kuustenaarschap. Zijn kunstwerk i
was de wonderbloem, ontsproten uit
de asch. van haar offerande, uit haar
vervlogen jeugd, haar ongeleefd
vrouwenleven. Met iets van de teo-
derheid oen er moeder aanschouwde
zij de schilderij. Zij hakt ze mede ge
schapen.
Een groote. heilige vreugde daalde
op haar neder.
Het was, alsof een straal van het
zonnige, levenswarme doek op haar
was gevallen en liaar had overgoten
niet den glans van het geluk en van
een nieuwe, schoone jeugd.
Doch die glans kwam niet van bui
ten af, hij kwam uit haar zelf.
Indertijd hadden zich wel eens
de stemmen van opstand en twijfel
in haar willen verheffen had zij
dan dat offer werkelijk moeten bren
gen En was het ook misschien te
vergeefs gebracht?
Nu wist zij. dat het niet te ver
geefs gebracht was. Stralend van za
ligheid zat zij daar in den zonne
glans van den oogst.
En dien glans nam zij met zich,
toen zij heenging. Zij was nu niet
meer het linkse he, angstige schepsel
tje kalm en zeker stapte zij voort,
als iemand, die zoo geheel vervuld
was van een wonderbare gebeurte
nis, dat geen gerucht of gedruisch
om haar 'heen 'haar kon storen, in
verwarring brengen of beangstigen.
Zij wist, dat ook hij ergens in deze
groote stad woonde. Doch zij ver
langde niet, hem weder te zien.
Zij wist immers, dat hij een groot
kunstenaar was geworden.
De glans van een onvergankelijk
•geluk lag op haar gelaat, toen zij in
de duisternis terug reed. terug naar
het bekrompen, kleine kleurlooze le
ven. En een oogstzonneschijn ver
guldde voor haar het beeld van dat
stille, vergeten bestaan.
Een Pleizierreisje.
Op een heerlijken zomermorgen zat
in den sneltrein van Berlijn naar
Potsdam een jong paartje. Het wa
ren twee menschen, met een knap
uiterlijk, die fvoor zoover men er
over oordeeden kon, uitstekend bij elk
ander pasten.
„Vreeselijk jammer, dat ik m'n né
cessaire vergeten heb", klaagde de
jonge vrouw, toen de trein zich in
beweging zette, ,,'k weet warempel
met wat ik beginnen moet."
..Kom, kom, Mies, zoo erg is het
niet troostte haar echtgenoot, „de
meeste prullen eruit gebruik je toch
niet en wat je bepaald noodig hebt,
wel, dat kunnen we overal koopen
maar zeg, schat, wees nu een oogen
blikje stil, ik heb het ochtendblad
nog niet gelezen."
Meteen haalde hij een courant te
voorschijn, gaf zijn vrouw een stuk
er van en was weldra geheel in z'n
lectuur verdiept.
Mies keek de familieberichten even
na maar toen liet ze het blad in den
schoot zinken en staarde, in gepeins
verzonken, naar buiten.
Hel afgeloopen jaar liet ze aan
hare herinnering voorbijgaan. Wat
was ze toch gelukkig geweest in hun
gezellig huis, dat ze geheel naar
eigen smaak hadden ingericht. Haai
man was ook een bovenste beste, al
tijd een vroolijk, met alles tevre
den, huiselijk, gezellig, in één woord,
tot dusverre had ze een hemel op
aarde gehad. En nu plotseling was
dat alles veranderd.
Ongeveer een week geleden had
Hans een brief ontvangeneen brief,
door 'n vrouwenhand geschreven, met
het poststempel Potsdam.
't Was zeer verdacht. Vóór Hans
zich in Berlijn vestigde, had hij eeni-
geri tijd ~n Potsdam gewoond. Fami
lie had hij er nietvan wie kon dus
in 's Hemels naam die ongelukkige
brief zijn!
Toen hij hem las bestudeerde Mies
nauwkeurig zijn gelaatstrekkenze
kon niet de minste verandering be
speuren. Was dit onverschilligheid of
zelfbeheersching
„Wat is dat voor een brief?" vroeg
ze zoo kalm mogelijk.
„Och. niets van belang, kindIets
over zaken", antwoordde hij onver
schillij» terwijl hij het epistel in zijn
bureau sloot.
Toen hij dien middag naar zijn
kantoor was, zocht Mies alle sleutels,
die in huis waren, bijeenen ja,
hoor, het gelukte haar de lade te ope
nen. Een oogenblik nog aarzelde ze,
maar toen suste ze haar geweten in
slaap en greep gauw den bewusten
brief.
