BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
fl.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
laarlemmer Halletjes.
s-Gravl
w. >-
ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1904
Bartje
Tenste\
grJ
\m
DE ZATERDAGAVOND
1904 n|
zijn m
R.50Q
4756
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
0 38 H
Ü-
ADM1NLSTR AT1H GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BÜITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Natuurhistorische
Wandelingen.
in en om Haarlem.
XX.
50 1U
12406
12843
7 7
29 41
29 54'
8 5969!
7185
7619
8094
'r^GflQi' Vacantie Heerlijke dagen, zoo ge-
b JbJligei vrij te zijn van da&elijksche be-
10300 lommeringen, zich zoo geheel los te
37 104joelcn van den dagelijkschen slenter
ing in den tredmolen van het
itruggle for live", zich t© kunnen
lervleien op het zachte mos en daar
liggen mijmeren, te liggen droo-
jen, te...
1351 Rmrt... daar gaat de wekker, de
4jd spoddt zich voort en 't is lieden
.4316 ie dag, dat ge moet vertrekken, dat
4441 f voor eenige dagen ophoudt onder
159iaarlem's dagelijksche bewoners ge
kkend te worden en onze afgespro
ten wandéling dan Er meldden zich
leze week nog meer mede-wande-
aars aan, om mede te genieten, maar
lis zoo warm, en toch... de tijd spoedt
jch voort, gaat onverstoorbaar kalm
Tuc 'in SanS. hoe ook het menschenhart
aakt naar rust, naar een oogenblik
eradeirdng, de wijzer van de pen-
|ile blijft onverstoorbaar doorgaan,
181J1 gehaast, gerept. het rijtuig staat
i82lt>or. Koffers worden opgeladen, in-
q i82pötapt én na eenige minuten glijden
'4 I82fn8'zaam Haarlem's spitsen en Koe-
9 182fl> de gasfabriek, enz., achterwaarts.
5 183le koeien liggen droomerig in de
2 183(fe^e herkauwen, wat toch een
3 183fven' e'eii en kauwen, kauwen en
9 184?eu
1842Geen wonder, dat dien beesten geen
184? overblijft hun dom uiterlijk ook
iglfaar een weinig te veranderen.
3 Gelukkig voor die dieren echter,
a dit herkauwen juist in den na-
"Murstaat een krachtig verdedigings-
186
1861
l:
iiddel was.
Let eens op de herten, die in de
- iQQ^ssc^en ^er Veluwe zich schuil hou-
°Pen plekken grazend,
l *~jïen zij de groote eerste maagafdee-
i«adn^ v0' *n betrekkelijk korten tijd
icnl1 trekken zich terug, om, verscholen
i ion?01' Ilun verv°l^hs> ïiet voedsel te
lyüjei-kau-wen.
1909 t Is in den trein eigenlijk te warm
192L-J Uit ie kijken och, wat zullen die
192jWklui het warm hebben, gelukkig
1936)or hen bezit het menschelijk li-
1 193#aam in de transpiratie juist een
1939emakkelijk middel om de grootere
1941farmte-productie te kunnen regelen.
1951)ns menschelijk lichaam toch ver-
1954!raagt niet ongestraft een hoogere
1956emperatuur. ja. een verhooging van
19641echts enkele graden heeft den dood
1968fen gevolge. Is nu in den zomer de
1972fkoeling geringer, dan zou vooral bii
1975neerderen spierarbeid de warmte
198lpoedig te veel stijgen en brengen ons
I98ieven in gevaar. Dan openen zich de
1984}oriën, en het zweet parelt naarbui-
1991Pn en de verdamping daarvan brengt
19971e gewenschte afkoeling te weeg.
2003 's Lands hoofdstad ligt reeds achter
2006ps, de schoone Vechtstreek langs,
2008?ïn we spoedig in Utrecht. Nog een-
2008Pa&l even opgehouden in Amersfoort
20iop het snuivend stoompaard, of lie-
2013er een tweetal van dat soort, snellen
2oi4Pet den langen sleep van wagens over
20l4fe Veluwe. Ofschoon de zandstuivin-
2025Jen meer en meer beteugeld worden,
203oler^oonen ze zictl n°S kier en daar.
