BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f 1.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
~j Natuurhistorische
Wandelingen
Uit het Russische leven.
Fenfilet®».
DE OLMENHOF
SU
EDi
Yi
ZATBRDAG 3 JUNI.
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
IN EN OM HAARLEM.
LXII.
'tis warm, lekker we ei- en volstrekt
niet broeierig. Dan toch is de lucht
gevuld met waterdamp, zoodat er niet
meer hij kan, en waar moet dan al
ons zweet heen, om te zorgen, dat on
ze lichaamstemperatuur op dezelfde
hoogte blijft.
We gaan welgemoed den weg op
naar het Spaarne, en spoedig hebben
we liet Bolwerk achter den rug, met
de krijschende kraaien dn spelende
jongens. Het terrein was nu droog,
maar anders... o foei!
Daar is reeds de ophaalbrug, nog
eenige gebouwen en een ruim verge
zicht over het breede Spaarne, over
die lage weilanden met hier en daar
een enkele boerenwoning en weidende
koeien, ligt voor ons.
Links in do lage weide, of liever
hooiland, en spoedig bouwterrein,
zouden we heel wat planten kunnen
vinden, maar na de regens van de
laatst© dagen wagen we ons daar
niet. Ook zouden we het gras vertrap
pen. dat spoedig onder de zeis des
maaiers zal vallen. Wanneer toch zou
het eigenlijk wel de geschiktste tijd
zijn voor den landman om zijn hooi
te winnen? In de hooimaand natuur
lijk Ja, maar nu moeten we eerstens
•weten welke maand van het jaar hooi
maand is, en verder zal lang niet elk
stuk land op denzelfden tijd gemaaid
kunnen worden. Dat levert nogal ee-
nig verschil op. Een gazon in onzen
tuin laten we maaien of knippen, als
f\v het gras ons te lang wordt en het
geheel daardoor een minder net aan
zien krijgt. Een landman daarentegen
heeft op wat anders te letten. In de
eerste plaats moet hij zorg dragen
van zijn hooiland de grootst mogelij
ke opbrengst te krijgen, in de tweede
plaats letten op de voedingswaarde
van bet tot hooi gedroogde gras, en
(J eindelijk nog een beetje verder zien
w ook, namelijk op het etgroen, of de
uaweide.
't ls vooral punt twee, dat hier het
Jmeest op den voorgrond treedt. Het
:gras toch bevat lang niet altijd even-
Veel voedsel, en van dat voedsel is de
Verteerbaarheid nog lang niet altijd
even groot.
Laten we eens zien.
In 't voorjaar loopen van de over
blijvende grassen de onder,"aardsehe
deelen, meestal wortelstokken uit. De
daarin aanwezige hoeveelheid reserve-
voedsel werd het vorige jaar door do
groene deelen der grasplant bereid
[Ónder invloed van 't zonlicht uit het
koolzuur van de lucht en het water
uit den bodem. Om die zeer moeilijke
processen, alsmede het vdrvoer moge
lijk te maken, kwamen de zouten, :n
den vorm van mest in den bodem ge
bracht, te hulp. Maar dat putten uit
den spaarpot van het vorige jaar werd
steeds minder, spoedig konden de bo-
ivenaardsche deelen op eigen beenen
at
ink
CH
staan, neen, meer nog, ze gingen uit
de bereide stoffen weer afstaan aan
de opslagplaatsen om te zorgen voor
den kwaden dag. Langer en langer
werd het gras, steeds moeilijker voor
andere planten om den strijd vol te
houden, al gingen ze ook al eens hun
natuur verloochenen.
