Violet Cheverly, „Dat liedje is goed gezongen", sprak de gouverneur en zag glimla chend de kleine gedaante naast zich &an- „Gij zij-t zoo vroolijk, zoudtgewel het onbewaakte gedeelte." scheen verdwenen. Voortdurend hoor de men haar lachen of iets geestigs zeggen. Bij een breed steenen baJcon gekomen, 8telde zij voor eenoogen- blik te rusten. Zij zette zich op de leuning neder. „Pas op niet te vallen", plaagde de gouverneur, gij bevindt u juist boven ooit in uw korten levenstijd verdriet gehad hebben „O o Mevrouw Cheverly opende hare blauwe oogen tot een schert send protest, „en ik ben reeds eene getrouwde vrouw De gouverneur glimlachte. Hij vroeg zich af, hoe de echtgenoot van dit mooie, betooverende schepseltje er wel uit zou zien. Niemand scheert iets van haar af te weten, behalve het feit dat zij een kostschoolvrien din van Lady Hornton te zijn, was een met deze bevriend te zijn. was een Mevrouw Cheverly gaf een gilletje en sprong op den gro-nd. ,,0 zeide zij ademloos, „hebt gij de sleutels wel Zijt gij zeker, dat zij er niet uit komen ..Kijk maar. Zij hangen alle bij afzonderlijke bosjes en zijn alle ge nummerd." Zij nam de sleutels in de handen en bekeek ze met raadselachtige uit drukking. „Elk daarvan", mompelde zij, „be- teekent een verwoest leven- Hare mooie oogen blikten dengou- paspoort voor de meest afgesloten vernenr droefgeestig aan, met een kringen. Mevrouw Cheverly had hier dier snelle geraoedsafwisselimgen in do stad1 ieders hart gestolen. welke hare grootste betoovering uit- De gouverneur zuchtte onwillekeu- maakte, verloor zij haar ernst en rig bij het neerblikken op de bevalli- keerde haar opgeruimdheid weder, ge blondlokkige vrouw. Zij sloeg op Zij hield lachend de sleutels op en hetzelfde oogenhlik hare kinderlijke riep uit oogen op. „Leelijke, akelige, o-ude monsters!" „Gold die zucht een verdriet?" In het volgende oogenblik hoorde vroeg zij belangstellend. men iets kletteren en een uitroep van Hij werd zich zelf weer meesteren schrik. Zij boog zich snel over de lachte. leuning heen. „Ik geloof niet, dat gij zelf de be- „Wat is er?" vroeg de gouverneur teekenis van dat woord kent Er kwam eene zonderlinge uitdruK king in de lieve blauwe oogen. „Ach zeide hij plotseling, haalde diep adem en bleef toen steken. „Zoudt gij waarlijk zorgen heb ben?" vroeg hij langzaam. ..Ik be doelde alleen", zeide hij zacht, „dat bezorgd. Zij keerde zich tot hem met bleek gelaat en angstige oogen. „Ostotterde zij, hem hare ledige handen toonetid, ,het spijt mij zoo Hij glimlachte over hare verlegen heid. „Mijne sleutels?" sprak hij vrien- zoo gij zorgen mocht hebben en -:k delijk. „Kijk niet zoo'verschrikt, me kon u op de eene of andere wijze vrouw. Ik heb ze in een oogenblik helpen terug", en haar geruststellend toe- De jonge vrouw wendde het ge- lachend, verliet hij het gezelschap, laat om. Het jonge vrouwtje aarzelde een „Ik dank u", sprak zij vriendelijk, oogenblik. Toen riep zij uit en voor liet eerst twijfelde de gou- ,.o, ik moet hem helpen zoeken!" veraeur er aan, of zij wed waarlijk en snelde hem achterna, zulk een luchthartig, gelukkig kind De overige gasten wachtten een was als zij scheen te zijn. oogenblik zwijgend. Daarop boog „Ik. ik heb zorgen." hernam zij miss Tulham zich over de leuning, opeens langzaam en als zocht