BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 1.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. Haarlemmer Halletjes. ZATERDAG 20 AUGUSTUS 1904 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. ZONDAGSBRIEVEN. 32. EEN RIJKSDAALDERLOOTJE IN DE „WEERBAARHEIDS -LOTERIJ. Amicel Daar komt, een goede maand gele den. de oude heer Seelkens me een bezoek brengen. Kraniger oudeheeren- kop kunt ge u moeilijk denken. Licht gebruind, ofschoon hei gezonde rood er flink doorheenstraalt als %vau iemand die veel in do buitenlucht verkeert, is zijn eerlijk gezicht, waar uit een paar grijs-blauwe oogen recht op u af kijken. Korte grijze haren en een welverzorgde snor voltooien met de korte, kloeke "lichaamsbeweging den indruk dat ge een oud-militair voor u ziet. Daarin vergist ge u niet. Deze vijfenzestigjarige, wien go min stens vijf jaar minder geven zoudt, is gepensioneerd infanterie-majoor. „Daar ben. ik weer met mijn kwi tantie en een praatje, Salutem zei meneer Seelkens nadat we handen gewisseld hadden. Seelkens laat het „meneer'' voor mijn naam weg. Dat geeft aanstonds eenige vertrouwelijkheid. Ik ben wel niet zoo heel veel jonger dan hij, maar hij was eigenlijk een vriend van mijn vader. Daardoor voelt hij zich tegenover mij van een andere gene ratie. Ga zitten, majoorLaten we eerst even zaken afdoen, en dan een babbeltje, dus beantwoordde ik zijn groet, zooals ongeveer ieder jaar. Onze gezinnen ontmoeten elkaar nu en dan, al naar 't voorkomtmaar strijk en zet -tegen half Juli zit de majoor tegenover mij mot de kwitan tie in de hand, die mij weder twaalf maanden lang waarborgt tegen het gevaar van brandschade. Oude vriendschapsbetrekking en ide zucht naar een praatje over den verleden tijd schenken mij de eer en het ge noegen mijne penningen niet aan een bode af te dragen maar ze den ma joor zeiven ter hand te stellen. Seelkens is niet alleen naar het uiterlijk een flink man. Aan den binnenkant is hij van 't zelfde ge halte. Hij verliet den diens.', geens zins ofn te rusten maar om een nieuw werkzaam leven te beginnen. De kunst van luieren is hem vreemd. Arbeid is zijn parool. Als inspecteur van een buitenlandsche Levensverze kering, wat zijn hoofdbezigheid uit maakt, zit hij op zijn kantoorkruk of tusschen de wielen met een ijver zon der wederga. Geen slag dien hij slaan kan, ontgaat hem. Als agent van een brandassurantie zagen we hem reeds in functie, en zoo heeft hij tal van administratieve zaakjes die hem, sa men met zijn pensioen, een zeer be hoorlijk inkomen doen besommen. Daarin heeft hij genoegen en dit bijl tje hoopt hij dan eerst erbij neer te leggen als de onvermijdelijke aftake ling door de jaren er hem toe dwingt. Altijd opgeruimd, leek mij de ma joor dien morgen bijzonder in zijn nopjes. Hij sprak vroolijk over het le ven, over het genot van te werken. Met een geestdrift als van een jongen man die begint teekend e hij de zalig heid die er gelegen is in het opstrij ken van een welverdiend winstje. Hij lokte als 't ware uit tot een vraag. U ziet er uit, majooralsof u gisteren een besten dag gehad hebt. Hij glimlachte geheimzinnig zweeg en keek vergenoegd voor zich heen. Ik informeerde niet naar de ge heimen van uw bedrijf, dat verstaat zich, zei ik half schertsend, half verontschuldigend. Majoor stond op, klopte mij lachend op den schouder en zeiJd Verleden week heb ik 'n besten dag gehad Een mooie verzekering afgeslo ten? Neen, er was iets anders. De trek- king van de „Weerbaarheid" was ver leden week gelukkig eindelijk voor- b ij Ik begrijp u niet. Dat wil ik wel gelooven. Maar ik weet wat ik