Violet Cheverly,
„Dat liedje is goed gezongen",
sprak de gouverneur en zag glimla
chend de kleine gedaante naast zich
&an-
„Gij zij-t zoo vroolijk, zoudtgewel het onbewaakte gedeelte."
scheen verdwenen. Voortdurend hoor
de men haar lachen of iets geestigs
zeggen. Bij een breed steenen baJcon
gekomen, 8telde zij voor eenoogen-
blik te rusten. Zij zette zich op de
leuning neder.
„Pas op niet te vallen", plaagde de
gouverneur, gij bevindt u juist boven
ooit in uw korten levenstijd verdriet
gehad hebben
„O o Mevrouw Cheverly opende
hare blauwe oogen tot een schert
send protest, „en ik ben reeds eene
getrouwde vrouw
De gouverneur glimlachte. Hij
vroeg zich af, hoe de echtgenoot van
dit mooie, betooverende schepseltje
er wel uit zou zien. Niemand scheert
iets van haar af te weten, behalve
het feit dat zij een kostschoolvrien
din van Lady Hornton te zijn, was een
met deze bevriend te zijn. was een
Mevrouw Cheverly gaf een gilletje
en sprong op den gro-nd.
,,0 zeide zij ademloos, „hebt gij
de sleutels wel Zijt gij zeker, dat
zij er niet uit komen
..Kijk maar. Zij hangen alle bij
afzonderlijke bosjes en zijn alle ge
nummerd."
Zij nam de sleutels in de handen
en bekeek ze met raadselachtige uit
drukking.
„Elk daarvan", mompelde zij, „be-
teekent een verwoest leven-
Hare mooie oogen blikten dengou-
paspoort voor de meest afgesloten vernenr droefgeestig aan, met een
kringen. Mevrouw Cheverly had hier dier snelle geraoedsafwisselimgen
in do stad1 ieders hart gestolen. welke hare grootste betoovering uit-
De gouverneur zuchtte onwillekeu- maakte, verloor zij haar ernst en
rig bij het neerblikken op de bevalli- keerde haar opgeruimdheid weder,
ge blondlokkige vrouw. Zij sloeg op Zij hield lachend de sleutels op en
hetzelfde oogenhlik hare kinderlijke riep uit
oogen op. „Leelijke, akelige, o-ude monsters!"
„Gold die zucht een verdriet?" In het volgende oogenblik hoorde
vroeg zij belangstellend. men iets kletteren en een uitroep van
Hij werd zich zelf weer meesteren schrik. Zij boog zich snel over de
lachte. leuning heen.
„Ik geloof niet, dat gij zelf de be- „Wat is er?" vroeg de gouverneur
teekenis van dat woord kent
Er kwam eene zonderlinge uitdruK
king in de lieve blauwe oogen.
„Ach zeide hij plotseling, haalde
diep adem en bleef toen steken.
„Zoudt gij waarlijk zorgen heb
ben?" vroeg hij langzaam. ..Ik be
doelde alleen", zeide hij zacht, „dat
bezorgd.
Zij keerde zich tot hem met bleek
gelaat en angstige oogen.
„Ostotterde zij, hem hare ledige
handen toonetid, ,het spijt mij zoo
Hij glimlachte over hare verlegen
heid.
„Mijne sleutels?" sprak hij vrien-
zoo gij zorgen mocht hebben en -:k delijk. „Kijk niet zoo'verschrikt, me
kon u op de eene of andere wijze vrouw. Ik heb ze in een oogenblik
helpen terug", en haar geruststellend toe-
De jonge vrouw wendde het ge- lachend, verliet hij het gezelschap,
laat om. Het jonge vrouwtje aarzelde een
„Ik dank u", sprak zij vriendelijk, oogenblik. Toen riep zij uit
en voor liet eerst twijfelde de gou- ,.o, ik moet hem helpen zoeken!"
veraeur er aan, of zij wed waarlijk en snelde hem achterna,
zulk een luchthartig, gelukkig kind De overige gasten wachtten een
was als zij scheen te zijn. oogenblik zwijgend. Daarop boog
„Ik. ik heb zorgen." hernam zij miss Tulham zich over de leuning,
opeens langzaam en als zocht zij naar „ik zie alleen den gouverneur"
woorden, „maar gij kunt mij niet hel- zeide zij. „Waar zou mevrouw Che-
pen. Toch dank ik u hartelijk." verlyzijn?"