zij naar „ik zie alleen den gouverneur" woorden, „maar gij kunt mij niet hel- zeide zij. „Waar zou mevrouw Che- pen. Toch dank ik u hartelijk." verlyzijn?" Lady Ho-rnton zag -er bezorgd uit. Iets in hare stem trof den gou verneur. „Zijt gij daar wel zeker van?" vroeg hij, „wilt gij mij niet zeggen, wat het is?" Zij schudde haastig het blonde hoofd. „O neen antwoordde ze bij na onhoorbaar. Hij zag haar droefgeestig aan bevrijdde O waarom waart gij I woord, maar toen hij mij aankeek, zoo goed. Gij weet niet hoe vaak toen wist ik dat het met ons gedaan ik op bet punt stond u alles te was. De wind werd kouder en spoe- bekennen. Ik leed er zóózeer on- dig blies hij om zoo te zeggen door der te moeten liegen en bedrie- m n oliejas heen, tot op mn beende gen en comedie te spelen. En toch rön- Edn uur later hadden we hoog-, deed ik het en ik heb er geen z«e, de golven sloegen over de boot berouw over, want ik zweer het ?n °nze kieren bevroren tot ijs. We u voor God den Alwetende, dat konden met meer zeilen en moesten hij onsohuldig was, hoezeer alles alleen door roeien de boot 1 echt op hem mocht alnklagen. Beoordeel de Rende zee houden anders wm-en we als een baksteen gezonken. Ik mij met te ge^t ng en g za^ ajg ijsklomp aan het roer, irr/vT ttt rmrwnr v toen vader eensklaps riep VIOLET CHEVERLY. j „jongen, kom hier, neem de riemen over, ik kan niet meer." De gouverneur stond, daar roerloos Dat was gelogen, dat wist ik. Er en voor zich uit starende. Er werd1 bestaat geen oude zeebonk, die niet aan de deur geklopt. Hij schrikte op net zoo jailg roeien kan, als er nog en keek den binnentredende versuft een vonkje leven in hem is. Vader aan. Daarop kwam hij weder tot wilde ©chter en dus nam ik de rie- ziohzelf. 1 men over en hij het roer. Verduiveld. „Het is goed, Wilson, ik kom ter wat was dat een avond en een nacht! stond." Ik roeide maar voortdurend, voort- ^eel best. mijnheer, ik dacht durend. Eerst deed het me goed, want slechts, dat gij het misschien verge- ik werd lekker warm, na het stilzit ten had1", en de man verwijderde ten in den ijzigen sneeuwstorm, zich weer. In -de vriendelijke oogen maar na een uur of vier begon het. van den grijzen gouverneur lag eene Ik zat geheel en al in liet ijs; mijn zonderlinge uitdrukking, al do spie- ru£ scheen op verschillende plaatsen ren van zijn gelaat waren gespan- gebroken, ik wist niets meer, dan dat nen ik in het ijswater zat en langzaam Langzaam hief hij den brief op voortging, en bleef er op turen. Maar ik besefte toch, dat roeien Toen boog hij he«t fraaie hoofden fdtijd maar rooien, liet eenige middel drukte eerbiedig de lippen op le tegen hot sterven was en dus gni.e handtoekeninir lk voort, aJtijd maar voort. Maar Nog oven bleef hij staan. Daarop toen in den pikzwartm nacht geen verscheurde hij haastig den brief enke1?, l>cMsta„a achtbaar werd be- honderd stukjes, tot hlleen de hand- S™ 'k luld<- het de teekening nog ongeschonden bleef, los >wt moeddloos t hoofd en deze plaatste hij itusschen de Wandjes van rijn zakboek. Hij verliet r> m j Tïz-i toch verder, of we zijn voor de haai- Buiten de deur zag hij Wi son cn God heIpe onsEll weer staan. Hij moest zich de keel tc roe;oa een gansche eeuwigheid schrappen, voordat hl] -kon zeggen lang. Ik voelde m'n handen en m'n "1 l, n" ,°ye^ de zaak