zeg, zij is eindelijk goddank voorbij, SalutemNu heb ik weer rust. Ik voel me weer de lekkerste mensch van de wereld. Dek sels wat heeft me dat ding dwars ge zeten Ik speel nooit, moet je weten, hèb nooit gespeeld, ben er een vijand van. Ik doe aan geen loterij. Hier hield hij even op, als om mijn verbazing te spannen. Maar hoe kan dan zoo'n ding u dwars gezeten hebben? Dat zal ik je vertellen, m'n jon gen En op de zijleuning van een cra- paud zich neerzettend, zijn guitigen oogopslag naar mij toegekeerd, ging Seelkens door met ietwat haastig accent Mijn vrouw krijgt indertijd op d'r verjaardag in 't jaar '70 zoo'n 2.50-looïje van de „Weerbaar heid" cadeau. We weten nauwelijks dat we het ding hebben. Daar zie ik in de kranten dat er in Juli een groo- te trekking plaats vindt met een prijs van 40.000... Eerst laat het me koud. Een zee van loten uiterst klein kansje! Jawel, f40.000 voor je rijks daalder, die je bovendien nog cadeau gekregen hebt. dat kun je begrijpen gooi er je muts naar Ik vertel het aan m'n wouwdie zegt ook kortweg..Haal je zulke mallig- heden toch niet in je hersens." j Tóch met een steelsch lachje „Nu i moesten we eensZe wist eigen- lijk niet hoe ze zich houden zou bij de gedachte. Voor de rest liet ze de I zaak rusten; m'n oudje heeft wel wat i anders te doen. En van mij weet ze welk een aartsvijand ik ben van al j wat naar loterij ook maar zweemt. Ze had er al van opgekeken dat ik er over begon. Wat natuurlijker dan j dat ook mijn fantasie weer in dei doofpot was? Maar jawel Salutem! I wil je gelooven dat ik me daar drie weken lang rondlooj) met de bela- j chelijkste luchtkasteelen in mijn hoofd Zal ik een brief schrijven, kijk ik in de krant, open ik mijn boeken, altijd weer dezelfde dwaasheid, die mij afhoudt van mijn bezigheid. Zit ik in den trein, met den cadans van den voortrollenden waggon in m'n j ooren, neem ik mijn maaltijd, stap j ik in bed, onveranderlijk pakken mij de beelden, die een verre mogelijk- j heid maar een mogelijkheid toch waarom niet ik evengoed als een an der mij voortoovertf 40.000 Hoeveel malen heb ik ze belegd, hun intrest over mijn budget van uitgaven verdeeld Met zóóveel mijn levens verzekering verhoogen, met zooveel 't pensioen voor mijn vrouw als ik kom te vallen... dan blijft er ddt overEen lijfrente ltoopen of alles beleggen in welke papie ren Welke andere wegen van veilige geldbelegging zijn er al zoo meer Blijven wonen waar we wonen Geen enkel aardig huis, geen villa die binnen mijn financieel bereik zou zijn over 'n~ dag of wat, zag ik te huur te koop zelfs of 't speel de me door 't hoofd... Zou mijn vrouw zin hebben in een reisje? Nu ja, natuurlijk niet zoo heel ver en zoo heel vaak zulke kromme spron gen kan men er niet van maken, maar zoo nu en danóf zou zij liever rustig zich ergens neervleien hier in 't land? Nunspeet moet déli- cieus wezen en de Steeg komt zeker in aanmerkingof ergens aan zee, Domburg bij voorbeeldwe zijn geen van beide ooit in Zeeland geweest Mijn inspecteursbaantje er aan ge ven, omdat- dat eeuwig tusschen de wielen zitten en agenten narijden toch óok verveelt als je 'n daagje ouder wordt? Er zijn weken dat ik alleen Zaterdag en Zondag thuis ben; erg saai voor mijn vrouw. Laat 's kijken, hoeveel intrest geeft 't ook weer? Neen, als ik m'n inspecteurs baantje laat loopen, is heel de intrest naar de maan Maar die andere bij baantjes met weinig verdienste en een rompslomp van belang gaan wis 't bureau af„Mama je kleedgeld, daar kan 'n honderd gulden bij en van 't wegdoen van je loopmeisje, juist nu je efkens zwaarder ter been gaat worden, is