Bevend las ze de volgende woor
den
Geachte Heer Hautman
Nogmaals herinner ik u aan de be
lofte, die u me voor uw vertrek ge
daan heeft. Ik had vast en zeker op
u gerekend en kan me niet voorstel
len, dat u me zoo eensklaps in den
•teek zult laten.
Met liet vriendelijk verzoek me niet
geheel en al te vergeten, verblijf ik
Hoogachtend,
Uw d'ieixstw.
B. Malta.
Wie was die B. Malta? Telkens en
telkens weer klonk die vervloekte
naam haar in de ooren. Duizend keer
had ze op het punt gestaan haar man
•r naar te vragen, maar* steeds ont
brak haar den moed.
Ongemerkt keek ze hem aan. Er
sat nog een jongedame in de coupé.
Ze zou eens opletten hoe hij zich te
genover haar gedroeg. Hoe Mies ook
keek, ze kon niets merken, haar echt
genoot scheen zich voor niets te in
teresseeren dan voor zijn krantna
tuurlijk, die vrouw, ginds in Pots
dam, nam immers al zijn gedachten
in beslag.
Zoo peinsde ze door, tot plotseling
mot een schok de trein stil hield.
„Potsdam. Vijf minuten opont
houd riep de conducteur. En bij
het hooren van die gehate stad bloos
de Mies onwillekeurig ;maar wie
beschrijft haar ontsteltenis, toen
Hans plotseling de krant weggooide,
en met een„Je excuseert me wel
even, hè Mies?" meteen op het per
ron sprong.
Angstig keek ze hem na. Eerst
scheen het alsof, hij in de wachtka
mer wou gaan, maar toen ontdekte
hij onder het publiek een dame, die
hij hartelijk begroette.
Vlug verliet ook Mies de waggon en
begaf zich ouder de menigte.-Daar
zag ze Hans weer. Hij hielp de dame
in een coupé, drukte haar hartelijk
de hand, groette nog even en ging
toen verder.
De eerste gedachte der jonge vrouw
was hem na te snellen. Maar neen,
eerst moest ze die vreemde, die haar
geluk verwoestte, van aangezicht tot
aangezicht zien. O, ze zou haar ver
tellen hoe ze haar verachtte, die in
dringster, die het natuurlijk enkelen
alleen om geld te doen was.
Ze liep terug naar de coupé en stap
te invlak tegenover haar ging ze
zittenmaar, wat was dat, het leek
een dame van middelbaren leeftijd,
en ,wat ineer zegt, Mies meende haar
te kennen ook. De dame op haarbeurt
staarde de jonge vrouw verwonderd
aan.
Vóór een van beiden nog een woord
gesproken had, gooide de conducteur
het portier dicht. Een schel gefluit, cte
trein zette zich in beweging.
„Als ik niet twijfelde", begon d«
vreemde dame, „zou ik zeggen, dat
ik het genoegen heb mevrouw Haut
man, uit Berlijn, voor me te zien."
„Ja, zeker, die beu ik."
„Maar lieve kind,, dan ben je in den
verkeerden trein gestapt. Ik heb zoo
juist aan het station je man gespro
ken, die me vertelde, dat jullie naar
buiten gingen. Ik ben namelijk tante
Johanna, uit Hannover, daar heeft
hij je toch 'zeker wol eens van ver
teld. Het is een mooie geschiedenis.
Je gaat nu weer terug naar Berlijn
enfin, ik voor mij vind het prettig
nu eens eindelijk kennis met je te
kunnen maken, ik ga in Berlijn eeD
vriendin opzoeken en had natuurlijk
ook bij jullie willen komen. Maar,
als alles zijn gewone verloop gehad
had, zouden we elkander natuurlijk
niet gesproken hebben. Ik herkende
je dadelijk naar het portret, dat Hans
me verleden jaar stuurde."
Nu weet ik ook, waarom u me zoo
bekend voorkwam, tante. Uw portret
heeft een eereplaats op Han's schrijf
bureau", zei Mies, wie het huilen
nader stond dan het lachen, „maar
lieve, goede tante, wat moet ik toch
beginnen, mijn man wacht in Pots-
dam, en ik... O, 't is gewoon vree
selijk".
„Kom, kom, kind, wees maar niet
bang; je gaat direct met den volgen
den trein weer terug, dat zal het
beste zijn."
„Maar, wat zal hij denken, als hij
mij mist", zuchtte Mies, die het bij
de gedachte, dat haar man nu ureD
lang alleen bleef in de stad. waar die
vreeselijke B. Malta woonde, vrij be
nauwd kreeg.
,,0, je telegrafeert eenvoudig, dat
je met den volgenden trein komt.
