RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD.
vwwww
Raadsels
(De namen van de kinderen, die
mij vóór Donderdagmorgen
oplossingen zenden, zullen
bekend worden gemaakt).
I, (Ingezonden door Bernard Se
is)-
Kaak hier eens iets uit
tg a d o r s z n v a r a w e t's e e h o
{.(Ingezonden door Theo Weill),
fier koningen regeeren hier gelijk
Dit is, denkt gij, gewis een rustloos
rijk
2ij zijn wel traag, maai- als zij zich
verroeren,
Geschiedt zulks slechts, om samen
krijg te voeren.
3, (Ingezonden door Hendrik Ploeg).
Hoe schrijft men 100 met Ader de
lfde cijfers?
i, (Ingezonden door Barbara Tim
s').
tide wie beide;
vindt wordt
5. (Ingezonden door Jacob Mok).
Hoe leest ge dit?
r p i o e p t s a p.
(Ingezonden door Gerard Hekkel-
oi-
2 3 4 heeft ieder mensch.
3 4 is een gewas.
.en 4 3 2 7 is in ieder huis.
6 5 is een maat.
I (Ingezonden door Herman de
tgh).
Met m ben ik een lichaamsdeel.
Met p ben ik een gewicht.
Met r ben ik niet vierkant.
Met w doet het pijn.
h is het een dier.
'f
(Ingezonden dooi- Anna van
aaien).
In welk opzicht gelijkt een edelman
p een boek
(Ingezonden door Hendrik ter
laak).
Hij gooide zijn broeder uit ergernis
on de trap.
Maak uit d'ezen zin een bekend man
lit de Vaderlandsche Geschiedenis.
10. (Ingezonden door Jacoba van
;n Houten).
Mijn eerste rëist door stad en land.
Mijn tweede vindt men in de school.
Met mijn derde maakt men vele
inde ren blij.
Mijn geheel is een bewaarplaats
oor mijn eerste en tweede.
oplossingen van de raadsels der
jrige week zijn
1. Philippus.
2. Nassaustraat.
3. Onraad.
i. Een ui.
5. Oranje Vrijstaat.
6. Kuilenburg.
7. 't Haantje op den toren.
8. Rotterdam.
9. Klokhuis.
10. Kamschatka.
inzenders van goede raadselop-
issingen zullen in het volgend num-
«r bekend worden gemaakt.
Kijk, kijk, ik zie de pootjes kriewe-
len."
De kinderen gingen allen op de
teenen staan, om beter over het bal
kon te kijken. Tineke keek door de
spijlen, omdat ze zoo klein was. Piet
had gelijk- In den tuin van 't onbe
woonde "Mneclenhuis lag een grijze
kat met twee, och zulke kleine poes
jes, die niet grooter leken dan ratten.
„Och, kijk U ook eens". Riek trok
Moes aan de mouw naar 't balkon, j
,,Zou die poes daar altijd gelegen j
hebben, Maatje?"
7e heeft misschien wel geen huis",
zei Piet.
„Waar krijgt die poes nu eten, i
Moesje vroeg Tineke.
Maatje moest er om lachen, dat de
kinderen allemaal zoo door elkander
riepen en stopte de vingers tegen de,
00 ren.
Jullie maakt me nog doof. Ik weet,
het werkelijk niet, kindertjes."
Moes wist het niet, dat was raar. I
„Misschien is het wel een poes van!
Van Manen", zei Moe.
Van Manen, zoo heetten de vroegere
onderburen.
Katten," zei Moeder, „houden dik-
.wijls nog meer van de huizen, waar-
I in ze wonen, dan van de menschen,
die ze verzorgen, 't Is best mogelijk,
dat Poes niet mee heeft gewild."
j ,,Hè, Moes, dat is toch niets aar-
dig", zei Riek. „Doen de katten ook
j zoo, als de menschen heel lief voor
ze zijn
„Neen, gelukkig niet altijd. Ik heb
.een poesje gekend, dat van verdriet
1 dood gegaan is, omdat de man, die
altijd voor het diertje zorgde, gestor-
Raadseloplossingen
loe ze een thuis kregen.
