Slangen, OVERBODIG. En de goede Herbert, die juist in „Verlegenheid" zat op dat oogenblik, sclirok hevig. Ik verberg je niéts» Lucie, stamel de hij. Hoe vreemd van je, om zoo 'ets té denken. Maai- waarom kijk je dan altijd zoo vermakelijk grappig, als ik onver wacht in je kamer kom? vroeg Lucie achterdochtig. Herbert voelde zich rood worden. Hij wist, dat 'hij nu nog typischer keek dan ooit Ik weet heusch niet, wat jij be doelt met grappig kijken .hernam hij met een al te gekunsteld schouderop halen. Ik ben bezig aan een zeer be langrijk werk, dat is alll'es. Zij lachte alleronaangenaamst, vond Herbert Jellacot. Héusch grinnikte Lucie, strak naar hert. bloot o vloeiboek ziende op z'a lessenaar. En waar bewaar je dat ge weldig belangrijke werk? Herbert zat verlegen op zijn stoel te wrijven. Ik zit er over te denken, mijn beste, bracht hij uit, zijn best doende, om zoo eerlijk mogelijk en gewichtig haar blik te ontmoeten. Die dingen eischen zoo veel inspanning der her senen. Men zit als het ware te wroe ten in een literair moei-as en heteischt veel geestkracht om zich daaruit to verheffen. Nu interesseert mij zoo'n literair moeras nogal, zei ze droog. Laat mij het product van dat gewroet maar eens zien en misschien weet ik er dan nog wel wat op te vindon. Ik ben wel even vindingrijk als je vriend Dixon. Je schijnt in den laatsten tijd even broederlijk samen te gaan met dien collega ais een paar spitsboe ven. A propos, je herinnert mij er juist aan, dat Dixon van plan is, met zijne vrouw Woensdag naar het Gres ham Theater te gaan, wierp Herbert thans heel handig op. Het stuk, dat dan gegeven wordt, heet „Do machi- neschrijfster". Misschien heb je er al van gehoord. Lucie trok eenagszins verwonderd •haar wenkbrauwen op en keek overi gens quasi-onverschillig naar den wand, tegenover haar. Én vroeg ze kalm. Ik dacht zoo, dat we ook wel konden gaan, en daarom heb ik ook maar een paar plaatsen besproken. Zonlder mij te raadplegen Het spijt, me vre-esélijk, dat je daar geld ■mee vermald hebt, want ik moet je zeggen, dat ik Woensdagavond ver hinderd ben, omdat ik dlani op een kransje moet wezen. Jellacot voelde zich, als had' hij een slag in het aangezicht gekregen. Zoo zou dan zijn plan geheel en al schip breuk lijden, waarvoor hij zoo had ge zwoegd en zoo veel had moeten door staan. Hij zag in, dat hij wat te eel alles op één kaart gezet en overhaast en ontijdig had geltanudeld. Hij zou 'haar wel vinden en gooide liet over een anderen boeg. Nu, heel goed', mijn waarde, de wensch niet te treden in persoonlijke schikkingen van' mijn échtgenoote, Heb volstrekt geen zorg, d'at ik geen pleizier zal hebben, al spijt liet me ook, dat je niet moe gaat, Je spijt is niet bijzonder af te lezen van je gelaatsuitdrukking. Ik zag nog nooit van mijn leven zoo'n slecht acteur als jij er een bent. Ook geen wonder, dat jij geen tooneel- stukken kan schrijven. Je keek zoo lekker, dat ik a,l redds vast. besloten ben, met je mee te gaan naar den schouwburg. Woensdag ga ik met je naar hot Gresham Theater Aangenaam, zei Herbert bedaard. En voor het. eerst im vier weken tijd was hij nu tot de overtuiging geko men, dat hij niet de toonaangevende mogendheid' was in een huiselijke klucht, en een, waarin nog meer lag dan een zweempje van een tragedie. Juist speelde men de ouverture, toen de heer en mevrouw Jellacot 't Gres ham Theater binnentraden. liet klei ne vrouwtje was streng critisch ge stemd. Zo verklaarde ronduit, dat ze vreeselijk t land had aan die voorsle rij stalles, dat bot orkest het slechtst was van alle, die ze van haar leven had gehoord en dart Herbert's nieuw pa.k een schande was voor de geheele familie, tot in 't. -derde dn het. vierde geslacht... Het sluit je absoluut niet, zei de Lucie, nijdig van achter haar waaier. Ik heb nog nooit zoo'n akelig stuk werk gezien Jellacot kromp inwendig samen en zijn tanden klapperden tegen elkaar. Ik weet wel, dat liet pak nergens naar lijkt. Lucie, zeide hij. het be nauwde zweet van zijn voorhoofd ne gende. Maar daar behoef