Slangen,
OVERBODIG.
En de goede Herbert, die juist in
„Verlegenheid" zat op dat oogenblik,
sclirok hevig.
Ik verberg je niéts» Lucie, stamel
de hij. Hoe vreemd van je, om zoo 'ets
té denken.
Maai- waarom kijk je dan altijd
zoo vermakelijk grappig, als ik onver
wacht in je kamer kom? vroeg Lucie
achterdochtig.
Herbert voelde zich rood worden. Hij
wist, dat 'hij nu nog typischer keek
dan ooit
Ik weet heusch niet, wat jij be
doelt met grappig kijken .hernam hij
met een al te gekunsteld schouderop
halen. Ik ben bezig aan een zeer be
langrijk werk, dat is alll'es.
Zij lachte alleronaangenaamst, vond
Herbert Jellacot.
Héusch grinnikte Lucie, strak
naar hert. bloot o vloeiboek ziende op z'a
lessenaar. En waar bewaar je dat ge
weldig belangrijke werk?
Herbert zat verlegen op zijn stoel te
wrijven.
Ik zit er over te denken, mijn
beste, bracht hij uit, zijn best doende,
om zoo eerlijk mogelijk en gewichtig
haar blik te ontmoeten. Die dingen
eischen zoo veel inspanning der her
senen. Men zit als het ware te wroe
ten in een literair moei-as en heteischt
veel geestkracht om zich daaruit to
verheffen.
Nu interesseert mij zoo'n literair
moeras nogal, zei ze droog. Laat mij
het product van dat gewroet maar
eens zien en misschien weet ik er
dan nog wel wat op te vindon. Ik ben
wel even vindingrijk als je vriend
Dixon. Je schijnt in den laatsten tijd
even broederlijk samen te gaan met
dien collega ais een paar spitsboe
ven.
A propos, je herinnert mij er
juist aan, dat Dixon van plan is, met
zijne vrouw Woensdag naar het Gres
ham Theater te gaan, wierp Herbert
thans heel handig op. Het stuk, dat
dan gegeven wordt, heet „Do machi-
neschrijfster". Misschien heb je er al
van gehoord.
Lucie trok eenagszins verwonderd
•haar wenkbrauwen op en keek overi
gens quasi-onverschillig naar den
wand, tegenover haar.
Én vroeg ze kalm.
Ik dacht zoo, dat we ook wel
konden gaan, en daarom heb ik ook
maar een paar plaatsen besproken.
Zonlder mij te raadplegen Het
spijt, me vre-esélijk, dat je daar geld
■mee vermald hebt, want ik moet je
zeggen, dat ik Woensdagavond ver
hinderd ben, omdat ik dlani op een
kransje moet wezen.
Jellacot voelde zich, als had' hij een
slag in het aangezicht gekregen. Zoo
zou dan zijn plan geheel en al schip
breuk lijden, waarvoor hij zoo had ge
zwoegd en zoo veel had moeten door
staan. Hij zag in, dat hij wat te eel
alles op één kaart gezet en overhaast
en ontijdig had geltanudeld. Hij zou
'haar wel vinden en gooide liet over
een anderen boeg.
Nu, heel goed', mijn waarde, de
wensch niet te treden in persoonlijke
schikkingen van' mijn échtgenoote,
Heb volstrekt geen zorg, d'at ik geen
pleizier zal hebben, al spijt liet me
ook, dat je niet moe gaat,
Je spijt is niet bijzonder af te
lezen van je gelaatsuitdrukking. Ik
zag nog nooit van mijn leven zoo'n
slecht acteur als jij er een bent. Ook
geen wonder, dat jij geen tooneel-
stukken kan schrijven. Je keek zoo
lekker, dat ik a,l redds vast. besloten
ben, met je mee te gaan naar den
schouwburg. Woensdag ga ik met je
naar hot Gresham Theater
Aangenaam, zei Herbert bedaard.
En voor het. eerst im vier weken tijd
was hij nu tot de overtuiging geko
men, dat hij niet de toonaangevende
mogendheid' was in een huiselijke
klucht, en een, waarin nog meer lag
dan een zweempje van een tragedie.