De vacantie was om. Ze hadden
)Ue pret gehad buiten, Toos, Riek,
Tiet en Tineke. Ze hadden elkaar van
duinen gegooid, en met blootevoe-
n in zee geloopenwel eens een
setje te ver, vond Mama. Moeder
es altijd bang, dat de kinderen een
ageluk zouden krijgen.
Al die pret was nu voorbij. Ze za-
ia weer op him bovenhuis in een
soote stad. Ze waren dadelijk druk
in het werk gegaan. De boeken en
triften moesten een „schoon japon-
itje" aan hebben. Zoo noemde de
ilfrouw op school altijd de nieuwe
inslagen, die de kinderen na elke
icantie om hun boeken moesten
oen. Netjes lagen de boekenkinderen
2 klaar. Ze mochten zich laten zien.
ineke had nog geen boeken, want
ineke ging naar de bewaarschool,
in stonden ze met hun viertjes op
st balkon naar den tuin beneden te
ijken. Die zag er maar leelijk uit. De
saedenbureu waren voor een half
ar vertrokken, en, omdat er geen
leuwe bewoners gekomen waren,
■s het tuintje niet onderhouden.
Kijk eens", riep Piet opeens, „daar
ft een oude poes melt twee jongen.
ven was. Van het eten en drinken,
dat de buren haar brachten, nam ze
niets, en later vond men haar dood
op den zolder liggen."
„Dus er zijn dan toch ook wel heel
lieve poesjes", zei Tineke, „en mis
schien is dit wel zoo'n lieve poes, hè.
Moes
„Neen, del groote poes niet", zeide
Piet, „want dan was ze meegegaan;
maar de kleine poesjes misschien
wel. Toe, Moes, mogen wij zoo'n poes
je hebben?"
„Dat kan niet goed, mijn jongen",
zei Moeder. „Ik zie wel, ze zijn nog
te klein, om hun Moeder te missen.
Die kan de kleine poesjes nog beter
verzorgen dan jullie. Maar je kunt
moeder-poes wel wat helpen. Hier
heb ik een schoteltje met melk. We
zullen ook een ledikantje zoeken, waar
in ze alle drie kunnen liggen Zoo
maar buiten op den grond, dat is toch
ook niets voor een poes, die zooveel
van warmte houdt."
Tineke meende, dat Moeder een
echt ledikantje bedoelde en kwam al
met haar poppenledikantje aandra
gen.
„Neen, hoor", zei Ma, „we nemen
een houten kistje, daar leggen we eon
oud kleedje in, dat is dan het ledi
kantje."
Tineke klapte in de handjes van ple
zier, en Riek gaf Moes een kus op
het tipje van den neus. Zóó prettig
vond ze het.
Wat was het heerlijk Poes zoo te
verzorgen 1
Driemaal daags trokken de kinderen
in optocht naar beneden. Piet met het
leege schoteltje, Riek met een halve
beschuit, Tineke met een stukje
vleesch, en Toos, omdat ze de oudste
was, melt het kannetje meld. Eén ding
was jammerMoeder poes was niets
aardig. Ze liep altijd dadelijk weg,
als de kinderen kwamen. En die rie
pen haar nog wel met allerlei lieve
naampjes.
Moeder zei„misschien hebben de
menschen haar wel eens geplaagd, en
is ze daarom zoo schuw, etn vertrouwt
jullie niet. Ze meent nu zeker met
haar poesenverstand, dat alle men
schen onaardig voor dieren zijn."
't Was grappig, de poesjes te zien
spelen door den tuin. Ze konden zelf
niet uit het ledikantje komen, daar
om beurden de kinderen ze er altijd
uit.
Een week waren de poesjes zoo
goed verzorgd. De kinderen vonden,
dat ze verbazend gegroeid waren in
dien tijd.
't Was weer Zaterdag en het re
gende vreeselijk. Piet kon zijn pet
wel uitwringen, toen hij uit de school
kwam. De kinderen dachten dadelijk
aan de poesjeshoe moest het toch
wed gaan met die arme beestjes in den
regen
„Ik weet wat!" riep Piet opeens,
„Moes, mag ik uw oude paraplu, dan
zet ik die over het ledikantje heen.