Lady Ho-rnton zag -er bezorgd uit.
Iets in hare stem trof den gou
verneur. „Zijt gij daar wel zeker
van?" vroeg hij, „wilt gij mij niet
zeggen, wat het is?"
Zij schudde haastig het blonde
hoofd. „O neen antwoordde ze bij
na onhoorbaar.
Hij zag haar droefgeestig aan
bevrijdde O waarom waart gij I woord, maar toen hij mij aankeek,
zoo goed. Gij weet niet hoe vaak toen wist ik dat het met ons gedaan
ik op bet punt stond u alles te was. De wind werd kouder en spoe-
bekennen. Ik leed er zóózeer on- dig blies hij om zoo te zeggen door
der te moeten liegen en bedrie- m n oliejas heen, tot op mn beende
gen en comedie te spelen. En toch rön- Edn uur later hadden we hoog-,
deed ik het en ik heb er geen z«e, de golven sloegen over de boot
berouw over, want ik zweer het ?n °nze kieren bevroren tot ijs. We
u voor God den Alwetende, dat konden met meer zeilen en moesten
hij onsohuldig was, hoezeer alles alleen door roeien de boot 1 echt op
hem mocht alnklagen. Beoordeel de Rende zee houden anders wm-en
we als een baksteen gezonken. Ik
mij met te ge^t ng en g za^ ajg ijsklomp aan het roer,
irr/vT ttt rmrwnr v toen vader eensklaps riep
VIOLET CHEVERLY. j „jongen, kom hier, neem de riemen
over, ik kan niet meer."
De gouverneur stond, daar roerloos Dat was gelogen, dat wist ik. Er
en voor zich uit starende. Er werd1 bestaat geen oude zeebonk, die niet
aan de deur geklopt. Hij schrikte op net zoo jailg roeien kan, als er nog
en keek den binnentredende versuft een vonkje leven in hem is. Vader
aan. Daarop kwam hij weder tot wilde ©chter en dus nam ik de rie-
ziohzelf. 1 men over en hij het roer. Verduiveld.
„Het is goed, Wilson, ik kom ter wat was dat een avond en een nacht!
stond." Ik roeide maar voortdurend, voort-
^eel best. mijnheer, ik dacht durend. Eerst deed het me goed, want
slechts, dat gij het misschien verge- ik werd lekker warm, na het stilzit
ten had1", en de man verwijderde ten in den ijzigen sneeuwstorm,
zich weer. In -de vriendelijke oogen maar na een uur of vier begon het.
van den grijzen gouverneur lag eene Ik zat geheel en al in liet ijs; mijn
zonderlinge uitdrukking, al do spie- ru£ scheen op verschillende plaatsen
ren van zijn gelaat waren gespan- gebroken, ik wist niets meer, dan dat
nen ik in het ijswater zat en langzaam
Langzaam hief hij den brief op voortging,
en bleef er op turen. Maar ik besefte toch, dat roeien
Toen boog hij he«t fraaie hoofden fdtijd maar rooien, liet eenige middel
drukte eerbiedig de lippen op le tegen hot sterven was en dus gni.e
handtoekeninir lk voort, aJtijd maar voort. Maar
Nog oven bleef hij staan. Daarop toen in den pikzwartm nacht geen
verscheurde hij haastig den brief enke1?, l>cMsta„a achtbaar werd be-
honderd stukjes, tot hlleen de hand- S™ 'k luld<- het de
teekening nog ongeschonden bleef, los >wt moeddloos t hoofd
en deze plaatste hij itusschen de
Wandjes van rijn zakboek. Hij verliet
r> m j Tïz-i toch verder, of we zijn voor de haai-
Buiten de deur zag hij Wi son cn God heIpe onsEll weer
staan. Hij moest zich de keel tc roe;oa een gansche eeuwigheid
schrappen, voordat hl] -kon zeggen lang. Ik voelde m'n handen en m'n
"1 l, n" ,°ye^ de zaak na- vocten niet meer. dommelde in, .wag-
gedacht en kwam tot de slotsom dat geicie naar rechts en naar links, tot
gij beter deedt het geheim omtrent §at vader me weer toeriep. Maar z'n
-den sleutel te laten rusten. Hot 's stem was zeer mat en volstrekt niet
maar tijdverlies, men zal er toch iUjd meer.