na- vocten niet meer. dommelde in, .wag- gedacht en kwam tot de slotsom dat geicie naar rechts en naar links, tot gij beter deedt het geheim omtrent §at vader me weer toeriep. Maar z'n -den sleutel te laten rusten. Hot 's stem was zeer mat en volstrekt niet maar tijdverlies, men zal er toch iUjd meer. niet achter komen." j ik schreeuwde terug „Om Godswil Wilson keek den gouverneur ver- kom roeien, vadermaar hij ant- baasd aan, alsof hij zijne ooren niet woordde„Neen, jongen, nu kan ik kon vertrouwen. I waarachtig niet mepr. Groet de kin- „Maar, mijnheer 1" deren van me en dan moed gehou- Genoeg", viel de gouverneur hem den, misschien kom jij er dan nog kortaf in de rede. „Gij verstaat wat uit 1" ilc zeig." i Ik roeide en knikkebolde onder de En zich afwendende van den ver- hand. Eensklaps sprong ik op. Geen baasden man, lie-p hij haastig ver- twintig meter van me hoorde ik mu- der. Naar het Engelsch.) Ik hoop niet, dat zij verdwaald is geraakt", sprak zij ongerust. Verscheidene hee-ren boden zich aan haai- te -gaan zoeken, maai- op dat oogenblik riep miss Tulham. dat mevrouw Cheverly juist was ver- schenen. De schemering was ing i maar op het oogenblik, dat hij weer Jen en de zoekers schenen de~sleu-i iets wilde zeggen, werd de stilte ver- tels niet te kunnen vinden. Eindelijk i ■broken door een zachte, maar du1- slaakt het jonge vrouwtje een kreet delijke weeklacht. van triomf en iets uit het lange gras Mevrouw Cheverly schrikte hervig oprapend, zwaaide zij het zegevie- i Ki^niiu- op. en toen zij zich onwillekeurig tot rend boven het hoofd. ïr ïoeping nus- KaJ haar metgezel keerde, bescheen het „Wat ziet zij c-r vreeselijk bleekm die me had opgepikt en weer tot het licht te kamer achter hen haar uit r zeide miss Tulham. Piaster to ^emai W? zaYe/," levlin teruggebracht, wat natuurlj)k doodsbleek gelaat. ..Arm kind!' mompelde Lady™rwHl Tet sSS schillettol?; raaar hecl lanStaam was gegaan. „Wat was dat voor een geluid? Hornton, „zij dacht zeker, dat de-Sn vóó?dm wfïd De kapitein eindigde. ieg zij. met van angst openge- sigutete voor goed verloren waren." ïïw- SytoHUSte JSÜMÏ Na eenigc oogenblikken vroeg onze Kfiri rï I n rn o naman Aa oan-ntaeiwao Zich Opgeofferd. ziekSliep ik al Neen, daar ging hij heen, de „Cunard-Liner" met zijn i vensters lichtend als een paleis. Ik j wilde schreeuwen, maar ik kon niet. en zoo stond ik, met uitgebreide ar- j men in de boot, met dc wanhoop in i het hart. tot het lichtpaleis bliksem- j snel verdween. Jammerend viel ik voorover. j Toen ik wakker werd lag ik in de kajuit van een visschersstoomboot, vroeg zij, met van sperde oogen. „Ni-ets onrustbarends", antwoord- afscheid van hun gastheer, de die gouverneur haastig, „no. <3 s 'zijn deuntje vol klacht en weemoed ■weer aan 't opdreunen." Hij keek be zorgd naar haar gelaat. „Zullen wij naar binnen gaan 'i Is hier zoo ge- hoorig op het bal con. Zoo aan stonds door Peter Rose r.-TV ëVlu vto"rüU Wiue-u- naar Sydney voerde. „Ja, heereh, dat Kort daarna namen de aanwezigen js 70a \iiin viH^r 7011^,. dokter VhriH V,n Turn 6 il zaliger lieeft me En hoe was het mot uw vader?" 