Hans verveelt zich in Potsdam niet,
hoor
Mies beefde van schrik. Zou tante
er meer van weten De komst van
den conducteur maakte een einde
aan haar overpeinzingen. Aangezien
Mies geen plaatskaartje had, moest
ze een flinke boete betalen. Tante
was de reddende engel, want haar
portemonnaie zat veilig en wel in
den zak van Hans.
Het plezierreisje begon goed dat
moest ze bekennen.
In Berlijn hoorde Mies, dat de vol
gende trein eerst over twee uur naar
Potsdam vertrok. Ze telegrafeerde
haar man en nam afscheid van tante
Jo, die door kennissen in ontvangst
genomen werd
Het was haar onmogelijk kalm in
de wachtkamer te blijven zitten, en
daar hun huis betrekkelijk dacht in
de huurt was, besloot ze 'de vergeten
nécessaire nog even te gaan halen.
Zoo gezegdb zoo gedaan. Het dienst
meisje keek niet weinig verbaasd,
toen mevrouw zoo plotseling weer
voor haar stond. Het eerste wat Mies
ontdekte, was een brief, die op tafel
lag. Weer hetzelfde handschrift als
onlangs. Wat had die B. Malta nu
weer te vertellen?
Lang aarzelde Mies om den brief
te openen. Eindelijk waagde ze het
en las
Geachte Heer Hautman
Vriendelijk dank voor uw aardig
schrijvenhet heeft me weer nieuwe
hoop gegeven en de zekerheid, dat
ik me niet in u bedrogen heb. Uw be
zoek zal me als steeds zeer aange
naam zijn. Nogmaals mijn dank.
Hoogachtend,
Uw dienstw.,
B. Malta.
De vreeselijke brief vifei op den
grond en Mies weenend op de canapé.
Maar spoedig bezon ze zich. De
man was immers haar tranen met
waard.
Wie weet of hij op dit oogenblik
niet bij die andere zat en haar ver
zekerde van zijn liefde, zooals hij het
haar, zijn vrouw, zoo dikwijls had
gedaan.
Vlug greep ze papier en potlood en
schreef het volgende telegram
„Ik 'blijf hier, verwacht je zoo
gauw mogelijk. Komst dringend nood
zakelijk.
Mies."
Het dienstmeisje moest het onmid
dellijk wegbrengen.
De eerstvolgende uren werden in
droef gepeins doorgebracht. O, ze zou
zich weten te wreken. Met den ge-
openden brief in de hand zou ze den
trouweloozen man tegemoet treden,
en als hij dan zijn schuld bekende,
ja, dan. Ze wist zelf niet wat er ge
beuren moest.
Met hem verder leven, neen, dat
was onmogelijk. Maar scheiden...
voor altijd weggaan van liaar Hans,
den man verlaten, van wien ze zoo
zielsveel hieldneen, het ging
hare krachten te boven.
Eindelijk* eindelijk hoorde ze de
bel.
Ze wilde met haar man alleenzijn
en had daarom tiet dienstmeisje uit
gestuurd, dus was ze genoodzaakt
zelf open te doen.
Hans stond' voor haar.
„Maar, Mies, om 's hemels wil, wat
is er gebeurd?" riep hij opgewonden
uit.
Mies antwoordde niet. Zwijgend
ging ze naar de woonkamer.
„Ik ben blij, dat ik je tenminste
heelhuids voor me zie ik was al
bang, dat er een ongeluk gebeurd
was."
Weer geen antwoord.
Met bevende hand gaf se hem den
vreeselijken brief.
„Lees dit".
Hans nam het aan. Geen spier op
zijn gezicht vertrok wat kon hij zich
toch goed beheerschen Maar Mies
zou zich niet op een dwaalspoor la
ten brengen, ze had de bewijze-rm
mers in handen.
„Nu, lieb je het gelezen vroeg ze
streng.
„Ja zeker. De brief is waarschijn
lijk vanmorgen gekomen, toen we al
weg waren." antwoordde hij onver
schillig.
Nu gaf Mies aan liaar opgekropte
woede lucht.
„En zulke brieven ontvang jij, ver
rader,, trouwelooze manJe arme
vrouw achter 'haar rug te bedriegen!
Maar ik zal me wreken, dat verzeker
ik je. Nog hedenavond."
Een oogenblik keek Hans haar be
daard aan. Zou z'n vrouw...?
Plotseling echter begreep hij de
zaak en meteen barstte hij in een on
bedaarlijk lachen uit.
Sprakeloos staarde Mies hem aan.