Juist speelde men de ouverture, toen
de heer en mevrouw Jellacot 't Gres
ham Theater binnentraden. liet klei
ne vrouwtje was streng critisch ge
stemd. Zo verklaarde ronduit, dat ze
vreeselijk t land had aan die voorsle
rij stalles, dat bot orkest het slechtst
was van alle, die ze van haar leven
had gehoord en dart Herbert's nieuw
pa.k een schande was voor de geheele
familie, tot in 't. -derde dn het. vierde
geslacht...
Het sluit je absoluut niet, zei de
Lucie, nijdig van achter haar waaier.
Ik heb nog nooit zoo'n akelig stuk
werk gezien
Jellacot kromp inwendig samen en
zijn tanden klapperden tegen elkaar.
Ik weet wel, dat liet pak nergens
naar lijkt. Lucie, zeide hij. het be
nauwde zweet van zijn voorhoofd ne
gende. Maar daar behoef je mij hier
niet aan te herinrwfren. hier kan; ik
hert toch niet veranderd krijgen.
En dan moet jij mij zien, dat
stootend© rijtuig heeft mijn coiffure
ook maar geen kwaad gedaan en nu
zit waarachtig daarginds een rood
mensch, mij te beloeren door haar
tooneel kijker.
Misschien ts ze jaloerse!i, dat wij
hier zoo goed zitten, meende Herbert
die nagenoeg kookte. Kijk er maar
niet naar.
Een jongen met programma's ver
scheen. Herbert stak twee vingers
omhoog, kreeg programma's en gaf
geld. Hij kon haast geen goed samen-
hangenden zin uitbrengen meer.
Maak toch niet zooveel gebaren,
dat staart niet, Herbert, snauwde Lu
cie. En ik wiemsch bovendien niet, dat
je elke twee minu/teau zoo in die zaal
opkijkt. Je doet me denken aan dien
jongen bij ons in de straat, die met
St. Vitusdans behept is.
Ik ke>ek alleen maar eens, om te
zien, of do familie Dixon er al is, was
Herbert's nederig bescheid.
Natuurlijk nog nietzeide Lucie
met overtuiging. Die komen natuur
lijk niei vóór dat liet voorstukje voor
bij is. Geen verstandig mensch zal
zich willen ergeren aan zoo'n draak
van een. voorstukje. En ik moet h!un
er gelijk in geven.
XeWiacot deed, als raadpleegde lvij
zijn programma. Hert éénbedrijvige
stukje zal voorafgaan aan „De Ma-
chiiueschrijfster" en is getiteld„Ver
legenheid." Het is de eerste opvoe
ring.
Het benieuwt mij, of de auteur
al of niet aanwezig is. zeide hij.
Neen, stellig niet, als hij ten
minste e-en man van verstand is, ant
woordde mevrouw Jellacot.
Maar men kon ©ens om hem roe
pen.
Och kom, zelfs in den engelenbak
zal men nog niet zoo idioot wezen om
te roepen om den schrijver van een
voorstukje.
- 't Ls toch wél eens gebeurd, per
sisteerde Herbert, voor liet geval bij-
voorbeeld, dat het stuk indexdaad uit
stekend was.
Herbert, je verve-él t en hindert me.
Kun je nu eens niet praten over iets
meer interessants
Herbert ging met gevouwen armen
zitten en spande zijn lippen van ver
kropten nijd. Een gezet heer, die ui
gezelschap was van een zwak en blijk
baar doof vrouwtje, zat links van de
familie JeAlacot. De dikke meneer
snoot zijn neus niet groot lawaai. En
hij had succes. Een luid applaus van
de galerij was zijn loon.
Jellacot schreeuwdeStill toch',
spinnijdig, daar de eerste woordlen
van „Verlegenheidf reeds op hert too
neel gesproken werden.
Dé corpulente hoer richtte zijn in
zwaar schildpad gevatte monocle op
Herbert en keek hem zeer uit de hoog
te aan.
Hoe heet dit ding vroeg dedoo-
ve dame met schrille stem.
- „De Maclftn-eschrijfster", ant
woordde haar buurman zonder erg,
nog steeds Herbert aanziende.