je mij hier niet aan te herinrwfren. hier kan; ik hert toch niet veranderd krijgen. En dan moet jij mij zien, dat stootend© rijtuig heeft mijn coiffure ook maar geen kwaad gedaan en nu zit waarachtig daarginds een rood mensch, mij te beloeren door haar tooneel kijker. Misschien ts ze jaloerse!i, dat wij hier zoo goed zitten, meende Herbert die nagenoeg kookte. Kijk er maar niet naar. Een jongen met programma's ver scheen. Herbert stak twee vingers omhoog, kreeg programma's en gaf geld. Hij kon haast geen goed samen- hangenden zin uitbrengen meer. Maak toch niet zooveel gebaren, dat staart niet, Herbert, snauwde Lu cie. En ik wiemsch bovendien niet, dat je elke twee minu/teau zoo in die zaal opkijkt. Je doet me denken aan dien jongen bij ons in de straat, die met St. Vitusdans behept is. Ik ke>ek alleen maar eens, om te zien, of do familie Dixon er al is, was Herbert's nederig bescheid. Natuurlijk nog nietzeide Lucie met overtuiging. Die komen natuur lijk niei vóór dat liet voorstukje voor bij is. Geen verstandig mensch zal zich willen ergeren aan zoo'n draak van een. voorstukje. En ik moet h!un er gelijk in geven. XeWiacot deed, als raadpleegde lvij zijn programma. Hert éénbedrijvige stukje zal voorafgaan aan „De Ma- chiiueschrijfster" en is getiteld„Ver legenheid." Het is de eerste opvoe ring. Het benieuwt mij, of de auteur al of niet aanwezig is. zeide hij. Neen, stellig niet, als hij ten minste e-en man van verstand is, ant woordde mevrouw Jellacot. Maar men kon ©ens om hem roe pen. Och kom, zelfs in den engelenbak zal men nog niet zoo idioot wezen om te roepen om den schrijver van een voorstukje. - 't Ls toch wél eens gebeurd, per sisteerde Herbert, voor liet geval bij- voorbeeld, dat het stuk indexdaad uit stekend was. Herbert, je verve-él t en hindert me. Kun je nu eens niet praten over iets meer interessants Herbert ging met gevouwen armen zitten en spande zijn lippen van ver kropten nijd. Een gezet heer, die ui gezelschap was van een zwak en blijk baar doof vrouwtje, zat links van de familie JeAlacot. De dikke meneer snoot zijn neus niet groot lawaai. En hij had succes. Een luid applaus van de galerij was zijn loon. Jellacot schreeuwdeStill toch', spinnijdig, daar de eerste woordlen van „Verlegenheidf reeds op hert too neel gesproken werden. Dé corpulente hoer richtte zijn in zwaar schildpad gevatte monocle op Herbert en keek hem zeer uit de hoog te aan. Hoe heet dit ding vroeg dedoo- ve dame met schrille stem. - „De Maclftn-eschrijfster", ant woordde haar buurman zonder erg, nog steeds Herbert aanziende. Met een hoffelijk verweer om goed het gezegde te weerleggen wist Jel lacot" te doen gellocxven, dat dat miert „De Machimeschrijfster", maar een éénacter was van Horace Arthur Gas tro, getiteld: „Verlegenheid", dat voor den eersten keer gespeeld werd. Wat zegt die meneer. Richard vroeg de doove dame. haar hand aan het. oor houdende. Jellacot herhaalde het nieuws met luider stemme, waarop een toeschou wer achter hem. hem uitlachte. De familie Dixon is er ook al, Her bert, fluisterde Lucie haar Verlegen man in. Ze lachen tegen. je. Jellacot deed nat, alsof hij niets ge hoord had». Zijn oogen waxen strak op helt tooneel gevestigd. Hij maakte zich zelf wijs, dat de hoofdpersoon van „Verlegenheid" uit de rol was en maar al wachtte op het stopwoord van den medespeler, Mevrouw was blijkbaar zeer belangstellend naar de advertenties op het programma. Ik zal maar eens ©an kastje laten maken, zooals ze hierin worden aan geboden. Herbert knikte ongeduldig en wensch- te. dat zijn vrouw hem verder onge moeid zou laten met huishoudelijke dingen. Waar gaat het over, Richard vroeg thandhoorige vrouwtje, naar t tooneel kijkende. Do corpulente heer, die nijdig dege nen fixeerde, die beun zoo even had den uitgelachen, moest bekennen, dat bij voor niet nog zooveel zou kunnen zeggen, waar 't stukje om draaide, en weder was dit het sein tot gfoote hi lariteit. Vijf-en-tw intig personen treden er maar eventjes op in „De Machine- schrijfster". kondigde Lucie