Dat schuif ik dan tegen de schutting,
dan heeft de paraplu meteen een
steuntje. Mag het, Moesje?"
Moeder vond dat mooi bedacht van
Piet.
De meisjes bleven boven op het
balkon om te kijken. Maar toen
Piet met de paraplu in den tuin
kwam, keek hij overal rond, en
nergens waren de poesjeshet ledi
kantje was leeg.
„Ik kan ze niet vinden riep Piet
naar boven.
Daar begrepen de kinderen niets
van.
Op eens riep Riekje
„O, kijk toch eens op de schutting,
kijk toch eens
En daar zagen ze de oude poes met
een van de kleintjes in den bek van
de schutting springen, 't Was grieze
lig om te zien. Het kleine poesje leek
wel dood te zijn. Tineke begon te
schreien, maar Pa, die op het roepen
van de kindieren was komen aanloo-
pen, zei
..Stil maar, de' oude poes doet de
kleine poesjes volstrekt geen pijn. Kat
ten hebben een heel ruim nekvel, veel
ruimer dan menschen. Ik zou mijn
Tineke niet graag zoo over de schut
ting dragen", en hij kneep zusje pla
gend in den nek.
Toen lachte Tineke door haar tra- overgebleven is en schilt er nieuwc-
nen heen. aardappelen bij. Nadat ze het maai
En waar had Poes haar jongen nu genuttigd hebben, gaan de kleinste
gebracht? Bij de buren in het kolen- kinderen met een grooter naar het
hok, dat in den tuin stond. Dit was strand, totdat het avond is en zij naar
nu het verschrikkelijkste en domste, bed moeten.
wat ze had kunnen doen want de Dien nacht slaapt moeder niet veel.
kinderen wisten allemaal, dat de Telkens denkt ze aan haar man, of i
menschen, die daar woonden, met van de vangst beter zal zijn en de kinde-
dieren hielden. En als zij de poesjes ren dus wat nieuws zullen krijgen
daar nu vonden, wie weet, wat zij er voor de Paschen.
dan mee zouden doenEindelijk valt ze in een lichten
„O, Moesje, m t kolenhoknep siaap; doch ontwaakt weer spoedig,
Toos verschrikt 1 en daar zij toch niet meer kan sla-
Moes vond het ook heel naar. pgn staat ze maar op. Zou hij van-
,H°or eens, kindertjes, zei ze, „wij daag thuis komen, want morgen is
zullen het ledikantje uit den tuin ha- Paschen, denkt ze weer.
lenen dan wagen, of wij Moeder Ar
poes en de kleintjes mogen hebben. k m 1 ar en
Maar je moet me beloven, dat je de ze° „„„1 (Il,
kleine poesjes niet te dikwijls in de'. lodder. als va der veel geld thms-
handen zult nemen. Daar kunnen de brengt, krijg ik dan een heel mooie
STnifr "e giUm erdan| „'k Wou, dat vader thuis was"
Nu. Toos en Riek en Piet en Tineke ïïitwS?rtit moeli<!£- „„K)
riepen om 't hardstbetrekt zoo en het begint ook te
„Neen, Moes, dat zullen we niet
doen» Wt drijft misschien wel over; het
Toen in optocht naar den baas van verandert zoo gauw", zegtMaai-
het kolenhok. Die ridp k?- -ni eens nfar 1 s,frani luJken'
„Haal maar weg, hoor, ik ben niet er schepen aankomen,
op een kattenfamilie gesteld I Na een poosje begint het hard te
Ja, haal maar weg, dat was goed tegenen en wordt ze daardoor naar
gezegd. Riek en Tineke hadden dade- huis gedreven. Droevig keert ze weer.
