De gestolen Diamanten.
De opdracht van mijn oom Richard
was mij zeer onaangenaam. Ik had
heelemaal geen verstand van edelge
steenten en was dus niet de aangewe
zen persoon „om het schoonste hals
sieraad van de wereld" te koopen.
Wat hij er mee doen wilde? Ik wist
het niet. Zou hij er een dame mee
huldigen willen? Ik had het altijd
als een uitgemaakte zaak beschouwd,
dat ooin Richard ongetrouwd zou
blijven Niet omdat ik dat hoopte,
och neen, zijn geld had ik gelukkig
niet noodig en ook al bleef hij onge
trouwd kon hij voor mijn part ermee
doen, wat hij wilde. Maar ik kon nu
eenmaal genegenheid voor een levend
menschenkind niet vereenigen met
ooms buitengewone liefde voor ge
raamten van allerlei, liefst voorwe
reldlijke dieren. ïntusschen moet ik
toegeven, dat in den laatsten tijd zijn
geestdrift voor de wetenschap wel wat
bekoeld was. Juist werd in die dagen
de merkwaardige versteening vaneen
voorwereldlijke hagedis te koop aan
geboden, Sinds jaren was deze hage
dis het voorwerp geweest van ellen
lange disputen tusschen mijn oom en
den professor der geologie Lohmeyer,
en eerstgenoemde had mij opgedra
gen, als ik soms een dergelijk exem-
Elaar voor geld kon machtig worden,
et tot iederen prijs te'koopen.
Op denzelfden dag, dat mijn oom
mij opdroeg het kostbare halssieraad
te koopen, vernam ik, dat zoo'n ver
steende hagedis te koop wasik te
legrafeerde oom aanstonds om het
geld, dat er voor gevraagd werd.
Ooms antwoord teekende duidelijk
zijn veranderde meening en luidde
„Het aankoopen van de hagedis kan
wachten. Breng de diamanten mee
Daar ik niet gewoon was in mijn
handkoffertje diamanten ter waarde
van 12,000 gulden te draden, was ik
wel een beetje zenuwachtig, toen ik
in den sneltrein stapte. Ik ging in
den hoek van een coupé zitten en
hield het koffertje tusschen mijn
knieën.
Terwijl ik onverschillig naar de
heen en weer loopend© reizigers keek,
viel mij een ietwat vreemd uitziende
heer op, die onrustig heen en wéér
liep en blijkbaar op iemand wachtte.
Toen de trein op het punt stond te
vertrekken, kwam een jong meisje
haastig het perron oploopen en werd
zonder veel complimenten door het
heerschap bij mij in de coupé ge
duwd, waarna hijzelf ook instapte.
Nadat de heer, die lang niet vrien
delijk de jonge dame over haar late
komst onderhouden had, wat tot be
daren was gekomen, ging hij in den
hoek tegenover mij zitten en sluimer
de weldra in. Nauwelijks had hij ech
ter een paar minuten gerust, toen de
trein onverwacht zoo'n schok kreeg,
dat mijn overbuur voorover tegen mij
aanviel en mijn koffertje onder de
bank terechtkwam. Hij verontschul
digde zich beleefd en maakte zoo'n
haast, om mijn zaken, die er door het
opengaan van het koffertje uitgeval
len waren, bij elkaar te zoeken, dat
onze hoofden bijna in botsing kwa
men.
Toen de zaken weer in orde waren,
zette de oude heer zijn onderbroken
rust voort tot we aan het naaste sta
tion kwamen.
UtrechtUtrechtriepen de con
ducteurs langs de waggons.
De oud© heer pakt© haastig zijn
zaken bij elkaar.
Kom, Clara, zei hij, haast je een
beetje, anders halen we den anderen
trein niet meer.
Maar, oom, we zijn pas in
Utrecht en hebben minstens nog een
uur den tijd, eer we.
Het verdere van den zin werd door
een toornigen blik van den ouden
heer teruggehouden, die vergeefs
poogde, een reisdeken op te vouwen,
daar hij in de eene hand een para-
pluie en een taschje hield.
Wil ik uw taschje even vast
houden? vroeg ik vriendelijk.
Bemoei u maar met uw eigen
zaken, was het beleefde antwoord,
terwijl hij uit den waggon sprongen
het aan zijn reisgenoote overliet, voor
de rest van de bagage te zorgen.
Vergeef oom zijn onvriendelijk
antwoord, zei ze haastig. Ik begrijp
niet, wat hem vandaag scheelt, hij is
anders wel zonderling, maar onbe-
leefdSas hij nooit.
IlpBtelde haar met een paar vrien
delijke woorden gerust en hielp haar
uit den trein.