aan, en het eerste tooneel speelt te Singapore. Ik denk, dat daar aardige costurnetjes zullen komen. Ik kijk op hét oogenblik naai „Verlegenheid", beert Herbert af. O, is 'tal aan dten gang? vroeg Lucie. quasi verrast. Ik dacht al, waar kijkt mijn maai toch naar. Ik bekijk liever eens tie verschillende ge zichten van 't publiek. Wat een kolos sale neus heeft diie meneer daar ach ter ons. Herbert had geen den minsten trek in neuzen-bewohderen op dart oogen- blik, een van zijn beste creaties was daar juist ontvangen met een proes ten van lachen. Ziin wroeging werd bovendien nog vergroot door spontaan applaus. Waar lachén- ze toch om? vroeg mevrouw Jéllacot. O, Inert zijn slechts de jongens in den engelenbak. Ze moesten er uitgejaagd worden. Het is niet strafbaar, gedurende de opvoering van een tooneelstuk te lachen, verklaarde Herbert, 't Is ook inderdaad oen komisch ding, kun jij je niet herinneren, vroeger reeds iets dergelijks te hebben gehoord, Lucie Hij zag zijne vrouw angstig vra gend aan. Natuurlijk wed. Er ontbreekt al tijd aan dergelijke voorstukjes een ze kere originaliteit, zij zijn alle even idioot opgezet, Hoe lang zaïl dit prul nog duren Jellacot trok de schouders op en beet met kannibalistische woede op zijn onderlip. De dikke meneer zat inrtus- schen nog maar steeds de bezoekers van den schouwburg in 't veld van zijn monocle te brengen en de hard- hoorige daime wierp een onderzoeken den blik naar het programma om eens te zien, welke zeep-reclame het meest doeltreffend was. Ze vatte het. papier aan alle hoeken beet. draaide het naar alle richtingen op wanhopige wijze! somtijds kinderlijk lachend. lleel wat 'menschen amuseerden zich iiiii het gedoe van deze bezoek ster. Jellacot staarde met holle oogen naar den orihamdigen acteur en beet zich de tandén stijf op elkaar. De eind- climax van ..Verlegenheid" kwam steëds naderbij en liet gehoor was met zijne gedachten elders. Hij verwensch- te dien el ten dagen zeepfabrikant, dio zoozeer de bezoekers in beslag kon ne men*, hij vloekte don directeur, die zulke dingen op een programma duld de, en hij inoest lijdelijk aanzien, hoe dat vrouwenmansch zich er mee ver maakte. Hij had weinig of niets van zijn stuk gehoord. Hert was hém een ware verlichting, dat liet scherm viel, Onmldidiéllijik weerglamlde in 't ge bouw een geweldig applaus, overstemd door luid schreeuwen om den ac teur. Ik zei het a'l. hèmeesmuilde Herbert, met voldoening naar zijn we derhelft. ziende. Wat een dwaze streek, ;k heb nog nooit zoo'n prulding liooren toejui chen. En je hebt er totaal niet naar ge keken, brulde Herbert eensklaps. Al eens weer moest de doove juf frouw van haar buurman weten, wat er toch wel to doen was. Jellacot voelde zich op dat oogen - blik wanhopend. Het rumoer achter hém begon wat te kalmeoren. Zijn vrienden joelden nog maar steefis door in een jammer lijk dissonant koor om den schrijver. Een verbluft kijkende jonge man van het bureau deed zijn uiterste best met liet roepon van „stilte" én „zitten". Meneer Jellacot ging onregelmatig van zijn zetel zich verheffen, boog kort en ging weer zitten. Nog eens op het tooneelkrijsch- te een stem van achteren, en weer ging de van streek zijnd© Herbert van zijn srtoel opstaan, met stralende oo gen de zaal rondziende, om zich een weg naar voren te banen. Mevrouw verborg haar gezicht inde handen. Arme man, arme Herbert, waar om liet ik Item gaand De dikke meneer naast haar wreef zijn teenen en zwoer wraak aan dien lomperd, die hem zoo onbarmhartig op de teenen had getrapt En nb£ maar altijd brulde men om den au teur. Toen de storm een beetje uitgewoed had, keerde Herbert terug naar zijn plaats, in de hand ©dn stuk chocolade voor zijn vrouw. Ik ben even naar liet buffet ge weest, Lucie; ik was blij. dart ik even uit die. drukte weg was. Dal lawaai maakte het mij hier wat onaange naam. Wilden ze je niet op het tooneel hebl>en Maar eerlijk gezegd, ik ben er blij om, dat je er niet op versche nen bent. Hert stuk was een groot sue ces, maar je vrienden hebben