niet achter komen." j ik schreeuwde terug „Om Godswil
Wilson keek den gouverneur ver- kom roeien, vadermaar hij ant-
baasd aan, alsof hij zijne ooren niet woordde„Neen, jongen, nu kan ik
kon vertrouwen. I waarachtig niet mepr. Groet de kin-
„Maar, mijnheer 1" deren van me en dan moed gehou-
Genoeg", viel de gouverneur hem den, misschien kom jij er dan nog
kortaf in de rede. „Gij verstaat wat uit 1"
ilc zeig." i Ik roeide en knikkebolde onder de
En zich afwendende van den ver- hand. Eensklaps sprong ik op. Geen
baasden man, lie-p hij haastig ver- twintig meter van me hoorde ik mu-
der.
Naar het Engelsch.)
Ik hoop niet, dat zij verdwaald is
geraakt", sprak zij ongerust.
Verscheidene hee-ren boden zich
aan haai- te -gaan zoeken, maai- op
dat oogenblik riep miss Tulham. dat
mevrouw Cheverly juist was ver-
schenen. De schemering was ing i
maar op het oogenblik, dat hij weer Jen en de zoekers schenen de~sleu-i
iets wilde zeggen, werd de stilte ver- tels niet te kunnen vinden. Eindelijk i
■broken door een zachte, maar du1- slaakt het jonge vrouwtje een kreet
delijke weeklacht. van triomf en iets uit het lange gras
Mevrouw Cheverly schrikte hervig oprapend, zwaaide zij het zegevie- i Ki^niiu-
op. en toen zij zich onwillekeurig tot rend boven het hoofd. ïr ïoeping nus- KaJ
haar metgezel keerde, bescheen het „Wat ziet zij c-r vreeselijk bleekm die me had opgepikt en weer tot het
licht te kamer achter hen haar uit r zeide miss Tulham. Piaster to ^emai W? zaYe/," levlin teruggebracht, wat natuurlj)k
doodsbleek gelaat. ..Arm kind!' mompelde Lady™rwHl Tet sSS schillettol?; raaar hecl lanStaam was gegaan.
„Wat was dat voor een geluid? Hornton, „zij dacht zeker, dat de-Sn vóó?dm wfïd De kapitein eindigde.
ieg zij. met van angst openge- sigutete voor goed verloren waren." ïïw- SytoHUSte JSÜMÏ Na eenigc oogenblikken vroeg onze
Kfiri rï I n rn o naman Aa oan-ntaeiwao
Zich Opgeofferd.
ziekSliep ik al Neen, daar ging
hij heen, de „Cunard-Liner" met zijn
i vensters lichtend als een paleis. Ik
j wilde schreeuwen, maar ik kon niet.
en zoo stond ik, met uitgebreide ar-
j men in de boot, met dc wanhoop in
i het hart. tot het lichtpaleis bliksem-
j snel verdween. Jammerend viel ik
voorover.
j Toen ik wakker werd lag ik in de
kajuit van een visschersstoomboot,
vroeg zij, met van
sperde oogen.
„Ni-ets onrustbarends", antwoord- afscheid van hun gastheer,
de die gouverneur haastig, „no. <3 s
'zijn deuntje vol klacht en weemoed
■weer aan 't opdreunen." Hij keek be
zorgd naar haar gelaat. „Zullen wij
naar binnen gaan 'i Is hier zoo ge-
hoorig op het bal con. Zoo aan
stonds
door
Peter Rose
r.-TV ëVlu vto"rüU Wiue-u- naar Sydney voerde. „Ja, heereh, dat
Kort daarna namen de aanwezigen js 70a \iiin viH^r 7011^,. dokter
VhriH V,n Turn 6 il zaliger lieeft me En hoe was het mot uw vader?"