Uw trein is laat, dokter, zei
ooms knecht, terwijl hij mij21 jas
aannam.
Ja, hij is heel wat over tijd, 'tis
zeker al bijna tijd om te eten.
Het scheelt niet veel. Mijnheer
heeft gevraagd, of u nog vóór tafel
even op zijn kamer wilde komen.
Ik ga aanstonds naar hem toe.
Is er nog meer visite, Muilen?
Ja, professor Lohmeyer en zijn
nicht zijn overgekomen, morgen ko
men mevrouw en juffrouw Handing.
Ik ben blij, je te zien, jongen, zei
mijn oom, toen ik binnenkwam. Heb
je de diamanten meegebracht, voegde
hij er, met een blik op mijn koffertje,
aan toe.
Dat komt er niet op aan.
Hij opende het étui.
Hemel, wat is dat? riep hij uit.
Het étui bevatte niets dan kleine
steentjes.
Gestolen, riep ik uit, dat heeft die
oude mummie gedaan.
En ik vertelde nu mijn oom de ge
schiedenis met dien ouden heer en
het vallen van mijn koffertje.
Dat jonge meisje is zeker zijn
medeplichtige geweest, zei mijn oom.
Ik protesteerde daar ten sterkste
tegen.
Daar zag ze niet naar uit, zei
ik.
Ze was zeker erg mooi
Ja, ze was buitengewoon mooi,
antwoordde ik met overtuiging.
Dat dacht ik wel.
Ik merkte op, dat het het beste zou
zijn als ik aanstonds naar Utrecht te
rugkeerde en de politie in don arm
nam.
Den laatsten trein kan je niet
meer halen, zei oom. We zullen de
Utrechtsche politie telegrafeeren en
gaan er dan morgen vroeg samen
heen. Mijn vriend Lohmeyer moet mij
maar verontschuldigen.
Het eten is klaar, meldde de
knecht eerbiedig.
Wil je even voor het telegram
zorgen? vroeg hij mij, dan beginnen
we maar vast te eten.
Toen ik tien minuten later in de
eetkamer kwam, stoorde ik oom Ri
chard midden in zijn beschrijving van
den diefstal.
Ik kan mij het geval alleen ver
klaren, doordat die andere passa
gier.... ah zoo, ben je daar mijn jon
gen. Mag ik even mijn neef voorstel
len. Dokter Paul Freiberg, professor
Lohmeyer, juffrouw Clara Lohmeyer.
Wat, kent gij elkaar al?
We hebben tot Utrecht in dezelf
de coupé gereisd, zei juffrouw Clara.
Ik vrees dat oom en ik geen aangena
me reisgenooten voor u waren, dok
ter.
Ik mompelde eenige onverstaanbare
woorden, terwijl oom Richard zei
Dan zult ge ook den anderen
medereiziger opgemerkt hebben, een
ouden, verdroogden....
Hier werd oom door een welspre
kend teeken met mijn voet. vergezeld
van een waarschuwenden blik, onder
broken. Ik wendde mij tot den be
diende en zei
Ik heb me bedacht, Muilen en
wil vanavond het telegram liever niet
afzenden.
Het is al weg, mijnheer zei hij.
O, dat is....
Ik werd onderbroken door mijn
oom, die vroeg
Bent u niet wel, professor?
De oude heer was plotseling zoo
bleek geworden als een lijk.
't Is niets, zei hij, ik heb alleen
een aanval van duizeligheid. U zult
me wel toestaan, me een oogenblik
op mijn kamer terug te trekken. Het
zal wel gauw beter zijn.
Muilen bracht hem naar zijn ka
mer. Toen ik een paar uur later naar:
mijn kamer ging. werd de deur van
den professor, waar ik langs kwam,
behoedzaam geopend en kwam juf-
frouw Clara naar mij toe.
Het is toch niet erger geworden'
met den professor, vroeg ik bezorgd.j
Zij legde den vinger op den mond:
en beduidde me haar te volgen, ter-
wijl ze naar een venster liep op het
einde van de lange gang. Op fluiste
renden toon zei ze
Dokter, ik moet u iets zeggen,
over dat diamanten halssieraad.
Van dat halssieraad, riep ik ver
schrokken, u wilt toch niet zeggen,
dat u weet, wie het gestolen heeft?
Het is niet gestolen, zei ze, het
was een vergissing, hier is het.
En ze reikte me een zwart étui over
precies eender als dat, wat ik mijn
oom had gegeven.
Maar waar heeft u dat gevon
den? vroeg ik.
Ik vond het op de kamer van
rnïjn oom, zei ze, het was een vergis
sing, dokter, ging ze voort, ik kan u
de geheele zaak eerlijk vertellen. Gij
kent de verzamelwoede van mijn
oom op geraamten, versteende jïie-
ren en dergelijke dingen is hij "dol.