Zie die paardebloem, en tal van
andere planten maar eens. Ze zijn
anders zoo zeer gewend, een krans
van bladen plat op den grond uit te
spreiden, om zooveel mogelijk van het
zonnelicht te profiteeren. Alleen de
onderste zijn wat langer, daartoe ge
dwongen door de jongere, die zien
boven hen plaatsten en thans? Luttel
is het aantal bladen hier, op lang
gerekte stelen, meit langgerekte blad-
vlakten, in de hoogte gericht, om de
lieve zon te zien. Zie dien uitgebloei-
den bloemstengel eens; meer dan drie
decimeter bedraagt zijne lengte, om
toch maar van den wind den dienst
te vragen, die deze geheel belangeloos
vervultde verspreiding van de thans
rijp geworden vruchtjes. Zóo gaat het
tal van andere planten met zooge
naamde wortelrozetten, als het toeval
ze tot ontwikkeling deed komen in het
een of ander hooiland, of daar waar
het gras tijd wordt gelaten zich te
ontwikkelen. En het gras gaat steeds
voort, zich te ontwikkelen, voorrna.d
te verzamelenwant spoedig is de
tijd daar, dat'de plant zijn hoogste
stadium van ontwikkeling heeft be
reikt. Zie, reeds hier en daar vertoo-
nen zich bloemstengels, 't Zijn, elk
op zich zelf, wel kleine bloempjes, nie
tig, maar toch, het zijn bloemen. La
ten we va.n binnen beginnen en stellen
we ons daarnaast een ander bloempje
voor de geest, dan is het middönste
een vruchtbeginsel; de kleine kon-el
reeds in miniatuur. Aan den top
draagt dat kleine ding een paar aar
dige, vedervormige stempels, evenals
de horens van een rund naar buiten
gebogen. Zie hoe de schubbetjes ter
zijde zijn gegaan, om die kleine,
nieuwsgierige dingen een kijkje in de
buitenwereld te gunnen. En wat zien
ze Uit tal van andere bloempjes han
gen op lange, dunne, veerkrachtige
steeltjes helm knopjes te bengelen.
Draadje en knopje vormen te zamen
den meeldraad, waarvan het aantal
in ieder bloempje drie bedraagt. We
zien dus ook hier volledige bloemen.
En 'nu de bekleedselen, de bij an
dere bloemen zoo op den voorgrond
tredende deelen. Wat zijn ze hier be
scheiden, slechts twee kleine schubbe
tjes, die de botanici den naam gavon
van kroonkafjes. Tal van bloempjes
nu, uit niet meer dan de genoemde
deelen bestaande, zijn zonder steeltje
bevestigd aan een hoofdas, wat we
noemen een aartje of hloempakje.
Zoo'n bloempakje nu is weer omge
ven door een paar kafjes, die nu of
schoon minder juist den naam ont
vingen van kelkkafjes. Tal van zulke
bloempakjes zijn nu weetr vereenigd
tot grootere bloeiwijzen aren, plui
men, of aarpluimen.
Maar, hoor ik u vragen, waar blijft
nu de maaitijd voor den boer? Wel,
geduld maar. Tegen den bloeitijd is
er al heel wat voedsel verzameld en
behalve dat het in de onderaardsche
deelen in opslag gebracht is, nog aan
wezig in bladeren en stengels. Is de
bloeitijd afgeloopen, dan zijn er bij
goede bevruchting tal van nieuwe op
slagplaatsen bijgekomen in den vorm
van de zich tot vrucht ontwikkelende
vruchtbeginsels. Alles wat uit sten
gels en bladelren maar aanwezig is,
i wat dagelijks wordt bereid, ja, zelfs
wat reeds was opgeslagen, wordt daar
heen getransporteerd. Dat dit niet ten
goede komt aan het gras zelf; datèn
voedingswaarde èn verteerbaarheid
daardoor verminderen, spreekt van
zelf. De verplaatsing van het voedsel
nu zou op zich zelf niet veel bezwaar
opleveren, indien bij het drogen de
aartjes niet te hard en te broos wer
den, en dan afvielen.
