er voor menigen arbeider treurig uit
Gouden regen, sering en sneeuwbal
hebben hunne bloemenpracht tentoon
gespreid. In de vette IJpolders worden
de rechtlijnige akkers meer en meer
gevuld, hier en daar een geel vak
van mosterd- of koolzaad.
Op de drassige gedeelten, om en
langs de plassen begint het riet zich
krachtig te ontwikkelen, met het door
den wind bewogen water een strijd
voerende, die, te oordeelen naar de
vooruitschuivende rollen bij onge-
stoorden groei door het riet gewon
nen zal worden.
Heeft er zich eenmaal een wat ste
viger laagveen-bodem aan de opper
vlakte gevormd, dan zijn het allerlei
grassen en schijngrassen, die er on
gestoord voortgroeien en de laag hel
pen verdikken. Hier is het zegge, el
ders het wollegras. Vooral dit laatste
valt door de witte wolpluimen in 't
oog.
Nog eenmaal vestigen we ons oog
op den spoordijk zelve, waar langs
den kant tal van doovenetels en niet
het minst", bij heele plekken, de ak-
kerhoornbloem hare witte kelkjes ver
toont.
Daar verschijnt de huizenzee van
Amsterdam en ieder zoekt zijn werk.
BEURS-0 VERZICHT
6—20 Mei 1904.
Met het oog op den tusscheixliggen-
den feestdag en het geringe nieuws op
finantieel gebied bleef het Beurs-Over-
zicht de vorige week achterwege. On-
geanimeerdheid en lusteloosheid wa
ren ook deze week het kenmerk van
de Beurs.
Dat onder deze omstandigheden voor
de meeste fondsen verlagingen zijn
te vermelden is duidelijk.
Wat de Staatsfondsen betreft is de
oorlog in het Oosten natuurlijk de
schuld van de slapte, want door de
verschillende verontrustende berichten
trekt het publiek zich meer en meer
van de fondsenmarkt terug. De
doodschheid van de Amerikaansche
Spoorwegmarkt vindt hare oorzaak in
jde minder gunstige oogstberichten,
waarvan de invloed op de spoorweg-
ontvangsten lang merkbaar zal blij
ven.
De invloed van het oBfr,,nstig nieuws
van het oorlogsierrein op de Russi
sche fondsen blijkt uit onderstaand
vergelijkend overzicht
5 Mei 18 Mei
4 Rusland Binnenland 89'/. 89'/<.
4 Rusland Rothschild 86'/. 8-4'/.
4 Rusland Stobezbo 86'/» 847"
4 Rusland 6e Emissie 84784'/.
4 Nicolai Sp. 1867/9 90s/. 887-
4 Gr. Russ. Spoor 1861 87 83'/..
4% Orel Vitebsk 857* 83s/.
4 Zuid West Sp. 87'7» 86
4 Wladikawskas 88 857»
4 a> Zuid Oost Sp. 1897 90'/. 89
De 4 Obligatiën J apan monteerden
daarentegen van 667- tot 697- en wer
den door Londen opgezet om de nieu
we uitgifte een flink succes te verze
keren, hetgeen gelukt is daar de lee
ning 20 maal werd volteekend.
De verschillende overige Europee-
Een ZnterdagaTOndpr&atje.
,Papa", zei mijn zoon Jan, „ik wou
wel eens wat zeggen."
Ik keek niet van mijn werk op. Niet
ozeer omdat ik alle aandacht daar
in geven moest, want ik deed niets
in op mijn penhouder bijten en over-
egen, wat ik wel in mijn Zaterdag-
londpraatje zetten zou, maar omdat
mij papa noemde. Ik kan dat niet
st lijden.
,Papa", herhaalde hij.
,Jan", zei ik bestraffend, „hier is
«n papa".
,Wat is er dan vroeg het brutale
itje.
_,Er is eeu vader", zei ik. ,,'s Iseen-
iudig dwaasheid, om een vader, die
kost voor zich en zijn gezin moei-
lam bij elkaar moet schrijven, te be-
ielen als papa."
„Ik kan het tot mijn leedwezen
Dlstrekt niet met u eens zijn", zei hij. j
m is namelijk lid van een debating-;
ub en streeft dus naar zuivere af-1
ndïng van zijn volzinnen. „In den i
ond is papa precies hetzelfde als
ider
,En vader dus ook precies hetzelfde
papa", zei ik.
Volkomen juist", antwoordde hij
betoogenden toon. „Maar terwijl
ader een term der eenvoudigen is...."
Waartoe jij behoort", viel ik hem
de rede.
,Mag ik den geachten debater ver
leken mij niet te interrompeeren
erwijl dus, zooals ik zeide, vader een
i-m der eenvoudigen is, mag papa
iet recht een uitdrukking der defti-
in worden genoemd."
,En tot de deftigen behoor jij niet",
ik.
„Met uw welnemen, ik kan daartoe
gaan behooren. Studeer ik op 't oogen
blik niet voor advocaat Staan, wan
neer ik dat eenmaal .vezen zal, niet
alle betrekkingen voor mij open, van
onbezoldigd waarnemend griffier bij
den Rechter-Commissaris af, tot eer
sten Minister toe?"