7onl n S gfzegdgun; I Heel zacht zei de kapitein
r. .zoolang ik leef, kom je niet op heti pnrJ o-^w h*>.ni do eonwio-e rust'
w?aktfPendf Wvoners der staJdont.!Hgm'leiftijdWbTeïn'sld^e?indetier 1°m mijllCntWille d°0,i
waakten en trokken met eene rilling ging. Dat ging een jaar uitstekend. vriezen.
de dekens over de ooren. i maar toen de herfst weer kwam, de
-■o -i- Lady Hornton werd gewekt door tijden slechter werden en de baas ziek
nds zal 'hij zeker weer_ beginnen eene kleine, in het wit gehulde ge- werd, kreeg ik mijn ontslag. Zoo zat - Turoo aarliitp vinHm
het jaagt u vrees Q-au- daante, met aschgrauw gelaat en ik dan op zekeren avond met vader j WvC CCrilJn.C VlIIUvlOe
Terwijl hij nog sprak begonnen de groote koortsachtige oogen, die be- die moe was vain het visschen op dé
weeklachten opnieuw en nog som- vend bij haar bed stond. bank van New-Foundland, bij dc
border op te stijgen. De: jonge vrouw ?io hijgde mevrouw Ch-everly, kachel en peinsde er over, hoe ik toci;
rilde. j „die vreesolijke klok! Zij jaagt mii wel werk zou kunnen linden. Drie i
„Ik geloof, dat het u angst aaai- zujk een angst aan J weken lang liep ik al rond, zonder' .Een dame, mij welbekend, had een
jaagt", zeide hij. „Het is een gevangene. Violet" ee,liS uitzicht op een betrekking. Dal rin° verloren, die haar als aandenken
antwoordde haar vriendin op ge- 40 een ellendige toestand wanneer ?eer dierbaar was. Zij adverteerde
dempten toon. „Arm kind. kijk tok men 16 iaar °ud en krachtig is, flin- haar verlies inde couranten en be
niet zoo ontsteld. Gij kunt er op re- ke.handen aan z'n lijf heeft enthuis loofde deai eerlijken vinder eene goedo
- kenen, dat hij nog vannacht weer drie jongere broertjes en zusjes, wien belooning.
straalden. „Neen", zeide hij beslist.. oDgespoord wordt." het eten maar spaarzaam wordt toe-: Merkwaardig genoeg reeds den
„God zege ne uw medelijdend hart.! '..o mompelde liet jonge vrouw- &emeten- -'Mie New-Foundlanders zijn volgenden morgen kwam er een eer-
in aai- hij is een tevreden zondaar, hi] tje en zonk bewusteloos on d'en geboren visschers en ik zei dan ook hlke vinder zich bij haai' aanmelden,
spoort zelfs anderen tot berouw aan. vloer. tot vader: „Nou gaat hét toch niet Het was een dienstman, die behoor-
De jonge i rouw boog zich over de Het was no 75 die ontvIuoht was langer, ik moet weer aan het werk. J»ik vaT1 den tongriem hleek gesneden
steenen leuning en keek sidderend en men kon spoor van hem en a u rne mor®en niet met de te Z11D- Hij verzocht eerst, heel be
naar de onbestemde omtrekken van ontdekken. Dien" morgen om vier uur -'Le"'ls -AI' Jhomton" meeneemt, dan leetd enomierdamg, dait de rmg hem
het reusachtige gebouw. had- men hem gemist maar hS Mi fa lk ™etd1 -Seminole", want An- zou beschreven worden Nadat dit
Vinden zijn buren -dat niet verve- ontkomen was bleef 'allen penrand drews heeft het me reeds beloofd.' geschied was en het signalement
lend vroeg zij verstrooid. S wS »en tSSSfe Vader legde z'n zware, ruwe hand op Week overeen te steramen, werd het
Een van® heiden hoort het wel efot SS £^3 eTS 2S1 f?U>. «ihoufcr en zei Weton. zoo k1™ood doorhem afgegeven.
De ander echter, wees ik jiet bezit van den gouverneur Men God det. wilmaar denk 1r aan jon-1. Terwijl
Dat was ontegenzeggelijk eert eer
lijk man, die er zoo rond on onbe
wimpeld voor uitkwam, dat hij eigen
lijk toch een fielt was.
