De gestolen Diamanten. De opdracht van mijn oom Richard was mij zeer onaangenaam. Ik had heelemaal geen verstand van edelge steenten en was dus niet de aangewe zen persoon „om het schoonste hals sieraad van de wereld" te koopen. Wat hij er mee doen wilde? Ik wist het niet. Zou hij er een dame mee huldigen willen? Ik had het altijd als een uitgemaakte zaak beschouwd, dat ooin Richard ongetrouwd zou blijven Niet omdat ik dat hoopte, och neen, zijn geld had ik gelukkig niet noodig en ook al bleef hij onge trouwd kon hij voor mijn part ermee doen, wat hij wilde. Maar ik kon nu eenmaal genegenheid voor een levend menschenkind niet vereenigen met ooms buitengewone liefde voor ge raamten van allerlei, liefst voorwe reldlijke dieren. ïntusschen moet ik toegeven, dat in den laatsten tijd zijn geestdrift voor de wetenschap wel wat bekoeld was. Juist werd in die dagen de merkwaardige versteening vaneen voorwereldlijke hagedis te koop aan geboden, Sinds jaren was deze hage dis het voorwerp geweest van ellen lange disputen tusschen mijn oom en den professor der geologie Lohmeyer, en eerstgenoemde had mij opgedra gen, als ik soms een dergelijk exem- Elaar voor geld kon machtig worden, et tot iederen prijs te'koopen. Op denzelfden dag, dat mijn oom mij opdroeg het kostbare halssieraad te koopen, vernam ik, dat zoo'n ver steende hagedis te koop wasik te legrafeerde oom aanstonds om het geld, dat er voor gevraagd werd. Ooms antwoord teekende duidelijk zijn veranderde meening en luidde „Het aankoopen van de hagedis kan wachten. Breng de diamanten mee Daar ik niet gewoon was in mijn handkoffertje diamanten ter waarde van 12,000 gulden te draden, was ik wel een beetje zenuwachtig, toen ik in den sneltrein stapte. Ik ging in den hoek van een coupé zitten en hield het koffertje tusschen mijn knieën. Terwijl ik onverschillig naar de heen en weer loopend© reizigers keek, viel mij een ietwat vreemd uitziende heer op, die onrustig heen en wéér liep en blijkbaar op iemand wachtte. Toen de trein op het punt stond te vertrekken, kwam een jong meisje haastig het perron oploopen en werd zonder veel complimenten door het heerschap bij mij in de coupé ge duwd, waarna hijzelf ook instapte. Nadat de heer, die lang niet vrien delijk de jonge dame over haar late komst onderhouden had, wat tot be daren was gekomen, ging hij in den hoek tegenover mij zitten en sluimer de weldra in. Nauwelijks had hij ech ter een paar minuten gerust, toen de trein onverwacht zoo'n schok kreeg, dat mijn overbuur voorover tegen mij aanviel en mijn koffertje onder de bank terechtkwam. Hij verontschul digde zich beleefd en maakte zoo'n haast, om mijn zaken, die er door het opengaan van het koffertje uitgeval len waren, bij elkaar te zoeken, dat onze hoofden bijna in botsing kwa men. Toen de zaken weer in orde waren, zette de oude heer zijn onderbroken rust voort tot we aan het naaste sta tion kwamen. UtrechtUtrechtriepen de con ducteurs langs de waggons. De oud© heer pakt© haastig zijn zaken bij elkaar. Kom, Clara, zei hij, haast je een beetje, anders halen we den anderen trein niet meer. Maar, oom, we zijn pas in Utrecht en hebben minstens nog een uur den tijd, eer we. Het verdere van den zin werd door een toornigen blik van den ouden heer teruggehouden, die vergeefs poogde, een reisdeken op te vouwen, daar hij in de eene hand een para- pluie en een taschje hield. Wil ik uw taschje even vast houden? vroeg ik vriendelijk. Bemoei u maar met uw eigen zaken, was het beleefde antwoord, terwijl hij uit den waggon sprongen het aan zijn reisgenoote overliet, voor de rest van de bagage te zorgen. Vergeef oom zijn onvriendelijk antwoord, zei ze haastig. Ik begrijp niet, wat hem vandaag scheelt, hij is anders wel zonderling, maar onbe- leefdSas hij nooit. IlpBtelde haar