„Hou je hoofd eens onder de kraan,
Jan", zei ik, „je hebt het noodig jon
gen. In de eerste plaats studeer je
nog heelemaal niet, maar ben je al
leen leerling in de derde klasse van
't Gymnasium en nog wel een vrij
slechte
„Papa riep hij, en schoof zijn
boord nog hooger op, zoodat de pun
ten hem bijna de oogen uitpikten.
„Een vrij slechte, zeg ik en of je
ook met die manchet om je hals pa
radeert, daar verander ik mijn opinie
niet om. Voetballen, ja dat kun je,
alsof schoppen in de wereld het aller
hoogste ideaal was. Maar je Latijn
't Is treurig. Mensa en puer kun je
ternauwernood verbuigen."
Jan ging met een onuitstaanbaar
gezicht voor den spiegel staan en
trachtte te trekken aan een paar bleek
gele haartjes, die hij voor zijn snor
wil laten doorgaan. „Papa", zei hij,
,.u is onbillijk. Meent u mij soms boos
te maken, dan vergist u zich, ik maak
mij nooit boos
„Ik wel, als er reden voor is."
„Ik niet, zelfs niet al was er tien
maal aanleiding voor. Dat is óók niet
deftig. En bovendien moet u niet te
gen mij uitvaren, omdat wij jongelui
toch eigenlijk de toekomst zijn, de
hoop van 't vaderland
„De wanhoop van je vader", zei ik.
,,'t Eenige wat me soms wel eens
wat benauwt is, dat het met ons zoo
langzaam gaat. Ik ben nu zestien
jaar. 't moet dus nog een jaar of vijf,
zes duren voordat ik een rol in de
wereld zal kunnen spelen. En al dien(
tijd blijven de zaken maar gaan, zoo
als ze nu gaan, dat wil zeggen bitter
slecht."
„Ei", zei ik, „is meneer niet tevre
den met den loop van de dingen
„In 't geheel niet", zei hij.
„Daar heb je nu, om maar eens-
iets te noemen, de verbetering van
de Kleverlaan. Ik weet nog heel goed, j
hoe de Raad bij de behandeling vanj
de begrooting verleden jaar daar-1
voor geld heeft toegestaan. Er was j
zelfs zoo'n haast bij, dat sommige Ie-,
den vroegen, of er niet dadelijk mee
begonnen zou worden. Nee, zeien B. j
en W., dat ging niet, maar wel meti
Januari. Nu, 'tis op dit oogenblik20'
Mei en heeft u er al iets van gezien
of gehoord? Ik niet?"
„Ik ben er in een beele poos niet:
langs gekomen", mompelde ik.
„Gaat u dan maar eens kijken"t
zei Jan en trok zoo hard aan een vanj
zijn bovenliphaartjes, dat hij het
groeisel inde hand hield. „Wil uj
nog meer bewijzen? Ik zal ze geven.
Al jaren zijn we aan 'tzaniken over'
een nieuwe zwemschool voor 't pu
bliek, nietwaar? Eerst heeft de Raad
gekibbeld over 't water, waar ze in
zwemmen zouen, toen over de plan-i
nen van de school zelf. Er zijn al ik'
weet niet hoeveel zwemscholen ge
bouwd op papier, maar op den vas
ten grond staat er nog niet één. zelfs
nog geen paaltje. Morgen, den 21sten,
wordt de zwemschool voor bètalenden
alweer geopend. Voor dit jaar is het
dus te laat."
„Er wordt", zei ik, „naar ik heb
hooren zeggen, hard aan gewerkt."
..Dat blijkt", zei Jan koeltjes. Hij
nam met elegante bewegingen een
cigarettenkoker uit den zak, stak er
een aan en begon genoeglijk te roo-
ken. Een dikke bromvlieg, die voort
durend om ons heen had gegonsd,
raakte bij toeval in een van die stin
kende rookwolken verzeild, spartelde
eerst een poosje met pooten en vleu
gels en viel toen bewusteloos op het
tafelkleed neer.
„Noemt u dat soms een wensehelij-
ken toestand ging mijn beminnelij
ke zoon verder. „Daar besteden de
Raad en B. en W. nu gezamenlijk
den kostbaren tijd met ellen-lange
beraadslagingen en adviezen over het
al of niet vastzetten van stoelen.
Waai'om
.Anders kunnen er geen bals meer
gegeven worden", zei ik onderrich
tend.
„Die zijxx ook heelemaal ïxiet noo
dig. we dansen toch niet meer. Als
ik de baas was, dan zou ik het an
ders aanleggen."
„En hoe zou jij het dan wel doexx,
hè vroeg ik op een toon. dien ik
zoo snijdend mogelijk trachtte te ma
ken, scherp als een pasgeslepen ta
felmes.