Hij meende nu, dat u hem, in op
dracht van uw oom, voor geweest
was in het koopen van een versteend
dier, een hagedis of zooiets, waar
over hij juist een verhandeling
schreef. Mijn oom was hier erg over
in de war, hij moest het ding nood
zakelijk een paar uur hebben om een
theorie vast te stellen en zijn werk
te voltooien. Hij ging juist naar den
verlcooper, toen hij u tegenkwam met
een zwart étui in de hand. Hij volgde
u en hoorde, dat u den koetsier be
val u naar het station te brengen.
Plotseling kreeg hij een idee. "Hij
vloog een winkel binnen en haalde
eenzelfde étui als u bij u hadt, het
overige weet ge. Toen hij het étui
opende en de diamanten vond in
plaats van dat versteende dier, was
hij natuurlijk buiten zichzelf. Wees
nu zoo goed, dokter en breng dat
zaakje in orde, zonder dat de naam
van mijn oom er in gemoeid wordt.
Eer ik goed wist, hoe ik het er mee
had, was ze verdwenen en stond ik
alleen met het diamanten halssie
raad in de hand.
Het gelukte mij den volgenden och
tend voor mijn oom naar het station
te gaan, waar ik telegrafeerde aan de
politie te Utrecht, dat het halssieraad
terecht was en tevens aan den verkoo
per van de hagedis seinde, mij het
dier te zenden.
Maar Paul, wat zal oom er van
zeggen
Het was vier weken laten en Clara
Lohmeyer en ik zaten voor het open
raam van de eetkamer.
Wat zal hij anders zeggen dan
God zegene jullie, kinderenant
woordde ilc lachend.
Ach, je kent hem nietriep ze
uit. Hij zal zijn toestemming niet ge
ven. Hij zegt, dat ik altijd bij hem
moet blijven.
Een klein, zwart étui met een ver
steende hagedis deed echter den pro
fessor van inzicht veranderen.
Door een Lawine
overvallen.
AVOND AAN ZEE.
Hoe heerlijk is 't, aan 't blanke strand
[gezeten,
Het oog td wenden naar de ruime
[zee,
Als de avond neerdaalt op de stille
[waat'ren
En heel natuur ons stemt tot rust
[en vree 1
Dan wijkt de wereld uit ons oog en
[harte,
En met haar al, wat angstig vree-
[zen doet.
De ziel verheft zich. vrij van alle
[banden,
Geloof versterkt het vaak zoo bang:
[gemoed.
Geen golfgeklots, geeh bulderende or-'
[kanen.
Slechts de avondkoelte ruischt nu
[om ons heen,
Het, menschenkind Stijgt op naar hoo-,
jger Sferen, j
Ver, ver van de aard, met zijn ge - i
[luk alleen. 1
NOBEL.
Eerste student. Waarom wil je
deze kamer niet huren?
Tweede student. De prijs is mij
te laag.
Eerste student. Dat is, dunkt me,
toch geen gebrek.
Tweede student. Zeker, men ge
neert zich om zoo'n bagatel schuldig
te blijven.
Gelaarsd en gespoord en geheel toe
gerust voor een bergtocht, stonden de
vier gidsen en dragers gemoedelijk
pratend in de ochtendschemering-
voor het „Grand Hotel des Alpes
te Serviëzezij wachtten op de waag-
halzige bergbeklimmers, die met hen
den hoogen, gevaarlijken rotstop der
Dent-Grise wilden beklimmen. Een
der alpinisten, een man in de kracht!
der jaren en blijkens kleeding en'
uiterlijk een Duitscher, rookte reeds
in de vestibule van 't hotel zijn sigaar.
Hugo Bechtold was in zijn jeugd een!
vroolijke kerel, een goed vuistvechter!
en een moedig alpinist geweest. j
Een week geleden had hij zijn zwar-
te jas op zij gelegd en zich naar deze
Verzamelplaats van gespierde men-j
schen begeven. Sinds jaren was hi.'; j
gewoon op een of andere rotspunt!
van deze Alpen een sigaar te rookenj
en bijna elk jaar liet hij op den topj
van de Dent-Grise een handvol aarde
achter, die hij uit den tuin van zijn
huis had meegebracht, opdat hij daar
boven iets zijn eigendom kon noe
men.
Zijn metgezel, een goede vijftiger,
een Duitsch officier in burgerklee-
ding, liet niet lang op zich wachten.
Majoor Gisebrecht was een bereisd
man; hij kende Azië, Afrika en Ame
rika. Een paar minuten later ver
scheen de „Drittè im Bund", de heer
Jastrow, een kerngezonde man metj
kroezenden baard.