met een paar vrien delijke woorden gerust en hielp haar uit den trein. Uw trein is laat, dokter, zei ooms knecht, terwijl hij mij21 jas aannam. Ja, hij is heel wat over tijd, 'tis zeker al bijna tijd om te eten. Het scheelt niet veel. Mijnheer heeft gevraagd, of u nog vóór tafel even op zijn kamer wilde komen. Ik ga aanstonds naar hem toe. Is er nog meer visite, Muilen? Ja, professor Lohmeyer en zijn nicht zijn overgekomen, morgen ko men mevrouw en juffrouw Handing. Ik ben blij, je te zien, jongen, zei mijn oom, toen ik binnenkwam. Heb je de diamanten meegebracht, voegde hij er, met een blik op mijn koffertje, aan toe. Dat komt er niet op aan. Hij opende het étui. Hemel, wat is dat? riep hij uit. Het étui bevatte niets dan kleine steentjes. Gestolen, riep ik uit, dat heeft die oude mummie gedaan. En ik vertelde nu mijn oom de ge schiedenis met dien ouden heer en het vallen van mijn koffertje. Dat jonge meisje is zeker zijn medeplichtige geweest, zei mijn oom. Ik protesteerde daar ten sterkste tegen. Daar zag ze niet naar uit, zei ik. Ze was zeker erg mooi Ja, ze was buitengewoon mooi, antwoordde ik met overtuiging. Dat dacht ik wel. Ik merkte op, dat het het beste zou zijn als ik aanstonds naar Utrecht te rugkeerde en de politie in don arm nam. Den laatsten trein kan je niet meer halen, zei oom. We zullen de Utrechtsche politie telegrafeeren en gaan er dan morgen vroeg samen heen. Mijn vriend Lohmeyer moet mij maar verontschuldigen. Het eten is klaar, meldde de knecht eerbiedig. Wil je even voor het telegram zorgen? vroeg hij mij, dan beginnen we maar vast te eten. Toen ik tien minuten later in de eetkamer kwam, stoorde ik oom Ri chard midden in zijn beschrijving van den diefstal. Ik kan mij het geval alleen ver klaren, doordat die andere passa gier.... ah zoo, ben je daar mijn jon gen. Mag ik even mijn neef voorstel len. Dokter Paul Freiberg, professor Lohmeyer, juffrouw Clara Lohmeyer. Wat, kent gij elkaar al? We hebben tot Utrecht in dezelf de coupé gereisd, zei juffrouw Clara. Ik vrees dat oom en ik geen aangena me reisgenooten voor u waren, dok ter. Ik mompelde eenige onverstaanbare woorden, terwijl oom Richard zei Dan zult ge ook den anderen medereiziger opgemerkt hebben, een ouden, verdroogden.... Hier werd oom door een welspre kend teeken met mijn voet. vergezeld van een waarschuwenden blik, onder broken. Ik wendde mij tot den be diende en zei Ik heb me bedacht, Muilen en wil vanavond het telegram liever niet afzenden. Het is al weg, mijnheer zei hij. O, dat is.... Ik werd onderbroken door mijn oom, die vroeg Bent u niet wel, professor? De oude heer was plotseling zoo bleek geworden als een lijk. 't Is niets, zei hij, ik heb alleen een aanval van duizeligheid. U zult me wel toestaan, me een oogenblik op mijn kamer terug te trekken. Het zal wel gauw beter zijn. Muilen bracht hem naar zijn ka mer. Toen ik een paar uur later naar: mijn kamer ging. werd de deur van den professor, waar ik langs kwam, behoedzaam geopend en kwam juf- frouw Clara naar mij toe. Het is toch niet erger geworden' met den professor, vroeg ik bezorgd.j Zij legde den vinger op den mond: en beduidde me haar te volgen, ter- wijl ze naar een venster liep op het einde van de lange gang. Op fluiste renden toon zei ze Dokter, ik moet u iets zeggen, over dat diamanten halssieraad. Van dat halssieraad, riep ik ver schrokken, u wilt toch niet zeggen, dat u weet, wie het gestolen heeft? Het is niet gestolen, zei ze, het was een vergissing, hier is het. En ze reikte me een zwart étui over precies eender als dat, wat ik mijn oom had gegeven. Maar waar heeft u dat gevon den? vroeg ik. Ik vond het op de kamer van rnïjn oom, zei ze, het was een vergis sing, dokter, ging ze voort, ik kan u de geheele zaak eerlijk vertellen. Gij kent de