BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 1.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. ~j Natuurhistorische Wandelingen Uit het Russische leven. Fenfilet®». DE OLMENHOF SU EDi Yi ZATBRDAG 3 JUNI. DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. IN EN OM HAARLEM. LXII. 'tis warm, lekker we ei- en volstrekt niet broeierig. Dan toch is de lucht gevuld met waterdamp, zoodat er niet meer hij kan, en waar moet dan al ons zweet heen, om te zorgen, dat on ze lichaamstemperatuur op dezelfde hoogte blijft. We gaan welgemoed den weg op naar het Spaarne, en spoedig hebben we liet Bolwerk achter den rug, met de krijschende kraaien dn spelende jongens. Het terrein was nu droog, maar anders... o foei! Daar is reeds de ophaalbrug, nog eenige gebouwen en een ruim verge zicht over het breede Spaarne, over die lage weilanden met hier en daar een enkele boerenwoning en weidende koeien, ligt voor ons. Links in do lage weide, of liever hooiland, en spoedig bouwterrein, zouden we heel wat planten kunnen vinden, maar na de regens van de laatst© dagen wagen we ons daar niet. Ook zouden we het gras vertrap pen. dat spoedig onder de zeis des maaiers zal vallen. Wanneer toch zou het eigenlijk wel de geschiktste tijd zijn voor den landman om zijn hooi te winnen? In de hooimaand natuur lijk Ja, maar nu moeten we eerstens •weten welke maand van het jaar hooi maand is, en verder zal lang niet elk stuk land op denzelfden tijd gemaaid kunnen worden. Dat levert nogal ee- nig verschil op. Een gazon in onzen tuin laten we maaien of knippen, als f\v het gras ons te lang wordt en het geheel daardoor een minder net aan zien krijgt. Een landman daarentegen heeft op wat anders te letten. In de eerste plaats moet hij zorg dragen van zijn hooiland de grootst mogelij ke opbrengst te krijgen, in de tweede plaats letten op de voedingswaarde van bet tot hooi gedroogde gras, en (J eindelijk nog een beetje verder zien w ook, namelijk op het etgroen, of de uaweide. 't ls vooral punt twee, dat hier het Jmeest op den voorgrond treedt. Het :gras toch bevat lang niet altijd even- Veel voedsel, en van dat voedsel is de Verteerbaarheid nog lang niet altijd even groot. Laten we eens zien. In 't voorjaar loopen van de over blijvende grassen de onder,"aardsehe deelen, meestal wortelstokken uit. De daarin aanwezige hoeveelheid reserve- voedsel werd het vorige jaar door do groene deelen der grasplant bereid [Ónder invloed van 't zonlicht uit het koolzuur van de lucht en het water uit den bodem. Om die zeer moeilijke processen, alsmede het vdrvoer moge lijk te maken, kwamen de zouten, :n den vorm van mest in den bodem ge bracht, te hulp. Maar dat putten uit den spaarpot van het vorige jaar werd steeds minder, spoedig konden de bo- ivenaardsche deelen op eigen beenen at ink CH staan, neen, meer nog, ze gingen uit de bereide stoffen weer afstaan aan de opslagplaatsen om te zorgen voor den kwaden dag. Langer en langer werd het gras, steeds moeilijker voor andere planten om den strijd vol te houden, al gingen ze ook al eens hun natuur verloochenen. Zie die paardebloem, en tal van andere planten maar eens. Ze zijn anders zoo zeer gewend, een krans van bladen plat op den grond uit te spreiden, om zooveel mogelijk van het zonnelicht te profiteeren. Alleen de onderste zijn wat langer, daartoe ge dwongen door de jongere, die zien boven hen plaatsten en thans? Luttel is het aantal bladen hier, op lang gerekte stelen, meit langgerekte blad- vlakten, in de hoogte gericht, om de lieve zon te zien. Zie dien uitgebloei- den bloemstengel eens; meer dan drie decimeter bedraagt zijne lengte, om toch maar van den wind den dienst te vragen, die deze geheel belangeloos vervultde