geen sprake" dat zal een prettige boodschap wezen Zou ik het m'n vrienden vertellen Neen, absoluut niet- Zwijgen doen ze toch niet, en dan gaat 't èl verder en ver der Hoort, burgers, hoort 1 De we reld heeft er niets meê te makenI Aan m'n kinderen? Ja, dat kan wel niet .anders; die merken alével dat 't er wat breeder aan zitbovendien, er moet een douceurtje alvallen voor m'n drie jongensdat's een van de aardige vooruitzichtenzoo kalmpjes weg een dag of wat nadat ik de f40.000 binnen heb, ga ik ze verras sen ik stuur den aangeteekenden brief aan 't adres van m'n schoon dochters daar zullen we een grap van hebben Majoor Seelkens zweeg, als met een Tuk. Zijn gezicht had eensklaps een ern stige plooi aangenomen. Hij stond op en keek door 't venster. Toen weer met een lachende en tevreden facie naar mij toekomend, zei hij Ik schaam mij bijnaals niet iedereen eens dwaas mocht zijn op z'n tijd. Maar nu is deze schoon e, verrukkelijke nachtmerrie voorbij en ik ben weer de oude zonder malle verlangens en hoogdravende begeer ten. Met lust doe ik mijn werk en m'n bijbaantjes blijven op mijn bu reau. AT die loten-bistories, Salutem! zijn bet werk van den duivel. Ze halen een gewoon burgerman heelemaal uit z'n verband En mevrouw?. Die heeft er gelukkig niets van gemerkt. Ik heb de kracht gehad om al die goudglinsterende zeepbellen op te blazen in m'n eentje. Toen ik ge zien had dat mijn „Serie" niet was uitgetrokken en alle hoop op een prijs vervlogen, heb ik lachend m'n beste vrouw een kijkje in mijn ziel gege ven evenals ik het zoo even jou deed. Nu, Salutemtot ziensHet vol gend jaar hoop ik weer te komen met mijn kwitantie. Houd de hïstorie-Seelkens voor je, asjeblieft, amice t.t. LECTORI SALUTEM. Natuurhistorische Wandelingen. IN EN OM HAARLEM. XXI. De wind gaat wat liggen. Gelukkig, dat er eindelijk eens rust in de na tuur terugkeert. Stof, opgedwarreld van de straten, drong door spietenen naden en dekte in de huizen de ver- sterkozijnen. En wie zich op straat vertoonde, had moeite heer en mees ter te blijven over zijn hoofddeksel niet alleen, maar tal van voorbijgan gers gaven duidelijk te kennen door het wrijven in de oogen. hoe het stof hen plaagde. WindHoe staat de gansche na tuur te trillen, en te zuchtenonder zijn machtigen arm zwiepen de hoo rnen heen en weder, de lagere, kruid achtige .planten niet minderen de j dieren, ook die houden er al evenmin van. Al het regenwater van de vori ge week verdween onder zijn adem, hij droogde alles uit, zelfs meer dan de zon. We hebben deze week niet veeltijd en om toch een oogenblik van de vrije natuur te genieten, wandelen wij de Brouwersvaart op. Zoetjesaan be ginnen verschillende planten reeds vasten voet te krijgen tusschen de bazaltblokher», waarmede de wal is opgezet. Het water is hier vuil en drabbig, vooral na het passeerenvan deze of gene schuit. Hewat een aardige vrachtwaterplanten en nog eens waterplanten, zeker is verderop de boel wat schoongemaakt, d. w. z. alles bij den grond afgemaaid en op- gevischt, om aan een hoop gezet, een volgend jaar tot mest te dienen. Ofschoon nog niet geheel in orde, is de passage onder den spoorweg- dijk door reeds vrij. Zie eens, wat is er met het aangevoerde zand een plan- tenmassa aangevoerd in den vorm van zaad. Melden en brandnetels tieren er thans volop, zeker medebracht met het, bovenste laagje zwarten grond, dat, moest dienen om de al te dartele duinzandkorreltjes vast te leggen. Gewapend met een langen stok met haak komt aan de overzijde de eigenaar van de bollenakkers aange stapt wat zou hij willen Even in 't water van de breede