9045»Vat lokken die dennebossclien tot
^aujpelemeien uit, echt voor een pic-nic
of iets dergelijks. Toch zou het in die
dennebossclien niet medevallen met
de warmte. In loofbosschen is het ge
woonlijk veel koeler, ook 'alweer ten
gevolge van de meerdere verdamping,
die bij de bladeren met grootere op
pervlakte ook veel grooter is. Wat
komt er reeds een kleur op die heide.
De dop-heide, met die grootere, rose
gekleurde, op een hoopje gerangschik
te klokjes bloeit reeds volop. De hoo
gere struikheide heeft de bloempjes
nog niet geopend, toch begint ook zij
reeds kleur te bekennen.
Hier en daar ontmoeten we eigen
aardige, meestal ronde plekken van
een paar M2. oppervlakte, waar,
wonder genoeg, van de heide niets
meer dan doode takjes over is.
Aan den rand zijn die plekken meest
al levendig rose gekleurd. Ons ken
nerscog onderscheidt in dezen al da
delijk de woekerplant, door het volk
eigenaardig betiteld Duivelsnaaiga
ren, vaak nog met de bijvoeging „een
cent de klos", 't Zijn dan ook niets
dan rose draden, stengels met hoop
jes bloemen bladeren hééft de plant
niet meer noodig om organisch voed
sel te bereidendat ontneemt ze mee-
doogenloos aan de heide zelve.
Treurig is dus het bestaan van
die heide, aangetast door een woe
kerplant, soms door het vuur ver
teerd, zooals de' groote, zwarte plek
ken, die we voorbijsnellen, ons her
haaldelijk vermelden, zeker voor uit
de locomotieven, dat zoo spoedig bij
een drogen zomer dat materiaal vlam
doet vatten. En dan nog wortelend in
dien drogen zandgrond. Maar zoo
erg is het niet, dat bewijst ons duide
lijk de fleurigheid van 't heidekruid,
maar bij even nadenken weten we
ooi' dat de bovenste laag aarde
slechts zeer langzaam voor uitdro
ging vatbaar is.
Groene en hooi-weilanden vertellen
ons, dat we Veluwe over, den IJsel
nabij zün. meerdere vruchtbaarheid,
minder gebrek aan water.
Eindelijk is Zwolle daar. 'tls nog
altiid even warmenkele reizigers,
door de warmte en het schudden van
den trein wat ongesteld, zoeken even
verademing op liet perron. Wat heb
ben hunne medereizigers moeite hun
ne plaatsen open te houden.
't Is vacantie, én de vacantiekaar-
ten maken het reizen goedkoop.
Maar de sneltreinen hebben haast.
Even gestopt en voort gaat het weer.
Bij Dedemsvaart en Hoogeveen ma
ken we kennis met de turfstrooisel,
die van daar verzonden wordt, ter
wijl door de firma Gebr. Gratama
Co. te Hoogeveen de damesreizigers
al sinds jaren een roos wordt aange
boden, die zij al sinds 16 jaren in al
le mogelijke variëteiten in de onmid
dellijke nabijheid van 't station kwee-
ken.
Een enkele scheper met zijn wïtge-
wolde kudde, het heerlijke sparren
bosch bü Assen, her best bewaarde
hunebed bij het station Vries-Zuidla-
ren brengen eenige afwisseling. Daar
stuift de trein het station Groningen
binnen. Ieder gaat zijns weegs, en
opgewacht door familie, vrienden of
bekenden, is spoedig ieder onder dak.
Maar ook hier in het hooge Noorden
is 't al even warm.
Tot weerziens in de bloemenstad.
J. STURING.
Het dempen van grachten
Men schrijft ons
Zelfs de meest behoudende mensen
zal in de laatste langdurige warmte-
periode bij het passeeren onzer
grachten wel eens de verzuchting
hebben geslaakt„Ach was dit of
dat water maar gedempt,, want de
geur is verschrikkelijk."