En Hans lachte tot de tranen hem
over de wangen rolden. Toen riep hij
„Een mop, hahaha; een kapitale
grap, hahaha. De brief... de brief is
van mijn kleermaker uit Potsdam".
En, terwijl Mies van schaamte niet
wist waar zich te bergen, vervolgde
hij .i, Eenige dagen geleden herinner
de Barend Malta mij er aan, dat ik
nog steeds bij hem in het krijt stond.
Ik schreef hem, dat ik hem vóór mijn
reis het geld zou sturen en dat ik op
den terugweg even aan zou komen
om een nieuw pak te laten aanme
ten. Ik heb hem gisteren betaald en
ben zoo straks even bij hem aange-
loopen om een qultantie te halen.
Kijk, daar heb je ze".
Maar Mies durfde niet op te zien.
„O, ik schaam me zoo vreeselijk",
fluisterde ze.
„Jij hebt natuurlijk argwaan gekre
gen door het dameshandschrift en
dan is de brief gesteld in termen, die
tot alle mogelijke conclusies aanlei
ding geven", zei Hans; terwijl hij
naast zijn vrouwtje ging zitten. „Ik
vond dit ook eigenaardig maar weet
je, hoe het komtmevrouw Malfa
voert de correspondentie van haar
man, en, daar ze niet wist of soms
vreemden den brief in handen kon
den krijgen, vond ze het beter hem
zoo in te kleeden, dat niemand de
bedoeling merken kon."
,„Dat is heel aardig van haar", be
weerde Mies, vriendelijk.
Verheugd riep Hans uit„Zeg
Mies, ik geloof ,dat dit lesje uitste
kend geholpen heeft. Vroeger zou je
dadelijk gevraagd hebben„Zag je
haar Is ze knap Ik geloof, dat we
nu voor goed je neiging tot jaloezie
overwonnen hebben, en morgen gaan
we samen naar buiten. Hoera hoera!"
(Tel.)
De Misdadiger.
De moordenaar had sedert jaar en
dag in den allerdiepst en kelder van
het groote tuchthuis gezeten. Drie
maal had hij den opzichter aange
vallen. Na de eerste beide overvallen
had men hem ten bloede gegeeseld
den laatsten keer was hij in ijzers
geklonken.
Van dien dag af ontmoetten hij
en de opzichter elkaar eiken morgen
met dreigende blikken en vijandige
gezichten. Het was een stille oorlog
tusschen hen beiden, een wederzijd-
sche vrees, maar geen woord, ook
geen boos woord, werd gewisseld.
Toen stierf de oude directeur .en
er kwam een nieuwe. Zonder dat er
over gesproken werd verspreidde
zioh het gerucht onder de gevange
nen en hoop en vrees streden in de
harten der eenzame opgesLotenen.
Op zekeren dag klonken er vreem
de voetstappen in de gang voor de
cel van den moordenaar. De deur
werd geopend, de opzichter bleef
buiten staan, terwijl een man alleen
binnentrad.
De gevangene stond vlug op,
plaatste zijn hielen tegen elkaar en
legde zijn handen op den naad van
zijn broek, terwijl hij den binnen
tredende aankeek. Het wa® een nog
jonge bleeke man met fijne gelaats
trekken. Zijn oogen waren blauw,
met een droomerige uitdrukking, zijn
haar droeg hij lang en de blonde
baard viel tot op zijn borst.
De directeurriep een harde
ruwe stem op de gang.
De moordenaar nam een nog
strammer houding aan en de vreem
de trad in de cel. Zijn oogen raak
ten allengs gewend aan de duister
nis, waaraan die van den gevange
ne al lang gewoon waren.
De bezoeker scheen zeer onaange
naam getroffen door de omgeving,
maai' zijn stem was zacht en wellui
dend.
Is dit de gevangene no. zeven
Ja!
Je hebt den opzichter driemaal
overvallen
Ja
J ij bent tweemaal gegeeseld
Ja, zeide de veroordeelde dit
maal op smadelijken toon. alsof hij
plezier had in de vraag.
Ik ben de nieuwe directeur. Je
moet me niet als een vijand beschou
wen. Beschouw mij eerder als een
opvoeder.
Als opvoederherhaalde de
veroordeelde onwillekeurig, maar er
kwam een spottend lachje om zijn
mond.
Hij voelde zich op dit oogenblik
veel verstandiger dan deze man, of
schoon hij bijna de helft van zijn le
ven achter de tralies had doorge
bracht.
Ja, als opvoeder, vervolgde de
directeur.
Dezelfde ongeduldige beweging
werd op de gang gehoord.
Ik zal je voortaan met goed
heid behandelen. Ik 'wil hopen dat
ik daarmee meer hereik dan met
hardheid.