sloot getast en daar tilt hij een palingfuik in de hoogte. Niets dan een paar magere katvischjes, en met een flinken zwaai slingert hij het net van ijzergaas weer naar 't midden, waar het weer op den bodem zinkt. De waterlelies hebben afgedaan, nog een enkele gele en zeldzaam een witte vertoonen zich. Aan den voet der knoestige elzen, beminnaars van 't water, vertoonen enkele zwanebloe men op de slanke stengels de groote schermen van ietwat rose gekleurde bloemen. Eendekroos bedekt een groot deel der wateroppervlakte, de wat grootere, niervormige bladeren zijn van den kikkerbeetdaar aan de over zijde zijn nog grootere, tusschen die van den kikkerbeet en de waterlelies in wat grootte betreft. Eigenaardig gele bloempjes met gerimpelden rand schijnen er bij te behooren. 't is de watergentiaan, die ook in het Brou werskolkje veel voorkomt. Links van het smalle paadje heb ben we een haag. bestaande uit de haagdoorn, zoo genoemd, omdat de korte takjes van stekelpunten voor zien zijn, om do plant tegen den vraatzucht der dieren te beschermen; toch is het aantal vijanden uit het dierenrijk groot, en jammer genoeg gaan vele van deze gemakkelijk op onze pitvruchtenappel en peer, over. Bladluizen, rupsen enz. hebben geen last van de doornen. Wat is het zand daar onder die haag doorgewaaid, bij geheele stroo- ken ligt het dwars over den weg. Hoe zullen die teere begonia's, ginds op den akker, het hard te verantwoor den hebben gehad. We zouden, als we de groote planten met die mooie bloemen zien, zoo maar niet vermoeden, dat die j plantjes ontstaan zijn uit stoffijne zaadjes en thans nog maar een goed j half jaar oud zijn. De kweeker zaait ze in de kassen, verspeent ze herhaal- de malen. d. w. z. verplant ze in an- dere bakken of potten, en brengt ze eindelijk op 't vrije veld. waar de plant voor den winter nog heel wat reservevoedsel vastlegt in den knol, waarmede ze telkenjare overwintert. Die knollen worden dan verkocht. Aan de overzijde van de vaart staan de groote hoopen riet. dat gediend heeft tot dekking der bloembollen en aanstaanden winter opnieuw tot het- j zelfde doel gebruikt zal worden. Hoe j aardig slingert die haagwinde zich in de hoogte. Mist haar stengel ook al j de stevigheid om zich rechtop te hou den, van nature kreeg ze deeigen- schap zich om andere voorwerpen heen te winden en zich zoo In de j hopgte te werken, opdat licht, en lucht vrijen toegang tot de bladeren vor krijgen. Hoe vlijen ze zich hier tegen den riethoop aan in de oksels daar- van komen mooie trechtervormige, witte, bloemen te voorschijn. I Voortwandelende zien we hoe de bollengrond voor en na de bollen voor den groenteteelt wordt ingericht. I Hier wordt het water helderder en op den bodem bemerken we, hoekal- moes, riet en grassen, plompen, enz. zijn afgemaaid, zoodat slechts de overblijvende deelen bleven zitten. Wel verzwakt dit de plant wat, maar van uitroeien is geen sprake. J Daar zijn we eindelijk aan den j Overvoenschen weg. Rechts af en den Zijlweg terug. I We wijzen nog even op den broe den moerbei tegen den stal, houden even halt voor de pastorie en werpen een enkelen blik op de goudvischvij- ver. die wemelt van visch, vooral nu het water zoo laag is. De gouden regens hier. die vele menschen slechts in den bloeitijd ken- nen, hangen vol trossen kleine peulen, Een Zaterdagavondpraatje. Over weinig wedstrijden is in onze goede gemeente zoo veel gesproken als over het concours voor mannen- zang te Rotterdam. Niet alleen omdat men algemeen van oordeel was, dat Zang en Vriendschap daar den eersten prijs had verdiend, maar ook omdat er een