De geschiktste tijd voor den boer
om te maaien is dus het begin van
den bloeitijd. MaarNu zou dat
'zeer eenvoudig zijn, als het betrof
slechts ééns grassoort, eene weide
dus, die hij zelf aanlegde b.v. van
Rooigras, of een andere soort. De na-
tuurlijke weiden echter bevatten tal
van grassoorten. Vooral waar het een
gemengde grondsoort is, valt het niet
moeilijk uit zoo'n weide een dertig a
veertig soorten gras te zoeken.
En is het niet moeilijk die alle te
leeren kennen, die te determineeren
Zeker. We moeten daarbij allereerst
op de hoogte zijn met de terminolo
gie der grassen, on weten wat er met
de verschillende benamingen als kaf
jes, kafnaalden, halmen, tongetjes,
enz., wordt bedoeld. En dan nog blij
ven er heel wat moeilijkheden over.
te veel om hier alle te noemen.
En zijn die grassen dan zoo belang
rijk, om er zoo lang bij stil te staan,
er zoo veel tijd aan te besteden Een
slechts oppervlakkig nadenken brengt
ons al spoedig tot de ontdekking hoe
veel gras er jaarlijks niet wordt om
gezet in vleesch, boter en kaas, hoe
veelmaar waartoe meer
De volgende week zal zeker menig
een van de partij zijn, als we ons
tochtje over de bloemenmarkt maken.
J. STURING.
VRAAGBUS.
Mevr. M. te H. De naam van de
plant, die bij mij voor de ramen
prijkt is Cineraria ste 11 ata. Of
schoon de bloempjes veel kleiner zijn
dan van do gewone tuinvormen, is de
bouw van do geheeie plant oneindig
veel sierlijker. Maar de grootte der
plant eischt meör moeite en plaats in
de cultuur, wat een hoogeren prijs
met zich brengt.
I
i Jongeheer K. te II. Ik vind het
prettig, dat gij en uw vriendje zoo
j getrouw mijn stukken leest, maar be-
denk wel, dat ze slechts een soort
leiddraad zijn voor hetgeen er in de
natuur te zien valt. Dat ge ook mede
wilt werken, de wilde flora om Haar-
lem niet te verarmen is zeer prijzens-
1 waardig.
J. STURING.
ROMAN van
HEDWIG ERLIN—
SCHMECKEBIER.
57)
De consul was het, die haar ont
ving en zijn verrassing, haar te
rien, uitdrukte, terwijl hij, de afwe
zigheid van zijn echtgenoot© betreu
rende, haar in het salon geleidde.
Voor den stoel, dien hij met ho£fe-
lijke haast voor haar klaar zette,
bleef Madeleine staanhaar fijn ge
laat was nog bleeker dan gewoonlijk;
;ea de oogleden neergeslagen, zoo hoor-
EEfde ze nog een yan de beminnelijke
phrasen van den consul aan en dan
noi noemde ze hem met moeite ademend
"W het doel va.n haar komst en vroeg ze
ia of bij Angelika haar aanwezigheid
M« wil da melden.
Ik vermoedde niet, dat de oude ja, ik geloof, dat ze zal weigeren,
heer zoo ziek was en Angelika zal En misschien zal deze weigering u m
diep bedroefd zijn, als ze het hoort 'een vriendelijker licht verschijnen, als
maar, wie wil direct het ergste geloo- [ik u in het geheim vertel, dat er in
ven. jAngelika's leven binnenkort waar-
De vader van mijn echtgenoot ligt schijnlijk een zeer groote verandering
op sterven en verlangt er naar, voor zal plaats hebben,
zijn einde, Angelika nog eens te zien. j In Madeleine stormde het op als een
Ik verzoek u nogmaals haar zoo spoe- .'-wilde golf. Welke ongelooflijkheid,
dig mogelijk bericht te zenden, want'welken waanzin wilde dezen man
de uren van den ouden man zijn haar doen gelooven I
geteld. j Uw dochter zoukonhoe
Madeleine zei het op een toon, die moet ik u begrijpen
als een van zelf sprekende eischklonk! Een discreet glimlachje speelde om
ze voelde, dat do consul haar wilde j de lippen van den consul,
ontwijken met, zijn antwoorden. Ik mag nu eigenlijk de gebeur-
Ik zal natuurlijk direct aan An-tenissein niet vooruitloopen, maar
gelika telegrafeeren en haar ook me-'een jonge man, die quasi haar le-bij. De ontstelde uitdrukking op haar
dedeelen, dat u, (mevrouw, zelf hier- vensredder is geworden en zich thans i gelaat zei de rest.