hun rollen wel wart aangedikt. Maar heusch, Lucie. je liadi hert toch niet gedacht-, bracht Herbert op gewonden uit, tórwijl het gordijn voor het tweede stuk reeds opging. Ik wist er allies van, van begin tot eind, ein ik geloof, dat- mijn tegen- complot ©ven goed overlegd was, niet Maar wie ter wereld kon je daar over dan toch inlichten? Wel, mevrouw Dixon, antwoord de Lucie onschuldig. En in t' vervolg, mijn waarde ,als je eens weer zoo'n plan tegen eon vrouw beraamt, vertel het dan nooit aan een getrouwd man. En nu. basta, of we verliezen den draad van liet tweede stuk ook nog. De weleerw. heer F. van Mansfeld schrijft aan de „Annalen van Roo sendaal" De aanwezigheid van slangen brengt eene groote verandering in iemands dagelijksch leven, wijl het de zorgen vermeerdert. Ge kunt nooit weten, waar deze kruipende dieren bed, dan weer achter uw boeken, nu eens onder uw kleeren en dan weer hangend aan een balk boven uw stoel. Op den jongen missionaris, die pas in Indië is gekomen, maakt dH nieu we gevaar voor zijn leven dan ook meestal een hevigen indruk, maar. zooals 'het met alles gaat, de gewoon te doet de vrees spoedig uitslijten. Men neemt de gewone voorzorg van niet zonder licht te loopen !n zijn huis. als het donker is, en voor het overige vertrouwt men op de Voor zienigheid. Want neem wel in aan merking, dat slangen veel meer be vreesd zijn voor mensch en. dan men schep voor slangen, en dat een slang slechts gevaarlijk wordt als men op haar trapt, wijl zij dan moet bijten ter zelfverdediging. Daarenboven zijn lang niet alle slangen vergif tig, doch dit laatste bemerkt men niet licht voordat men gebeten is. Jaarlijks sterven duizenden en dui zenden aan slangenbeten, doch hier van dragen grootendeels de inboor lingen de schuld. Een Hindoe zal nooit, om welke reden dan ook. een slang dooden, terwijl velen de slan gen vereeren als een soort van tweede^rangs-goden. Dezen gaan zelfs zoo ver. dat zij in een hack hunner kamer een schoteltje melk zetten, waar de slangen zeer verzot op zijn, met liét natuurlijk gevolg, dat op een goeden dag een inboorling op een slang- trapt, en zijne vereering met den dood moet boeten. Een vergiftige slang heeft boven in den bek twee giftanden die zeer dun en scherp zijn en den doodelij- ken beet toebrengen. Achter de oogen heeft de slang twee gifklieren, waaruit het vergif loopt naar de twee giftanden die opgevouwen liggen, als de bek gesloten is, doch zich ter stond ontvouwen als de bek open gaat. Bijt nu de slang, dan loopt het. vergif in de wond en werkt doo- delijk. Als van zelf zult ge vragen, hoe het mogelijk is, dat dé slangen bezweerder zoo roekeloos zijn bedrijf uitoefent Het antwoord is heel een voudig tl© slangenbezweerder is zoo verstandig, de twee vergiftige tan den te verwijderen uit -den b«k zn ner slang, zoodat de verg'ftigste slang zoo onschadelijk wordt a's een muis en dit stelt hem m staat zijn bedrijf uit te oefenen. Slangenvergif is een verschrikke lijk ding door de snelheid, waarmee het de ontzettends!© gevolgen teweeg brengt. Zelfs het kleinste druppeltje is voldoende, om de vreeselïjksto pij nen te veroorzaken in het gebeten lidmaat, hetgeen gevolgd wordt door eene. verlamming der beenen en den dood binnen eonige weinige uren. Onmiddellijke afzetting is het eenige middel om uw leven te red den. Zoo heb ik een Engelschen jongen gekend, die door een slang werd! gebeten in zijn wijsvinger, ter stond zijn zakmes nam en zijn vin ger afsneed bij 't eerstvolgende ge wricht. Dit was een zeer verstandige daad, omdat dit het e e n i g e middel was geweest, om zijn leven te red den. Rij ledematen zondér gewrichten kan men niet beter doen dan ter stond eene diepe insnijding maken en het bloed uitzuigen. Zoo gebeur de het, dat een mijner kennissen, een kolonel van de cavalerie, gedu rende twee uren de wond uitzoog, die een slangenbeet, veroorzaakt had in het been van zijn zoontje, en al dus het leven van zijn kind redde. Zelfs de giftand van een doocle slang blijft gevaarlijk. Een jonge officier, die