Zijn de dames nog niet bene
den? vroeg hij.
Neen, antwoordde Bechtold,
maar het is tijd om op te marclree-
ren.
Daar verschenen de twee dames.
De oudste was wijd en zijd bekend
als een onverschrokken bergbeklim
ster en ging voornamelijk mee als
chaperonne van haar nicht Elsa Gise
brecht, wier zin voor avonturen en
excursies de onmiddellijke aanleiding
tot de expeditie was.
Men begaf zich op weg.
De hotelgasten drukten den koenen
bergbeklimmers de hand tot afscheid:
de knapzakken werden omgegord, de
houweelen ter hand genomen en de
gidsen en dragers namen hun last
op. Het gezelschap verdween weldra
achter den eersten bocht van den
weg.
Tegen drie uur 's middags had het
gezelschap bijna de helft van den
weg naar den bergtop achter zich en
was voor de gevaarlijkste gletscher-
spleet, de „Grande Crevasse", aange
komen. De jongste van de beide di
mes liep met Bechtold en Jastrow
vooruit, de tweede divisie volgde op;
een dertig meter afstands. Zonder on-j
gevallen kwamen zij aan de voorzij-;
de van de „Grande Crevasse".
Plotseling slaakte de eerste gids, i
die voor Bechtold liep, een kreet van
ontzetting
Wij zijn verloren
De groots, witte berg scheen zi:.1:.
plotseling voor hen te openengroote
sneeuwmassa's rolden met een ge
raas als van den donder naar bene--
den. De lawine naderde en de heele
wereld scheen in een witte wildernis
begraven.
Eensklaps zag Bechtold, dat hij ge
heel alleen, met sneeuw en ijs be
dekt, maar zonder letsel te hebben be-
komen, midden in de sneeu.w-woe.ste-
nij stond. Jastrow was bezig, zich'
naar adem hijgend, uit de sneeuwlos;
te werken. Hun eerste gedachte was,;
juffrouw Gisebrecht te redden.
Bechtold stiet met den arm in de.!
sneeuwmassa on slaagde er in, het;
meisje uit de sneeuw te bevrijden.
Een vreeselijk gekraak deed zich
hooren.
Wat was dat? vroeg Jastrow.
Waar zijn de anderen?
.Als eenig antwoord haalde Bechtold
diep adem en riep toen uit volle horst
hun namen een langgerekte, luide
kreet, die van piek tot piek werd
voortgedragen. Hij herhaalde zijn ge
roep nog luider; maar er volgde
geen antwoord.
In deze wereld zullen wij hen
niet terugzien, zuchtte hij. Maar iaat
ons het meisje naar de berghut bren
gen.
In de clubhut ontwaakte het meis
je als uit een droom. Haar éevstr
vraag was naar haar oom en tante.
Zii zijn nog niet aangekomen.
Misschien zijn zij ook om de sneeuv-
massa's naar het dal teruggekeerd i
Maar zijn ze in veiligheid En 1
wij zelf j
Wij moeten vannacht hier blij- j
ven.
Kan een van u beiden dan niet
nog vóór den avond naar het dal
gaan en hulp halen?
De sneeuw is nog niet begaan
baar. Morgenochtend is het veiliger.
Hoe laat kunnen we dan ver
trekken
Zoodra u zich sterk genoeg voelt
voor den tocht naar beneden.
Bechtold maakte zijn knapzak open
en strooide den inhoud op den grond:
een half dozijn broodjes, een kaars,
een kleinen voorraad hout, wat luci
fers en een flesch cognac.
Trots Elsa's protest trokken beide
mannen hun overjas uit en spreidden
die uit over het meisje, dat kalm lag
te rusten. Langzaam ging de avond
voorbij. Weer vroeg zij, of de ande
ren al in veiligheid waren en of er
reeds hulp voor hen zou zijn uitge
zonden. De beide mannen trachtten
de zaak ernstig met haar te bespre
ken, als wisten zij niet, dat hunne
vrienden vijftig meter diep onder
sneeuw en ijs hegraven lagen... Te
gen tien uur staken zij de kleine
kachel aan en gebruikten hun sober
maal, dat toch nog rijkelijk genoeg
scheen na een paar stukkon gegeten
te hebben, had geen van drieën meer
behoefte aan voedsel. Ieder nam een
slok cognac, het meisje met eenigen
weerzin, en de maaltijd was afge-
I0open.
'3 Nachts sliepen zij weinig. De
koude en hun eigen gedachten hiel
den hen wakker. Nu en dan stookte
Bechtold de kachel wat op en hij zag
met leedwezen, hoe snel de vlammen
bet hout verteerden; 't was alsof
daarmee het leven van hem en de
twee anderen verteerd werd...