Bedenkt men slechts hoe onaange
naam stinkende grachten voor de
voorbijgangers zijn, dan kan men
zich wel het lot der in de nabijheid
van die grachten wonende huisgezin
nen voorstellen.
Voor- of tegenstander van dem
ping te zijn, hangt in de eerste plaats
af van het feit, om men veel gevoelt
voor oude stadsgedeelten.
Er is eenige jaren geleden, ter ge
legenheid van de dempingsplannen
der Bakenessergracht, een felle strijd
gevoerd tusschen voor- en tegenstan
ders, waarbij dikwijls persoonlijke
belangen op den voorgrond traden of
wel een ziekelijke liefde voor alles
wat oud is.
We willen over het dempen van
grachten in het algemeen hier nog
eens spreken en daarbij eenige zaken
in het licht stellen, welke destijds
naar wij meenen niet werden ge
noemd, althans niet voldoende op den
voorgrond gesteld.
De historie is hierbij onze leids
man.
Er zijn door de gemeente Haar
lem reeds tal van grachten gedempt,
welke door de stad Haarlem waren
gegraven, wellicht ten koste van dui
zenden guldens. Op zichzelf is dit
geen opzienbarend feit, want in vele
andere plaatsen geschiedde dit ook.
Doch wel doet het ons de vraag stel
len waarom geschiedt zulks
In „Die Haghe", Jrg. 1902, werd
ook deze vraag gesteld en beant
woord naar aanleiding van het dem
pen der Amsterdamsche- en Stille
Veerkade en Paviljoensgracht te
's-Gravenha ge, en naar aanleiding
hiervan willen wij voor een gedeelte
ook deze vraag beantwoorden, voor
zoover het antwoord niet van loca
len aard is, en wij er mee in kunnen
stemmen.
Wat waren en wat zijn de oor
zaken, van die zoo lijnrecht tegenover
elkaar staande, van die elkaar ver
nietigende daden, wat toch deed onze
echt zakelijke voorouders besluiten
om met zeer veel kosten zich grach
ten te graven en wat toch deed onze,,
immers slechts uit knappe mannen
bestaande gemeenteraden besluiten,
om met groote kosten diezelfde grach
ten weder dicht te werpen?
In de eerste plaats moesten de oud-
Hollandsche steden grachten graven
tot hare verdediging en moesten de
noodige verkeersgrachten bin
nen de stad aanwezig zijn.
Zoo was de Oude Gracht destijds
de grens der sta'd, wat daar buiten
lag behoorde niet tot de stad, wat
daar buiten lag behoorde tot hare
omgeving, evenzoo was dit het geval
met den Burgwal en de Kraaienhor
stergracht. Immers vormden tot 1355
het Spaarne, de Oude- en de Kraaien
horstergracht verlengd tot den hoek
der tegenwoordige Korte Jansstraat
en de Bakenessergracht vallende in
liet Spaarne de buitenwal der stad.
Die grachten moesten dus ter verdc-
diging gegraven worden.
Om soortgelijke redenen werd in
1672 de Nieuwe Gracht gegraven.
Later, bij de verschillende vergroo
tingen, kwamen deze grachten binnen
de stad te liggen. Doch ook binnen
grachten waren noodig. zij waren de
transportwegen binnen de steden, zoo
wel voor goederen als personen; het
roeibootje, de pakschuit, de trek
schuit enz. De rijtuigen binnen onze
steden hoezeer ook bekend wa
ren weinig in gebruik.
Het waterverkeer was oudtijds be
langrijk, bijna alles, wat nu per rij
tuig komt, kwam toen per schuit en
van daar, ter wille van de onbelem
merde vaart door die grachten mee-
rendeels eerst eenvoudige houten juk-
bruggen, later vervangen door hoo
gere eri klapbruggen. Zelfs dikwijls
waren de grachten voor bijzondere
bedrijven aangewezen.
Geen betoog behoeft het, dat die
binnengrachten in het leven onzer
steden een hoogst gewichtige factor
waren, en ook dat ze behoorlijk in
orde werden gehouden, m. a. w. zóó.
dat ze steeds geschikt voor scheep
vaart waren. Het waren dus geen
ondiepe, stinkende watertjes.