kwam, doch een secondenlange eveneens in de residentie ophoudt, Nog voor Hartmut was Madeleine
pauze dan ging hij even beleefd,maakt haar het hof an de twee naar den zieke geloopen. Een sterven-
doch op wat scherperen toon voort.passen voortreffelijk bij elkaar. de. in den bangen doodsstrijd, de:
doch ik wenschte, dat deze droefenis, Weg naar huis! Ze kon nauwe-jhanden wijd uitgestrekt, worstelend
Onder de gasten, met wie ik dden
avond aan tafel zat, was een Russi
sche tooneeilspeler, met name Lu-
belski. Natuurlijk spraken wij over
zijn land. Er werden allerlei dingen
opgehaald. Maar Lubelski zweeg; 'hij
vergenoegde zich, bij hetgeen er ge
zegd werd. met een instemmend of
afkeurend hoofdschudden. Eerst la
ter, nadat er goed gedronken was,
wierd zijne tong losser en verhaalde
hij het volgende
Ik heb keizer Alexander III heel
goed gekend. Hij was een beste man
zoo men van een keizer zeggen
kan dat hij een man is, een man als
u en ik en een ander. Hoe dan ook,
hij was een beste keizer een ware
vader van zijn volk. Ik zal mij niet
vermeten, te beweren dat hij mij ver
eerde met zijne welwillendheid en dat
hij mij herhaaldelijk bewijzen daar
van gaf. Ik heb van hean een zilve
ren sigarenkoker, ingelegd met
vreemdsoortige steenen, die in de
mijnen nabij de Noordpool gevonden
worden. Veel waard is het ding niet,
en mooi evenmin. Ik heb ook een lu
ciferdoosje, van een onbekend metaal
dat naar petroleum riekt en waarop
zich geen enkele lucifer laat afstrij
ken. Maar de schoonheid van die kei
zerlijke geschenken zit natuurlijk in
de herinnering.
In Rusland het is nu jaren ge
leden nam ik als acteur eene eer
ste plaats in. Keizer Alexander stelde
mijn talent zeer op prijs. Hij kwam
mij dikwijls in mijne beste rollen
hooren en verwaardigde zich zelfs j
wel eens imij te appl au diseeren. Hij
was werkelijk geen slecht beoordee-
laar van kunst. Soms liet hij mij in
zijne loge roepen en complimenteer- j
de mij met dat eigenaardige, ijskou-
de enthousiasme, dat een Tsaar, die
in alle dingen gereserveerd moet
zijn, zich mag veroorlooven. Ja. het
gebeurde wel eens, dat Zijne Majes-1
teit zóó ver ging van mij bij zekere
gelegenheid om raad te vragen
natuurlijk enkel over zaken die met
mijn beroep in verband stonden, da.t
spreekt vanzelf. Zoo werd ik belast
met het or ga niseeren van de voor-I
stellingen in het, Winterpaleis en in'
de overige keizerlijke residenties, zoo
vaak Zijne Majesteit daar feesten
gaf.
Ik was dus gelukkig, gezien, goed
bezoldigd, op mijne manier zelfs in-
vloedrijk. Eiken avond vóór het tor
ruste gaan bad ik dan ook de heili
gen, dat alles zoo voor mij blijven
mocht. Ik was met mijne positie te-
vreden. Mijne eerzucht had ik aan
banden weten te leggen.