Maar nu kom ik met een andere
geschiedenis, die in mijne -naaste om
geving is gebeurd.
Eenigen tijd geledén verloor eene
arme vrouw alles wat zij op de we
reld bezat. Haar éénige zoom, haai
steun en kostwinner, was plotseling
gestorven en had een vermogentje van
honderdvijftig gulden nagelalen. Toen
de moeider dit sommetje naar de
spaarbank wilde brengen, waarbij zij
onderweg nog eenige boodschappen
te doen had, verloor zij het geld. Zij
was nu zoo goed als een bedelaarster
maar daarom niet troosteloozer.
dan zij tevoren was geweest. Van het
verlies gaf zij weliswaar kennis aan
de politie, en het werd in de couran
ten geadverteerd. Maar de oude vrouw
maakte een kruis over dit geld. Voor
zoover zij de wereld kende, wist zij
wel. dat er van terugkrijgen geen
sprake zou zijn.
Toen zij echter den volgenden dag
na uit te zijn geweest, in hare wo
ning terugkwam, vertelde haai- eene
buurvrouw, dat er een oude man. was
geweest, die een pakje voor haar had
afgegeven.
In dit pakje was het verloren
gold.
„Wie was het?" vroeg de ziel. die
hare oogen haast niet gelooven kon.
„Hij heeft, niets gezegd", gaf de
buurvrouw ten antwoord. „Hij 's
maar even aan de deur gekomen en
dadelijk weer heengegaan. Maar je
kent hem misschien wel van aanzien.
Hij is die oude man, met het lange
witte haar, die gewoonlijk bij het
keizersmonument zit, waar soms de
eem of amder hem eene kleinigheid in
de hand stoDt, ofschoon hij niet be
delt."
„Maar lieve hemel, dan had hij
toch het vindersloon van mij moeten
hebben Heeft hij niet gezegd waar
hij woont, of wanneer hij hot zal ko
men afhalen, wat hem toekomt"?
„Daar heeft hij geen woord van ge
zegd. Hij heeft enkel maar gevraagd
of hier juffrouw Schulz woonde. En
toen ik zeide van ja, heeft hij gezegd
dat hij iets voor je had af te geven,
wat hij op straat gevonden had."
De oude vrouw liep terstond naar
het keizersmonument, om te zien of
de man daar ook zat. Hij was er niet.
Den volgenden dag ging zij er nog
maals heein wederom vergeefs. Zij
vroeg op verschillende plaatsen naar
den grijsaard; maar men kon haar
geen bescheid geven. Eindelijk gaf
een straatventster, bij wie zij wel eens
wat groente kocht, haar een adres op,
ergens in eene achterstraat, op do
zesde verdieping van een huis.De oude
vrouw klauterde alle zes de donkere
trappen op, tot zij kwam aan een hok
je van een kamertje onder het dak
Zij klopte er aan geen antwoord.
Zij opende de deur het kamertje
bleek ledig. Een dunne, versleten
stroozak was alles wat er voorhanden
was en eeme vrouw van de vijfde
verdieping vertelde, dat de oude man
dienzelfden voormiddag weggedrag* i
was naar het lijkenhuis. Hij was na
melijk 's morgens dood in zijn kamer
tje gevonden.
In het lijkenhuis was hij echter ook
niet meer te vinden. De dokters had
den hem naar een snijkamer late
brengen en daar geconstateerd, da
de man verhongerd was.
Verhongerd terwijl hij aan d
oude vrouw haar verloren geld ha<
teruggebracht, zo-nder van vin-der
Ioo-n te willen weten.
DE WELSPREKENDHEID VAN
BUCK TANNER.
Hare stem beefde een weinig toen
ze vroeg„Is die man heel ongeluk
kig
De oogen van den gouverneur
gaaa-n.
niet."