Een geliefd strijdmiddel van anti-
dempingsmannen is het „pittoreske 1)
wat gewoonlijk een stadsgedeelte met
gracht aanbiedt.
Maar dan zouden wij gaarne eens
het pittoreske willen weten van onzen
Burgwal bijvoorbeeld. Laat ons het
verschil eens aantoonen van een
gracht in den ouden on in den tegen-
woordigen tijd.
Een oude gracht was meerendeels
met houten beschoeingen voorzien en
niet zelden waren voor de huizen
poel- of waltrapjes of walstoepjes
aanwezig, terwijl aan weerszijden der
gracht boomen waren geplant, die,
groot geworden, gracht en weg over
schaduwden en als het ware met hun
ne breede bovenruimte een feestelijk
aanzien aan het geheel gaven.
De rijen huizen boden een aller-
schilderachtigst geheel met al die
baksteenen topgevels en geveltjes met
hun dikwijls leuke uitbouwsels, uit
stekken en uitkijkjes, versierd met
planten en bloemen, ja zelfs hier en
daar een bemost rooden pannen dak;
het waren, van die in-typische gracht-
zichtjes, zooals men ze nog aantreft
te Dordrecht, Gouda en Oudewater.
En dan de uithangborden in aller
lei vormen en kleuren met opschrif
ten in rijm en onrijm, soms op de
luifels aangebracht, de typische hou
ten windassen, kranen, bruggen en
wat al niet meer. En niet te vergeten
de bedrijvigheid der steeds aanwe
zige schuiten en booten.
Denken we onze oude grachten in
hun ouden töëstand terug, dan moe
ten we erkennen, dat ze in haar goe
de dagen schilderachtig waren. Geen
wonder, dat in die steden schilders
werden geborendit kan niet anders;
die grachten, zij waren bijna alle en
overal schilderstukken, en wel stuk
ken, elk oogenblik variëerend, door
zon, lucht, schepen, boomen en men-
schën.
En thans vindt men van dat alles
zoo goed als niets terug. Geen sche
pen meer, de grachten vervuild, on
diep, geen of weinig boomen en mo
derne huizen.
Waaraan dit te wijten is? Aan de
vervormingen in het maatschappelijk
verkeer.
Van lieverlede werden overal wegen
en straten gehard, het vervoer per
as nam toe, ook binnen de steden,
met het rijtuig kwam de kar en la
ter veranderde de stoom het geheele
transportwezen. De latere schepen
waren te breed en te diep voor onze
binnengrachten en de daarover lig
gende bruggen. Zij moesten dus in
bet Spaarne blijven liggen en daar
door werden ook de pakhuizen en
kantoren verplaatst.
Zoo verloren de stadsgrachten meer
en meer van haar verkeer en dienden
eindelijk voor eenig plaatselijk trans
port of als ligplaats voor turfschepen
dn dergelijke. De hoogere bruggen
moesten als onpractisch verdwijnen
of bleven in bijzondere gevallen ge
handhaafd tot zij in staat van bouw
valligheid begonnen te verkeeren en
dan vervangen werden door ijzeren
balkbruggen. Nog sterker werd de
drang tot brugverlaging bij de uit
breiding van het tramverkeer.
Ook de oude typische woningen
verdwenen en werden vervangen door
meer moderne gebouwen. Een stads
gracht van heden gelijkt niets op een
van vroeger, ze is onnoodig en een
verzamelplaats van ettelijke schade
lijke toffen.
De kleur, het schilderachtige, het
aantrekkelijke, het levendige van de
oude grachten is verdwenenzij be
lmoren in moderne steden niet meer
thuis.
1) Schilderachtig; wat het oog treft
én boeit.
Een bezoek bij
den Uitvinder.
Humoreske naar het Engelsch.
Er zijn twee wel te onderschei
den soorten van wetenschappelijke
ontdekkingen, zei professor Finis,
toen wij terugkeerden van zijn labo
ratorium, waar hij groene rozen met
lichtroode bladeren kweekte. En wel
de ontdekking der natuurkrachten
zelf, en dan, niet de gemakkelijkste,
de practische toepassing ervan.