verhaal begon te loopen, dat de liedertafel met zooveel hulptroepen ten strijde was gegaan, dat de zan- gerschaar eigenlijk niet meer Zang en Vriendschap heeteu mocht. De menschen -die dat beweerden waren zelfs in staat om het met cij fers te staven. „Kijk eens hier", zeien ze, „te Rotterdam trad de liedertafel op met omstreeks 180 zangers. Vol gens Haarlemsch Jaarboekje voor 1904 telde de liedertafel ruim honderd le den .derhalve zijn er zoowat zeventig huurlingen meegegaan." Deze becijfering lijkt wel heel aar dig, maar is in den grond volkomen foutief. Zang en Vriendschap heeft als ik het eens zoo noemen mag drie soorten van leden de werkende le den, die Vrijdags gewoon zijn samen te komen en te repeteeren, dan de eereleden, die deze onderscheiding hebben verkregen omdat ze zich op een of andere wijze voor de vereeni- ging verdienstelijk hebben gemaakt en ten slotte de zoogenaamde rustend- werkende leden, dat zijn zij. die wer kende leden waren, tijdelijk de repe tition niet meemaken, wegens gebrek aan tijd of anderszins, maar die op elk oogenblik, dat zij dat wenschen, weer zonder ballotage of andere for maliteiten als gewone werkende leden optreden en van dat oogenblik af ook weer contributie betalen, die geduren de hun rust was geschorst. Deze categorieën van leden werken samen voor een concours en het aan tal vreemdelingen, dat naar Rotter dam is meegegaan, was dan ook op verre na niet zeventig, maar nog niet de Helft, namelijk twee en dertig. Nu moet men daarbij twee dingen wél in 't oog houden. De voorwaarden van 't concours maakten nergens ge wag van leden, maar alleen van zan gers. Het was dus niet verboden, met hulptroepen te komen. Ja zelf;-, durf ik zeggeu, was het voor Zang en Vriendschap noodig, wilde de lieder tafel niet door overmaat van ge moedsbezwaren, zich door de Belgen laten kloppen. Het is in de zangers wereld toch maar al te wel bekend, dat de Belgische liedertafels het ver eenigen van krachten op de meest uitgebreide schaal drijven. Zou het nu, waar eenmaal besloten was naar het concours te gaan niet dwaas zijn geweest, goede krachten af te wijzen, wanneer men die krijgen kon? Im mers ja en vandaar, dat Zang en Vriendschap is gegaan met 150 eigen leden en 32 geleende krachten. Trou wens, dc liedertafel heeft van die hulptroepen nooit een geheim ge maakt. Op den avond van haar con cert in de Groote Kerk heeft de vico- voorzitter, de heer Franse, in den tuin van de Vereeniging het rondweg er kend en gezegd, dat Zang en Vriend schap niets liever wilde, dan alleen met eigen krachten opgaan, mits ieder in Haarlem die zingen kan. «*ch bij haar aansloot. Deze wensch zal wel nooit in ver vulling komen, maar dat de liederta fel flink groeit en bloeit is een feit. Op dit oogenblik telt zij 1^6 gewone wer kende leden (dus zonder eereleden of rustend-werkende leden er bij) terwijl er niet minder dan 22 voor het lid maatschap zijn voorgehangen. Het zal dus niet lang meer duren, of Zang en Vriendschap zal met 200 man naar concours kunnen gaan, alle eigen zan gers, wat zeer zeker het ideaal is, wanneer de mededingers het ook maar doen. Het Rotterdamsche concours is nog om een andere reden merkwaardig geweest, namelijk omdat er zooveel over geschreven is. Eerst een beza digd artikel in de Nieuwe Rotterdam sche Courant, waarin zeer ernstig de fouten en gebreken van het tegenwoor dig concoursen houden werden be sproken en daarna een reeks van on bezadigde artikelen in de Telegraaf van den heer Otto Knaap, één per week, precies als een drankje alle uren een lepel. Deze drukke muziekbeoordeelaar, wiens schrijverij