7onl n S gfzegdgun; I Heel zacht zei de kapitein r. .zoolang ik leef, kom je niet op heti pnrJ o-^w h*>.ni do eonwio-e rust' w?aktfPendf Wvoners der staJdont.!Hgm'leiftijdWbTeïn'sld^e?indetier 1°m mijllCntWille d°0,i waakten en trokken met eene rilling ging. Dat ging een jaar uitstekend. vriezen. de dekens over de ooren. i maar toen de herfst weer kwam, de -■o -i- Lady Hornton werd gewekt door tijden slechter werden en de baas ziek nds zal 'hij zeker weer_ beginnen eene kleine, in het wit gehulde ge- werd, kreeg ik mijn ontslag. Zoo zat - Turoo aarliitp vinHm het jaagt u vrees Q-au- daante, met aschgrauw gelaat en ik dan op zekeren avond met vader j WvC CCrilJn.C VlIIUvlOe Terwijl hij nog sprak begonnen de groote koortsachtige oogen, die be- die moe was vain het visschen op dé weeklachten opnieuw en nog som- vend bij haar bed stond. bank van New-Foundland, bij dc border op te stijgen. De: jonge vrouw ?io hijgde mevrouw Ch-everly, kachel en peinsde er over, hoe ik toci; rilde. j „die vreesolijke klok! Zij jaagt mii wel werk zou kunnen linden. Drie i „Ik geloof, dat het u angst aaai- zujk een angst aan J weken lang liep ik al rond, zonder' .Een dame, mij welbekend, had een jaagt", zeide hij. „Het is een gevangene. Violet" ee,liS uitzicht op een betrekking. Dal rin° verloren, die haar als aandenken antwoordde haar vriendin op ge- 40 een ellendige toestand wanneer ?eer dierbaar was. Zij adverteerde dempten toon. „Arm kind. kijk tok men 16 iaar °ud en krachtig is, flin- haar verlies inde couranten en be niet zoo ontsteld. Gij kunt er op re- ke.handen aan z'n lijf heeft enthuis loofde deai eerlijken vinder eene goedo - kenen, dat hij nog vannacht weer drie jongere broertjes en zusjes, wien belooning. straalden. „Neen", zeide hij beslist.. oDgespoord wordt." het eten maar spaarzaam wordt toe-: Merkwaardig genoeg reeds den „God zege ne uw medelijdend hart.! '..o mompelde liet jonge vrouw- &emeten- -'Mie New-Foundlanders zijn volgenden morgen kwam er een eer- in aai- hij is een tevreden zondaar, hi] tje en zonk bewusteloos on d'en geboren visschers en ik zei dan ook hlke vinder zich bij haai' aanmelden, spoort zelfs anderen tot berouw aan. vloer. tot vader: „Nou gaat hét toch niet Het was een dienstman, die behoor- De jonge i rouw boog zich over de Het was no 75 die ontvIuoht was langer, ik moet weer aan het werk. J»ik vaT1 den tongriem hleek gesneden steenen leuning en keek sidderend en men kon spoor van hem en a u rne mor®en niet met de te Z11D- Hij verzocht eerst, heel be naar de onbestemde omtrekken van ontdekken. Dien" morgen om vier uur -'Le"'ls -AI' Jhomton" meeneemt, dan leetd enomierdamg, dait de rmg hem het reusachtige gebouw. had- men hem gemist maar hS Mi fa lk ™etd1 -Seminole", want An- zou beschreven worden Nadat dit Vinden zijn buren -dat niet verve- ontkomen was bleef 'allen penrand drews heeft het me reeds beloofd.' geschied was en het signalement lend vroeg zij verstrooid. S wS »en tSSSfe Vader legde z'n zware, ruwe hand op Week overeen te steramen, werd het Een van® heiden hoort het wel efot SS £^3 eTS 2S1 f?U>. «ihoufcr en zei Weton. zoo k1™ood doorhem afgegeven. De ander echter, wees ik jiet bezit van den gouverneur Men God det. wilmaar denk 1r aan jon-1. Terwijl Dat was ontegenzeggelijk eert eer lijk man, die er zoo rond on onbe wimpeld voor uitkwam, dat hij eigen lijk toch een fielt was. Maar nu kom ik met een andere geschiedenis, die in mijne -naaste om geving is gebeurd. Eenigen tijd geledén verloor