op jacht was, zag e«en slang in het gras en schoot haar dood. Na eeai paar uren kwam hij met een zijner vrienden terug op de plaats, waar hij de slang geschoten had, en zijn vriend willende toonen, hoe de giftanden bevestigd waren in den bek van het dier. pakte hij de doode slang op. Hij had echter het ongeluk bij de uitlegging zijn vinger te schrammen aan een der giftanden, met het treu rige gevolg dat hij binnen vier uur een lijk was. Het is een .welbekend feit. dat eens een soldaat door zijn dikke laars heen gebeten wend door een slang, waardoor hij spoedig overleed. Zooals gebruikelijk is, worden al zijn bezittingen op eene verkooping aan de soldaten van zijn regiment verkocht. Eenige dagen later stierf plotseling een andere soldaat van hetzelfde regiment, en toen men het lijk onderzocht, vond men al de ver schijnselen eener slangebeet, of schoon de overledene, tot groote ver bazing van allen, de laatste dagen met geen slang in aanraking was geweest. Het geval werd onderzocht en men kwam tot de bevinding, dat de laatste overledene de schoenen van den eerste had gekocht en dat de giftand nog in de verkochte laars stak. Nu we het locli zoo druk hebben over slangen en slangebeten, moet ik u nog even het merkwaardigste geval van koelbloediglxeid vertellen, dat 'k ooit gehooid heb. Tijdens mijn verblijf in Indië gebeurde liet. dat een dame. die uit baar bed stap te, terstond bemerkte, dat zij op iets kouds en glibberigs trapte; op het zelfde oogenblik voelde zij. dat iets klammigs zich om haar enkel eai haar kuit slingerde. Daar zij geen beet voelde, begreep zij oogenblikke- lijk, dat zij met haar voet op den kop van de slang stond, zoodat deze haar niet kon bijten, doch in haar koelbloedigheid begreep zij tevens, dat zij gebeten zou worden zoodra zij haren voet oplichtte. Zij hield zich dus bedaard eri hield haren \oet op den kop der slang. Haastig riep zij nu haren man, die een licht aanstak en met zijn scheermes de slang in tweeën sneed. Evenals alle andere schepselen in de natuur, zoo hebben ook slan gen hare vijanden, waarvan d>: „mongoose" (een soort van Lncli- schen vosaap) onder de voornaamste gerekend mag worden. Waar deze zijn, vindt men geen slangen, wijl deze door de „mon goose" verslonden worden, terwijl de huid dezer dieren ondoordring baar schijnt voor een slangebeet. Of schoon kleine vogels, zooals mus- schen. een slang geen kwaad kun nen doen. brengen zij haar toch dik wijls den (lood aanmenigmaal toonde mij een zwerm musschen bo ven het hoog© gras, dat daar een slang verborgen lag, die dan spoe dig werd gevonden en afgemaakt. Het beste wapen tegen ©en slang vond ik altijd een tulwar" een In dische sabel, die ik altijd aan een der stijlen van mijn bed had han gen. Met dit wapen snijdt men een slang in tweeën, en het is te verkie zen boven een stok, die u doet buk ken bij het slaan. Van onze missionnarissen in En- gelsch-Indië is. voor zoover ik weet, nog nooit een door een slang gebe ten en wij zullen maar vertrouwen op God's Voorzienigheid, dat nooit een missionaris vallen zal als slacht offer van een slangebeet." Het was geen berekening van haar, toen zij de plaats van gouvernante bij de vier kinderen van een weduw naar aannam. Berekening was zoo ver. zoo eindeloos ver van haar een voudige, tevreden natuur. Velen ech ter geloofden, dat dirt wel het geval was. W aarom zou zij anders een gcecl bezoldigde betrekking hebben verloten en naar dezen, voor haar vreemden, heer zijn gegaan Zij was onderwijzeres in een klei ne stad en dart was toch heel iets anders dan gouvernante en 'huis houdster. Daar was zij vrij. onaf hankelijk kon zij den heelen middag wandelen gaan. 