Jawel, zei de gevangene werk
tuiglijk, maar zonder over de betee-
kenis der woorden na te denken.
Vandaag hebben we 1 October.
Op Oudejaarsavond kom ik terug.
Heb jij je gedurende drie maanden
goed gehouden, dan zal ik je iets
geven, wat voor jou geen andere ge
vangene heeft gekregen. Hou je
goed
En de smalle blanke hand van
den jongen directeur werd op den
schouder van den moordenaar ge
legd. De gevangene had zoo'n zach
te menschelijke aanraking sedert ja
ren niet gevoeld en ofschoon hij hoog
opgericht bleef staan, had 'hij een
gewaarwording, alsof zijn beenen
onder hem knikten. De directeur ging
heen. De schreden verwijderden zich,
die van den opzichter traag en ais
onwillig.
De eerste gedachte van den ach
terblijver was ontroering, do tweede
was haat tegen den nieuwen supe
rieur, die de macht bezat, hem goed
te doen de derde en laatste was een
onafgebroken, dagen- weken- en
maandenlange mijmering over de
woorden ..iets, wat voor jou nog
geen andere gevangene heeft gekre
gen."
En soms schokte zijn heele li
chaam door de koorts der verwach
ting, soms huiverde hij van vrees..
dat hij voor den gek was gehouden.
Wat zou de directeur hem geven?
Een spiegel Zeker had hij zijn
eigen gelaat sedert vele lange jaren
niet gezien en ieder heeft toch het
natuurlijk verlangen, om zijn eigen
trekken, ook als zij verouderd en
leelijk geworden zijn. te beschouwen.
En nummer zeven had zijn eigen
gezicht in de langdurige gevangen
schap geheel vergeten.
Een bloem Ja, een tijdlang was
het zijn vurigste wensc'h geweest, een
bloem in een pot te hebben, waarbij
voor zorgen kon. die hij zou begie
ten. Nu gaf hij er niets meer om.
En het was hier ook te donker, dan
dat er iets kon groeien en bloeien.
Aardappelen met ham en spiegel
eieren Neen, zoo'n kostje zou men
een gevangene niet geven. Dat zou
niet goed voor hem zijn, zou zijn
weerstandsvermogen sterker gemaakt
hebben en hem nieuw verlangen
naar de vrijheid hebben gegeven...
De reeks zijner wenschen was hier
mee ten einde. Een werkelijk heftig
verlangen naar iets bepaalds kwam
niet in hem op en zijn gemijmer ont
aardde ten slotte in een slappe
nieuwsgierigheid, die eigenlijk niets
anders was dan het verlangen om
te weten, wat de nieuwe directeur
wel met hem voor had.
Traag, langzaam ging voor denge.-
boeiden misdadiger de tijd voorbij.
Maar dagen, weken en maanden ver
liepen toch. De streepjes, die hij in
zijn keten 'had gedrukt, terwijl hij
zijn woede bedwong' en zich stil
hield als een muis. die streepjes ver
rieden hem, dat Oudejaarsdag geko
men was.
Als zij nu toch eens iets hadden
aan te merken op zijn gedrag, en als
hij nu eens nooit vernam, wat men
hem had toegedacht...
Op hetzelfde oogenblik, dat deze
gedachte in hem opkwam, had hij
bijna zijn verstand verloren. Zoo
krachtig werkte dit denkbeeld op
heim-
Des namiddags hoorde 'hij stap
pen in de gang. Die stappen waren
voor hem woorden geworden. Zoo
scherp onderscheidde zijn oor elk
geluid. Het waren de directeur en
de opzichter, en dan nog iets, dat
zwakker klonk, dat hij niet begreep,
dat hem echter vervulde met allerlei
vermoedens en verwachtingen. Zou
hij nu werkelijk krijgen, wat geen
andore gevangene vóór hem had
bekomen
Reeds lang voordat de stappen bij
zijn deur waren, had hij zich opge
richt en de voorgeschreven houding
aangenomen, met de handen op den
naad van de broek. Zijn slapen bons
den en 't was, of zijn hart uiteen
zou springen. Gingen deze stappen
zijn cel voorbij, dan zou dat wist
hij zijn weerstandsvermogen voor
altijd voorbij zijn. Maar de stappen
on het vreemde geluid hielden op
voor zijn deur en een oogenblik
stond zijn hart stil.
Toen werd langzaam de zware,
knarsende deur geopend en de di
recteur kwam binnen.
Je hebt je in de verloopen drie
maanden goed gehouden.
Ja, zei hij. kortaf. Zijn stem
beefde. Hij zou 'het dus toch krijgen.