verspreiding van de thans rijp geworden vruchtjes. Zóo gaat het tal van andere planten met zooge naamde wortelrozetten, als het toeval ze tot ontwikkeling deed komen in het een of ander hooiland, of daar waar het gras tijd wordt gelaten zich te ontwikkelen. En het gras gaat steeds voort, zich te ontwikkelen, voorrna.d te verzamelenwant spoedig is de tijd daar, dat'de plant zijn hoogste stadium van ontwikkeling heeft be reikt. Zie, reeds hier en daar vertoo- nen zich bloemstengels, 't Zijn, elk op zich zelf, wel kleine bloempjes, nie tig, maar toch, het zijn bloemen. La ten we va.n binnen beginnen en stellen we ons daarnaast een ander bloempje voor de geest, dan is het middönste een vruchtbeginsel; de kleine kon-el reeds in miniatuur. Aan den top draagt dat kleine ding een paar aar dige, vedervormige stempels, evenals de horens van een rund naar buiten gebogen. Zie hoe de schubbetjes ter zijde zijn gegaan, om die kleine, nieuwsgierige dingen een kijkje in de buitenwereld te gunnen. En wat zien ze Uit tal van andere bloempjes han gen op lange, dunne, veerkrachtige steeltjes helm knopjes te bengelen. Draadje en knopje vormen te zamen den meeldraad, waarvan het aantal in ieder bloempje drie bedraagt. We zien dus ook hier volledige bloemen. En 'nu de bekleedselen, de bij an dere bloemen zoo op den voorgrond tredende deelen. Wat zijn ze hier be scheiden, slechts twee kleine schubbe tjes, die de botanici den naam gavon van kroonkafjes. Tal van bloempjes nu, uit niet meer dan de genoemde deelen bestaande, zijn zonder steeltje bevestigd aan een hoofdas, wat we noemen een aartje of hloempakje. Zoo'n bloempakje nu is weer omge ven door een paar kafjes, die nu of schoon minder juist den naam ont vingen van kelkkafjes. Tal van zulke bloempakjes zijn nu weetr vereenigd tot grootere bloeiwijzen aren, plui men, of aarpluimen. Maar, hoor ik u vragen, waar blijft nu de maaitijd voor den boer? Wel, geduld maar. Tegen den bloeitijd is er al heel wat voedsel verzameld en behalve dat het in de onderaardsche deelen in opslag gebracht is, nog aan wezig in bladeren en stengels. Is de bloeitijd afgeloopen, dan zijn er bij goede bevruchting tal van nieuwe op slagplaatsen bijgekomen in den vorm van de zich tot vrucht ontwikkelende vruchtbeginsels. Alles wat uit sten gels en bladelren maar aanwezig is, i wat dagelijks wordt bereid, ja, zelfs wat reeds was opgeslagen, wordt daar heen getransporteerd. Dat dit niet ten goede komt aan het gras zelf; datèn voedingswaarde èn verteerbaarheid daardoor verminderen, spreekt van zelf. De verplaatsing van het voedsel nu zou op zich zelf niet veel bezwaar opleveren, indien bij het drogen de aartjes niet te hard en te broos wer den, en dan afvielen. De geschiktste tijd voor den boer om te maaien is dus het begin van den bloeitijd. MaarNu zou dat 'zeer eenvoudig zijn, als het betrof slechts ééns grassoort, eene weide dus, die hij zelf aanlegde b.v. van Rooigras, of een andere soort. De na- tuurlijke weiden echter bevatten tal van grassoorten. Vooral waar het een gemengde grondsoort is, valt het niet moeilijk uit zoo'n weide een dertig a veertig soorten gras te zoeken. En is het niet moeilijk die alle te leeren kennen, die te determineeren Zeker. We moeten daarbij allereerst op de hoogte zijn met de terminolo gie der grassen, on weten wat er met de verschillende benamingen als kaf jes, kafnaalden, halmen, tongetjes, enz., wordt bedoeld. En dan nog blij ven er heel wat moeilijkheden over. te veel om hier alle te noemen. En zijn die grassen dan zoo belang rijk, om er zoo lang bij stil te staan, er zoo veel tijd aan te besteden Een slechts oppervlakkig nadenken brengt ons al spoedig tot de ontdekking hoe veel gras er jaarlijks niet wordt