's avonds lezen, ter wijl zij nu hard moest werken, mis schien veel zou moeten aanhooren, wat zij anders niet behoefte te doen. zich schikken naar den wil vaneen ander. Niemand zou natuurlijk hebben willen begrijpen, dal mejuffrouw Franze Glauert juist daarnaar ver langde Voor iemand te kunnen zor gen, kinderen doo,r liefde aan zich te trekken, den heer des huizes het leven te veraangenamen, hem hel pen zijn moeilijk huiswerk te verge makkelijken, dat was het, waarnaar zij verlangde, dat zou haai- leven waarde kunnen geven. En wanneer zij des avonds aan tafel zou zitten, of bij het lamplicht in het zomer huisje in den tuin. wanneer de kin deren lachten en de dokter allerlei vroolijke geschiedenissen uit d-e praktijk zou vertellen, dan had zij het gevoel, dat zij van het beste deel van het leven, van een kalm, zorgeloos familieleven ook een klein deel gekregen had. Twee jaar was zij nu reeds in de ze betrekking, woonde zij m het huis, dat in de voorstad stond in een grooten tuin, eh voor haar wa ren de lichte kamers met tie be schilderde wanden, de tuin met zijn talrijke vruchtboomen, een vriende lijk tehuis geworden. Eiken avond, wanneer zij de drie blondlokkige meisjes en den veer tienjarigen Frits, den oudste, goo ien nacht wenschte. hingen de k'©de ren aan haar japon, aan de arme onderwijzeres. Zij konden in zulke oogenblikken nauwelijks aan de vroeg gestorven moeder denken. De jeugd vergeet gemakkelijk; de nieu we gebeurtenissen des levens nemen een grootere plaats in dan de her inneringen. Voor mejuffrouw Franze waren deze bewijzen van liefde echter het levensgeluk. Dan werd zij jonger. Het huis. waarin zij zoo vriendelijk was opgenomen, was haar dierbaar geworden. En zij verstond '3 kunst om het zich en anderen aangenaam te makenzij, die van haar prille jeugd af reeds als een vreemde bij vreemden aan tafel zat. Eiken wensch van den dokter begreep ziji en nog vóór de dokter gesproken had, was elke wensch vervuld; zij gaf den menschen uit haar omge ving al de aangename kleinigheden van het leven en vervulde haar plich ten met opgewektheid. Zij dacht er niet meer aan. dat zij geen lid van de familie was, waarin zij verkeerde. Men beraadslaagde met haar over alle aangelegenheden, men vroeg haar om raad. zocht troost bij haar. Daarom voelde zij het zooveel te meer, dat er sedert eenigen tijd iets was, dat in de lucht scheen ie zwe ven men kon dit „iets" niet met woorden beschrijvenliet was als een wolk dte zich plotseling laag over het land uitspreidde en alles grijs en kleurloos maakte. De dokter was niet meer zoo opge wekt. keek bedrukt, zoolang hij thuis was. Hij ging in den laat sten tijd vaker dan ooit uit. Frits was ook niet zooals anders en gaf niet dan korte antwoorden op de vra gen van zijn vader. Frits, kom eens bij mij riep de juffrouw hem op zekeren dag na ta fel bij zich en streek hem door het bruine haar. Ik wilde graag, dat je aardiger legen je papa was. Zij streelde de wangen van den knaap, die bijna zoo groot was als zijn va der. maar iets slanker. Zij vatte hem bij zijn handen en zag liem aan. Vindt je zelf niet, dat je antwoor den niet zijn zooals het behoort, dat je papa veel te goed is voor je om hem zoo te behandelen Juist door zijn te groote goedheid wil hij je niet straffen. Beloof je mij anders te zullen doen? De jongen wierp zich aan haar borst, de armen om haar hals en snikteNeen, ik wil niet vriendelijk zijn tegen vader; hij zal het voe len, dat ik geen nieuwe moeder heb ben wil; ti moet bij ons blijven... Een oogenblik was het stil. Men hoorde alleen liet snikken van den jongen. Een nieuwe moeder? vroeg zij, terwijl zij doodsbleek werd. Wil je vader jullie een nieuwe mama ge ven Haar slem was zonder klank. Wie heeft d'at gezegd. Frits? Vader zelf heeft mij gevraagd., of ik niet, gaarne een nieuwe moe der zou willen hebben, en toen ik zeide, dat ik wel een nieuwe moe der zou willen hebben,maar dan al leen it toen heeft hij mij bij den arm genomen en mij het portret la ten zien van een dame een fotogra fie van onze nieuwe moeder, die-va der ons zal geven. Opnieuw begon het kind te snik ken. Langzaam maakte zij de ar men nan den jongen los en liep on rustig door de kamer op en neer. Dan kan ik dus wel heengaan, mijmerde zij, terwijl haar oogen vol tranen kwamen. Nog vóór het avondeten liet de dokter haar in zijn studeervertrek komen. De deur van het balkon stond open. Van