Ouderloos en ongehuwd, woonde j
ik met mijne zuster, een allerliefst
deerntje van vijftien jaar, de vreug
de van mijn hart, het zonnetje van
mijn huis. Zij was mij lief boven
alles. Geen wonder ook Dartel en
schalksch was zij, geestig en fee
der, en vol edelmoedige geestdrift
voor al wat groot en schoon is. On
der dat lachende uiterlijk school een
vurig, diep en vrij gemoed een
hart vol van hooge en stoute idea
len. Mijne zuster behoorde tot die
uitverkorenen van het nationale he
roisms, die bij ons zoo dikwijls jonge
vrouwen zijn.
Eén ding maakte mij wel eens be
zorgd namelijk de buitengewone
vrijheid van haar spreken en de on
afhankelijkheid van haren geest, die
haar -ronduit deed zeggen wat zij
voelde en dacht, ook in tegenwoor
digheid van diegenen, voor wie men
altoos den mond gesloten en do ziel
gedekt houden moet.
Op zekeren dag van Moskou ko
mend, waar ik eenige voorstellingen
gegeven had, vond ik mijno woning
ledig. Mijne twee oude huisbedien
den zaten, oogenschijnlijk diep ver
slagen, op eene bank in het portaal.
Waar is mijne zuster? vroeg ik.
Ach, antwoordde de eene, want
de andere sprak nooit zij is weg
Ze zijn haar komen weghalen, God
erbarm© zich over haar
Je bent gek riep ik of dron
ken - Weet j e wel wat je daar zegt?.
Komaan, waar is mijne zuster?
De oude man keek mij met wanho
pige o ogen aan.
Ik heb het u al gezegd, jam
merde hij. Ze zijn gekomen en heb
ben haar meegenomen de duivel
weet waarheen
Ik dacht te bezwijmen van schrik.
Maar ik greep mij vast aan de deur
lijst, en ik stiet uit
—Waarom? Waarom?... Ze heb
ben toch zeker iets gezegd Ze heb
ben haar toch niet zóó meegenomen,
zonder reden? Ze moeten toch gezegd
hebben waarom
Maar de oude antwoordde hoofd
schuddend
Ze hebben niets gezegd. Ze zeg
gen nooit iets.... Ze komen, als dui
vels, men w.eet niet van waar. En
dan, als ze weg zijn. blijft er niets
over dan zich da haren uit te rukken
en met het hoofd tegen den muur te
loopen.
Maar zij dan drong ik aan. Zij
heeft toch wèl iets gezegd? Zij heeft
geprotesteerd, niet waar Zij heeft
gedreigd met mij, met den. Keizer,
die mijn vriend is?.... Zij heeft wèl
iets gezegd?
Wat zou zij gezegd hebben, het
arme kind? Wat zou zij hebben kun
nen zeggen?.... Zij heeft hare hand
jes gevouwen, als voor de heilige
beelden. Anders niet... En nu kunnen
wij, wier leven zij was, haar bewee-
nen zoolang er nog adem in ons is.
Want waar zij heen is, daar komt,
nooit iemand van terug.
Ik begreep dat ik van de trouwe
stumperds geen licht over de zaak
verkrijgen zou. Ik liep dus de straat
op, oim navrage te doen.
Men stuurde mij van het eene de
partement naar het andere, van Pon
tius naar Pilatus, en overal stiet
ik op domme aangezichten, gegren
delde zielen geblinddoekte oogen als
op gevangenisdeuren. Men wist van
niets, men kon niets zeggen. Sommi
gen vermaanden mij zacht te spreken
of liever nog in het geheel niet te
spreken, maar stil naar huis te
gaan. In mijne wanhoop wilde ik
eene audiëntie aanvragen bij den
Keizer. Hij was goed, hij hield van
mij. Ik zou mij aan zijne voeten wer.
pen, zijne goedertierenheid inroepen.
Misschien ook wist hij niets van het
geen daar gedaan was in zijnen
naam. Neen, zeker niet....
Maar een paar officieren met wie
ik bevriend was, ontrieden mij dit
plan ten sterkste.
Men moet daar nooit van spre
ken, zeiden zij nooit van spreken.