om gezet in vleesch, boter en kaas, hoe veelmaar waartoe meer De volgende week zal zeker menig een van de partij zijn, als we ons tochtje over de bloemenmarkt maken. J. STURING. VRAAGBUS. Mevr. M. te H. De naam van de plant, die bij mij voor de ramen prijkt is Cineraria ste 11 ata. Of schoon de bloempjes veel kleiner zijn dan van do gewone tuinvormen, is de bouw van do geheeie plant oneindig veel sierlijker. Maar de grootte der plant eischt meör moeite en plaats in de cultuur, wat een hoogeren prijs met zich brengt. I i Jongeheer K. te II. Ik vind het prettig, dat gij en uw vriendje zoo j getrouw mijn stukken leest, maar be- denk wel, dat ze slechts een soort leiddraad zijn voor hetgeen er in de natuur te zien valt. Dat ge ook mede wilt werken, de wilde flora om Haar- lem niet te verarmen is zeer prijzens- 1 waardig. J. STURING. ROMAN van HEDWIG ERLIN— SCHMECKEBIER. 57) De consul was het, die haar ont ving en zijn verrassing, haar te rien, uitdrukte, terwijl hij, de afwe zigheid van zijn echtgenoot© betreu rende, haar in het salon geleidde. Voor den stoel, dien hij met ho£fe- lijke haast voor haar klaar zette, bleef Madeleine staanhaar fijn ge laat was nog bleeker dan gewoonlijk; ;ea de oogleden neergeslagen, zoo hoor- EEfde ze nog een yan de beminnelijke phrasen van den consul aan en dan noi noemde ze hem met moeite ademend "W het doel va.n haar komst en vroeg ze ia of bij Angelika haar aanwezigheid M« wil da melden. Ik vermoedde niet, dat de oude ja, ik geloof, dat ze zal weigeren, heer zoo ziek was en Angelika zal En misschien zal deze weigering u m diep bedroefd zijn, als ze het hoort 'een vriendelijker licht verschijnen, als maar, wie wil direct het ergste geloo- [ik u in het geheim vertel, dat er in ven. jAngelika's leven binnenkort waar- De vader van mijn echtgenoot ligt schijnlijk een zeer groote verandering op sterven en verlangt er naar, voor zal plaats hebben, zijn einde, Angelika nog eens te zien. j In Madeleine stormde het op als een Ik verzoek u nogmaals haar zoo spoe- .'-wilde golf. Welke ongelooflijkheid, dig mogelijk bericht te zenden, want'welken waanzin wilde dezen man de uren van den ouden man zijn haar doen gelooven I geteld. j Uw dochter zoukonhoe Madeleine zei het op een toon, die moet ik u begrijpen als een van zelf sprekende eischklonk! Een discreet glimlachje speelde om ze voelde, dat do consul haar wilde j de lippen van den consul, ontwijken met, zijn antwoorden. Ik mag nu eigenlijk de gebeur- Ik zal natuurlijk direct aan An-tenissein niet vooruitloopen, maar gelika telegrafeeren en haar ook me-'een jonge man, die quasi haar le-bij. De ontstelde uitdrukking op haar dedeelen, dat u, (mevrouw, zelf hier- vensredder is geworden en zich thans i gelaat zei de rest. kwam, doch een secondenlange eveneens in de residentie ophoudt, Nog voor Hartmut was Madeleine pauze dan ging hij even beleefd,maakt haar het hof an de twee naar den zieke geloopen. Een sterven- doch op wat scherperen toon voort.passen voortreffelijk bij elkaar. de. in den bangen doodsstrijd, de: doch ik wenschte, dat deze droefenis, Weg naar huis! Ze kon nauwe-jhanden wijd uitgestrekt, worstelend Onder de gasten, met wie ik dden avond aan tafel zat, was een Russi sche tooneeilspeler, met name Lu- belski. Natuurlijk spraken wij over zijn land. Er werden allerlei dingen opgehaald. Maar Lubelski zweeg; 'hij vergenoegde zich, bij hetgeen er ge zegd werd. met een instemmend of afkeurend hoofdschudden. Eerst la ter, nadat er goed gedronken was, wierd zijne tong losser en verhaalde hij het volgende Ik heb keizer Alexander III heel goed gekend. Hij was een beste man zoo men van een keizer zeggen kan dat hij een man is, een man als u en ik en een ander. Hoe