eene arme vrouw alles wat zij op de we reld bezat. Haar éénige zoom, haai steun en kostwinner, was plotseling gestorven en had een vermogentje van honderdvijftig gulden nagelalen. Toen de moeider dit sommetje naar de spaarbank wilde brengen, waarbij zij onderweg nog eenige boodschappen te doen had, verloor zij het geld. Zij was nu zoo goed als een bedelaarster maar daarom niet troosteloozer. dan zij tevoren was geweest. Van het verlies gaf zij weliswaar kennis aan de politie, en het werd in de couran ten geadverteerd. Maar de oude vrouw maakte een kruis over dit geld. Voor zoover zij de wereld kende, wist zij wel. dat er van terugkrijgen geen sprake zou zijn. Toen zij echter den volgenden dag na uit te zijn geweest, in hare wo ning terugkwam, vertelde haai- eene buurvrouw, dat er een oude man. was geweest, die een pakje voor haar had afgegeven. In dit pakje was het verloren gold. „Wie was het?" vroeg de ziel. die hare oogen haast niet gelooven kon. „Hij heeft, niets gezegd", gaf de buurvrouw ten antwoord. „Hij 's maar even aan de deur gekomen en dadelijk weer heengegaan. Maar je kent hem misschien wel van aanzien. Hij is die oude man, met het lange witte haar, die gewoonlijk bij het keizersmonument zit, waar soms de eem of amder hem eene kleinigheid in de hand stoDt, ofschoon hij niet be delt." „Maar lieve hemel, dan had hij toch het vindersloon van mij moeten hebben Heeft hij niet gezegd waar hij woont, of wanneer hij hot zal ko men afhalen, wat hem toekomt"? „Daar heeft hij geen woord van ge zegd. Hij heeft enkel maar gevraagd of hier juffrouw Schulz woonde. En toen ik zeide van ja, heeft hij gezegd dat hij iets voor je had af te geven, wat hij op straat gevonden had." De oude vrouw liep terstond naar het keizersmonument, om te zien of de man daar ook zat. Hij was er niet. Den volgenden dag ging zij er nog maals heein wederom vergeefs. Zij vroeg op verschillende plaatsen naar den grijsaard; maar men kon haar geen bescheid geven. Eindelijk gaf een straatventster, bij wie zij wel eens wat groente kocht, haar een adres op, ergens in eene achterstraat, op do zesde verdieping van een huis.De oude vrouw klauterde alle zes de donkere trappen op, tot zij kwam aan een hok je van een kamertje onder het dak Zij klopte er aan geen antwoord. Zij opende de deur het kamertje bleek ledig. Een dunne, versleten stroozak was alles wat er voorhanden was en eeme vrouw van de vijfde verdieping vertelde, dat de oude man dienzelfden voormiddag weggedrag* i was naar het lijkenhuis. Hij was na melijk 's morgens dood in zijn kamer tje gevonden. In het lijkenhuis was hij echter ook niet meer te vinden. De dokters had den hem naar een snijkamer late brengen en daar geconstateerd, da de man verhongerd was. Verhongerd terwijl hij aan d oude vrouw haar verloren geld ha< teruggebracht, zo-nder van vin-der Ioo-n te willen weten. DE WELSPREKENDHEID VAN BUCK TANNER. Hare stem beefde een weinig toen ze vroeg„Is die man heel ongeluk kig De oogen van den gouverneur gaaa-n. niet." „Waarom?" vroeg zij, „wie s foij „Hij is een nieuweling, onmisken baar een man van. groote bescha ving en zulk een gunstig, jong ge zicht, dat het bijna onmogelij- nu de dame -naar te iL van a?n. gouverneur. Men gen clat er drie ;aar „eiec]en 0D één beurs tastte, om den man. te geven, di* "vond