Met een hoffelijk verweer om goed
het gezegde te weerleggen wist Jel
lacot" te doen gellocxven, dat dat miert
„De Machimeschrijfster", maar een
éénacter was van Horace Arthur Gas
tro, getiteld: „Verlegenheid", dat voor
den eersten keer gespeeld werd.
Wat zegt die meneer. Richard
vroeg de doove dame. haar hand aan
het. oor houdende.
Jellacot herhaalde het nieuws met
luider stemme, waarop een toeschou
wer achter hem. hem uitlachte.
De familie Dixon is er ook al, Her
bert, fluisterde Lucie haar Verlegen
man in. Ze lachen tegen. je.
Jellacot deed nat, alsof hij niets ge
hoord had». Zijn oogen waxen strak
op helt tooneel gevestigd. Hij maakte
zich zelf wijs, dat de hoofdpersoon
van „Verlegenheid" uit de rol was en
maar al wachtte op het stopwoord
van den medespeler, Mevrouw was
blijkbaar zeer belangstellend naar de
advertenties op het programma.
Ik zal maar eens ©an kastje laten
maken, zooals ze hierin worden aan
geboden.
Herbert knikte ongeduldig en wensch-
te. dat zijn vrouw hem verder onge
moeid zou laten met huishoudelijke
dingen.
Waar gaat het over, Richard
vroeg thandhoorige vrouwtje, naar t
tooneel kijkende.
Do corpulente heer, die nijdig dege
nen fixeerde, die beun zoo even had
den uitgelachen, moest bekennen, dat
bij voor niet nog zooveel zou kunnen
zeggen, waar 't stukje om draaide, en
weder was dit het sein tot gfoote hi
lariteit.
Vijf-en-tw intig personen treden
er maar eventjes op in „De Machine-
schrijfster". kondigde Lucie aan, en
het eerste tooneel speelt te Singapore.
Ik denk, dat daar aardige costurnetjes
zullen komen.
Ik kijk op hét oogenblik naai
„Verlegenheid", beert Herbert af.
O, is 'tal aan dten gang? vroeg
Lucie. quasi verrast. Ik dacht al,
waar kijkt mijn maai toch naar. Ik
bekijk liever eens tie verschillende ge
zichten van 't publiek. Wat een kolos
sale neus heeft diie meneer daar ach
ter ons.
Herbert had geen den minsten trek
in neuzen-bewohderen op dart oogen-
blik, een van zijn beste creaties was
daar juist ontvangen met een proes
ten van lachen. Ziin wroeging werd
bovendien nog vergroot door spontaan
applaus.
Waar lachén- ze toch om? vroeg
mevrouw Jéllacot. O, Inert zijn slechts
de jongens in den engelenbak. Ze
moesten er uitgejaagd worden.
Het is niet strafbaar, gedurende
de opvoering van een tooneelstuk te
lachen, verklaarde Herbert, 't Is ook
inderdaad oen komisch ding, kun jij
je niet herinneren, vroeger reeds iets
dergelijks te hebben gehoord, Lucie
Hij zag zijne vrouw angstig vra
gend aan.
Natuurlijk wed. Er ontbreekt al
tijd aan dergelijke voorstukjes een ze
kere originaliteit, zij zijn alle even
idioot opgezet, Hoe lang zaïl dit prul
nog duren
Jellacot trok de schouders op en beet
met kannibalistische woede op zijn
onderlip. De dikke meneer zat inrtus-
schen nog maar steeds de bezoekers
van den schouwburg in 't veld van
zijn monocle te brengen en de hard-
hoorige daime wierp een onderzoeken
den blik naar het programma om eens
te zien, welke zeep-reclame het meest
doeltreffend was. Ze vatte het. papier
aan alle hoeken beet. draaide het
naar alle richtingen op wanhopige
wijze! somtijds kinderlijk lachend.
lleel wat 'menschen amuseerden
zich iiiii het gedoe van deze bezoek
ster.