dan ook, hij was een beste keizer een ware vader van zijn volk. Ik zal mij niet vermeten, te beweren dat hij mij ver eerde met zijne welwillendheid en dat hij mij herhaaldelijk bewijzen daar van gaf. Ik heb van hean een zilve ren sigarenkoker, ingelegd met vreemdsoortige steenen, die in de mijnen nabij de Noordpool gevonden worden. Veel waard is het ding niet, en mooi evenmin. Ik heb ook een lu ciferdoosje, van een onbekend metaal dat naar petroleum riekt en waarop zich geen enkele lucifer laat afstrij ken. Maar de schoonheid van die kei zerlijke geschenken zit natuurlijk in de herinnering. In Rusland het is nu jaren ge leden nam ik als acteur eene eer ste plaats in. Keizer Alexander stelde mijn talent zeer op prijs. Hij kwam mij dikwijls in mijne beste rollen hooren en verwaardigde zich zelfs j wel eens imij te appl au diseeren. Hij was werkelijk geen slecht beoordee- laar van kunst. Soms liet hij mij in zijne loge roepen en complimenteer- j de mij met dat eigenaardige, ijskou- de enthousiasme, dat een Tsaar, die in alle dingen gereserveerd moet zijn, zich mag veroorlooven. Ja. het gebeurde wel eens, dat Zijne Majes-1 teit zóó ver ging van mij bij zekere gelegenheid om raad te vragen natuurlijk enkel over zaken die met mijn beroep in verband stonden, da.t spreekt vanzelf. Zoo werd ik belast met het or ga niseeren van de voor-I stellingen in het, Winterpaleis en in' de overige keizerlijke residenties, zoo vaak Zijne Majesteit daar feesten gaf. Ik was dus gelukkig, gezien, goed bezoldigd, op mijne manier zelfs in- vloedrijk. Eiken avond vóór het tor ruste gaan bad ik dan ook de heili gen, dat alles zoo voor mij blijven mocht. Ik was met mijne positie te- vreden. Mijne eerzucht had ik aan banden weten te leggen. Ouderloos en ongehuwd, woonde j ik met mijne zuster, een allerliefst deerntje van vijftien jaar, de vreug de van mijn hart, het zonnetje van mijn huis. Zij was mij lief boven alles. Geen wonder ook Dartel en schalksch was zij, geestig en fee der, en vol edelmoedige geestdrift voor al wat groot en schoon is. On der dat lachende uiterlijk school een vurig, diep en vrij gemoed een hart vol van hooge en stoute idea len. Mijne zuster behoorde tot die uitverkorenen van het nationale he roisms, die bij ons zoo dikwijls jonge vrouwen zijn. Eén ding maakte mij wel eens be zorgd namelijk de buitengewone vrijheid van haar spreken en de on afhankelijkheid van haren geest, die haar -ronduit deed zeggen wat zij voelde en dacht, ook in tegenwoor digheid van diegenen, voor wie men altoos den mond gesloten en do ziel gedekt houden moet. Op zekeren dag van Moskou ko mend, waar ik eenige voorstellingen gegeven had, vond ik mijno woning ledig. Mijne twee oude huisbedien den zaten, oogenschijnlijk diep ver slagen, op eene bank in het portaal. Waar is mijne zuster? vroeg ik. Ach, antwoordde de eene, want de andere sprak nooit zij is weg Ze zijn haar komen weghalen, God erbarm© zich over haar Je bent gek riep ik of dron ken - Weet j e wel wat je daar zegt?. Komaan, waar is mijne zuster? De oude man keek mij met wanho pige o ogen aan. Ik heb het u al gezegd, jam merde hij. Ze zijn gekomen en heb ben haar meegenomen de duivel weet waarheen Ik dacht te bezwijmen van schrik. Maar ik greep mij vast aan de deur lijst, en ik stiet uit —Waarom? Waarom?... Ze heb ben toch zeker iets gezegd Ze heb ben haar toch niet zóó meegenomen, zonder reden? Ze moeten toch gezegd hebben waarom Maar de oude antwoordde hoofd schuddend Ze hebben niets gezegd. Ze zeg gen nooit iets.... Ze komen, als dui vels, men w.eet niet van waar. En dan, als ze weg zijn. blijft er niets over dan zich da haren uit te rukken en met het hoofd tegen den muur te loopen. Maar zij dan drong ik