verzamelwoede van mijn oom op geraamten, versteende jïie- ren en dergelijke dingen is hij "dol. Hij meende nu, dat u hem, in op dracht van uw oom, voor geweest was in het koopen van een versteend dier, een hagedis of zooiets, waar over hij juist een verhandeling schreef. Mijn oom was hier erg over in de war, hij moest het ding nood zakelijk een paar uur hebben om een theorie vast te stellen en zijn werk te voltooien. Hij ging juist naar den verlcooper, toen hij u tegenkwam met een zwart étui in de hand. Hij volgde u en hoorde, dat u den koetsier be val u naar het station te brengen. Plotseling kreeg hij een idee. "Hij vloog een winkel binnen en haalde eenzelfde étui als u bij u hadt, het overige weet ge. Toen hij het étui opende en de diamanten vond in plaats van dat versteende dier, was hij natuurlijk buiten zichzelf. Wees nu zoo goed, dokter en breng dat zaakje in orde, zonder dat de naam van mijn oom er in gemoeid wordt. Eer ik goed wist, hoe ik het er mee had, was ze verdwenen en stond ik alleen met het diamanten halssie raad in de hand. Het gelukte mij den volgenden och tend voor mijn oom naar het station te gaan, waar ik telegrafeerde aan de politie te Utrecht, dat het halssieraad terecht was en tevens aan den verkoo per van de hagedis seinde, mij het dier te zenden. Maar Paul, wat zal oom er van zeggen Het was vier weken laten en Clara Lohmeyer en ik zaten voor het open raam van de eetkamer. Wat zal hij anders zeggen dan God zegene jullie, kinderenant woordde ilc lachend. Ach, je kent hem nietriep ze uit. Hij zal zijn toestemming niet ge ven. Hij zegt, dat ik altijd bij hem moet blijven. Een klein, zwart étui met een ver steende hagedis deed echter den pro fessor van inzicht veranderen. Door een Lawine overvallen. AVOND AAN ZEE. Hoe heerlijk is 't, aan 't blanke strand [gezeten, Het oog td wenden naar de ruime [zee, Als de avond neerdaalt op de stille [waat'ren En heel natuur ons stemt tot rust [en vree 1 Dan wijkt de wereld uit ons oog en [harte, En met haar al, wat angstig vree- [zen doet. De ziel verheft zich. vrij van alle [banden, Geloof versterkt het vaak zoo bang: [gemoed. Geen golfgeklots, geeh bulderende or-' [kanen. Slechts de avondkoelte ruischt nu [om ons heen, Het, menschenkind Stijgt op naar hoo-, jger Sferen, j Ver, ver van de aard, met zijn ge - i [luk alleen. 1 NOBEL. Eerste student. Waarom wil je deze kamer niet huren? Tweede student. De prijs is mij te laag. Eerste student. Dat is, dunkt me, toch geen gebrek. Tweede student. Zeker, men ge neert zich om zoo'n bagatel schuldig te blijven. Gelaarsd en gespoord en geheel toe gerust voor een bergtocht, stonden de vier gidsen en dragers gemoedelijk pratend in de ochtendschemering- voor het „Grand Hotel des Alpes te Serviëzezij wachtten op de waag- halzige bergbeklimmers, die met hen den hoogen, gevaarlijken rotstop der Dent-Grise wilden beklimmen. Een der alpinisten, een man in de kracht! der jaren en blijkens kleeding en' uiterlijk een Duitscher, rookte reeds in de vestibule van 't hotel zijn sigaar. Hugo Bechtold was in zijn jeugd een! vroolijke kerel, een goed vuistvechter! en een moedig alpinist geweest. j Een week geleden had hij zijn zwar- te jas op zij gelegd en zich naar deze Verzamelplaats van gespierde men-j schen begeven. Sinds jaren was hi.'; j gewoon op een of andere rotspunt! van deze Alpen een sigaar te rookenj en bijna elk jaar liet hij op den topj van de Dent-Grise een handvol aarde achter, die hij uit den tuin van zijn huis had meegebracht, opdat hij daar boven iets zijn eigendom kon noe men. Zijn metgezel, een goede vijftiger, een Duitsch officier in burgerklee- ding, liet niet lang op zich wachten. Majoor Gisebrecht was een bereisd man; hij kende Azië, Afrika en Ame rika. Een paar minuten later ver scheen de „Drittè