„Waarom?" vroeg zij, „wie s
foij
„Hij is een nieuweling, onmisken
baar een man van. groote bescha
ving en zulk een gunstig, jong ge
zicht, dat het bijna onmogelij-
nu de dame -naar
te
iL van a?n. gouverneur. Men gen clat er drie ;aar „eiec]en 0D één beurs tastte, om den man. te geven,
di* "vond zevcn-en-dertig der onzen in wet zij meende dat hem toekwam,
omgekomen.
het bezit van den gouverneur. Men
kon zich maar niet verklaren hoe hij
tin Z\Vfl^ertonU mnnd 7oifUhe5y°fttSlrUi* €en sneeuwstorm zijn omgekomen, zeide hij
ten. Wat den man zelf betreft, het Maar als je meent Ik zag ziinl --Eene belooning verlang ik met,
was alsof hij van den aardbodem bezorgd gezicht en ik meende lm mevrouw maar ik maak aanspraak
a Den volgenden morgan begon het I °P '-e' vindersloon. Dat is recht en
o-/icm-taWrf-e na de-ze geheimzinniga Het weer was mooi, er woei een billijk."
gescniedems verliet mevrouw Che- zacht briesje-; alles ging goed. Den' ..Op hoevee! meen je dan welrecht
Btviib, vwu-iet mevrouw une- 7acht briesie-- alles s-in-
schijnt hem voor een m-isda g verly de stad, tot groot leedwezen volgenden dag was het weer zoo al- te hebben?" vroeg de dame. „Ik had
H hrai, ,,n tal-' al ha*f vrienden en tot wan- leen een beetje meer wind. We moes-je vijftien gulden willen geven om-
Het jonge vrouwtje hrak een tak hoop van den gouverneur en zijne ten verduiveld poot-aan spelen en dat ik vind, dat eerlijkheid niet on-
van den wingerd af en toahbelito er ecMgenoote. daar ik een „gr0ene" was en vanbeloond mag blijven. De ring heeft
op met de mooie, witte tanden. Den morgen na haar afreis ontving niets nog verstand had, gaven de ou- namelijk enkel als 'een aandenken
„Die knappe man is dat no. id l (hij een brief. Het fraaie, loopende deren, die ik bij hét werk hinderde .voor mij bijzondere waarde."
zeide zij beleefd en geeuwde even. schrift was hem onbekend, en toch mij rnenigen opstopper. Toen we des„Met uw verlof, mevrouw," ant-
„Neen, 10." De gouverneur zag, dat beefde zijne hand. een weinig, toen avonds thuis kwamen was ik als ge- woordde de man „er zit toch in
zij het onderwerp moede was en hij een vouwbeentje opnam om het broken en nat als een kat. Op den den ring een steten, die waarde heeft,
vroeg: „Ik hoop u toch morgen ook couvert open te snijden. Juist opdat derden dag, het was de 4de Novem-ofschoon niet zooveel als ik eerst ge-
te zien met de overige gasten? oogenblik werd de deur geopend en ber, was het weer ook goed, maar dacht had. Tweehonderd gulden heeft
„Dat weet ik nog niet." Zij huiver- itrad Wilson, de hoofdbewaker, bin- toen we in zee waren en van bet mij de juwelier gezegd vvant ik ben
de een seconde en voegde er toen men. De man zag er ontstemd uit. schip in de booten stapten, om de al bij een juwelier geweest, om den
kinderlijk bij „Ik houd met van Het dient nerfrön<- toe miinheA_» netten uit te zetten, zeide de oude ring te laten taxeeren. U moet mij
gevangenissen." bromde hij. Fieldsen. die bedenkelijk naar de niet kwalijk nemen, mevrouw—maar
„Maar gij zult mets onaange Gejm g lucht keek„jongens, daar achterin de sekuurste weg is altijd de beste,
naams zien beloofde hij met vuur. v|et het geringste" anfwonivJirlA bet Oost-Noord-Oost en staat een wit- an men moet weten waar het op
Zij weifelde nog: -Wilson gedrukt. De mam kon even te wollcbank. Als jelui die ziet aanko- staat. Tweehonderd gulden op zijn
„Wordt het wel goed bewaakt? in d iuchit ontrestege-n ziin men' maakt dan dat je op het schip minst, zeide mij de juwelier.
""tókSPft ik verfrat d-atens' "et gActa ™nTe'SoSl k°^'" W- -'woordd*. giim-
„Uitstekend. O ik vergat, oaio s -moet ik nnz.-> apt ïq mnHoo-o
Wilson gedrukt. "De main Èm~êven '"'olkbank. Als jelui die ziet aanko- staat Tweehonderd gulden op zijn
goed in de lucht opgestegen zijn. men maakt dan dat je op het schip minst, zeide mij de iweher.