zevcn-en-dertig der onzen in wet zij meende dat hem toekwam, omgekomen. het bezit van den gouverneur. Men kon zich maar niet verklaren hoe hij tin Z\Vfl^ertonU mnnd 7oifUhe5y°fttSlrUi* €en sneeuwstorm zijn omgekomen, zeide hij ten. Wat den man zelf betreft, het Maar als je meent Ik zag ziinl --Eene belooning verlang ik met, was alsof hij van den aardbodem bezorgd gezicht en ik meende lm mevrouw maar ik maak aanspraak a Den volgenden morgan begon het I °P '-e' vindersloon. Dat is recht en o-/icm-taWrf-e na de-ze geheimzinniga Het weer was mooi, er woei een billijk." gescniedems verliet mevrouw Che- zacht briesje-; alles ging goed. Den' ..Op hoevee! meen je dan welrecht Btviib, vwu-iet mevrouw une- 7acht briesie-- alles s-in- schijnt hem voor een m-isda g verly de stad, tot groot leedwezen volgenden dag was het weer zoo al- te hebben?" vroeg de dame. „Ik had H hrai, ,,n tal-' al ha*f vrienden en tot wan- leen een beetje meer wind. We moes-je vijftien gulden willen geven om- Het jonge vrouwtje hrak een tak hoop van den gouverneur en zijne ten verduiveld poot-aan spelen en dat ik vind, dat eerlijkheid niet on- van den wingerd af en toahbelito er ecMgenoote. daar ik een „gr0ene" was en vanbeloond mag blijven. De ring heeft op met de mooie, witte tanden. Den morgen na haar afreis ontving niets nog verstand had, gaven de ou- namelijk enkel als 'een aandenken „Die knappe man is dat no. id l (hij een brief. Het fraaie, loopende deren, die ik bij hét werk hinderde .voor mij bijzondere waarde." zeide zij beleefd en geeuwde even. schrift was hem onbekend, en toch mij rnenigen opstopper. Toen we des„Met uw verlof, mevrouw," ant- „Neen, 10." De gouverneur zag, dat beefde zijne hand. een weinig, toen avonds thuis kwamen was ik als ge- woordde de man „er zit toch in zij het onderwerp moede was en hij een vouwbeentje opnam om het broken en nat als een kat. Op den den ring een steten, die waarde heeft, vroeg: „Ik hoop u toch morgen ook couvert open te snijden. Juist opdat derden dag, het was de 4de Novem-ofschoon niet zooveel als ik eerst ge- te zien met de overige gasten? oogenblik werd de deur geopend en ber, was het weer ook goed, maar dacht had. Tweehonderd gulden heeft „Dat weet ik nog niet." Zij huiver- itrad Wilson, de hoofdbewaker, bin- toen we in zee waren en van bet mij de juwelier gezegd vvant ik ben de een seconde en voegde er toen men. De man zag er ontstemd uit. schip in de booten stapten, om de al bij een juwelier geweest, om den kinderlijk bij „Ik houd met van Het dient nerfrön<- toe miinheA_» netten uit te zetten, zeide de oude ring te laten taxeeren. U moet mij gevangenissen." bromde hij. Fieldsen. die bedenkelijk naar de niet kwalijk nemen, mevrouw—maar „Maar gij zult mets onaange Gejm g lucht keek„jongens, daar achterin de sekuurste weg is altijd de beste, naams zien beloofde hij met vuur. v|et het geringste" anfwonivJirlA bet Oost-Noord-Oost en staat een wit- an men moet weten waar het op Zij weifelde nog: -Wilson gedrukt. De mam kon even te wollcbank. Als jelui die ziet aanko- staat. Tweehonderd gulden op zijn „Wordt het wel goed bewaakt? in d iuchit ontrestege-n ziin men' maakt dan dat je op het schip minst, zeide mij de juwelier. ""tókSPft ik verfrat d-atens' "et gActa ™nTe'SoSl k°^'" W- -'woordd*. giim- „Uitstekend. O ik vergat, oaio s -moet ik nnz.