im Bund", de heer Jastrow, een kerngezonde man metj kroezenden baard. Zijn de dames nog niet bene den? vroeg hij. Neen, antwoordde Bechtold, maar het is tijd om op te marclree- ren. Daar verschenen de twee dames. De oudste was wijd en zijd bekend als een onverschrokken bergbeklim ster en ging voornamelijk mee als chaperonne van haar nicht Elsa Gise brecht, wier zin voor avonturen en excursies de onmiddellijke aanleiding tot de expeditie was. Men begaf zich op weg. De hotelgasten drukten den koenen bergbeklimmers de hand tot afscheid: de knapzakken werden omgegord, de houweelen ter hand genomen en de gidsen en dragers namen hun last op. Het gezelschap verdween weldra achter den eersten bocht van den weg. Tegen drie uur 's middags had het gezelschap bijna de helft van den weg naar den bergtop achter zich en was voor de gevaarlijkste gletscher- spleet, de „Grande Crevasse", aange komen. De jongste van de beide di mes liep met Bechtold en Jastrow vooruit, de tweede divisie volgde op; een dertig meter afstands. Zonder on-j gevallen kwamen zij aan de voorzij-; de van de „Grande Crevasse". Plotseling slaakte de eerste gids, i die voor Bechtold liep, een kreet van ontzetting Wij zijn verloren De groots, witte berg scheen zi:.1:. plotseling voor hen te openengroote sneeuwmassa's rolden met een ge raas als van den donder naar bene-- den. De lawine naderde en de heele wereld scheen in een witte wildernis begraven. Eensklaps zag Bechtold, dat hij ge heel alleen, met sneeuw en ijs be dekt, maar zonder letsel te hebben be- komen, midden in de sneeu.w-woe.ste- nij stond. Jastrow was bezig, zich' naar adem hijgend, uit de sneeuwlos; te werken. Hun eerste gedachte was,; juffrouw Gisebrecht te redden. Bechtold stiet met den arm in de.! sneeuwmassa on slaagde er in, het; meisje uit de sneeuw te bevrijden. Een vreeselijk gekraak deed zich hooren. Wat was dat? vroeg Jastrow. Waar zijn de anderen? .Als eenig antwoord haalde Bechtold diep adem en riep toen uit volle horst hun namen een langgerekte, luide kreet, die van piek tot piek werd voortgedragen. Hij herhaalde zijn ge roep nog luider; maar er volgde geen antwoord. In deze wereld zullen wij hen niet terugzien, zuchtte hij. Maar iaat ons het meisje naar de berghut bren gen. In de clubhut ontwaakte het meis je als uit een droom. Haar éevstr vraag was naar haar oom en tante. Zii zijn nog niet aangekomen. Misschien zijn zij ook om de sneeuv- massa's naar het dal teruggekeerd i Maar zijn ze in veiligheid En 1 wij zelf j Wij moeten vannacht hier blij- j ven. Kan een van u beiden dan niet nog vóór den avond naar het dal gaan en hulp halen? De sneeuw is nog niet begaan baar. Morgenochtend is het veiliger. Hoe laat kunnen we dan ver trekken Zoodra u zich sterk genoeg voelt voor den tocht naar beneden. Bechtold maakte zijn knapzak open en strooide den inhoud op den grond: een half dozijn broodjes, een kaars, een kleinen voorraad hout, wat luci fers en een flesch cognac. Trots Elsa's protest trokken beide mannen hun overjas uit en spreidden die uit over het meisje, dat kalm lag te rusten. Langzaam ging de avond voorbij. Weer vroeg zij, of de ande ren al in veiligheid waren en of er reeds hulp voor hen zou zijn uitge zonden. De beide mannen trachtten de zaak ernstig met haar te bespre ken, als wisten zij niet, dat hunne vrienden vijftig meter diep onder sneeuw en ijs hegraven lagen... Te gen tien uur staken zij de kleine kachel aan en gebruikten hun sober maal, dat toch nog rijkelijk genoeg scheen na een paar stukkon gegeten te hebben, had geen van drieën meer behoefte aan voedsel. Ieder nam een slok cognac, het meisje met eenigen weerzin, en de maaltijd was afge- I0open. '3 Nachts sliepen zij weinig. De koude en hun eigen gedachten hiel den hen wakker. Nu en dan stookte Bechtold