lijk een klein poesje te pakken. Maar ..Er komen geen schepen aan, moe-
toen Toos en Piet de moeder-poes der", zegt ze, ,,'k wou dat vader maar
wilden opnemen, vloog die het kolen- niet gegaan was, want het wordt zoo
hok uit. En hoe de kinderen ook rie- donker en het waait zoo hard. Als er
pen met allerlei lieve woordjes. Poes maar geen storm komtEn ja, steeds
liet zich niet meer zien. donkerder wordt het, harder giert de
Toen de kleine poesjes later in de wind en klettert de regen tegen de
warme kamer in het droge ledikantje ruitjes der kleine visscheswoning.
lagen, zei Tineke..Dat het ook juist nu moet gaan
Arme moeder-poes, hè, Moesje stormen", zegt moeder droevig.
tochOok nu is 't weer druk aan het
strand. Allen staren in zee. Doch tel
kens worden zuchten geslaakt. Ook
Maar we konden de kleintjes
niet in het kolenhok laten."
„Nu, zei Moeder, „we willen
pen dat de groote poes morgen weer, Maaike en de kleine Piet zijn met
beneden in den tuin komt." hunne moeder aan 't strand gekomen.
dat Moe-en bliiven tevergeefs wachten.
te-
ook
met
Tineke droomde 's nachts, dat Moe- en blijven tevergeefs wachten,
der-noes lekker bij de kleintjes in het j Zij keeren eindelijk ook maar
ledikantje lag. rug. Na een korten tijd kamt
Of de droom waarheid werd, datMieke, het oudste meisje, dat
hoor je later.
Droevige Paaschdagen.
garnalen uit is geweest, thuis.
..Wat edn weer, moeder", zegt ze,
..en is vader nog niet terug?"
„Neen. kind", zegt moeder angstig.
Hü blijft lang weg, 'k hoop maar,
dat 't gauw bedaartzoo aanstonds
't Is druk aan 't strand, waar eeni-Sa 'k no£ eens aan 't strand kijken,
ge visscherspinken gereed liggen om j Blijft u maar hier", zegt Maaike
in zee te steken. Daar staan moeders weer, „ik zal wel eens gaan."
en kinderen, sommige met betraande j Na een poosje komt ze weer terug,
oogen, die vaarwel zeggen aan hunne en zegt, dat er geen schuit te zien
dierbare bloedverwanten. en dat de zee heel woest is.
Het visschersbedrijf is toch zoo ge-1 Daarop vraagt moeder of ze veel
vaarlijk hoevele menschenlevens garnalen verkocht heeft,
heeft het al vernietigd en hoevelen Het gaat nogal, moeder, doch ik
zullen er nog volgen? De vangst is in heb er niet veel voor ontvangen."
den laatsten tijd slecht geweest euj Den heelen nacht heerscht er een
vaderlansen, die een groot huisgezin vreeselijk© storm. Ook ditmaal doet
heeft, is ook bij de uitvarenden, om (modder geen oog dicht en staat, als 't
te trachten nog wat te verdienen,1 dag begint te worden en de wind een
want 't loopt tegen Paschen en zijn weinig bedaard is, op. Zonder de kin
vrouw heeft hem gezegd, dat Jantje deren te wekken, gaat ze naar het
een nieuwe broek moet hebben en strand en kijkt maar in zee.
Maaike een nieuwe jurk, terwijl del Daar aan den gezichtseinder ont-
anderen ook op wat nieuws hopen. waart haar oog eenige masten. Zij
Nieuwe dingen kosten veel geld, enwil wel juichen van pleizier, want ze
geld heeft moeder Anna op 't oogen-(heeft de schuit van haai- man ont-
blik niet. dekt. Gauw loopt ze naar huis en wekt
Terwijl vader nu afscheid neemt de kinderen, die in een ommezien ge-
van vrouw en kinderen, zegt zijnreed zijn en met moeder er op uit-
vrouw gaan.
Man, zorg vooral, dat je vóór Pa- .Vader komt, vader komtroepen
schen thuis bent." (Mieke, Maaike en Jan, en Pietje roept
„Ik hoop het", antwoordt hij, „als'„ta tal".
't weer nu maar zoo blijft is er geen' Dó storm, die eerst eenigszins wil5
twijfeld aan." Ibedaai'd, begint echter weer heviger
En met een hartelijke omhelzing'te worden, het begint ook weer te re-
neeimt hij afscheid. Weldra zijn degenen. Woester vvördt de zee, grooter
booten in zee, moeder en kinderen
wuiven nog met hun zakdoeken, tot
de pinken uit het gezicht verdwenen
zijn.