Zoo iets overkomt iedereen. Ook wij
hebben zusters, vriendinnen, die daar
ginds zijn. Men moet daar nooit van
spreken.
Eerst den volgenden morgen kon
ik den directeur van de politie te
spreken krijgen. Ik kende heim goed.
Dikwijls bewees 'hij mij do eer van
mij in mijne theaterloge te bezoeken.
Hij was eon aangenaam menscli,
wiens innemende manieren en gees
tige conversatie ik bewonderde. Maar
bij de eerste woorden, die i'k sprak,
viel hij met eon ontstem:! gezicht in:
SstDenk daar niet over. Er
I zijn van die dieren, waarover men
liefst maar nooit denken moet....
j En eensklaps begon hij met tevra.
gen naar allerlei intieme bijzonder-
heden omtrent eene Fransche zange
res, die >den vorigen avond in de
i Opera opgetreden was. en van wien
i hij gecharmeerd scheen te zijn.
J Eindelijk acht dagen na die vnee-
selijke gebeurtenis acht dagen,
voor mij eene eeuwigheid van angst
j en hartzeer, van onuitsprekelijke
I martelingen, onder welke ik krank
zinnig meende te worden gaf het
j thater eene gala-voorstelling. De Kei
zer deed mij door een adjudant bij
zich ontbieden. Hij was als gewoon
lijk, hij was als altijd, -ernstigen
i uiterst treurig met iets vermoeids
in zijne majesteit, en iets kouds in
zijne welwillendheid. En ik?... Ik
weet niet wat het was ontzag,
angst, of besef van zijne almacht
maar voor het aangezicht van dien
kolos kon ik 'het woord niet over
mijne lippen brengen, het ééno woord
■dat mij zooeven nog de borst ha l
doen zwellen van hoop, mij getrild
had in de keel, mij gebrand had op
de tong, het woord genade!.... Ik
was als verlamd, als ledig, als dood.
Mijn compliment. Lubelski, zei.de
hij. U hebt vanavond werkelijk uzelf
overtroffen.
Hierbij liet hij mij zijne hand kus
sen en gaf mij met een minzaam ge-
baar mijn afscheid.
i
Er verliepen twee jaren. Nog altoos
wi'st ik nietsr,og altoos had ik
niets kunnen vernemen omtrent dat
ontzettende geheim, dat mij opeens
ontroofd had wat mij op de wereld
het liefst was. Zoo vaak ik een amb-
tenaar ondervroeg, kreeg ik niets ten
antwoord dan dat verschrikte „Sst
waarmede men mij van den beginne
i af al op mijn dringendste smeeken
den mond gestopt had. Al den in-
vloed dien ik in het werk, stelde,
strekte slechts om mijn leed nog te
verzwaren en de duisternis nog dich-
ter te maken, die daar over het Ie-
In de kamer, waar Madeleine hem
voor weinige uren had verlaten, zat
Hartmut en hier zag hij haar nog
eens weer over den drempel komen, j
zag hij haar voor zich staan.
Gij, MadeleineJe komt terug!
Ik kom nog eenmaal "tot je. tot
je vader, vraag niet waarom. Laat
ons nog één laatste maal samenzijn
in het uur van scheiden.
Madeleine
Een geluid, dat met moeite over
zijn lippen kwam diefp boog hij zijn
hoofd in zijn handen.
Hartmut
Uit de aangrenzende kamer kwam
mevrouw Reichmann haastig nader- j
Angelika bespaard bleef en ik kanlïjks een woord van afscheid over
niet anders aannemen, dan dat zij haar lippen brengen. Dan daalde ze.
dienzelfden wensch koestert. [zwaar voortschrijdend, de trap af.