de kachel wat op en hij zag met leedwezen, hoe snel de vlammen bet hout verteerden; 't was alsof daarmee het leven van hem en de twee anderen verteerd werd... Bij liet aanbreken van den dag stonden zij hongerig en versteend van koude op en keken omlaag in het vredige, stille dal. Een oogenblik later voegde Bech told zich bij hem. Je moet naar het dal gaan en hulp halen. Waarom ik? Jouw leven is even kostbaar als het mijne. Neen, dat is het niet. Mij wach ten geen vrouw en kinderen. Maar wel Twee zusters, wier eenige steun je "bent. Kom mee in de hutzei Bech told plotseling. En zich tot het jonge meisje wendend, ging hij voortWilt u voor ons beslissen wie naar het dorp zal gaan? Zij keek aarzelend nu den een, dan den ander aan zij had toch hun le- ven of dood in de hand 1 j Dat moet u zelf uitmaken. Of. neen, laat het lot beslissen Zwijgend nam Jastrow een geld stuk uit den zak. Onder of boven? vroeg hij de munt in de hoogte werpend. Beven, zcide de ander dof. Het is boven! riep Jastrow. Je hebt gewonnen Ga nu dadelijk zei het meisje, Bechtold aankijkend. Re ga niet, antwoordde deze be slist. Wilt u dan gaan, mijnheer Jas trow Ook deze schudde het hoofd. Hoor eens, Jastrow, zei Bech told. zijn vriend bij den arm grij pend. Je moet gaan, je moet. Het is je plicht Goed, ik zal gaan. Hij wilde niet langer weigeren. Nadat hij het meisje de hand had gedrukt en haar wat moed had inge sproken, gingen de beide mannen sa men de hut uit. Bechtold wilde zijn vriend tot de Grande Crevasse verge zellen. Zij beklommen de hardbevro- ren sneeuwmassa, het tooneel van de ramp van den vorigen dag. Plotse ling liet Bechtold een schreeuw van schrik hooren Groote God, de-Crevasse is door gebroken De' brug naar 'beneden in het dal was daardoor vernield. Wat moeten wij doen vroeg Jastrow, gejaagd ademhalend. Bechtold keek naar alle kanten uit; maar bergopwaarts eindigde de berg wand in met ijs bedekte rotsen en naar beneden liep hij loodrecht inde diepte. Niets, antwoordde hij eindelijk. Als mannen sterven. Is het gevaar onoverkomelijk? vroeg Jastrow. Bechtold haalde zwijgend de schou ders op. Hij pakte zijn vriend bij den arm en wees naar boven, naar de sneeuwvlakte, die als de doodsengel met uitgespreide vleugels boven lien hing em zich als 'tware op den sprong voorbereidde. Maar geloof je werkelijk begon Jastrow weer. Dat de sneeuwmassa naar bene den zal komen? zeide de ander met een zonderlinge kalmte. Ja, dat is on vermijdelijk Hoelang zij nog daar boven blijft hangen, weet God alleen- Wij bevinden ons juist op den weg van de lawine, zeide Jastrow. terwijl hij door zijn verrekijker den omtrek doorzocht. En steeds weer keek hij, tot in het diepst van zijn ziel getroffen, naar boven, naar die witte verschrikking. 'tWas of hij den dood proefde en den smaak bitter vond... Wat zal juffrouw Gisebrecht zeg gen, als zij het hoort? Zij mag het niet wetenriep Bechtoid. Toen zij samen de hut weer bin nentraden, bemerkte het meisje direct de teleurstelling, die zich op hun ge zichten afspiegelde. Waaróm komt gij heiden terug? vroeg zij. De sneeuwlaag over de ijsspleet is bezweken, antwoordde Bechtold. Bezweken? herhaalde zij moede loos. Plotseling scheen zij de waarheid te beseffen en zij brak in tranen uit. Laat nog niet allen moed zak ken zeide Bechtold, toen het kramp- achtig snikken ophield. De kans be staat nog, dat men ons te hulp komt. Maar hoe lang kan dat duren vroeg zij wanhopig. Eén of hoogstens twee dagen. Het grootste gevaar zijn niet de hon ger en de koude, maar de vallende sneeuwmassa's. In de bergen is men nooit buiten gevaar. Langzaam gingen do uren voorbij. Van de drie was misschien het meis je nog het meest opgewekt. Zij ver moedde niets van den „witten dood", die als 'tware zijn schaduw reeds vooruitwierp op het