den indruk maakt, alsof zijn pen altijd in een handga- lopje over 't papier hobbelt, heeft het op Zang en Vriendschap blijkbaar niet begrepen. Voor de liedertafel is dat vooralsnog geen reden om zich onge rust te maken, want de beer Knaap heeft allervreemdste noties van man- nenzang. Hij verwondert zich erover, dat de tenoren in het adagio de hooge noten met falsetstem zongen. Nu moet de lezer weten, dat het hier hooge c's geldt, die geen Nederlandsche tenor anders dan met falset piano en pia- nissimo voortbrengen kan, of het i moesten phenomenen als Rogmans, Tijssen of Urlus wezen. „Voor de hooge b schreeuwden de tenoren zich haast de keel stuk", zegt de wijze Knaap. Heeft hij er wel eens van gehoord, dat een hooge a uit de borst gezongen voor de meeste tenoren wel ongeveer het top punt van hun kunnen is? Als hij dat wist, had hij den componisten van verplichte koorwerken liever moeten aanraden, met het bovenmenschelijke van de zangers te vergen. Want hij vergeet te vermelden, dat de andere vereenigingen de hooge c eveneens falset zongen en bij de hooge b even goed al bun krachten moesten in spannen, of zooals de vriendelijke heer Knaap dat noemt, zich de keel bijna stuk schreeuwden. Als nu de heer Knaap alleen maar dwaasheden zei. dan was het nog zoo erg niet, daar kan de liedertafel wel tegen. Maar hij insinueert ook. „De stem van den beroepszanger Zals- man," schrijft hij, „hoorde ik niet slechts in een solo-trekje voor eerste bas, doch ook en duidelijk, in menige pianissimo-passage". De hatelijkheid zit hier in het woord beroepszanger. Och arm, de heer Knaap is zoo slecht op de hoogte van de dingen waarover hij schrijft, dat het hem zelfs niet is ingevallen, dat Zalsman gewoon lid van de liedertafel zijn kon. Tot zijn voorlichting en geruststelling diene dan, dat deze zanger ai sinds jaren lid is van Zang en Vriendschap en al meezong voordat hij er nog aan dacht, den zang als beroep te krezen. Er is nog iets anders. Na een ver ward gepraat over opvatting cfi- rigenten (de heer Knaap schijnt van meening te zijn, dat als een compo nist maar veel aanwijzingen heeft gegeven men evengoed aan een stuk hout als aan een musicus den diri geerstok kan geven), zegt hij, dat er in het relaas van den verslaggever van Haarlem's Dagblad iets zeer be slists klonk, alsof de componist zelf aan 't-woord was. En hij laat daarop onmiddellijk volgen „Waarlijk, het is noodig, te bepalen, dat op een wed strijd geen enkel koorwerk van een jurylid mag worden uitgevoerd." Is' het heusch nog noodig, om te doen opmerken, dat de heer Brandts Buijs precies evenveel aandeel in ons verslag heeft gehad als de heer Otto Knaap Gelukkig zorgt de heer Knaap voor afwisseling. Hij laat ons lachen ook. Had hij prijzen kunnen uitreiken, dan zou (schrik nietCecilia of de Gent- sche koorvereeniging den eersten prijs hebben gehad, en daarna Concordia aan de beurt zijn gekomen. Deze clas sificatie heeft de verdienstelijkheid van het origincele. Geen enkel lid van de jury en ik durf zeggen geen enke le toehoorder in de zaal zou zoo'n enormiteit onderschrijven. De heer Knaap staat in zijn waardeering al leen, heelemaal alleen. Ik zal hem daar, om den lezer niet te vervelen, verder maar stilletjes laten staan. Wat Zang en Vriendschap betreft, kan ik hem verzekeren, dat de menschen, die hij heeft willen afmaken, zich zeer wel gevoelen Men zegt wel eens, dat de Haarlem mers niet gauw meegaan met de mode. Ik ben op dat gebied natuurlijk veel te weinig deskundige om daar over een oordeel te durven vellen, maar één onderdeel van de mode gaat er hier al zeer