„Wanneer er een weg verbeterd
moet worden, dan zou ik mijn amb
tenaren laten komen en hun zeggen
„Heeren. u ziet dien weg daar, niet
waar? Hij is in treurigen staat,
zooals u zietWelnu, die weg moet
binnen vier weken behoorlijk in orde
zijn gebrachtEn wanneer ze dan
zeien„ja, maar dat kan zoo gauw
niet klaar wezendan zou ik zeg
gen „dat zou me ?™>ten, want dan
zou ik de heeren moeten laten op
hangen."
„Wat zeg je?" riep ik uit.
„Ophangen, zeg ik. En dan zou ik
wel eens willen zien. of het niet klaar
zou wezen."
Ik staai*de mijn zoon ontsteld aan
en kon niets anders uitbrengen, dan
de woorden „ik moet zeggen je
hebt mooie denkbeelden."
„Alles door eigen nadenken", zei
hij. ..Nog een voorbeeld. Er wordteen
zaal schoongexxxaakt. laat ons zeggen,
de groote hal in 't Stadhuis. Daar
hangt het groote schilderij „Het beleg
van Haarlem" ze nemen die weg,
maar weten niet, waar ze er mee
heen moeten. Als dat nou weken en
maanden duxirde en ze wisten er nog
altijd geen raad mee, dan zou !k
mijn ambtenaar laten komen, die de
meeste kunstsmaak had en tegen hem
^zeggen„U weet nog altijd geen
plaatsje voor die schilderij Welnu,
als ze niet binnen een week, netjes
afgestoft exx wel, op een mooie plaats
hangt, dan laat ik uw xxeus afsnij
den."
„Goeie hemel" zei ik, „wat eexx
bloedbad 1"
„Alleen een quaestie van gezag",
beweerde hij. „Hier op het Stadhuis
heeft menigeen den mond vol over
gezag, maar ze bedoelen daar iets
heel anders mee. Wat zij bedoelen
is allen papieren gezag. A. schrijft
eexx brief aaxx B. exx noemt dat...
raad u eens
„Eexx brief, denk ik?"
Neen, dat noemen ze een missive,
een minuut of een apostille. Soms
staat er zoo weinig in, dat je het in
twintig seconden mekaar per telefoon
zoudt kunnen vertellen. Maar dat
mag niet. Alles moet zwart op wit.
Nu dan B. stuurt op zoo'n geschrift
j bericht, consideratie exx advies, ook
'op een grcot stuk papier, hoewel hij
het heel best even per telephoon had
kunnen opgeven. Allicht moet zoo'xx
stuk dan naar C. ter kennisneming.
Vervolgens gaat het naar eenCom-
missie om rapport. Daar de Commis-
J sie bestaat uit D„ E„ F., G. en H„
moeten al die heeren er één voor één
kennis van nemen, waarna de secre-
taris er een rapport over schrijft. De
papierfabrikanten wriiven zich in de
'handen. Na weken of maanden komt
zoo'n stuk dan eindelijk tot rust. Er
zijn vellen over vol geschreven en
'niemand kijkt er meer naar om. Is
.het voor den Raad bestemd, dan stelt
de Raad het ook nog eens een keer of
wat uit, vooral als 'teen moeilijke
j quaestie is. Het ergste is, als iemand
,zou worden overgeslagen. Dan is het
'gezag bijzonder zwaar beleedigd."
„Dus vroeg ik.
„Geen papier meer", zei hij beslist,
..behalve in hoogst enkele gevallen.En
wat den Raad betreft, geen lang ge
praat meer. Als ik baas was, zou ik
daar een doodeenvoudig middeltje op-
weten.
„En dat is?"
„Ik zou eenvoudig zeggen: heeren,
u ziet de agenda, alle punten moeten
afgewerkt worden, voor dien tijd gaat
u niet naar huis! Bode, sluit de deu
ren En dan zou ik wel eens willen
zien, of de halve agenda tot den vol
genden keer zou blijven liggen, zooala
I nu telkens gebeurt."
j ,,'s Is kras", zei ik.
„Volstrekt niet", zei Jan, „zooals t
nu gaat, is 't niet kras genoeg. Niet
I meer schrijven, niet meer praten, maar
doen Dat was de stelling die ik
onlangs in mijn debatingclub heb ver-
dedigd en met glans er doorgekre-
i gen."
Hiermee knikte hij mij welwillend
ton en liet mij tot in mijn ziel ont-
i stel cl, achter. Hoe, dacht ik, keert de
jeugd weer tot krasse maatregelen te
rug? Zouden de ambtenaren niet
meer, zooals tot heden, hun geluk mo-
1 gen vinden in schrijven en de Raads-
leden zich niet meer kunnen vergas
ten aan praten Die gedachte was al
te ontzettend. En ik ging de deur uit,
om in den Mei-wind wat af te koelen
en van den schrik te hekomen over
zooveel omwentelingsdenkbeelden. En
wat mijn zoon Jan betreft>'k zal hem
in de gaten houden en den rector van
't Gyixmasium dringend vragen, hem
tam te maken met extra huiswerk in
Grieksch en Latijn.
Als dat niet helpt, helpt niemen-