gemoed der beide mannen. Bij elk geluid ging hun een siddering door de leden. Maar het meisje mocht dat niet bemerken Nu en dan ging Jastrow naar bui ten om naar de dreigende sneeuw massa's op te kijken. Zij schenen hem te betooveren en 't was als kon hij er de oogen niet afhouden. En tel kens scheen de witte dood nader te komen... Ik kan het niet langer uithou den, zeide hij, toen de beide vrien den een oogenblik samen voor de hut stonden. Ik zal, als dit nog lang moet duren, een of andere krankzin nige daad moeten begaan Héb je minder moed dan het meisje daarbinnen? Jastrow antwoordde niet; hij keer de zich om en op zijn gelaat ver toonde zich de vastberaden uitdruk king van een man, wien een strijd op leven en dood geen vrees aan jaagt. Tegen negen uur veranderde het natuurtafereel. Donkergrijs dreigde de hemel en met somber gehuil woei de wind over de aarde. Zij kenden beiden dien stormwind maar al te goed. Het was de gevreesde „tour- mepte", de ijskoude bergwind, die alle leven als de vleugels van den doodsengel vernietigt. Den geheelen dag blies en huilde hij en den gehee len nacht hoorden zij het droeve ge-I klaag rondom de hut. Den volgenden ochtend gingen zij weer naar buiten; toen zij zagen, welk weer het was, ontzonk hun alle hoop. De wereld was in duistei:- tiis gehuld. Den geheelen dag bleven zij in de hut. Het brandhout was op en de laatste restjes van hunnen mondvoorraad bleven ongebruikt lig gen. De mannen wilden het voor het meisje bewaren, maar het arme kind kon niet eten. Laat in den middag ontrukte Jas trow zich aan zijn somber gepeins en; sloop zachtkens de hut uit. Hij sprak geen woord, maar op zijn gelaat tee kende zich een wanhopig besluit af. De tijd verliep en hij kwam niet te rug. De man en het meisje keken elk ander nu en dan angstig aan; maar zij durfden hun gedachten niet in woorden om te zetten... Waar was hij? Ergens daarbuiten, in het witte lijk kleed gehuld. Ergens ergens dat was alles wat zij wisten... Tegen den avond veranderde het tafereel opnieuw. De grimmige wind ging liggen. Weer prijkten de bergen in majestueuze pracht, weer klopte de herlevende hoop aan de deur maar zij konden die deur thans niet meer openen, 's Nachts stond Bech told op en keek naar buiten naar do sterren, dat blauwe sterrenlicht scheen als een wachtvuur aan den hemel, als een gids door de vreese lijk dreigende leegte, die zich steeds nauwer samentrok, om hen te zien sterven. Van beneden uit het dal flikkerden met flauwe schemering üc lichtjes uit het dorp. Voor de hut dreigde de bodemlooze afgrond. Hoe gemakkelijk zou het zijn, dacht hij, om het aarzelend noodlot te voorko men... Maar hij moest zoowel haar noodlot als het zijne dragen, en hij naderde haar opnieuw. Zacht legde hij de hand op den schouder van het meisje, dat als in een apathischen droom verzonken, uitgeput tegen den muur leunde. Wilt u nog niet eenmaal de aar de zien vroeg hij kalm. Het zal u sterken on opluchten. Door het raam klommen zij naar buitenhij steunde haar en een mi nuut lang stond zij onbeweeglijk de heerlijkheid van den nacht te bewon deren. Toen keerde zij zich om. Ik word duizelig, zeide zij. Laat ons terugkeeren. Hij droeg haar bijna in de hut en zij ging weer zitten. Het is hard, deze wereld te ver laten, zeide hij. Zij glimlachte vermoeid en haar lippen Leefden.Haar was die gedachte nog bitterder. Hij legde teeder de hand op haar arm. De dood is misschien beter dan het leven, zeidp hij met ernstigen eenvoud. En hij sprak over het leven over de kortheid en onzekerheid daarvan. De dood, ging hij eensklaps met trillende stem voort, kan zich niet lang moer laten wachten. Waarom vroeg zij zacht. Daarboven aan den bergrand, vlak boven ons hoofd, hangt nog een deel van de lawine, die de Crevasse deed instorten. En