buiten kwam de frissche lentelucht, met zich voe rend den geur der bloemen en hoo rnen. Het was donker buiten en men hooide geen geluid. Op de schrijfta fel brandde de studeerlamp met de groene kap. Die lamp had zij den dokter cadeau gegeven met Kerst mis en een der meisjes had de kap gemaakt onder haar toezicht. In de groote boekenkasten ston den de boeken, rug aan rugnetjes gerangschiktde heele kamer was gezellig en behaaglijk, zooals een studeervertrek maar kan zijn, en er heerschte een niets storende orde. Dat alles was haar werk. Juffrouw, zoo begon die dokter, en stak haar de hand toe, u weet, waarom ik u verzocht hier te komen. Frits heeft het u verteld. Het lamp licht viel op het energiek gelaat. Ja, ik weet het, gaf zij trooste loos ten antwoord en voegde er bit ter aan toe ik heb mijn plicht ge daan ik kaai gaan. Niet zoo, niet zoo bitter, ver zocht hij. De vrouiw, dr§ nu mijn huis als mijn echtgenoote zal betreden, is een oude bekende van mij, een vriendin uit mijn jeugd, een liefde uit mijn jeugd, die mij, eenzamen man, het leven gelukkig zal maken en voor mijn kinderen een moeder wil zijn. Het is zeer zeker niet een lichte taak. u weet dat het beste, de kinderen zijn zeer aan u gehecht elk woord, dat zij van u hooren, is hun liefhelp mij, juffrouw de groo te moeilijkheden te overwinnen. Blijf zoolang bij ons. als u wil. Daarmee zult u ons een dienst be wijzen. Moeilijk ademhalend stond zij daar voor hem. Zij hief het hoofd op en met een pijnlijken glimlach zei ze Aan rnij zal het heusch niet liggen, mijnheer. Wat ik kan, zal ik zeker doen. En u blijft bij ons? vroeg hij aandringend. Ik zal blijven. Zij bleef, met de hoop, dat zij voor de kinderen onmisbaar zou zijn. Het was streelend voor haar te lvooren, ho© de kinderen zich tegen de stief moeder verzetten en toch speet zulks haar. Vaak zeiden de kinderen Wan neer u weggaat, gaan wij mee. Toen kwam de stiefmoeder, een slanke verschijning met een fijn, bleek gezicht en groote, goedige oogen. Zij drukte bij haar komst de gouvernante hartelijk de handen en dankte haar voor de groote toewij ding. waarmede bij de kleinen had opgevoed en de zaken in huis had geregeld. Zij drukte de kinderen aan haar hart en vroeg hun of ze ver trouwen in haar wilden stellen. Dat vertrouwen kwam spoedig en ook bij Frits, die zich eerst nog ver zette. Maar toen zijne moeder lang met hem gesproken had en goed en vriendelijk voor hem was, week het verzet. Hij vond. dat hij ongelijk had gehad met zich niet naar den wil van zijn vader te schikken. Bij het verhooren van de les zeide hij tegen de juffrouw, dat hij veel van zijn nieuwe moeder hield en dat hij ook moest houden t an haar. Dat vond zij ookzij dacht lang na en toen zij op haar kamer zat, waar zij drie jaar had gewoond, het vriendelijke kamertje, in het mooie huis, besloot zij heen te gaan. Zij ging om nooit terug te keeren, naar een ander, een vreemde, waar zij ook een tijdlang zou blijven, om dan overbodig te zijn. evenals hier. Gratie gekregen. De lezers herinneren zich zeker nog wel, dat uit de gevangenas in Leeu warden een man, van Houtigehage afkomstig, na een 35-jarig verblijf in de cel, ontslagen werd, omdat hij, die tot levenslange gevangenisstraf wei'd veroordeeld, wegens moord, zoi goed had. opgepast. De man, een gebvokeu grijsaani van 70 jaar. had geen onderdal meer. Hij bezocht na een verre reis te voet, een familielid, een gezin vai 8 mensdhen (6 kleine kinderen), da van f 5 in de week moet 1 erven en hoewel vlijtige en oppassende men solien. het zeer arm heeft. Van dit bezoek vertelt ds. J. A. Vis schen te Rottervalle in de ,,N. R. Ct' het volgende: „...Moeder kenJde hem niet. 