„Komt, kinderen, latdn we naar
huis gaan, we kunnen de boot niet
meer zien", zegt moeder, en meteen
neemt ze de kleine Piet op haar arm
en gaat, omringd door de andere
kleintjes, heen. Thuis gekomen warmt
de golven. Men ziet hoeveel moeite
do schepen hebben om vooruit te ko
men. Nu eens boven op een golf ge
slingerd. dan weer tusschen twee gol
ven in, zoo ziet men de schepen rijgen
en dalen.
Eindelijk, de minuten geleken wel
Uren, is 't gevaar voorbij.
De schepen hebben hun ankers uit
geworpen. Zie, daar komen de man-
ze het eten op, dat den vorigen dag non van boord. Wat kijken ze ernstig
dat ze gearresteerd en in de
ivangenis werd geworpen.
Eene week later vond .men haar
ihtgenoot in. den stal opgehangen,
ij had de schande, die zijn eerlijken
aam had getroffen, niet kunnen be-
iven.
Eene maand daarna vertrok de kok
irumont, teneinde naar zijne geboor-
iplaats Parijs, terug te keeren. Me-
touw Millred werd ziekelijk, enleef-
zeer teruggetrokken. Ze had. Flory,
larie Chester's zestienjarige dochter,
it zich genomen en liet haar door
skwame onderwijzers een uitsteken-
opvoeding geven. Alvorens Flory
it verdere opleiding naar Londen
mg, bezocht zij hare moeder in den
;rker. Toen Marie hare groote, ster
dochter zag, en haren vastbera-
scherpen blik opmerkte, brak
®a zonnestraal door hare sombere
fanhoop, en langzaam met nadruk
Prak ze „Flory, je weet, dat ik on-
Auldig benje weet, dat je moeder
knmer zulk een lage, geme-ene daad
in begaan, tdaarom smeek ik j'e met
fcel de wanhoop van mijn arm hart,
bevrijd je vadersnaam en je eigen
naam van de schande waarmee we
worden bedekt en tracht de schuldige
te vinden I"
Met tranen in de oogen zwoor het
jonge meisje, schier nog een kind, de
bede har er moeder te vervullen.
Drie maanden later stierf mevrouw
Millred en liet Flory honderdduizend
kronen na. Eene week voor haar dood
hart Lucie Powel haar congé geno
men, om naar Parijs te gaan, tenein
de met Drumont te trouwen.
Bij de gerechtelijke inventarisatie
in hot huis van mevrouw Millred ont
dekte men, dat een groot deel van het
oude familiezilver ontbrak. Er werd
een onderzoek ingesteld, doch zonder
resultaat, de dieven waren, en bleven
onbekend tot op den huidigen dag.
Mijnheer Trop staakte zijn rede, ter
wijl hij een doordringenden blik op
de gravin Ettrich en mijnheer Teuf-
ling wierp. Eerstgenoemde was doods
bleek, terwijl de hotelier als edn idioot
lachte.
„Flory begon, volgens belofte, naar
(den schuldige te zoeken", vertelde de
jonge man verder, en om dit onge
dwongen te kunnen 'doen, hulde zij
zich in mannenkleeren. Ze vertrok
naar Parijs, en spoorde daar het
echtpaar Drumont op, dat in een villa
bij Parijs heel genoeglijk leefde.
In een bank van leening vond Flory
ettelijke stukken van mevrouw Mill-
red's zilver. Maar toen het haar ge
lukt was, eenige getuigen te vinden,
aan wien ze het zilver hadden ver
kocht, waren de vogels reeds gevlo
gen. Flory's aanhoudend zoeken had
ten slotte dit gevolg, dat zij het edele
paar in Brussel terug zag, waar ze
als baron en barones Ueberbeck in
het hotel Skandinav woonden. Gedu
rende hun verblijf aldaar vermisten
de hotelgasten ettelijke voorwerpen
van waarde en toen beiden de grond
te warm werd, verdwenen ze weder.