als zij instort, zal het met ons gedaan zijn. Zij verbleekte wat, maar schrikte niet. Er was een vrede als van een betere wereld over haar gekomen. Zijn sterke ziel liield haar zinkenden moed op. Langzamerhand werden hun geest en lichaam zwakker en zij voelden een loodzware moeiheid hun leden verlammen, Den heelen nacht hoorden zij het gedonder van de val lende sneeuw- en ijsmassa's, gelijk het doffe dreunen der vallende aarde op een doodkist. Tegen den ochtend brak een massa sneeuw als een voorbode van de drei gende lawine van den rotswand los en donderde op de armzalige hui. neer. Het geraas deed Bechtold's bah ingeslapen geest opnieuw ontwaken. Het scheen hem toe als was dat ge dreun het krijgsgeschreeuw vóór den slag. en een „hier ontsnapte aan zijn lippen, als wilde hij zich voor het laatst appèl verklaren. Hij richtte zich in de grauwe morgenschemering op en keek om zich heen. Uit het dal klonk zacht maar duidelijk het gelui der dorpsklok. Die welbekende klan ken riepen hern tot de werkelijkheid terug. Met moeite stond hij op. Het meisje bewoog zich niet; zij baalde nog adem, maar zij was be wusteloos. Laten wij bidden zeide hij. En hij sprak plechtig en ontroerd een gebed uit, dat een dankzegging was voor alles, en een aanbeveling aan de barmhartigheid aan den Schepper. Hij zweeg; hij wilde iets in zijn gec-st vasthouden dat hem scheen te ontsnappen. Eindelijk keek hij weer op en zeide Laten wij ter eere Gods zingen Hij wachtte, als op het orgel. Maar toen begon hij. Nu was het melodieus lied uit. In de hut heerscht© doodelijke stilte. Maar daarbuiten doorsidderde plot seling een vreeselijk geraas de stille lucht. Hij hoorde het niet en hief slechts de hand omhoog Gods vrede zij met ons, nu en immer En toen hij zoo sprak, donderde met een reuzenstem als de poorten des hemels het sombere „Amen De lawine stortte neer; prachtig vlamde de lucht in het gloeiende Oos ten, de wolken waren ais een onaf zienbare vuurgloed, die rondom op de hooge bei'galtaren laaide. De sneeuw, als purper, gekleurd doorhit kostbaar bloed, dekte het graf van twee menschen. („Avp;"l Een lief Vrouwtje. Precies om zes uur dineeren de Jansen's. van den morgen af afwe zig, komt papa Jansen tehui^ om zich aan tafel te zetten. Hij~is zeven minuten te laat. Mevrouw (zonder hem tijd te gun nen zich te verontschuldigen) „Toen gij beldet, meende ik, dat het de dok ter was." Mijnheer (ongerust) „Verwachtet gij hem dan? Zijt gij ziek? Mevrouw„Meent gij, dat zelfs een ijzeren gezondheid bestand is tegen dat onregelmatige eten?... Denkt gij, dat dat geen ziek-zijn is, als men doodelijk ongerust is en men zich in den angst der afwachting telkens af vraagt zou een omnibus hem over reden hebben?" (Mijnheer die het onweer voelt na deren bewaart het stilzwijgen). Mevrouw„Zult gij u tenminste verwaardigen te antwoorden op de ééne vraag, die ik u ga stellen?" Mijnheer: „Welke?" Mevrouw „Kunt gij mij zeggen, of gij van plan zijt, eiken avond zoo laat thuis te komen?" Mijnheer (zacht)„Komaan, mijn lieveling, gaat gij op mij mopperen voor die ééne rampzalige maal, dal ik zeven minuten te laat ben. Ik ber van een zaak, die men mij verzochl heeft geheim te houden, opgehouden.' Mevrouw „Niets zegt mij, dat gi; in de toekomst niet een heele weels zult opgehouden worden men begin! met zeven minuten en eindigt me! jaren." Mijnheer „Dat is nog nooit ver toond." Mevrouw: „Zoo, nog nooit? Maar gisteren nog spraakt gij mij van dien zeeman kapitein Eisen, die vertrok en beloofde terug te komen, maar die sedert dien nog niet in de echtelijke woning is gezien." Mijnheer„Maar dat is negentig jaar geleden". Mevrouw„Hij is er niet minder schuldig om." Mijnheer: „En bovendien, herinner u, dat ik er bij gevoegd heb, dat hij bij een schipbreuk was omgekomen." Mevrouw„Het