Een verbaasde blik uit Madeleine's naar de haar wachtende slede,
oogen trof hem plotsdling. Vroolijk klonken de zilveren schel-
Zou u kunnen denken, dat uwletjes, dansten de vurige paarden
dochter misschien den wensch vanover den sneeuwgladden weg voort
een stervende niet vervulde rechts en linies vlogen de boomen
Ik zou hot niet voor onmogelijki voorbij en Madeleine, in een kostbare
houden en... ja... ik geloof zelfs te berenhuid gehuld, zat rechtop en on-
mogen aannemen, dat zij het zal beweeglijk op haar zitplaats,
doen. De Olmenhof heeft mijn doch- j Angelika zal huwen met iemand,
ter zooveel ongeluk gebracht; ze ia [die bij haar past... met den redder j Als verpletterd! was Hartmut naast
nauwelijks begonnen weer een wei- jvan haar leven. Madeleine neergestort en sloeg beido
naar verlossing.
Vader
Een zachte klank, als van engelen
lippen en de gebroken oogen. die
reeds het aardsehe zien verleerd
schenen te hebben, opendon zich wijd,
om do lippen trad een glimlach van
vervuld verlangen, de verstijvende
vingeren tastten naar hot gebogen
vrouwenhoofd.
Jij... ben je gekomen, mijn kind...
Angelika
nig op te leven en u zult begrijpen, Steeds hetzelfde, wat ze hoort, en
mevrouw, dat zij niet wenscht bij [voor zich ziet ze de trekken van haar
nieuwe smartelijke gebeurtenissen te-:manziet, weet, wat die trekken
genwoordig te zijn. -van diepe smart heeft ingegrift
Strak hingen Madeleine's blikkenvraagt niet, hoe alles is geschied, wil
aan zijn gelaat. Wist hij dan niets, niet weten, hoe het gekomen is, weet
vermoedde hij dan niets van alles, slechts, voelt slechts, dat het allererg-
wat Hartmut voor Angelika was ste hem hoeft getroffen. Zij heeft het
wat zij hem was. Of wilde hij niet gedaan, haar afgodenbeeld is ver
dat ze elkander weerzagen voor woest, van zijn troon gestooten en
hij geheel vrij was? Zou ze het den met de scherven heeft hij zijn eigen
deftigen man zeggen, dat hij vrij hart verwond.
was vrij En de oude man, wiens Angelika zal huwen met iemand,
die bij haar pastmet den redder
van haar leven
Naar huishad ze den koetsier
verlangen steeds naar haar riep.
Een verwarring van gedachten en ge
voelen was in haar en haar lippen
stamelden
U gelooftzoudt kunnen ge-
looven
Ik zal mijn dochter direct tele
grafeeren en op haar besluit op gee
nerlei wijze invloed uitoefenen, doch
gezegd en ze roept nu nog eens hen!
toe, die juist de paarden rechtuit wil
leiden, den zijweg voorbij
Naar den Olmenhof
Naar hem Haar kameraad Thans,
thans moest ze het zijn
handen voor het gelaat,
Daar wendde zich ook de blik van
den stervende naar horn.
Oswaldmijn zoon
Een laatste zucht beefde weg en over
het in de kussens neergezonken grijze
hoofd scheen de vrede der eeuwig
heid.
Zonder gedruisch te maken stond
Madeleine op, legde zacht de in de
hare koud geworden hand van den
gestorvene op zijn borst en drukte
hem de oogen toe.
Met een strakken blik zag Hartmut'
naar haar on. hoe ze aan zijn vader
hot laatste liefdewerk volbracht
plotseling voelde hij, wat deze vader
voor hem was geweest, hoe hij altijd
voor de gesloten poort van zijn hart
had gestaan, die zich voor hem zelfs
in hot allerlaatste nur niet had geo
pend en hij weende luid.
Geen troost kwam van Madeleine's j
lippen, maar ze zag op hem neer als-
of haar het hart brak.
Door het zwarte poortje hadden ze 1
hem gedragen naar de laatste rust
plaats aan de zijde van zijn zoon. Uit
Hartmut's handen vielen do eerste
brokken zand op de doodkist neer,
hem volgde Madeleine.