langzaam in, ik bedoel de paardenhoeden. Aan de paarden zelf mag dat zeker niet geweten worden. De stomme die ren zouden, denk ik, volkomen bereid wezen om zoo'n strooien hoofddeksel met kleurig lint op hun kop te zetten, ter bescherming tegen zon en vliegen. Als 't maar van hen afhing. Maar de menschen, die in deze de mode lei den, zijn koetsiers en stalhouders en die willen er niet aan. Men zal vra gen waarom. Vinden zij de hoeden niet mooi genoegWenschen zij het allernieuwste model Dan moet ik erkennen, dat de ronde hoeden, die de secretaris van de Vereeniging tegen 't mishandelen van Dieren in voor raad heeft, hen niet zullen bevredi gen. En toch zijn onze koetsiers, dunkt me, zelf niet zulke saletjonkers, dat zij voor hun paarden de laatste pa- rijsche mode zouden verlangen. Is het misschien, omdat een paard met een hoed op, altijd min of meer op de lachspieren werkt Dan zeg ik dat gaat gauw over. Verschillende hötel- omnibussen te Amsterdam, zelfs die van het deftigste logement, 't Amstel- hötel vervoeren hun logé s in met be hoede paarden aangespannen koets jes. Een van de stalhouders gaf, toen hem verzocht werd zijn paarden een hoed op te zetten, ten antwoord dat hij daartoe niet dacht over te gaan. De paarden, zei hij, hadden nu al honderde jaren zonder hoed geloopen, ze moesten het nu nog maar langer zonder dat hoofddeksel doen. Dat met deze redeneering de maat schappij nooit of te nimmer iets nieuws aanvaarden zou, schijnt hem niet te zijn ingevallen. Mogelijk wacht hij nog op wat beters. En in derdaad schijnt het laatste woord in de hoedenquaestie nog niet gesproken te zijn. Althans, een bekend veearts heeft mij meegedeeld, dat het nog be ter zou zijn, om den paarden hooge j hoeden op te zetten, omdat de Licht kolom daarin grooter is. Ik juich dat denkbeeld toe, omdat zeker de hooge hoed. dat leelijkste aller hoofddek sels, door do menschen zou worden afgeschaft, als de paarden het gingen dragen. Uit zou het zijn met de re geering van de kachelpijp En dat sierlijke woord brengt mij meteen op den schoorsteen aan de Bakenessergracht, die omgevallen is. 't Stormde, dat is waar, maar een ijzeren schoorsteen wordt toch niet al leen opgezet voor 't geval van mooi weer "t Is nog een wonder dat het gevaarte bij zijn val geen menschen getroffen heeft, en ik hoor, dat hot maar weinig gescheeld heeft Had een der naastbij wonenden die het zag aankomen, een paar jongens niet ge waarschuwd, dan zouden die de stuk ken op hun hoofd hebben gekregen. Als ik van de bouwpolitfe was, dan zou ik mijzelven aanraden, om op die ijzeren schoorsteenen voortaan eens duchtig te gaan letten „Je moet wel bedenken, Fidelio", zou ik tot mijzel ven zeggen, „dat een menschelijke hersenpan daar niet op gemaakt is." Gelukkig dus, dat ik met do bouw- politie geen relatie heb en dus mij zelven dat standje niet behoef te ge ven. Zoo heb ik mij Vrijdag er even eens op verheugd, dat ik de man niet ben, die met een vat voor of achter j me do wereld door moet wandelen. Als ik niets beters wist te doen dan i dat. dan zou ik mijzelven toch als een j heel erg bijzonder onbeduidend wezen i gaan beschouwen. En wanneer derge- i lijke rarigheden opgang maakten, j mijn neef Wouter om een wedden- schap achteruit ging loopen naar Mos- cou, Van Puffelen op zijn handen j wandelde naar Madrid en Hupstra zijn vrouw in een kruiwagen naar Buda-Pesth reed, dan zou iïe wereld toch langzamerhand zooal niet op een gekkenhuis gaan lijken, dan toch den j indruk geven, dat er nog een heele- boel meer koud water noodig was. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 5