Gij schijnt in beide wonderbaar
gelukkig te zijn geweest, zei ik
vriendelijk. Zie bijv. deze kleeding
eens.
Ik droeg namelijk een hoed en man
tel van z ij n patent-regen-afwerend
laken, dat het vallen van een regen
bui binnen een paar meter netjes op
een afstand houdt.
Bah zei hij, dèt? Dat is slechts
een kleinigheid; het verscherpte ech
ter mijn verstand wat. En ik ben er
nog maar halfDe menschelijke na
tuur vraagt een zekere bevalligheid
in de kleedingstoffen. Een vrouw
vooral, zal liever doornat worden,
dan deze doffe en vuii-uitziende stof
te dragen, die op natuurlijke wijze
de afwerende eigenschap bezit. De
kracht heb ik ontdekt, ja maar heb
die nog niet kunnen toepassen op
zijde, satijn en kant, waarop de
smaak der vrouw nogal eens valt.
Ziedaar dus, juist de moeilijkheid 1
Hebt gij reeds vele nieuwe krach
ten ontdekt, die op practische wijze
toegepast kunnen worden vroeg ik
met belangstelling.
Zóóvele, dat ik waarschijnlijk
nooit meer zal trachten er nog ééne
te ontdekken, maar mij zal bepalen
tot de benuttiging der reeds gevon
denen.
- Zoudt gij geen vennoot kunnen
vinden, om ze practisch aan te wen
den
Hij schudde het hoofd.
Hij zou de krachten niet genoeg
zaam begrijpen. Neen, neen. Ik moet
mij zelf in de practische constructie
volmaken en dat doe ik thans ook.
Wij kwamen op de bovenste trede
van de geveltrap en de dokter wierp
den sleutel zorgeloos tegen de deur.
Deze plaatste zich netjes in het sleu
telgat, ontsloot de deur, en viel we
derom in de uitgestrekte hand van
den professor terug, terwijl de deur
zich vanzelf opende.
Mag ik eenige der proeven zien?
vroeg ik begeerig.
Met plezier, beste man. Van
avond zult gij er twee zien mijn
nieuwen automatisch en kellner en
mijn Sikes-porL
Sikes-port?
Eerstens mijn wijnkeldertje in de
kast in de eetzaal, die gij gezien hebt.
Een merkwaardig, mooi en
zwaar meubel. Wat mij het meeste
opviel was de zonderlinge wijze, waar
op in het midden twee, van paneelen
voorziene deuren waren aangebracht,
evenals bij een garderobe.
Een dezer deuren, zeide hij, sluit
den kellner inde andere wel, dat
zult gij zien.
Juist voordat wij zitten gingen om
te dineeren, opende de professor de
linker deur van de kast, waardoor lk
ee| elegante walnoothoutenen kope
ren machine met flesschen, karaffen
en een rij glazen, te zien kreeg.
Van boven bevonden zich ongeveer
dertig porceleinen leliën, samenge
voegd ongeveer in den vorm van een
hoofd. De kellner want hij was
het had behoorlijk twee armen met
handen en vingers, en liep op een
aantal wieltjes met luchtbandjes.
Juist onder de leliën was aangebracht
een soort van lijst eener vaste rege
ling, die de professor als volgt aflas.
Stoelen B. D.
Diner 7.15 8.0. Sluitingsuur 11.0.
LijstBourgogne No. 13.
Schotsche Wisky 6.
Sherry 5.
Port 2.
Likeuren 3, No. 11
Minerale alle.
Sigaren No. 1, No. 5, No. 9, No. 32.
Ziedaarzei hij. Onze vriend
heeft thans zijn orders.
Als hij ze begrijpen kan, is hij
knapper dan ik.
O het is waarlijk zeer eenvou
dig.