„mw*™. -o -«e-.»—^amöhe<t'ikAo°me Ie? is" ermede''g? We gingen dus aan het werk; üt! lachend de dam'e. dat ik zoo'n kost-
pereoneel morgen wat ingekrompen nl00id Ilt za', höt 0ntf61-zoek voortzrt- ffi* Xad?r- Een oude zeebonk, die al baren nng bezit Tweehondm-d gul-
zal zijn... 'ten jk v^rtrn t had- n to twintig jaar mee uit gaat, wordt al den, zeg je.' Nu, tien percent a a ar
„O!" zij schrikte merkbaar. d 'dokter u gaarne over die^evallén even zorgcIo°s als een spoorwegwer- yan, dat maakt twintig. Hier heb
Hij begon te lachen. ,Van koorts zou sikken ker' die over de rails lo°VL Vader Je ze"
„Dat behoeft u niet bevreesd te ma. i Zoo t" De wiAm aab maakte me °P 31166 en alles opmerk-„Wel bedankt, mevrouw, babbelde
ken, geloof -mij. blik op' den afog ongeoLSS? brie? zaam de s°ede ma" had medelij- de eerlijke vinder. „Ik ben uw onder-
Het is maar eene verdieping en gij Over een pa ar minu tenkmSikhii f,en niet me' we^ens de opstoppers, danigste dienaar. Ziet u, u moet we-
zult ver van daar blijven. Er is een bem- antwoordt hH v"erst!-SoM ,dl" lk om m'n do,mhe?d had l-n' ™evrouw- dat ik yamyege dien
deMiinheer""a-di/UTleerde,khcel V651'KZl
fjiüiSf:vpdïï:srrtoenA hel p fenp11 -gczcgpra?g)e
er niet het minste gevaar voor eene.
ontvluchting bestaat. De deuren zijn
te dik en de grendels te stevig.
Zij scheen niet gerust nog.
„Wie moet op de sleutels passen?"
vroeg zij. j
„Ik heb ze morgen", antwoordde
hij snel. „en zoo gij wilt komen,
beloof ik u geen oogenblik van uwe
zijde te wijkem."
Op haar gelaat vertoonde zich een
betooverende glimlach.
„Hoe zou ik daarna kunnen wei ge-
ren", sprak zij ondeugend.
Het was een vroolijk gezelschap
dat de gouverneur den volgenden i
dag door de groote. sombere gevan- j
genis rondleidde het jonge vrouwtje i
was de ziel van allen. Al hare vrees
Hij luidde als volgt
en dikke sneeuwvlok- hem aan je vinger, dan zal je baas
,ken dwarrelden naar beneden. Vader vragen hoe je aan zoo'n kostbaren
werd doodsbleek en sprong verschrikt ring komt. Zeg je, dat je hem gevon-
op. zoodat de boot er van wiegelde, den hebt, dan zal Tièt heetenterug-
Met één ruk greep hij ai wat we ge- geven. Want natuurlijk hebben ze de
l vangen hadden op, wierp liet over advertentie in de kramt gelezen en
onti angen, zal ik reeds ver weg boord en begon te roeien, alsof ons het politiebureau is er óók nog. Er
zijn, waar, dat kan ik u met jevon er mee gem0eid was. komt nog bij, dat hij voor al mijn
zeggen.... En ons leven was er mee gemoeid, vingers te klein is. Ga ik hem ver-
Maar ik wilde met, dat gij mij nooit in een sneeuwstorm is ge- koopen, dan zijn ze in den winkel
een toonbeeld van oprechtheid Wcest. weet niets van het zeeleven óók weer nieuwsgierig en willen we-
zoud't gel'ooven. als ik weet dat jn oogwenk vielen de vlokken zoo ten hoe ik er aan kom. En bewaar ik
gij deed-t. Zooals ik u zeide, had clicht dat we slechts do zwarte wa- hem thuis in mij-n kastje, dan heb ik
ik een verdriet, en dat verdriet tervlakte dicht bij de boot zagen. En er niets aan, terwijl ik er bovendien
was mijn echtgenoot, dien ik voortdurend werd de sneeuw dichter later nog onaangenaamheid mee heb-
1 ie/ver had dan mijn eigen leven. an dikker. We luisterden of we ook ben kan. Dus, kort en goed, heb ik
Kunt gij het overige ra-dan.?Ver- den misthoorn van'het schip hoorden gedacht, eerlijkheid duurt het langst.,
moedt gij tlhans wie mijn eehitge- maar niets, geen enkel geluid konden Je brengt hem terug en je blijft een
noo-t was? Kunt gij aannemen, wc opvangen! We roeiden, roeiden eerlijk man... Uw onderdanigste die
dat ik. die gij zoo volkomen ver- steeds door, drie uren achtereen in naar, mevrouw!"