Jellacot staarde met holle oogen
naar den orihamdigen acteur en beet
zich de tandén stijf op elkaar. De eind-
climax van ..Verlegenheid" kwam
steëds naderbij en liet gehoor was met
zijne gedachten elders. Hij verwensch-
te dien el ten dagen zeepfabrikant, dio
zoozeer de bezoekers in beslag kon ne
men*, hij vloekte don directeur, die
zulke dingen op een programma duld
de, en hij inoest lijdelijk aanzien, hoe
dat vrouwenmansch zich er mee ver
maakte. Hij had weinig of niets van
zijn stuk gehoord. Hert was hém een
ware verlichting, dat liet scherm viel,
Onmldidiéllijik weerglamlde in 't ge
bouw een geweldig applaus, overstemd
door luid schreeuwen om den ac
teur.
Ik zei het a'l. hèmeesmuilde
Herbert, met voldoening naar zijn we
derhelft. ziende.
Wat een dwaze streek, ;k heb nog
nooit zoo'n prulding liooren toejui
chen.
En je hebt er totaal niet naar ge
keken, brulde Herbert eensklaps.
Al eens weer moest de doove juf
frouw van haar buurman weten, wat
er toch wel to doen was.
Jellacot voelde zich op dat oogen -
blik wanhopend.
Het rumoer achter hém begon wat
te kalmeoren. Zijn vrienden joelden
nog maar steefis door in een jammer
lijk dissonant koor om den schrijver.
Een verbluft kijkende jonge man van
het bureau deed zijn uiterste best met
liet roepon van „stilte" én „zitten".
Meneer Jellacot ging onregelmatig
van zijn zetel zich verheffen, boog
kort en ging weer zitten.
Nog eens op het tooneelkrijsch-
te een stem van achteren, en weer
ging de van streek zijnd© Herbert van
zijn srtoel opstaan, met stralende oo
gen de zaal rondziende, om zich een
weg naar voren te banen.
Mevrouw verborg haar gezicht inde
handen.
Arme man, arme Herbert, waar
om liet ik Item gaand
De dikke meneer naast haar wreef
zijn teenen en zwoer wraak aan dien
lomperd, die hem zoo onbarmhartig
op de teenen had getrapt En nb£
maar altijd brulde men om den au
teur.
Toen de storm een beetje uitgewoed
had, keerde Herbert terug naar zijn
plaats, in de hand ©dn stuk chocolade
voor zijn vrouw.
Ik ben even naar liet buffet ge
weest, Lucie; ik was blij. dart ik even
uit die. drukte weg was. Dal lawaai
maakte het mij hier wat onaange
naam.
Wilden ze je niet op het tooneel
hebl>en Maar eerlijk gezegd, ik ben
er blij om, dat je er niet op versche
nen bent. Hert stuk was een groot sue
ces, maar je vrienden hebben hun
rollen wel wart aangedikt.
Maar heusch, Lucie. je liadi hert
toch niet gedacht-, bracht Herbert op
gewonden uit, tórwijl het gordijn voor
het tweede stuk reeds opging.
Ik wist er allies van, van begin
tot eind, ein ik geloof, dat- mijn tegen-
complot ©ven goed overlegd was,
niet
Maar wie ter wereld kon je daar
over dan toch inlichten?
Wel, mevrouw Dixon, antwoord
de Lucie onschuldig. En in t' vervolg,
mijn waarde ,als je eens weer zoo'n
plan tegen eon vrouw beraamt, vertel
het dan nooit aan een getrouwd man.
En nu. basta, of we verliezen den
draad van liet tweede stuk ook nog.
De weleerw. heer F. van Mansfeld
schrijft aan de „Annalen van Roo
sendaal"
De aanwezigheid van slangen
brengt eene groote verandering in
iemands dagelijksch leven, wijl het
de zorgen vermeerdert. Ge kunt nooit
weten, waar deze kruipende dieren
bed, dan weer achter uw boeken, nu
eens onder uw kleeren en dan weer
hangend aan een balk boven uw
stoel.
Op den jongen missionaris, die pas
in Indië is gekomen, maakt dH nieu
we gevaar voor zijn leven dan ook
meestal een hevigen indruk, maar.
zooals 'het met alles gaat, de gewoon
te doet de vrees spoedig uitslijten.