is gemakkelijk te zeggen dat men in een schipbreuk is omgekomen, als er niemand is, om u tegen te spreken. Gij vergist je ten zeerste, indien gij gelooft dat gij, op den rlag, waarop het je zal behagen niet weer thuis te komen, je uit de zaak zult redden door in de bladen te doen zetten, dat gij in een ballon ver trokken zijt, die nooit meer neerge daald is. Ik waarschuw je dat men bij mij niet moet aankomen met der gelijke geschiedenissen. Ook vandaag niet." Mijnheer„Ik weet niet, waar gij een geschiedenis ziet Mevrouw „Mijnheer komt hier heel geheimzinnig binnenEn* als men hem ondervraagt, als men zich ver waardigt, 'hem te ondervragen, zegt hij dat het een geheim is O, ik ben niet nieuwsgierig, je geheim te weten want er zijn dingen die men niet. verlangt te weten, dien men integen deel elk oogenblik vreest te verne men Mijnheer„Ik herhaal je, dat het een zaak van een ander is, een ge heim, da.t niet van mij is". Mevrouw „Ja, het excuus is zeer gemakkelijk". Mijnheer (nijdig)„Gij zult mij nog gek maken Om den vrede te bewaren wil ik je liever alles maar zeggen." Mevrouw „Neen, neen, dat is on- noodig". Mijnheer„Gij wilt dus niet, dat ik spreek?" Mevrouw „Waartoe is dat goed Gij zult mij de een of andere leugen op de mouw spelden, want gij zijt slim in die dingen." Mijnheer„Nou, wilt ge naar mij luisteren Mevrouw „Ge kunt met je verhaal beginnen." Mijnheer (willende vertellen): „Ik.." Mevrouw (hem in de rede vallend) „Ilc zeg je echter vooruit, dat ik er geen woord van zal gelooven." Mijnheer „Dan zal ik maar zwij gen". Mevrouw „Zie je wel, ik wist wel, dat gij als ik je in het nauw bracht, mij niets zoudt Weten te vertellen Ik ken je Mijnheer „Maar bij alle duivels..." Mevrouw „Ja, ja, je vloekt om je den tijd te geven een leugen te vin den Mijnheer (tot het uiterste gebracht): „Wilt ge me laten spreken Mevrouw„Ga je gang, je nederige slaaf luistert naar je. Mijnheer„Welnu, een mijner vrienden, die op het punt stond fail liet te gaan wendde zich tot mij en den heelen dag heb ik geloopen om hem uit de verlegenheid te redden... Ik heb voor hem borg gesproken." Mevrouw„En vervolgens". Mijnheer„Dat is alles". Mevrouw (zuchtend) „O, ik heb goed gedaan gisteren den bakker te betalenWij EeEBen nu ten mipefce zeker weer een maand lang brood. Van vanavond af reeds zal ik onzen zoon er aan gewennen, op stroo te slapen, want dit is de toekomst van dit kind, wiens vader zijn fortuin aan den eersten den besten schurk weg gooit." Mijnheer „Schurk,dat is toch wel wat gauw gezegd van iemand, wiens naam gij niet kent". Mevrouw (op minachtenden toon) „Denk je niet, dat ik niet reeds lang geraden heb, dat het de domme, en akelige Willemse is, wien gij geld gegeven hebt?" Mijnheer „Je vergist je" Voor eerst is het niet Willemseen ten tweede is deze lang niet domHij is een kundig dichter Mevrouw (woedend) Een mooie rijmelaarEn voor dien ellendeling ruineert gij uw gezin O, ik heb ongelijk gehad, geen geloof te slaan aan mijn voorgevoelens op'den dag, waarop hij voor het eerst met zijn groote schoenen hier binnenkwam Ik herinner mij, dat ik aanstonds bij mij zelf zei„Hij heeft reeds twee voeten in onze salon gezet, hij zal er weldra vier fn onze geldkast gezet hebben." En dat is thans uitgekomen. Op het oogepblik is onze toekomst in handen van dien Willemse, voor wien gij borg gesproken hebt." Mijnheer (nijdig) „Ilc herhaal je, dat het Willemse niét is". Mevrouw „Dan is het een andere schurk van zijn soort, wiens naam gij niet durft noemen." Mijnheer„Beleedig hern niet, want indien gij zijn naam lcendet, zoudt gij er spijt van hebben." Mevrouw„O. het kan alleen een" ellendeling, een schurk, een dief, een oplichter zijn..." Mijnheer (zijn geduld verliezend) 'i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 2