Herinner jij je. dat ik je een
belooning beloofde
Hij kon niet antwoorden. Of. hij
zioh dat herinnerde In al die drie
maanden had hij dag nooh naoht
over Lets anders gemijmerd en ge
peinsd
Herinner jij je dat niet? vroeg
de directeur weer.
Jawel 1
Dit antwoord klonk als een on
derdrukte snik.
Dan zul je die ook hebben.
Do moordenaar beefde over het
géheede lichaam. De directeur keer
de zich om en knipte met- de vin
gers. Een kleine zwarte poedel kwam
langzaam en voorzichtig binnen, als
of hij bang was, dat men hem in
een val zou lokken.
Dien hond mag je houden, zet
de directeur.
Buiten hoorde men een ongedul
dige beweging.
De moordenaar keek den directeur
wantrouwend aan en zei.
Hoelang
Zoolang je goed voor 'hem bent
en geen reden geeft tot klagen.
De directeur zag, hoe de oogen
van den gevangene schitterden in
het donker, maar hij zei niets.
De deur werd langzaam weer ge
sloten en de moordenaar bleef met
zijn nieuwen metgezel alleen.
Ditmaal klonken er buiten schre
den. alsof er een liep. die zich er
gerde. Daarbinnen staarden de bei
den elkaar lang aan. Hij aarzelde
het dier tot zich te roepen. Hij had
een onbestemd gevoel van vrees
dat het niet zou komen.
Ten slotte deed 'hij een pog>ng. De
poedel naderde hem langzaam en
aarzelend. Toen hij dicht bij iiern
was begon hij hem te besnuffelen.
De gevangene kreeg moed en streek
hem met de hand over den 'kop. De
poedel richtte zich op en legde hem
de voorpooten op de knie. Dat maak
te den gevangene zoo' verschrikt, dat
hij bijna achterover gevallen was.
maar daarna streek hij het dier voor
zichtig van de ooren tot aan den
staart. De poedel echter nam een
sprong en zat in het volgend oogen
blik op zijn knieën, en terwijl de
gevangene hem over den rug streel
de. kwispelde het dier onophoudelijk
met den staat en beproefde hem het
voorhoofd en de oogen te lekken. In
eens boog zich de moordenaar voor
over, verborg zijn gezicht in het
kroeshaar van deen poedel en begon
hardop te snikken.
Thans hoorde men buiten de cel
niets meer, alles bleef doodstil. Toen
de directeur zijn ronde geëindigd
had, zeicle de eene opzicht®- tot den
ander
Ik geloof, dat hij niet al te
goed bij 't hoofd is. Nu geeft hij den
moordenaar een hond. Dien kan hij
nu tegen ons ophitsen
Zijn makker knikte. Zij waren bei
den reeds zestien jaar werkzaam in
•de gevangenis en wisten, hoe zij met
gevangenen moesten omgaan.
Sedert dien dag is er echter nooit
weer een klacht over nummer zeven
ingekomen en toch zat hij nog zes
lange jaren in de donkerste cel der
gevangenis.
Toen hij gestorven was, werd de
poedel naar buiten gelaten. Maar de
hond bekommerde zich om niets,
noch om de menschen, noch om de
dieren. Zonder eten of drinken te ne
men, week hij niet van het graf van
den moordenaar, totdat hij na heel
korten tijd den eenigen vriend, dien
hij zeker ooit in zijn leven had ge
had, onder den grondi volgde.
Een Tunnelgeheim.
Snel opgelost!
Om niet aan zijn eigen gedachten
overgelaten te blijven, op reis, had
de bankier dien avond aan liet spoor
wegboekenstalletje een „vroolijke no
velle" gekocht. Niet dat hij van hu
moristische lectuur hield, want hij
stond als een kjiorrig heer te boek, ge
lijk veelal overigens zwakke en zieke
lijke menschen, maar dien avond
wilde hij zijn. zorgen verjagen en hij
dacht, dat e.en boek hiem zou geven,
wat hij aan geen menscli durfde vra
gen, afleiding onderweg.
Want sedert eenige jaren liad hij
zich zoo diep in de beurszaken gewik
keld', dat zijn hersens afgemat waren
door 't financieels spel en hij zenuw
achtig en ongedurig geworden was.
Hij sliep nooit goed meer, zijn ge
moedsrust en zijn kalmte van geest
waren weg en de gejaagdheid week
zelfs niet in de dagen, waarop hij een
mooie winst behaald had. De voort
durende spanning van zijne strakke
gelaatstrekken bracht soms plotselin
ge krampach tige grim assen teweeg,
die een vreemdeling deden opschrik
ken van verbazing. En dus, ofschoon
hij bang was om "s nachts geheel al
leen te reizen, te meer omdat er se-;
dert eenigen tijd herhaaldelijk sprake
was geweest van naohtelijke roove-
rijen, koos :de bankier gewoonlijk een
leegen coupé uit, zoozeer ging hij ge
bukt onder «het besef dat zijn voorko
men anderen onaangenaam moest
zijn.