Men neemt de gewone voorzorg van
niet zonder licht te loopen !n zijn
huis. als het donker is, en voor het
overige vertrouwt men op de Voor
zienigheid. Want neem wel in aan
merking, dat slangen veel meer be
vreesd zijn voor mensch en. dan men
schep voor slangen, en dat een slang
slechts gevaarlijk wordt als men op
haar trapt, wijl zij dan moet bijten
ter zelfverdediging. Daarenboven
zijn lang niet alle slangen vergif
tig, doch dit laatste bemerkt men
niet licht voordat men gebeten is.
Jaarlijks sterven duizenden en dui
zenden aan slangenbeten, doch hier
van dragen grootendeels de inboor
lingen de schuld. Een Hindoe zal
nooit, om welke reden dan ook. een
slang dooden, terwijl velen de slan
gen vereeren als een soort van
tweede^rangs-goden. Dezen gaan zelfs
zoo ver. dat zij in een hack hunner
kamer een schoteltje melk zetten,
waar de slangen zeer verzot op zijn,
met liét natuurlijk gevolg, dat op
een goeden dag een inboorling op
een slang- trapt, en zijne vereering
met den dood moet boeten.
Een vergiftige slang heeft boven
in den bek twee giftanden die zeer
dun en scherp zijn en den doodelij-
ken beet toebrengen. Achter de
oogen heeft de slang twee gifklieren,
waaruit het vergif loopt naar de twee
giftanden die opgevouwen liggen,
als de bek gesloten is, doch zich ter
stond ontvouwen als de bek open
gaat. Bijt nu de slang, dan loopt
het. vergif in de wond en werkt doo-
delijk. Als van zelf zult ge vragen,
hoe het mogelijk is, dat dé slangen
bezweerder zoo roekeloos zijn bedrijf
uitoefent Het antwoord is heel een
voudig tl© slangenbezweerder is zoo
verstandig, de twee vergiftige tan
den te verwijderen uit -den b«k zn
ner slang, zoodat de verg'ftigste
slang zoo onschadelijk wordt a's
een muis en dit stelt hem m staat
zijn bedrijf uit te oefenen.
Slangenvergif is een verschrikke
lijk ding door de snelheid, waarmee
het de ontzettends!© gevolgen teweeg
brengt. Zelfs het kleinste druppeltje
is voldoende, om de vreeselïjksto pij
nen te veroorzaken in het gebeten
lidmaat, hetgeen gevolgd wordt door
eene. verlamming der beenen en den
dood binnen eonige weinige uren.
Onmiddellijke afzetting is het
eenige middel om uw leven te red
den. Zoo heb ik een Engelschen
jongen gekend, die door een slang
werd! gebeten in zijn wijsvinger, ter
stond zijn zakmes nam en zijn vin
ger afsneed bij 't eerstvolgende ge
wricht. Dit was een zeer verstandige
daad, omdat dit het e e n i g e middel
was geweest, om zijn leven te red
den.
Rij ledematen zondér gewrichten
kan men niet beter doen dan ter
stond eene diepe insnijding maken
en het bloed uitzuigen. Zoo gebeur
de het, dat een mijner kennissen,
een kolonel van de cavalerie, gedu
rende twee uren de wond uitzoog,
die een slangenbeet, veroorzaakt had
in het been van zijn zoontje, en al
dus het leven van zijn kind redde.
Zelfs de giftand van een doocle
slang blijft gevaarlijk.
Een jonge officier, die op jacht
was, zag e«en slang in het gras en
schoot haar dood. Na eeai paar uren
kwam hij met een zijner vrienden
terug op de plaats, waar hij de
slang geschoten had, en zijn vriend
willende toonen, hoe de giftanden
bevestigd waren in den bek van het
dier. pakte hij de doode slang op.
Hij had echter het ongeluk bij de
uitlegging zijn vinger te schrammen
aan een der giftanden, met het treu
rige gevolg dat hij binnen vier uur
een lijk was. Het is een .welbekend
feit. dat eens een soldaat door zijn
dikke laars heen gebeten wend door
een slang, waardoor hij spoedig
overleed.
Zooals gebruikelijk is, worden al
zijn bezittingen op eene verkooping
aan de soldaten van zijn regiment
verkocht. Eenige dagen later stierf
plotseling een andere soldaat van
hetzelfde regiment, en toen men het
lijk onderzocht, vond men al de ver
schijnselen eener slangebeet, of
schoon de overledene, tot groote ver
bazing van allen, de laatste dagen
met geen slang in aanraking was
geweest. Het geval werd onderzocht
en men kwam tot de bevinding, dat
de laatste overledene de schoenen
van den eerste had gekocht en dat
de giftand nog in de verkochte laars
stak.