Bij liet aanbreken van den dag
stonden zij hongerig en versteend van
koude op en keken omlaag in het
vredige, stille dal.
Een oogenblik later voegde Bech
told zich bij hem.
Je moet naar het dal gaan en
hulp halen.
Waarom ik? Jouw leven is even
kostbaar als het mijne.
Neen, dat is het niet. Mij wach
ten geen vrouw en kinderen.
Maar wel Twee zusters, wier
eenige steun je "bent.
Kom mee in de hutzei Bech
told plotseling. En zich tot het jonge
meisje wendend, ging hij voortWilt
u voor ons beslissen wie naar het
dorp zal gaan?
Zij keek aarzelend nu den een, dan
den ander aan zij had toch hun le-
ven of dood in de hand 1 j
Dat moet u zelf uitmaken. Of.
neen, laat het lot beslissen
Zwijgend nam Jastrow een geld
stuk uit den zak.
Onder of boven? vroeg hij de
munt in de hoogte werpend.
Beven, zcide de ander dof.
Het is boven! riep Jastrow. Je
hebt gewonnen
Ga nu dadelijk zei het meisje,
Bechtold aankijkend.
Re ga niet, antwoordde deze be
slist.
Wilt u dan gaan, mijnheer Jas
trow
Ook deze schudde het hoofd.
Hoor eens, Jastrow, zei Bech
told. zijn vriend bij den arm grij
pend. Je moet gaan, je moet. Het
is je plicht
Goed, ik zal gaan.
Hij wilde niet langer weigeren.
Nadat hij het meisje de hand had
gedrukt en haar wat moed had inge
sproken, gingen de beide mannen sa
men de hut uit. Bechtold wilde zijn
vriend tot de Grande Crevasse verge
zellen. Zij beklommen de hardbevro-
ren sneeuwmassa, het tooneel van de
ramp van den vorigen dag. Plotse
ling liet Bechtold een schreeuw van
schrik hooren
Groote God, de-Crevasse is door
gebroken
De' brug naar 'beneden in het dal
was daardoor vernield.
Wat moeten wij doen vroeg
Jastrow, gejaagd ademhalend.
Bechtold keek naar alle kanten uit;
maar bergopwaarts eindigde de berg
wand in met ijs bedekte rotsen en
naar beneden liep hij loodrecht inde
diepte.
Niets, antwoordde hij eindelijk.
Als mannen sterven.
Is het gevaar onoverkomelijk?
vroeg Jastrow.
Bechtold haalde zwijgend de schou
ders op. Hij pakte zijn vriend bij den
arm en wees naar boven, naar de
sneeuwvlakte, die als de doodsengel
met uitgespreide vleugels boven lien
hing em zich als 'tware op den sprong
voorbereidde.
Maar geloof je werkelijk begon
Jastrow weer.
Dat de sneeuwmassa naar bene
den zal komen? zeide de ander met
een zonderlinge kalmte. Ja, dat is on
vermijdelijk Hoelang zij nog daar
boven blijft hangen, weet God alleen-
Wij bevinden ons juist op den
weg van de lawine, zeide Jastrow.
terwijl hij door zijn verrekijker den
omtrek doorzocht. En steeds weer
keek hij, tot in het diepst van zijn
ziel getroffen, naar boven, naar die
witte verschrikking.
'tWas of hij den dood proefde en
den smaak bitter vond...
Wat zal juffrouw Gisebrecht zeg
gen, als zij het hoort?
Zij mag het niet wetenriep
Bechtoid.
Toen zij samen de hut weer bin
nentraden, bemerkte het meisje direct
de teleurstelling, die zich op hun ge
zichten afspiegelde.
Waaróm komt gij heiden terug?
vroeg zij.
De sneeuwlaag over de ijsspleet
is bezweken, antwoordde Bechtold.
Bezweken? herhaalde zij moede
loos.
Plotseling scheen zij de waarheid
te beseffen en zij brak in tranen
uit.
Laat nog niet allen moed zak
ken zeide Bechtold, toen het kramp-
achtig snikken ophield. De kans be
staat nog, dat men ons te hulp komt.
Maar hoe lang kan dat duren
vroeg zij wanhopig.
Eén of hoogstens twee dagen.
Het grootste gevaar zijn niet de hon
ger en de koude, maar de vallende
sneeuwmassa's. In de bergen is men
nooit buiten gevaar.
Langzaam gingen do uren voorbij.