Daar het den géheelen dag druk
kend was geweest en er onweer aan
de luoht was, hadden maar weinig
menschen zich op reis begeven, een
gevolg van het in de westelijke pro
vinciën verbreide vooroordeel, dat een
in gang zijnde trein den bliksem aan
trekt.
De bankier vond dus gemakkelijk
oen ledig compartiment. Hij stapte in
en legde behoedzaam zijn reiszak op
de bank tegenover hem, onderwijl
denkende, dat een boosdoener, met
hem dien avond te vermoorden, een
mooien slag zou slaan. Een misdaad,
zooals die op de lijn van Lvon, eeni
gen tijd geleden
Die arme effectenhandelaarWas
het niet schandelijk, al zooveel jaren
achtereen ging mèn in de kranten te
keer tegen de spoorwegmaatschappij
en, om die te dwingen alarmschellen
in de wagens aan te brengen, en hot
hielp maar niets, niets!
Enfin, hij zou dan toch niet, zooals
de vorige week, in het onaangename
geval vorkeeren, om twee uren ach
tereen tegen die domme of terugstoo-
tende gezichten te moeten aankijken,
die iemand nog zenuwachtiger ma
ken dan het horten van de wielen op
de rails. Ook kon hij nu .de raampjes
openzetten zonder te vragen of een
ander het, wel goed vond, en dat
was geen klein voordeeltje, want, ver
bazend, wat was het heet
Even voor de brug van Manor werd
de hemel door een bliksemflits ver
licht. Snel volgden er andere. De ban
kier hield op met lezen. De lucht werd
weldra met wolken, lijkkleurige wol
ken bedekt. Langs den horizon strek
te eon brandend rossige tint zioh uit,
de aanduiding van een zware® storm.
Hier en daar zag men, bij het licht
van den bliksem, flarden van lichte
wolken, die ronddraaiden, aan elkaar
vasthaakten, weer verscheurd en met
een vaart als van hollende paarden
weggeblazen werden.
Opeens stak een windvlaag op, dit
het stof in de hoogte zwiepte voor
bode van een. fijne dichte hagelbui
die op het dak van den wagen en te
gen de raampjes neerkletterden. Notf
een paar minuten, en alle elementei
schenen losgebroken, het werd eei
zondvloed. Het was pikdonker gewor
den. De wind wierp hoopen bladeren
naar binnen, d.e regenbui scheen we
een wolkbreuk te zijn.
Op dén waggon was do druk kin;
zóó sterk, dat hij op zijn veer en heer
en weer danste alsof hij zou om
slaan.
De bankier moest zijn boek sluiten
Het schijnsel van 'het gaspit je wai
ook zoo flauw geworden, dat het nie
mogelijk geweest zou zijn voort te
lezen
Toen wachtte hij, onaangenaam ge
stemd. onder den invloed van deelee
triciteit, waarmee de atmosfeer ver
zadigd was. Waarop 'hij wachtte had
hij niet kunnen zeggen. Maar er zon
iets gebeuren, dat stond vast.
Buiten bleef de storm even fel woe
den. Eens flikkerde de bliksem zóó,
dat zijn oogen er pijn van deden, en
hij hie'ld even zijn adem- in van den
schrik. Op datzelfde oogenblik voelde
hij de vaart van don treim versnellen,
alsof de machinist zioh haastte om
ergens, in een tunnel bijvoorbeeld, een
schuilplaats te zoeken.
Hoe onvoorzichtig, om zoo snel te
rijden, dacht de bankier, e/i* konden
nu immers wel boomen dwars over
den weg gevallen zijn
Hij begreep echter, dat het tot «iets j
diende, om zich op deze manier op
te windenhet zou hem maar ziek;
maken voor niets.
Hij dwong zich aan niets meer te
denken, sloot do oogen, ihield zich de
ooren dicht en drukte zich vast in
zijn hoekje.
Eerst trachtte hij zijn gedachte
heen te leiden naai* een mijnen-
transactie, die hem veel kon opbren
gen, maar vóór dat 'hij het zelf besef
te, was hij onwillekeurig weer afge
dwaald' naar de gevaren van zijn reis.
De menschen, die zoo voorzichtig wa
ren geweest vanavond niet op reis te
gaan, hadden toch maar gelijk gehad.