Nu we het locli zoo druk hebben
over slangen en slangebeten, moet
ik u nog even het merkwaardigste
geval van koelbloediglxeid vertellen,
dat 'k ooit gehooid heb. Tijdens
mijn verblijf in Indië gebeurde liet.
dat een dame. die uit baar bed stap
te, terstond bemerkte, dat zij op iets
kouds en glibberigs trapte; op het
zelfde oogenblik voelde zij. dat iets
klammigs zich om haar enkel eai
haar kuit slingerde. Daar zij geen
beet voelde, begreep zij oogenblikke-
lijk, dat zij met haar voet op den
kop van de slang stond, zoodat deze
haar niet kon bijten, doch in haar
koelbloedigheid begreep zij tevens,
dat zij gebeten zou worden zoodra
zij haren voet oplichtte. Zij hield
zich dus bedaard eri hield haren
\oet op den kop der slang. Haastig
riep zij nu haren man, die een
licht aanstak en met zijn scheermes
de slang in tweeën sneed.
Evenals alle andere schepselen in
de natuur, zoo hebben ook slan
gen hare vijanden, waarvan d>:
„mongoose" (een soort van Lncli-
schen vosaap) onder de voornaamste
gerekend mag worden.
Waar deze zijn, vindt men geen
slangen, wijl deze door de „mon
goose" verslonden worden, terwijl
de huid dezer dieren ondoordring
baar schijnt voor een slangebeet. Of
schoon kleine vogels, zooals mus-
schen. een slang geen kwaad kun
nen doen. brengen zij haar toch dik
wijls den (lood aanmenigmaal
toonde mij een zwerm musschen bo
ven het hoog© gras, dat daar een
slang verborgen lag, die dan spoe
dig werd gevonden en afgemaakt.
Het beste wapen tegen ©en slang
vond ik altijd een tulwar" een In
dische sabel, die ik altijd aan een
der stijlen van mijn bed had han
gen. Met dit wapen snijdt men een
slang in tweeën, en het is te verkie
zen boven een stok, die u doet buk
ken bij het slaan.
Van onze missionnarissen in En-
gelsch-Indië is. voor zoover ik weet,
nog nooit een door een slang gebe
ten en wij zullen maar vertrouwen
op God's Voorzienigheid, dat nooit
een missionaris vallen zal als slacht
offer van een slangebeet."
Het was geen berekening van haar,
toen zij de plaats van gouvernante
bij de vier kinderen van een weduw
naar aannam. Berekening was zoo
ver. zoo eindeloos ver van haar een
voudige, tevreden natuur. Velen ech
ter geloofden, dat dirt wel het geval
was. W aarom zou zij anders een
gcecl bezoldigde betrekking hebben
verloten en naar dezen, voor haar
vreemden, heer zijn gegaan
Zij was onderwijzeres in een klei
ne stad en dart was toch heel iets
anders dan gouvernante en 'huis
houdster. Daar was zij vrij. onaf
hankelijk kon zij den heelen middag
wandelen gaan. 's avonds lezen, ter
wijl zij nu hard moest werken, mis
schien veel zou moeten aanhooren,
wat zij anders niet behoefte te doen.
zich schikken naar den wil vaneen
ander.
Niemand zou natuurlijk hebben
willen begrijpen, dal mejuffrouw
Franze Glauert juist daarnaar ver
langde Voor iemand te kunnen zor
gen, kinderen doo,r liefde aan zich
te trekken, den heer des huizes het
leven te veraangenamen, hem hel
pen zijn moeilijk huiswerk te verge
makkelijken, dat was het, waarnaar
zij verlangde, dat zou haai- leven
waarde kunnen geven. En wanneer
zij des avonds aan tafel zou zitten,
of bij het lamplicht in het zomer
huisje in den tuin. wanneer de kin
deren lachten en de dokter allerlei
vroolijke geschiedenissen uit d-e
praktijk zou vertellen, dan had zij
het gevoel, dat zij van het beste
deel van het leven, van een kalm,
zorgeloos familieleven ook een klein
deel gekregen had.