aan. Zij heeft toch wèl iets gezegd? Zij heeft geprotesteerd, niet waar Zij heeft gedreigd met mij, met den. Keizer, die mijn vriend is?.... Zij heeft wèl iets gezegd? Wat zou zij gezegd hebben, het arme kind? Wat zou zij hebben kun nen zeggen?.... Zij heeft hare hand jes gevouwen, als voor de heilige beelden. Anders niet... En nu kunnen wij, wier leven zij was, haar bewee- nen zoolang er nog adem in ons is. Want waar zij heen is, daar komt, nooit iemand van terug. Ik begreep dat ik van de trouwe stumperds geen licht over de zaak verkrijgen zou. Ik liep dus de straat op, oim navrage te doen. Men stuurde mij van het eene de partement naar het andere, van Pon tius naar Pilatus, en overal stiet ik op domme aangezichten, gegren delde zielen geblinddoekte oogen als op gevangenisdeuren. Men wist van niets, men kon niets zeggen. Sommi gen vermaanden mij zacht te spreken of liever nog in het geheel niet te spreken, maar stil naar huis te gaan. In mijne wanhoop wilde ik eene audiëntie aanvragen bij den Keizer. Hij was goed, hij hield van mij. Ik zou mij aan zijne voeten wer. pen, zijne goedertierenheid inroepen. Misschien ook wist hij niets van het geen daar gedaan was in zijnen naam. Neen, zeker niet.... Maar een paar officieren met wie ik bevriend was, ontrieden mij dit plan ten sterkste. Men moet daar nooit van spre ken, zeiden zij nooit van spreken. Zoo iets overkomt iedereen. Ook wij hebben zusters, vriendinnen, die daar ginds zijn. Men moet daar nooit van spreken. Eerst den volgenden morgen kon ik den directeur van de politie te spreken krijgen. Ik kende heim goed. Dikwijls bewees 'hij mij do eer van mij in mijne theaterloge te bezoeken. Hij was eon aangenaam menscli, wiens innemende manieren en gees tige conversatie ik bewonderde. Maar bij de eerste woorden, die i'k sprak, viel hij met eon ontstem:! gezicht in: SstDenk daar niet over. Er I zijn van die dieren, waarover men liefst maar nooit denken moet.... j En eensklaps begon hij met tevra. gen naar allerlei intieme bijzonder- heden omtrent eene Fransche zange res, die >den vorigen avond in de i Opera opgetreden was. en van wien i hij gecharmeerd scheen te zijn. J Eindelijk acht dagen na die vnee- selijke gebeurtenis acht dagen, voor mij eene eeuwigheid van angst j en hartzeer, van onuitsprekelijke I martelingen, onder welke ik krank zinnig meende te worden gaf het j thater eene gala-voorstelling. De Kei zer deed mij door een adjudant bij zich ontbieden. Hij was als gewoon lijk, hij was als altijd, -ernstigen i uiterst treurig met iets vermoeids in zijne majesteit, en iets kouds in zijne welwillendheid. En ik?... Ik weet niet wat het was ontzag, angst, of besef van zijne almacht maar voor het aangezicht van dien kolos kon ik 'het woord niet over mijne lippen brengen, het ééno woord ■dat mij zooeven nog de borst ha l doen zwellen van hoop, mij getrild had in de keel, mij gebrand had op de tong, het woord genade!.... Ik was als verlamd, als ledig, als dood. Mijn compliment. Lubelski, zei.de hij. U hebt vanavond werkelijk uzelf overtroffen. Hierbij liet hij mij zijne hand kus sen en gaf mij met een minzaam ge- baar mijn afscheid. i Er verliepen twee jaren. Nog altoos wi'st ik nietsr,og altoos had ik niets kunnen vernemen omtrent dat ontzettende geheim, dat mij opeens ontroofd had wat mij op de wereld het liefst was. Zoo vaak ik een amb- tenaar ondervroeg, kreeg ik niets ten antwoord dan dat verschrikte „Sst waarmede men mij van den beginne i af al op mijn dringendste smeeken den mond gestopt had. Al den in- vloed dien ik in het werk, stelde, strekte slechts om mijn leed nog te verzwaren en de duisternis nog dich- ter te maken, die daar over het Ie- In de kamer, waar Madeleine hem voor weinige