B. en D. zijn onze zitplaatsen. Om
7.15 begint hij met Bourgogne op te
brengen, waarvan gij, zooals ik weet,
zooveel houdt, en Schotsche Whisky,
die ik altijd bij het diner drink. Om 8
uur brengt hij ons de likeuren. In
plaats van langs onze stoelen heen
en weer te rijden, komt hij alleen,
wanneer hij geroepen wordt, brengt
Een Zaterdag&Yondpraatje.
20801 in weerwil van het feit, dat te Rot-
2086jer(jam (je kermis dit jaar een week
later valt dan gewoonlijk, zoodat de
bamers hier op hun gemak kunnen
afbreken en te Rotterdam weer op
bouwen, wat vroeger niet kon in
weerwil van het bijzonder mooie weer,
kan niet gezegd worden, dat het een
bijzonder drukke kermis is geweest.
Noch wat do verkoopers, noch wat de
cipezoekers betreft, 't Is waar, de ker
kmis te Dordrecht valt dit jaar met de
samen, maar ik zie geen enkele
haveden, waarom de kermisreizigers
:heij)ordrecht boven het zooveel grootere
zouden verkiezen.
s We zouden dus welhaast kunnen
Poi^eggen, dat zij gelijk hebben, die be
geren, dat de kermis achteruitgaat.
niei.Dat doet ze al lang", bromde Wou-
dajter, toen ik hem deze opmerking
„Denk je soms, dat je wat
'^jVjnieuws zegt De kermis doet al sinds
cic»aren niet anders, dan achteruit krab-
eeijbelen. Ik herinner me van vroeger
tonog de mooie kramen van beeldhouw
werk en handschoenen en reukwerken
;en zoo meer. Waai' zijn ze gebleven?"
„Die van de handschoenen zul je
toch wel niet missen", zei ik een
>eetje stekelig, want Wouter heefteen
band, waarvoor geen enkele fabri
kant ooit een hsrhdschoen heeft ge-
11 (maakt, ik denk zooiets van nummer
'Htwaalf of dertien.
jj"; „Maar jij wel die van de reukwer
ken", kaatste Wouter terug, met een
toespeling op mijn onschuldige lief
hebberij om nu en dan eens wat eau
de cologne of odeur op mijn zakdoek
"te doen. „En dan de theaters.
„Wacht even", viel fk hem In de
rede, „van de theaters mag je me
geen kwaad spreken. Die zijn in elk
geval vooruit gegaan. Vroeger in de
schouwburgen van mevrouw de we
duwe Bakker-Stips en van de familie
Hart gaven ze altijd dezelfde draken
Marmeren beelden en ijskoude har
ten, de schipbreuk van de Medusa,
Maria Stuart en zoo voorts. Van de
actrices en acteurs zal ik maar niets
zeggen, want ze zullen voor 't meeren-
deel wel niet meer tot de levenden
behooren, maar ik doe aan hun na
gedachtenis niet te korT als ik zeg,
dat de meesten meer aanleg bezaten
voor het omroepersvak of de straat
negotie, dan voor de schoone too-
neelspeelkunst. En kom nü eensde
operette van Prol in de Vereeniging,
de Nederl. Tooneelisten in de Kroon,
Louis Bouwmeester in de tent op de
Parklaan ik zeg je, dat de quali-
teit er op is vooruitgegaan."
Wouter zei eerst niets, maar streek
met een bedenkelijk gezicht over
zijn linkerdij. „Hoor eens," zei hij
eindelijk, „van de qualiteit van de
kunst in dezen tijd wil ik niets
kwaads zeggen, maar de inrichting
van de tenten, m'n goeie man, is nog
precies even slecht als vroeger. Ik
ben deze week in de tent op de Park
laan geweest, om Bouwmeester te
zien spelen in „de Kroeg". Zeker zou
ik er niet heen zijn gegaan, als ik
niet gelezen had, dat alle tenten van
gemeentewege waren goedgekeurd.