trouwdet, uwe sleutels stal en dezelfde richting, maar kwamen m-iet En buigend als een knipmes ging
uwen voortvluchtigen gevangene uit de sneeuw. Vader zeide geen hij weg.
Buck Tanner was generaal
«dienst van de Noordamerikaanschi
Republiek en onderscheidde zich vai
zijn meeste wapenbroeders door eei
buitengewone welsprekendheid. Een
maal aan het woord wist hij vai
geen ophouden.
Eens werd hij uitgenoodigd eei
redevoering te houden. Tanner mop
perde wat tegen, maakte bezwarei
voor en bezwaren na...
O neen, generaal, riepen allen
iwij rekenen op u. Wij kennen geei
'mensch, dien wij liever zouden hoo
ren 'dan u.
Buck Tanner mompelde een soor
toestemming en ging naar huis.
Ze hebben mij weer overgehaali
om een redevoering te houden, Liza
zei hij zuchtend tot zijn vrouw.
Maar daar zie je toch niet
op vroeg Liza.
Ach neen, dat is de zaak niet
Als ik maar sta, dan gaat alles
de woorden komen dan vanzelf, z*
vloeien mij over de lippen. Maar he
eenige is, dat ze zoo ellendig gauv
komen, ik kan ze niet tegenhouden
Wat zal ik doen, om ze te stuiten, all
ik het noodig vind?
Buck, Buck, dat is niet slim var
je, hernam zijn vrouw. Als je staat
Komen de woorden vanzelf
Welnu, als je dan zwijgen wilt, hé
je slechts te gaan zitten.
De generaal ging en Hield- zijn re
devoering. Meer en meer opgewon
den, sprak hij met stijgende vetrvoe
ring. Het was zooals hij gezegd had
De woorden rolden hem over de lip
pen. Niemand was in staat den woor
denvloed te stuiten. Het werd intus
solt en later en later. Ook anderei
-hadden het woord willen voeren, maa
Buck Tanner scheen er niet aan t<
denken, om Iemand anders aan he
woord te doen komen. Eindelijk rie
pen enkele stemmen
Houd op, generaal, het is ove:
uw tijd
Gij vermoeit u te veel,
De generaal keek treurig in he
rond
-Jongens, sprak hij, het is evei
vervelend voor u als voor mij maa
gij zult mij een stoel moeten brengen
anders weet ik er wezenlijk geen pin/
aan te maken.
Lachend werd hem een twaalita
stoelen gebracht en 3anT? gezegd voo
zijn boeiende, maar wat erge langt
redevoering.
DE PUBLIEKE OPINIE VERWACHT, DAT TEDDY
(Roosevelt) EEN EINDE ZAL MAKEN
AAN DAT SPELLETJE.
De vechtenden in het Oosten hebben elkaar nu al
genoeg toegetakeld, om interventie te rechtvaardigen,
zelfs al had Rusland er nog niet genoeg van.
VEEL GESCHREEUW EN WEINIG WOL.
Daar het gevecht tussclien den Russischen Beer en
den Britschen Leeuw niet is uitgebroken (over het
beschieten der Engelsche visschersvaartuigen) heeft
John Buil beproefd het geweldige dier rustig te
houden door het Russische konijntjes voor te zetten,
terwijl inmiddels de Russen veilig door het Suez-
kanaal worden geleid.