En ze stonden zij aan zij en zagen
in de groeve naar beneden, en in bei
der oogen lichtte het helder op uit
duistere diepte
„Rust zachtAngelika."
Gouden letters op helt breede lint
van een krans. Ze hadden hem boven-
aan gelegd, den prachtigen lauwer-
krans dien Angelika uit de residentie
had gezonden.
Hartmut verwijderde zich een eindje
van het graf, opdat hij de gouden1
letters niet meer zou zien, haar zelf
niet meer zou zien in haar graf, de,
bekoorlijke droomgestalte, de doode i
dwaling van zijn liefde.
Rust zacht, Angelika
Tegelijk met Madeleine verliet hij
het kerkhof. Ze hadden naast elkaar
gestaan in deze laatste dagen als
twee goede kameraden, die goed met
elkaar over den weg kunnen. Nu do
laatste gasten zich hadden verwijderd
en ze met Hartmut alleen was, kwam
ze kalm naar hem toe en zei op vas
ten, helderen toon
Ik heb in deze zware dagen aan
je zijde gestaan, zooals ik het je te-:
genover de wereld nog meende schul-
dig te zijn. Deze plicht is geëindigd j
en ik zeg je thans vaarwel.
Je gaat terug naar F alkenhagen?
Zijn stem beefde, zijn blik gleed
over haar heen.
Ze sloeg den hare neer.
Ja, voorloopig. Later zal ik rei-
zen zooals vroeger. Het weder opne
men van het voorstel tot scheiding
laat ik thans aan jou over. J e kunt.
zelf beslissen, wanneer het tijdpunt
gekomen is, dat de daarmee verbon
den formaliteiten den rouw om je
vader niet kwetsen.
Als een vlijm voelde hij do woor
den door zijn ziel gaan. Het was hom
alsof hij hdt haar moest uitschreeu
wen in deze stille kamers, waardoor
zo iemand hadden gedragen, die ook
in den bedriegelijken waan van zijn
hart. blind was geweest
We zijn immers waanzinnig,
waanzinnig allebei
Ze bood hem de hand.
Vaarwel. We hebben misschien
beide behoefte aan alleenzijn.
Madeleine, ik heb er het meest
van alles behoefte aan. dat ik je
dank voor al je goedheid, je groot
moedigheid 1 En vóór je van mij gaat,
zeg me nog dit eene Kun je mij
ooit in je leven vergeven, wat ik je
deed?
Ik jou
Ze lachte in smart eu goedheid.
Wij waren beiden, dwalende
het is nu voorbij.
Dat is voorbij Het had in hom ge
slagen on zijn bloed werd koud, ter
wijl zijn, mond het woord herhaalde
Voorbij
Zijn mond drukte zich plotseling op
haar hand.
Mijn kameraad
Ze ontroerde en was toch bang voor
liern. De brug tusschen hem was afge
broken. geen nieuwe weer slaan, van
lichte balken der stemming van het
oogenblik getimmerd. Ze mocht geen
van hen beiden weer bedriegen En
haastig onttrok ze hem haar hand en
zei nog
Kameraad! Ja! Het zou schoon
zijn, indien we leerden, eens elkaar
in vriendschap weer te vinden.
Toen was ze weggegaan en liet een
eenzame op den Olmenhof achter.
xxxur.
Een harde winter, die het ijs niet
had laten ontdooien, was voorbij ge
gaan. Maartstormen kondigden de
lente aan. En als een stoi'mwind, dis
wolken van jeugd, lente on geluk in
het huis veegde, was gravin Ulla
weer op Holfcnstein gekomen, had
elke plooi, die haar misschien aan het
grafelijk hart harer schoonmama nog
onaangenaam had getroffen, met alle
warme beminnelijkheid glad gestre
ken, gestreeld en gevleid, tot tante
Clementine niet anclers kon, dan zich
met haar over de toekomst verheugen,
waarin zeo zoo vroolijk bij elkaar zit
ten en eikaar lief zouden hebben.
(Wordt vervolgd).