Negen lange jaren vervolgde Flory
hen; bewijs op bewijs stapelend, het
net steeds dichter spannend, tot ze
ten slotte er in verward raakten, en
geen uitweg meer vonden.
„Nog een enkel woordKort gele
den werd dit hotel door mijnheer
Teufling gekocht. Juist eene week la
ter was in Weenen een groote juwee
lendiefstal ontdekt, waarvan de die
ven, gelijk ik vermoed, zeer tegen hun
zin en daarvan totaal onbewust, door
een privaat-detective gephotografeerd
werden. Hun beeltenissen komen
prompt overeen met die vanmijn
heer Teufling en de gravin Ettrich 1"
Wanneer men een bom mid-den in
•de kamer had laten ontploffen, zoo
had de ontsteltenis van de omstan
ders niet heviger kunnen zijn.
„In naam van de wet, neem ik,
Flory Chester, detective uit Londen,
Frans Drumont en Lucie Powel ge
vangen" sprak de zoogenaamde
mijnheer Trop met luider stem, en
haalde het bevel tot inhechtenisne
ming te voorschijn. Met een half on
derdrukten kreet viel (de „gravin" ter
aarde.
„Hij liegt, hij zelf is een Öbdrieger!"
schreeuwde de hotelier. Doch de com
missaris spoorde hem tot kalmte aan,
onderzocht de papieren van de jonge
detective en verzocht hem eene ophel
dering van dit laatste geval.
en waai- is vader?
Een paar der oudsten komen op
moeder af, o, ze gevoelt het zonder
dat haar iets gezegd wordt.
O God!" zegt ze, „er is een onge
luk met hem gebeurd
Van smart zakt ze ineen en de kin
deren schreien en snikken alle hevig.
De buren brengen hen vol medelijden
naar hun huisje.
Langzaam komt moeder weer bij en
moet het verschrikkelijke feit verne
men. dat haar man in het gezicht
van de kust door e&n grooten golf
over boord geslagen is, en, ondanks
alle pogingen om hem te redden, het
leven heeft verloren.
Weldra komen er eenige mannen
binnen, die een draagbaar dragen,
daarop de arme vader dood ligt uit
gestrekt. En tdrwijl het weder is be
daard, het zonnetje schijnt en de men
schen op hun fraaist uitgedost, gaan
wandelen, 't is immers Paschen
zitten daar ter neder de arme wedu
we met hare kindertjes.
O, hoe droevig is deze Paschen. die
zoo vroolijk had kunnen zijn
BRIEVENBUS.
Beste jongens en meisjes
Het spijt me erg, dat ik van de
Week jullie gezellige brieven en brief
jes niet beantwoorden kan. maar ik
moest uit de stad, on toeto ik terug
kwam was het te laat om nog brief
jes te schrijven.
De volgende week zal ik al jullie
brieven beantwoorden, dat beloof -k
j'e Van do week doe ik dus inaar
aan allemaal samen de groeten.
Dag
M. C. VAN DOORN.
INSEKTENBETEN.
Nu langzamerhand de tijd vau
muggen, wespen en andere lastige
kleine insecten weer aanbreekt, kan
het zijn nut hebben na te gaan, in
hoeverre Jijen eicji voor hun steken
moet wachten. In het algemeen zijn
de doctoren van oordeel, dat het ver
giftige element bij insectensteken,
als van bijen, horzels, muggen enz.
het z.g. mierenzuur is. Volgens som
migen heeft men echter ook mot een
base te doen. Zoo beweert dr. Carlet,
een Duitsch medicus, dat het gift
werktuigje, dat aan den angel dezer
dieren is verbonden, uit twee van
elkander gescheiden kliorsystemen
bestaat, waarvan het eene een zwak
alcalisch product, levert, welke sa
men de minder aangename gevolgen
van den insectensteek te voorschijn
roepen. Ook volgens een anderen
•dokter, moet er naast het mieren-
zuur een base zijn, die de typische
verschijnselen van den steek als ont
steking, rood worden en opzwelling
veroorzaakt. Een giftdroppel van een
bij, een heldere, zure zelfstandigheid,
weegt 0.2 a 0.4 m.G., dat is ongeveer
1/500 van zijn liohaamsgewicht.