uren had verlaten, zat Hartmut en hier zag hij haar nog eens weer over den drempel komen, j zag hij haar voor zich staan. Gij, MadeleineJe komt terug! Ik kom nog eenmaal "tot je. tot je vader, vraag niet waarom. Laat ons nog één laatste maal samenzijn in het uur van scheiden. Madeleine Een geluid, dat met moeite over zijn lippen kwam diefp boog hij zijn hoofd in zijn handen. Hartmut Uit de aangrenzende kamer kwam mevrouw Reichmann haastig nader- j Angelika bespaard bleef en ik kanlïjks een woord van afscheid over niet anders aannemen, dan dat zij haar lippen brengen. Dan daalde ze. dienzelfden wensch koestert. [zwaar voortschrijdend, de trap af. Een verbaasde blik uit Madeleine's naar de haar wachtende slede, oogen trof hem plotsdling. Vroolijk klonken de zilveren schel- Zou u kunnen denken, dat uwletjes, dansten de vurige paarden dochter misschien den wensch vanover den sneeuwgladden weg voort een stervende niet vervulde rechts en linies vlogen de boomen Ik zou hot niet voor onmogelijki voorbij en Madeleine, in een kostbare houden en... ja... ik geloof zelfs te berenhuid gehuld, zat rechtop en on- mogen aannemen, dat zij het zal beweeglijk op haar zitplaats, doen. De Olmenhof heeft mijn doch- j Angelika zal huwen met iemand, ter zooveel ongeluk gebracht; ze ia [die bij haar past... met den redder j Als verpletterd! was Hartmut naast nauwelijks begonnen weer een wei- jvan haar leven. Madeleine neergestort en sloeg beido naar verlossing. Vader Een zachte klank, als van engelen lippen en de gebroken oogen. die reeds het aardsehe zien verleerd schenen te hebben, opendon zich wijd, om do lippen trad een glimlach van vervuld verlangen, de verstijvende vingeren tastten naar hot gebogen vrouwenhoofd. Jij... ben je gekomen, mijn kind... Angelika nig op te leven en u zult begrijpen, Steeds hetzelfde, wat ze hoort, en mevrouw, dat zij niet wenscht bij [voor zich ziet ze de trekken van haar nieuwe smartelijke gebeurtenissen te-:manziet, weet, wat die trekken genwoordig te zijn. -van diepe smart heeft ingegrift Strak hingen Madeleine's blikkenvraagt niet, hoe alles is geschied, wil aan zijn gelaat. Wist hij dan niets, niet weten, hoe het gekomen is, weet vermoedde hij dan niets van alles, slechts, voelt slechts, dat het allererg- wat Hartmut voor Angelika was ste hem hoeft getroffen. Zij heeft het wat zij hem was. Of wilde hij niet gedaan, haar afgodenbeeld is ver dat ze elkander weerzagen voor woest, van zijn troon gestooten en hij geheel vrij was? Zou ze het den met de scherven heeft hij zijn eigen deftigen man zeggen, dat hij vrij hart verwond. was vrij En de oude man, wiens Angelika zal huwen met iemand, die bij haar pastmet den redder van haar leven Naar huishad ze den koetsier verlangen steeds naar haar riep. Een verwarring van gedachten en ge voelen was in haar en haar lippen stamelden U gelooftzoudt kunnen ge- looven Ik zal mijn dochter direct tele grafeeren en op haar besluit op gee nerlei wijze invloed uitoefenen, doch gezegd en ze roept nu nog eens hen! toe, die juist de paarden rechtuit wil leiden, den zijweg voorbij Naar den Olmenhof Naar hem Haar kameraad Thans, thans moest ze het zijn handen voor het gelaat, Daar wendde zich ook de blik van den stervende naar horn. Oswaldmijn zoon Een laatste zucht beefde weg en over het in de kussens neergezonken grijze hoofd scheen de vrede der eeuwig heid. Zonder gedruisch te maken stond Madeleine op, legde zacht de in de hare koud geworden hand van den gestorvene op zijn borst en drukte hem de oogen toe. Met een strakken blik zag Hartmut' naar haar on. hoe ze aan zijn vader hot laatste liefdewerk volbracht plotseling voelde hij, wat deze vader voor hem was geweest, hoe hij altijd voor de gesloten