Van de drie was misschien het meis
je nog het meest opgewekt. Zij ver
moedde niets van den „witten dood",
die als 'tware zijn schaduw reeds
vooruitwierp op het gemoed der beide
mannen. Bij elk geluid ging hun een
siddering door de leden. Maar het
meisje mocht dat niet bemerken
Nu en dan ging Jastrow naar bui
ten om naar de dreigende sneeuw
massa's op te kijken. Zij schenen hem
te betooveren en 't was als kon hij
er de oogen niet afhouden. En tel
kens scheen de witte dood nader te
komen...
Ik kan het niet langer uithou
den, zeide hij, toen de beide vrien
den een oogenblik samen voor de hut
stonden. Ik zal, als dit nog lang
moet duren, een of andere krankzin
nige daad moeten begaan
Héb je minder moed dan het
meisje daarbinnen?
Jastrow antwoordde niet; hij keer
de zich om en op zijn gelaat ver
toonde zich de vastberaden uitdruk
king van een man, wien een strijd
op leven en dood geen vrees aan
jaagt.
Tegen negen uur veranderde het
natuurtafereel. Donkergrijs dreigde
de hemel en met somber gehuil woei
de wind over de aarde. Zij kenden
beiden dien stormwind maar al te
goed. Het was de gevreesde „tour-
mepte", de ijskoude bergwind, die
alle leven als de vleugels van den
doodsengel vernietigt. Den geheelen
dag blies en huilde hij en den gehee
len nacht hoorden zij het droeve ge-I
klaag rondom de hut.
Den volgenden ochtend gingen zij
weer naar buiten; toen zij zagen,
welk weer het was, ontzonk hun
alle hoop. De wereld was in duistei:-
tiis gehuld. Den geheelen dag bleven
zij in de hut. Het brandhout was op
en de laatste restjes van hunnen
mondvoorraad bleven ongebruikt lig
gen. De mannen wilden het voor het
meisje bewaren, maar het arme kind
kon niet eten.
Laat in den middag ontrukte Jas
trow zich aan zijn somber gepeins en;
sloop zachtkens de hut uit. Hij sprak
geen woord, maar op zijn gelaat tee
kende zich een wanhopig besluit af.
De tijd verliep en hij kwam niet te
rug.
De man en het meisje keken elk
ander nu en dan angstig aan; maar
zij durfden hun gedachten niet in
woorden om te zetten... Waar was hij?
Ergens daarbuiten, in het witte lijk
kleed gehuld. Ergens ergens dat
was alles wat zij wisten...
Tegen den avond veranderde het
tafereel opnieuw. De grimmige wind
ging liggen. Weer prijkten de bergen
in majestueuze pracht, weer klopte
de herlevende hoop aan de deur
maar zij konden die deur thans niet
meer openen, 's Nachts stond Bech
told op en keek naar buiten naar do
sterren, dat blauwe sterrenlicht
scheen als een wachtvuur aan den
hemel, als een gids door de vreese
lijk dreigende leegte, die zich steeds
nauwer samentrok, om hen te zien
sterven. Van beneden uit het dal
flikkerden met flauwe schemering üc
lichtjes uit het dorp. Voor de hut
dreigde de bodemlooze afgrond. Hoe
gemakkelijk zou het zijn, dacht hij,
om het aarzelend noodlot te voorko
men... Maar hij moest zoowel haar
noodlot als het zijne dragen, en hij
naderde haar opnieuw. Zacht legde
hij de hand op den schouder van het
meisje, dat als in een apathischen
droom verzonken, uitgeput tegen den
muur leunde.
Wilt u nog niet eenmaal de aar
de zien vroeg hij kalm. Het zal u
sterken on opluchten.
Door het raam klommen zij naar
buitenhij steunde haar en een mi
nuut lang stond zij onbeweeglijk de
heerlijkheid van den nacht te bewon
deren. Toen keerde zij zich om.
Ik word duizelig, zeide zij. Laat
ons terugkeeren.
Hij droeg haar bijna in de hut en
zij ging weer zitten.
Het is hard, deze wereld te ver
laten, zeide hij.
Zij glimlachte vermoeid en haar
lippen Leefden.Haar was die gedachte
nog bitterder. Hij legde teeder de
hand op haar arm.
De dood is misschien beter dan
het leven, zeidp hij met ernstigen
eenvoud.
En hij sprak over het leven over
de kortheid en onzekerheid daarvan.
De dood, ging hij eensklaps met
trillende stem voort, kan zich niet
lang moer laten wachten.
Waarom vroeg zij zacht.
Daarboven aan den bergrand,
vlak boven ons hoofd, hangt nog een
deel van de lawine, die de Crevasse
deed instorten. En als zij instort, zal
het met ons gedaan zijn.
Zij verbleekte wat, maar schrikte
niet. Er was een vrede als van een
betere wereld over haar gekomen.