De gevoeligheid van de menschen
voor insectensteken is zeer verschil
lend. Terwijl de een slechts een licht
jeuken bespeurt, ontstaan bij een
ander blazen, die soms lang kunnen
blijven. Er zijn ook gevallen, dat in
sectensteken roos en ontsteking ver
oorzaakten, en bij uitzondering zelfs
algemeene bloedvergiftiging.
Daar bij bijensteken de angel in de
wond achterblijft, moet men deze
zorgvuldig reinigen met een fijn lan-
cetje voorzichtig verwijderen. Dan is
na eenige uren of in elk geval na 1
a 2 dagen de pijn over en de wond
geheel genezen. Er kan -dan nooit
een gevaarlijke ontsteking ontstaan.
Het is ook goed (het gestoken
lichaamsdeel zoo rustig mogelijk te
houden en de plaats mot koud water
of ijs af te koelen.
Insectensteken, met name van
bijen, zijn dan gevaarlijk, zoo men
er een groot aantal van heeft opgc
daan, wanneer men b.v. door een
zwerm bijen is overvallen, vooral
voor kinderen is dan het gevaar
groot.
Een ander gevaar bestaat daarin,
;lat de steken in het inwendige van
den hais worden gedaan, hetgeen
kan voorkomen met het eten van
vruchten of het drinken uit een glas,
waarin zich een wesp bevindt. Een
dergelijke steek kan door het opzet
ten van de inwendige keelorganen
zelfs verstikking tengevolge hebben.
Het gorgelen met ijswater tot de
komst van den dokter is in dit geval
aan te raden.
Tegen het jeuken is uitwendig het
best menthololi, kalkwater met lijn
olie of ammoniak.
„Niets gemakkelijker rtan dat." On
ze geachte „gravin" hier, gaf voor
bestolen te zijn geworden, terwijl
haar echtgenoot de valsche juweel en
in het valies van den heer Arlenheim
tooverde, opdat ze verder nog onge-
geneerder de diefstallen bij de hotel
gasten konden uitvoeren, daar de ver
denking nu op mijnheer Arlenheim
zou vallen. Juist op deze manier heb
ben ze immers bij mevrouw Millred
gewerkt."
Ik stapte naar Miss Chester toe, ter
wijl ik haar de hand drukte.
„Duizend maal dank voor datgene,
wat ge voor mij hebt gedaan 1" sprak
ik met warmte, „tevens mijn compli
ment voor de scherpzinnigheid, die ge
getoond hebt."
„U weet, dat het de eer mijner moe
der gold," sprak Miss Chester; haar
anders zoo besliste stem werd zacht
en onduidelijk, terwijl tranen hare
heldere kijkers vulden.
„Zij i9 heengegaan, ze stierf een
paar maanden na mevrouw Millred
maar ze heeft niet tevergeefs op mij
gerekend."
BANTING'S RECLAME.
William Banting, die een jaar of
dertig geleden in Engeland naam
maakte door zijne vermagerings-me-
thode voor zwaarlijvigen, wend ook
eens bij een Prinses van het Konink
lijk Huis, de Hertogin van Teek, ge
roepen, die eenigen aanleg tot corpu
lentie had.
De Hertogin verwachtte natuurlijk
een zeer mageren man te zien en was
zeer verwonderd over Bantings
lich a amsomvang.
„De kuur schijnt u zei ven niet veel
geholpen te hebben. Mijnheer Ban
ting", zeide zij.
„Pardon, Mevrouw, veroorloof mij
u even in te lichten", antwoordde
Banting. Daarop trok hij zijne over
jas uit en nu zag de Hertogin eene
soort van ijzeren geraamte met het
tengere lichaam van den werkelijken
Banting er binnen in.
„Zóó ben ik, Mevrouw, tengevolge
van mijne methode. En -zóó (hij trok
zijne overjas weer aan) ziet gij mij,
zooals ik vroeger was.