Mooi zoo, dacht ik, daar kan me nu
niets meer gebeuren. Als de autori
teiten zeggen dat het niet branden
zal, dan brandt het ook niet, dat
vat jeGoed, ik ga dus naar binnen
en neem met andere deftige men-
schen plaats op den eersten rangIk
zeg dat niet om te bluffen, dat moet
je wel begrijpen, maar om je te doen
beseffen, dat ik op den eersten rang
ook een eerste soort zitplaats mocht
verwachten. Goed dan, ik zit en kijk
rond. De eerste, op wien mijn oog
valt, is een ambtenaar van de ge
meentelijke lichtfabrieken, die op
vroolijke en joviale wijs zit te trekken
aan een reusachtige sigaar."
„Sigaar?" vroeg ik, „Mocht daar
dan gerookt worden. En in den
schouwburg, die toch wel wat steviger
in elkaar zit dan zoo'n houten ker
mistent, mag alleen in den foyer ge
rookt worden
„Juist", zei Wouter, „daar heb ik
ook over gedacht, maar voor dit raad
sel geen oplossing gevonden. Enfin,
dacht ik, wat het gemeentebestuur
doet is welgedaan en als een ambte
naar van de gasfabriek, die dan toch
met vuur en licht weet om te gaan,
hier durft rooken, dan zou het laf
hartig wezen, als ik daar bang voor
was."
„Erg secuur lijkt het me toch niet",
zei ik bedenkelijk.
„Wacht even", zei Wouter, „er wa
ren nog veel meer waarborgen van
veiligheid. Toen ik omkeek zag ik een
Raadslid zitten, die zich in de quaes-
tie van den schouwburg nogal moeite
heeft gegeven. En een paar minuten
later komt vlak voor mij zitten een
hooggeplaatst gemeente-ambtenaar.
Toen was ik heelemaal gerust ge
steld en zei tot mij zeiven nu kan er
niets meer gebeuren, want een ge
bouw, waarin twee gemeente-ambte
naren en een Raadslid zitten zoo'n
gebouw dürft niet afbranden
„Afgesproken", zei ik, „maar nu de
zitplaatsen."
„Jawel, daar kom ik al aan. Je
weet, in het eerste tafreel laat Erf-
mann, die Lantier voorstelt, juffrouw
Beukers, die Gervaise speelt, in den
steek. Mooie tanden heeft die Erf-
mann, dacht ik en ging eens verzit
ten. 't Bankje leek me wat hard.
't Tweede tafereel speelt in 't
waschhuis. Gervaise krijgt ruzie met
de lange Virginia en een gevecht
volgt, waarhij de eene de andere
duchtig raakt. Op dat oogenblik werd
ook mijn zitvlak door spierpijn door-
tinteld. Ik ging verzitten.
Het derde tafereel brengt" ons in
kennis met de dronkelappen Bibi la
Grillade en Bec Salé. Aan werken
hebben ze een broertje dood, maar
hun keel is altijd droog. Omgekeerde
evenredigheid De schrijver van het
stuk heeft ze evenwel voorgesteld als
een paar vroolijke jongens, zoodat ze,
't spijt me dat ik liet zeggen moet,
amusanter waren dan de'brave zink-
werker Coupeau en de redevoerende
smid Goujet. O noodlot van de aan
trekkelijkheid der ondeugdIk was
tot in mijn zitvlak door de schrijnen
de tegenstelling getroffen en ging ver
zitten.
In het vierde tafereel trouwt Cou
peau met Gervaise en de lange Vir
ginia met Poisson. Hoewel de lange
j Virginia er de huichelachtigheid zóo
I dik oplegt, dat elk kind in de zaal
I er alles van begrijpt, is Gervaise dom
genoeg zich met haar te verzoenen.
Wat mij betreft, ik was door deze
domheid van een anders verstandige
vrouw zóo geërgerd dat ik ging ver
zitten.
Vijfde tafereel. Coupeau klimt op
den steiger, waar een losse plank in
zit, zonder dat hij 't weet de lan
ge Virginie, die beloofd heeft dat ze
hem zou waarschuwen, doet het niet
(in den roman komt dat niet voor,
maar voor 't tooneelstuk hebben ze
het er maar tusschengeflanst) en een
pop, die Coupeau verbeeldt, komt
naar beneden vallen. Je begrijpt wat
een schok. Ik voelde hem tot in mijn
zitvlak en ging maar weer eens ver
zitten.