poort van zijn hart had gestaan, die zich voor hem zelfs in hot allerlaatste nur niet had geo pend en hij weende luid. Geen troost kwam van Madeleine's j lippen, maar ze zag op hem neer als- of haar het hart brak. Door het zwarte poortje hadden ze 1 hem gedragen naar de laatste rust plaats aan de zijde van zijn zoon. Uit Hartmut's handen vielen do eerste brokken zand op de doodkist neer, hem volgde Madeleine. En ze stonden zij aan zij en zagen in de groeve naar beneden, en in bei der oogen lichtte het helder op uit duistere diepte „Rust zachtAngelika." Gouden letters op helt breede lint van een krans. Ze hadden hem boven- aan gelegd, den prachtigen lauwer- krans dien Angelika uit de residentie had gezonden. Hartmut verwijderde zich een eindje van het graf, opdat hij de gouden1 letters niet meer zou zien, haar zelf niet meer zou zien in haar graf, de, bekoorlijke droomgestalte, de doode i dwaling van zijn liefde. Rust zacht, Angelika Tegelijk met Madeleine verliet hij het kerkhof. Ze hadden naast elkaar gestaan in deze laatste dagen als twee goede kameraden, die goed met elkaar over den weg kunnen. Nu do laatste gasten zich hadden verwijderd en ze met Hartmut alleen was, kwam ze kalm naar hem toe en zei op vas ten, helderen toon Ik heb in deze zware dagen aan je zijde gestaan, zooals ik het je te-: genover de wereld nog meende schul- dig te zijn. Deze plicht is geëindigd j en ik zeg je thans vaarwel. Je gaat terug naar F alkenhagen? Zijn stem beefde, zijn blik gleed over haar heen. Ze sloeg den hare neer. Ja, voorloopig. Later zal ik rei- zen zooals vroeger. Het weder opne men van het voorstel tot scheiding laat ik thans aan jou over. J e kunt. zelf beslissen, wanneer het tijdpunt gekomen is, dat de daarmee verbon den formaliteiten den rouw om je vader niet kwetsen. Als een vlijm voelde hij do woor den door zijn ziel gaan. Het was hom alsof hij hdt haar moest uitschreeu wen in deze stille kamers, waardoor zo iemand hadden gedragen, die ook in den bedriegelijken waan van zijn hart. blind was geweest We zijn immers waanzinnig, waanzinnig allebei Ze bood hem de hand. Vaarwel. We hebben misschien beide behoefte aan alleenzijn. Madeleine, ik heb er het meest van alles behoefte aan. dat ik je dank voor al je goedheid, je groot moedigheid 1 En vóór je van mij gaat, zeg me nog dit eene Kun je mij ooit in je leven vergeven, wat ik je deed? Ik jou Ze lachte in smart eu goedheid. Wij waren beiden, dwalende het is nu voorbij. Dat is voorbij Het had in hom ge slagen on zijn bloed werd koud, ter wijl zijn, mond het woord herhaalde Voorbij Zijn mond drukte zich plotseling op haar hand. Mijn kameraad Ze ontroerde en was toch bang voor liern. De brug tusschen hem was afge broken. geen nieuwe weer slaan, van lichte balken der stemming van het oogenblik getimmerd. Ze mocht geen van hen beiden weer bedriegen En haastig onttrok ze hem haar hand en zei nog Kameraad! Ja! Het zou schoon zijn, indien we leerden, eens elkaar in vriendschap weer te vinden. Toen was ze weggegaan en liet een eenzame op den Olmenhof achter. xxxur. Een harde winter, die het ijs niet had laten ontdooien, was voorbij ge gaan. Maartstormen kondigden de lente aan. En als een stoi'mwind, dis wolken van jeugd, lente on geluk in het huis veegde, was gravin Ulla weer op Holfcnstein gekomen, had elke plooi, die haar misschien aan het grafelijk hart harer schoonmama nog onaangenaam had getroffen, met alle warme beminnelijkheid glad gestre ken, gestreeld en gevleid, tot tante Clementine niet anclers kon, dan zich met haar over de toekomst verheugen, waarin zeo zoo vroolijk bij elkaar zit ten en eikaar lief zouden hebben. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1905 | | pagina 5