-> apt ïq mnHoo-o Wilson gedrukt. "De main Èm~êven '"'olkbank. Als jelui die ziet aanko- staat Tweehonderd gulden op zijn goed in de lucht opgestegen zijn. men maakt dan dat je op het schip minst, zeide mij de iweher. „mw*™. -o -«e-.»—^amöhe<t'ikAo°me Ie? is" ermede''g? We gingen dus aan het werk; üt! lachend de dam'e. dat ik zoo'n kost- pereoneel morgen wat ingekrompen nl00id Ilt za', höt 0ntf61-zoek voortzrt- ffi* Xad?r- Een oude zeebonk, die al baren nng bezit Tweehondm-d gul- zal zijn... 'ten jk v^rtrn t had- n to twintig jaar mee uit gaat, wordt al den, zeg je.' Nu, tien percent a a ar „O!" zij schrikte merkbaar. d 'dokter u gaarne over die^evallén even zorgcIo°s als een spoorwegwer- yan, dat maakt twintig. Hier heb Hij begon te lachen. ,Van koorts zou sikken ker' die over de rails lo°VL Vader Je ze" „Dat behoeft u niet bevreesd te ma. i Zoo t" De wiAm aab maakte me °P 31166 en alles opmerk-„Wel bedankt, mevrouw, babbelde ken, geloof -mij. blik op' den afog ongeoLSS? brie? zaam de s°ede ma" had medelij- de eerlijke vinder. „Ik ben uw onder- Het is maar eene verdieping en gij Over een pa ar minu tenkmSikhii f,en niet me' we^ens de opstoppers, danigste dienaar. Ziet u, u moet we- zult ver van daar blijven. Er is een bem- antwoordt hH v"erst!-SoM ,dl" lk om m'n do,mhe?d had l-n' ™evrouw- dat ik yamyege dien deMiinheer""a-di/UTleerde,khcel V651'KZl fjiüiSf:vpdïï:srrtoenA hel p fenp11 -gczcgpra?g)e er niet het minste gevaar voor eene. ontvluchting bestaat. De deuren zijn te dik en de grendels te stevig. Zij scheen niet gerust nog. „Wie moet op de sleutels passen?" vroeg zij. j „Ik heb ze morgen", antwoordde hij snel. „en zoo gij wilt komen, beloof ik u geen oogenblik van uwe zijde te wijkem." Op haar gelaat vertoonde zich een betooverende glimlach. „Hoe zou ik daarna kunnen wei ge- ren", sprak zij ondeugend. Het was een vroolijk gezelschap dat de gouverneur den volgenden i dag door de groote. sombere gevan- j genis rondleidde het jonge vrouwtje i was de ziel van allen. Al hare vrees Hij luidde als volgt en dikke sneeuwvlok- hem aan je vinger, dan zal je baas ,ken dwarrelden naar beneden. Vader vragen hoe je aan zoo'n kostbaren werd doodsbleek en sprong verschrikt ring komt. Zeg je, dat je hem gevon- op. zoodat de boot er van wiegelde, den hebt, dan zal Tièt heetenterug- Met één ruk greep hij ai wat we ge- geven. Want natuurlijk hebben ze de l vangen hadden op, wierp liet over advertentie in de kramt gelezen en onti angen, zal ik reeds ver weg boord en begon te roeien, alsof ons het politiebureau is er óók nog. Er zijn, waar, dat kan ik u met jevon er mee gem0eid was. komt nog bij, dat hij voor al mijn zeggen.... En ons leven was er mee gemoeid, vingers te klein is. Ga ik hem ver- Maar ik wilde met, dat gij mij nooit in een sneeuwstorm is ge- koopen, dan zijn ze in den winkel een toonbeeld van oprechtheid Wcest. weet niets van het zeeleven óók weer nieuwsgierig en willen we- zoud't gel'ooven. als ik weet dat jn oogwenk vielen de vlokken zoo ten hoe ik er aan kom. En bewaar ik gij deed-t. Zooals ik u zeide, had clicht dat we slechts do zwarte wa- hem thuis in mij-n kastje, dan heb ik ik een verdriet, en dat verdriet tervlakte dicht bij de boot zagen. En er niets aan, terwijl ik er bovendien was mijn echtgenoot, dien