Zesde tafereel. Gervaise is jarig, is
gelukkig sedert ze met Coupeau is
getrouwd, maar niet heelemaal, want
haar man, die vroeger geen druppel
dronk, trekt nu verbazend aan de
kurk. Erfmann, één en al tanden,
komt haar terughalen, maar dat laat
ze zich natuurlijk zoo maar niet doen
en Erfmann wordt met zijn tanden
de deur uitgesmeten. Wie zou bij zoo
iets onbewogen kunnen blijven! Ik
niet, i k ging verzitten.
Zevende tafereel. Coupeau, uit het
gasthuis ontslagen, waar hij door het
vele drinken in terecht gekomen was,
wordt door Erfmann, die met. alle
kracht en macht en tanden zijn on
dergang tracht te bewerken, verleid
tot drinken en dobbelen en raakt
daarbij al zijn geld kwijt, terwijl
Gervaise, in woeste wanhoop, zelf ook
een borrel pakt. Zooveel ellende te
zamen maakt iemand onrustig, ik
ging verzitten.
Te elf uur, wanneer een mensch
anders veelal in zijn bed ligt, of al
thans behoort te liggen, werd er pau
ze gehouden. Moe van het verzitten
ging ik staan en keek het bankje
aens aan waarop ik gezeten had.
Deze zitplaats, hard als een slechte
tijding, was blijkbaar ingericht op
menschen zonder beenen en zou daar
voor ook zeer toereikend zijn geweest.
Nu wij schouwburgbezoekers evenwel
allen onze beenen hadden meege
bracht, waren de banken te smal voor
ons zitvlak en werkten de leuningen
als folterinstrumenten voor onze len
den, terwijl onze knieën op een of an
dere wijs weggegoocheld moesten
worden, wat zelfs de knapste gooche
laar bij mijn weten nog nooit ver
toond heeft.
Toen het gordijn opging, gingen
wij weer neer op onze bankjes. Bouw
meester is verre van kalm, wanneer hij
de scène met de laatste flesch speelt,
maar ik was op mijn bankje al even
onrustig. Daar ik alle manieren van
zitten on verzitten al geprobeerd had
en er geen afdoend had gevonden,
heb ik mij maar in mijn lot geschikt,
mijn knieën en beenen stijf genegeerd,
mijn zitvlak tot rust gedwongen en
op die manier den moord" op Erfmann
en Virginie door haar beleedigden
echtgenoot meegemaakt. Ik meen Erf-
mann's tanden te hebben hooren
klapperen, waarschijnlijk van schrik,
omdat ook deze scène jn den oor-
spronkelijken roman niet voorkomt
en hij er dus niet op verdacht kon
we ze n.
Als een haas Ben ik naar huis ge
gaan, Fidelio, maar je kunt mij ge-
looven, slapen kon ik niet. Ik kon
niet liggen door de kramp in lenden
en zitvlak en nu nog voel .ik er de
restanten van en als ik ooit weer zal
hooren van l'Assommoir en van Cou
peau, den zinkwerker en van Gervaise
en van Lantier met zijn tanden, dan
zal ik instinctmatig gaan verzitten.
Maar één ding staat vast en daar
moet je nu eens goed op letten."
„Wat dan vroeg ik.
.„Dat er geen brand en geen paniek
hoegenaamd is voorgevallen. Het
haakje van de nooddeur, waar ik vlak
bij zat, is er niet af geweest. Hoe
kon dat ook anders, waar onder het
gezelschap een Raadslid was en een
hooggeplaatst ambtenaar en een amb
tenaar van de gasfabriek, die inmid
dels aan 't stompje van de eerste
groote sigaar een tweede van dezelfde
afmetingen had aangestoken Ik zeg
je, Fidelio. ik was welbewaard. Maar
zoolang het gemeentebestuur geen be
tere voorschriften geeft voor de breed
te van de banken en van do ruimte
tusschen de banken onderling, zoo
lang snappen ze mij in een kermis
tent niet meer."
FIDELIO.