Zijn sterke ziel liield haar zinkenden
moed op. Langzamerhand werden
hun geest en lichaam zwakker en zij
voelden een loodzware moeiheid hun
leden verlammen, Den heelen nacht
hoorden zij het gedonder van de val
lende sneeuw- en ijsmassa's, gelijk
het doffe dreunen der vallende aarde
op een doodkist.
Tegen den ochtend brak een massa
sneeuw als een voorbode van de drei
gende lawine van den rotswand los
en donderde op de armzalige hui.
neer. Het geraas deed Bechtold's bah
ingeslapen geest opnieuw ontwaken.
Het scheen hem toe als was dat ge
dreun het krijgsgeschreeuw vóór den
slag. en een „hier ontsnapte aan
zijn lippen, als wilde hij zich voor
het laatst appèl verklaren. Hij richtte
zich in de grauwe morgenschemering
op en keek om zich heen. Uit het dal
klonk zacht maar duidelijk het gelui
der dorpsklok. Die welbekende klan
ken riepen hern tot de werkelijkheid
terug. Met moeite stond hij op.
Het meisje bewoog zich niet; zij
baalde nog adem, maar zij was be
wusteloos.
Laten wij bidden zeide hij.
En hij sprak plechtig en ontroerd
een gebed uit, dat een dankzegging
was voor alles, en een aanbeveling
aan de barmhartigheid aan den
Schepper.
Hij zweeg; hij wilde iets in zijn
gec-st vasthouden dat hem scheen te
ontsnappen. Eindelijk keek hij weer
op en zeide
Laten wij ter eere Gods zingen
Hij wachtte, als op het orgel. Maar
toen begon hij.
Nu was het melodieus lied uit. In
de hut heerscht© doodelijke stilte.
Maar daarbuiten doorsidderde plot
seling een vreeselijk geraas de stille
lucht. Hij hoorde het niet en hief
slechts de hand omhoog
Gods vrede zij met ons, nu en
immer
En toen hij zoo sprak, donderde
met een reuzenstem als de poorten
des hemels het sombere „Amen
De lawine stortte neer; prachtig
vlamde de lucht in het gloeiende Oos
ten, de wolken waren ais een onaf
zienbare vuurgloed, die rondom op
de hooge bei'galtaren laaide. De
sneeuw, als purper, gekleurd doorhit
kostbaar bloed, dekte het graf van
twee menschen.
(„Avp;"l
Een lief Vrouwtje.
Precies om zes uur dineeren de
Jansen's. van den morgen af afwe
zig, komt papa Jansen tehui^ om zich
aan tafel te zetten. Hij~is zeven
minuten te laat.
Mevrouw (zonder hem tijd te gun
nen zich te verontschuldigen) „Toen
gij beldet, meende ik, dat het de dok
ter was."
Mijnheer (ongerust) „Verwachtet
gij hem dan? Zijt gij ziek?
Mevrouw„Meent gij, dat zelfs een
ijzeren gezondheid bestand is tegen
dat onregelmatige eten?... Denkt
gij, dat dat geen ziek-zijn is, als men
doodelijk ongerust is en men zich in
den angst der afwachting telkens af
vraagt zou een omnibus hem over
reden hebben?"
(Mijnheer die het onweer voelt na
deren bewaart het stilzwijgen).
Mevrouw„Zult gij u tenminste
verwaardigen te antwoorden op de
ééne vraag, die ik u ga stellen?"
Mijnheer: „Welke?"
Mevrouw „Kunt gij mij zeggen, of
gij van plan zijt, eiken avond zoo
laat thuis te komen?"
Mijnheer (zacht)„Komaan, mijn
lieveling, gaat gij op mij mopperen
voor die ééne rampzalige maal, dal
ik zeven minuten te laat ben. Ik ber
van een zaak, die men mij verzochl
heeft geheim te houden, opgehouden.'
Mevrouw „Niets zegt mij, dat gi;
in de toekomst niet een heele weels
zult opgehouden worden men begin!
met zeven minuten en eindigt me!
jaren."
Mijnheer „Dat is nog nooit ver
toond."
Mevrouw: „Zoo, nog nooit? Maar
gisteren nog spraakt gij mij van dien
zeeman kapitein Eisen, die vertrok
en beloofde terug te komen, maar die
sedert dien nog niet in de echtelijke
woning is gezien."
Mijnheer„Maar dat is negentig
jaar geleden".
Mevrouw„Hij is er niet minder
schuldig om."
Mijnheer: „En bovendien, herinner
u, dat ik er bij gevoegd heb, dat hij
bij een schipbreuk was omgekomen."