't Wai bepaald een vreemdeling. Hij \vai deftig dn het zwart gekleed, al scheei zijn pak ook niet zoo van den kleei maker gekomen te zijn. Een zwart pet had hij op het grijze stoppelhaar want grijs was hij bij bet sneeuw witte af, en hij zou ook wel zeker es zeventig jaar oud zijn. Hij scheen wel doodelijik vermoeid Tenminste hij zag er afgemat en lij dende uit en toen hij, de loodzwart beenen, één ivoor één stap voor stap met moeite voortsleurend, nog eet paar stappen nader was gekomen, ei vlak tegenover moeder stond, wankel de hij en dreigde om ie vallen var uitputting. Dat was het eerste wat moeder zag Ank je! riep zij tot de oudste de spelende kinderen. Toe. haal een gauw een stoel, want zae je dan niet dat die man niet meer loopen kan.. of neen... oude man, kam maar bi mij binnen, dan kan je op jc gemai eens uitrusten! Tegelijk ging ze hem voor en stil zwijgend strompelde de vreemdeling mee naar binnen met de handen steu nende langs den muur en die deur, ©1 met een diepen zucht viel hij af gom a op een stoel neder. -- Ik ben... zoo moe. fluisterd- hij en hij sloot de oogen en ademd zwaar met korte stooten, zooali iemand 'doet, die „op" is. E11 de kindertjes, die natuurlijk al lemaal mee naar binnen waren geko men. stonden hem verbaasd aan ti kijken. 't Was ook geen kleinigheid om ti zien voor de kinderoogjes, zoo'n eng< vreemde mam in het zwart in hun eigen butje! Na eenige oogenblikken van stil zwijgen, hief de oude man het neder gebogen hoofd op, richtte zijn ocgei vragend op moeder en zeide: Weet je niet wie ik ben, .Tanke' Neen. was liet antwoord, ik ken je niet hoor man, maar daarom ma$ je luier best rusten, hoor! Toen kwam het woord, dat de her kenning gaf. Ik ben Bareld-oom! Weet je nog wel Janke? Maar toen ik van de Hou rtigclhage weg gting, was ik nog zoo oud niet. Nu ontstelde moeder hevig, ze sprong overeind van haar stoel, sloeg de handen in elikaar van verbazing en riep, almaar dep grijsaard aan- kijikende: Ben jij dan Bareld-oom? Maar waar kom je dan vandaan? Want ik dad!tt, dat je voor levenslang veroor deeld was Ik heb gratie gekregen, Janke! Omdat ik 35 jaar goed oppaste in de gevangenis. En nu kornak maar weer hier, in,aar ik ben zoo moei. In 35 jaar lang heb ik niet anders ge- loopen dan op de binnepiaarts van de gevangenis eiken dag drie kwartier lang... en nou vandaag heelemaal van Leeuwarden naar Houtigehage. En ik ben ook al 70 jaar... al een oud man...! En toen hij dat zei begon lvij te scfareien, zijn hoofd viel weer voor over en bij weende droevig, en het klonk zoo innig weemoedig van zijn Lippen Waar anoet ik nu heen! Ik kan niet meer werken! En in de wereld is alles vreemd voor anij. Want ik ben een moordenaar. Janke! Waar moet ik nu heen? Moeder schreide ook. 't Was ook alles zoo bijzonder en zoo treurig, 't Was al zoo'n ontdekking geweest voor baar dat baar oom terug geko men was. En nu zoo'n gebroken man. Wat was lvij een flinke jonge kerel veweest, voor dat cQiiè vrees-el ke dingen gebeurden, en toen hij daar 85 jaar geleden tusschen de politie^ dienaars geboeid werd weggevoerd. En nu een oude gebroken grijsaard...! Veel ging er in haar gemoed om! Ze dacht aan alles, aan haar man, aan zijn kleine weekgeld, aan haar kindertjes, aan den volgenden winter, als er misschien eens geen werk zou zijn. zooals andere winters... ze daolit over alles eens goed na of 't zou kun nen. Maar eindelijk ging ze naar Bareld- oom heen; ze zag hem vriendelijk aan, greep zijn bevende handen en zei: Bareld-oom moet niet schreien! Ba reld-oom mag bij ons blijven. Waar er 8 kumien eten, daar kunnen er ook wel negen eten! En de Heere zal ons niet verlaten! Als dan de wereld ndet me ér met Bareld-oom wil te maken hebben om dien moord, dan vllSen wij nog wel voor je zorgen hoor! Dan zullen we den gemakkelijksten stoel bij de kachel zetten, en dan zal oom het best bij ons hébben tenminste zoo goed als wij 't maar kunnen ge ven, maar we bennen zelf ook arme menschen! En als Bareld-oom dan niet meer werken kan, dat hindert niks, want dan mag hij gerust stal blijven zitten. En zooveel vertrouwen héb ik wel in de goedhe'd van den Heere, dat Hij ons niet verlaten zal...! Dat was een hartelijke ontvangst Toen vader thuis kwam, vond hij het dadelijk goed en beloofde hij zoo hard te zullen- werken voor Bareld- oom, als hij maar kon, al zou hij nu

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 8