Zijn angst nam bovenmatig toe, zon
der dat er eenige reden voor was. Hij
zat te hijgen, het werd onverdrage-
lijk. Wat zou hij nu gegeven hebben,
in zijn onverklaarbare beklemdhe'*d,
om een menschelijke stem te hooren,
om te weten, dat iemand naast hem
zat. De .gedachte dat hij alleen was,
ver van alle mogelijke hulp, maakte
hem doodsbangWaar was de
trein nu toch Was hij zooeven niet
over een brug gegaan
Hé. zeide hij tot zichzelf, de trein
schijnt te zullen stoppen, dat is
vreemdZou er iets gevaarlijks op
den weg liggen?
Neen, het is maar een tunnel, want
we gaan weer op <weg, en de locomo
tief fluit. O, wat is dat toch een naar
gehoor, een fluitende locomotief, die
een tunnel binnenrijdt. Het klinkt als
da laatste snik van een stervende, als
oen noodkreet. Ik kan het rriet meer
hooren
En hij stopte zijn vingers in de
ooren.
Het fluiten had opgehouden en in
de plaats daarvan was het oorver-
doovend geraas gekomen van het ge
ratel, dat tegen de wanden van de
tunnel weerkaatste, toen de bankier,
zijn oogen openend, tot zijn onuit
sprekelijke ontzetting zag, dat er ie
mand in de coupé gekomen was, en
liet portier weer dichtmaakte
Een man, druipnat, met gescheurde
kleerenWat voor een gezicht hij
had was niet te zien, een doek be
dekte zijn halve gelaat.
De vreemde man sCheen den ban
kier in zijn hoekje niet bespeurd te
hebben. /Men zou gezegd hebben, dat
hij te zeer met zichzelf bezig was, en
met iets, dat hem geheel in beslag
nam, iets van onaa.ngenamen aard.
Hij keek naar zijn handen, die vol
sneden en schrammen waren, en
waar het bloed uit liep. Dat scheen
hem woedend te maken.
Hij uitte zulk een vloek, dat de ban
kier onwillekeurig teen schok kreeg
en zich verroerde.
Toen de man zag, dat hij niet al
leen in de coupé was maakte hij een
snelle beweging, als om zich te weer
te stellen, vervolgens lichtte hij' den
doek op, die over zijn eene oog liep en
vertoonde een bebloed en gekneusd
gelaat. Zijn haar was geheel in r.e
war en geplakt, zijns boord afgerukt.
Het moest een moordenaar zijn
Zeker was de ellendeling, na het ple
gen van zijn gruwel d!aad langs de
treeplank geloopen om een. ledigen
coupé te zoeken, en zich daar een
poos te verbergen, ten eindie zijne
kwetsuren na te zien, en zijn kloeren
weer wat in orde te brengen. Maar
hij had zich vergistiemand had
hem nu gezien en zou hem overleve
ren aan het gerecht. Wat een ver
schrikkelijke oogen zette die kerel op!
De bankier begredp, dat het met hem
gedaan was. Een koude rilling, die
alle gevoel in hem verdoofde, beving
hem zoozeer, dat liet was of zijn sla
pen vastgeschroefd werden.
Ik ben verloren-, verloren, zei hij
bij zichzelf. Niet op mijn geld heeft
hij het voorzien, de bandiet, hij heeft
nu zeker zijn zakken vol. Op mijzelf
heeft hij het voorzien, op mijn leven.
Maar moet ik mij zóó maar laten ver
moorden.
Al zijn geestkracht bijeenrapende,
hief hij het hoofd op, en trachtte den
bandiet in de oogen te zien. Maar,
zonderling, in plaats van op hem af
te komen, had die kerel zich in een
hoek terug getrokkenhij zag er uit
alsof hij meer op zijn eigen verdedi
ging dan op een aanval bedacht ww.
Toen kwam een zweem van hoop
bij den bankier op. Als hij eens geen
wapen meer bezat, die moordenaar 1
Als hij zijn mes eens had weggewor
pen Het zou een worsteling worden
van man tegen man; met de vuis
ten, met do nagelsde een sterker,
de ander vlugger misschien
Er was dan nog aan te denken,
zich te verdedigenEn van zenuw
achtige menschen zegt men immers,
dat de angst hun kracht verdubbelt.
Als hij den kerel naar de keel vloog,
zou al het voordeel aan den kant van
d9n aanvaller zijn. Komaan dan,
moed gevat
Zij bevonden zich nu vlak bij el
kaar, met woedende blikken elkander
in de oogen starende, met gebalde
vuistenEensklaps, om zijn vij
and schrik aan te jagen, brulde de
bankier