Mevrouw„Het is gemakkelijk te
zeggen dat men in een schipbreuk is
omgekomen, als er niemand is, om u
tegen te spreken. Gij vergist je ten
zeerste, indien gij gelooft dat gij, op
den rlag, waarop het je zal behagen
niet weer thuis te komen, je uit de
zaak zult redden door in de bladen te
doen zetten, dat gij in een ballon ver
trokken zijt, die nooit meer neerge
daald is. Ik waarschuw je dat men
bij mij niet moet aankomen met der
gelijke geschiedenissen. Ook vandaag
niet."
Mijnheer„Ik weet niet, waar gij
een geschiedenis ziet
Mevrouw „Mijnheer komt hier heel
geheimzinnig binnenEn* als men
hem ondervraagt, als men zich ver
waardigt, 'hem te ondervragen, zegt
hij dat het een geheim is O, ik ben
niet nieuwsgierig, je geheim te weten
want er zijn dingen die men niet.
verlangt te weten, dien men integen
deel elk oogenblik vreest te verne
men
Mijnheer„Ik herhaal je, dat het
een zaak van een ander is, een ge
heim, da.t niet van mij is".
Mevrouw „Ja, het excuus is zeer
gemakkelijk".
Mijnheer (nijdig)„Gij zult mij
nog gek maken Om den vrede te
bewaren wil ik je liever alles maar
zeggen."
Mevrouw „Neen, neen, dat is on-
noodig".
Mijnheer„Gij wilt dus niet, dat
ik spreek?"
Mevrouw „Waartoe is dat goed
Gij zult mij de een of andere leugen
op de mouw spelden, want gij zijt
slim in die dingen."
Mijnheer„Nou, wilt ge naar mij
luisteren
Mevrouw „Ge kunt met je verhaal
beginnen."
Mijnheer (willende vertellen): „Ik.."
Mevrouw (hem in de rede vallend)
„Ilc zeg je echter vooruit, dat ik er
geen woord van zal gelooven."
Mijnheer „Dan zal ik maar zwij
gen".
Mevrouw „Zie je wel, ik wist wel,
dat gij als ik je in het nauw bracht,
mij niets zoudt Weten te vertellen
Ik ken je
Mijnheer „Maar bij alle duivels..."
Mevrouw „Ja, ja, je vloekt om je
den tijd te geven een leugen te vin
den
Mijnheer (tot het uiterste gebracht):
„Wilt ge me laten spreken
Mevrouw„Ga je gang, je nederige
slaaf luistert naar je.
Mijnheer„Welnu, een mijner
vrienden, die op het punt stond fail
liet te gaan wendde zich tot mij en
den heelen dag heb ik geloopen om
hem uit de verlegenheid te redden...
Ik heb voor hem borg gesproken."
Mevrouw„En vervolgens".
Mijnheer„Dat is alles".
Mevrouw (zuchtend) „O, ik heb
goed gedaan gisteren den bakker te
betalenWij EeEBen nu ten mipefce
zeker weer een maand lang brood.
Van vanavond af reeds zal ik onzen
zoon er aan gewennen, op stroo te
slapen, want dit is de toekomst van
dit kind, wiens vader zijn fortuin aan
den eersten den besten schurk weg
gooit."
Mijnheer „Schurk,dat is toch
wel wat gauw gezegd van iemand,
wiens naam gij niet kent".
Mevrouw (op minachtenden toon)
„Denk je niet, dat ik niet reeds lang
geraden heb, dat het de domme, en
akelige Willemse is, wien gij geld
gegeven hebt?"
Mijnheer „Je vergist je" Voor
eerst is het niet Willemseen ten
tweede is deze lang niet domHij
is een kundig dichter
Mevrouw (woedend) Een mooie
rijmelaarEn voor dien ellendeling
ruineert gij uw gezin O, ik heb
ongelijk gehad, geen geloof te slaan
aan mijn voorgevoelens op'den dag,
waarop hij voor het eerst met zijn
groote schoenen hier binnenkwam
Ik herinner mij, dat ik aanstonds bij
mij zelf zei„Hij heeft reeds twee
voeten in onze salon gezet, hij zal er
weldra vier fn onze geldkast gezet
hebben." En dat is thans uitgekomen.
Op het oogepblik is onze toekomst in
handen van dien Willemse, voor wien
gij borg gesproken hebt."
Mijnheer (nijdig) „Ilc herhaal je,
dat het Willemse niét is".
Mevrouw „Dan is het een andere
schurk van zijn soort, wiens naam gij
niet durft noemen."
Mijnheer„Beleedig hern niet,
want indien gij zijn naam lcendet,
zoudt gij er spijt van hebben."
Mevrouw„O. het kan alleen een"
ellendeling, een schurk, een dief, een
oplichter zijn..."
Mijnheer (zijn geduld verliezend) 'i