ik voortdurend werd de sneeuw dichter later nog onaangenaamheid mee heb- 1 ie/ver had dan mijn eigen leven. an dikker. We luisterden of we ook ben kan. Dus, kort en goed, heb ik Kunt gij het overige ra-dan.?Ver- den misthoorn van'het schip hoorden gedacht, eerlijkheid duurt het langst., moedt gij tlhans wie mijn eehitge- maar niets, geen enkel geluid konden Je brengt hem terug en je blijft een noo-t was? Kunt gij aannemen, wc opvangen! We roeiden, roeiden eerlijk man... Uw onderdanigste die dat ik. die gij zoo volkomen ver- steeds door, drie uren achtereen in naar, mevrouw!" trouwdet, uwe sleutels stal en dezelfde richting, maar kwamen m-iet En buigend als een knipmes ging uwen voortvluchtigen gevangene uit de sneeuw. Vader zeide geen hij weg. Buck Tanner was generaal «dienst van de Noordamerikaanschi Republiek en onderscheidde zich vai zijn meeste wapenbroeders door eei buitengewone welsprekendheid. Een maal aan het woord wist hij vai geen ophouden. Eens werd hij uitgenoodigd eei redevoering te houden. Tanner mop perde wat tegen, maakte bezwarei voor en bezwaren na... O neen, generaal, riepen allen iwij rekenen op u. Wij kennen geei 'mensch, dien wij liever zouden hoo ren 'dan u. Buck Tanner mompelde een soor toestemming en ging naar huis. Ze hebben mij weer overgehaali om een redevoering te houden, Liza zei hij zuchtend tot zijn vrouw. Maar daar zie je toch niet op vroeg Liza. Ach neen, dat is de zaak niet Als ik maar sta, dan gaat alles de woorden komen dan vanzelf, z* vloeien mij over de lippen. Maar he eenige is, dat ze zoo ellendig gauv komen, ik kan ze niet tegenhouden Wat zal ik doen, om ze te stuiten, all ik het noodig vind? Buck, Buck, dat is niet slim var je, hernam zijn vrouw. Als je staat Komen de woorden vanzelf Welnu, als je dan zwijgen wilt, hé je slechts te gaan zitten. De generaal ging en Hield- zijn re devoering. Meer en meer opgewon den, sprak hij met stijgende vetrvoe ring. Het was zooals hij gezegd had De woorden rolden hem over de lip pen. Niemand was in staat den woor denvloed te stuiten. Het werd intus solt en later en later. Ook anderei -hadden het woord willen voeren, maa Buck Tanner scheen er niet aan t< denken, om Iemand anders aan he woord te doen komen. Eindelijk rie pen enkele stemmen Houd op, generaal, het is ove: uw tijd Gij vermoeit u te veel, De generaal keek treurig in he rond -Jongens, sprak hij, het is evei vervelend voor u als voor mij maa gij zult mij een stoel moeten brengen anders weet ik er wezenlijk geen pin/ aan te maken. Lachend werd hem een twaalita stoelen gebracht en 3anT? gezegd voo zijn boeiende, maar wat erge langt redevoering. DE PUBLIEKE OPINIE VERWACHT, DAT TEDDY (Roosevelt) EEN EINDE ZAL MAKEN AAN DAT SPELLETJE. De vechtenden in het Oosten hebben elkaar nu al genoeg toegetakeld, om interventie te rechtvaardigen, zelfs al had Rusland er nog niet genoeg van. VEEL GESCHREEUW EN WEINIG WOL. Daar het gevecht tussclien den Russischen Beer en den Britschen Leeuw niet is uitgebroken (over het beschieten der Engelsche visschersvaartuigen) heeft John Buil beproefd het geweldige dier rustig te houden door het Russische konijntjes voor te zetten, terwijl inmiddels de Russen veilig door het Suez- kanaal worden geleid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1905 | | pagina 8