Twee jaar was zij nu reeds in de
ze betrekking, woonde zij m het
huis, dat in de voorstad stond in
een grooten tuin, eh voor haar wa
ren de lichte kamers met tie be
schilderde wanden, de tuin met zijn
talrijke vruchtboomen, een vriende
lijk tehuis geworden.
Eiken avond, wanneer zij de drie
blondlokkige meisjes en den veer
tienjarigen Frits, den oudste, goo ien
nacht wenschte. hingen de k'©de
ren aan haar japon, aan de arme
onderwijzeres. Zij konden in zulke
oogenblikken nauwelijks aan de
vroeg gestorven moeder denken. De
jeugd vergeet gemakkelijk; de nieu
we gebeurtenissen des levens nemen
een grootere plaats in dan de her
inneringen.
Voor mejuffrouw Franze waren
deze bewijzen van liefde echter het
levensgeluk. Dan werd zij jonger.
Het huis. waarin zij zoo vriendelijk
was opgenomen, was haar dierbaar
geworden. En zij verstond '3 kunst
om het zich en anderen aangenaam
te makenzij, die van haar prille
jeugd af reeds als een vreemde bij
vreemden aan tafel zat. Eiken
wensch van den dokter begreep ziji
en nog vóór de dokter gesproken
had, was elke wensch vervuld; zij
gaf den menschen uit haar omge
ving al de aangename kleinigheden
van het leven en vervulde haar plich
ten met opgewektheid.
Zij dacht er niet meer aan. dat
zij geen lid van de familie was,
waarin zij verkeerde.
Men beraadslaagde met haar over
alle aangelegenheden, men vroeg
haar om raad. zocht troost bij haar.
Daarom voelde zij het zooveel te
meer, dat er sedert eenigen tijd iets
was, dat in de lucht scheen ie zwe
ven men kon dit „iets" niet met
woorden beschrijvenliet was als
een wolk dte zich plotseling laag
over het land uitspreidde en alles
grijs en kleurloos maakte.
De dokter was niet meer zoo opge
wekt. keek bedrukt, zoolang hij
thuis was. Hij ging in den laat
sten tijd vaker dan ooit uit. Frits
was ook niet zooals anders en gaf
niet dan korte antwoorden op de vra
gen van zijn vader.
Frits, kom eens bij mij riep de
juffrouw hem op zekeren dag na ta
fel bij zich en streek hem door het
bruine haar. Ik wilde graag, dat je
aardiger legen je papa was. Zij
streelde de wangen van den knaap,
die bijna zoo groot was als zijn va
der. maar iets slanker. Zij vatte hem
bij zijn handen en zag liem aan.
Vindt je zelf niet, dat je antwoor
den niet zijn zooals het behoort, dat
je papa veel te goed is voor je om
hem zoo te behandelen Juist door
zijn te groote goedheid wil hij je
niet straffen. Beloof je mij anders te
zullen doen?
De jongen wierp zich aan haar
borst, de armen om haar hals en
snikteNeen, ik wil niet vriendelijk
zijn tegen vader; hij zal het voe
len, dat ik geen nieuwe moeder heb
ben wil; ti moet bij ons blijven...
Een oogenblik was het stil. Men
hoorde alleen liet snikken van den
jongen.
Een nieuwe moeder? vroeg zij,
terwijl zij doodsbleek werd. Wil je
vader jullie een nieuwe mama ge
ven
Haar slem was zonder klank. Wie
heeft d'at gezegd. Frits?
Vader zelf heeft mij gevraagd.,
of ik niet, gaarne een nieuwe moe
der zou willen hebben, en toen ik
zeide, dat ik wel een nieuwe moe
der zou willen hebben,maar dan al
leen it toen heeft hij mij bij den
arm genomen en mij het portret la
ten zien van een dame een fotogra
fie van onze nieuwe moeder, die-va
der ons zal geven.
Opnieuw begon het kind te snik
ken. Langzaam maakte zij de ar
men nan den jongen los en liep on
rustig door de kamer op en neer.
Dan kan ik dus wel heengaan,
mijmerde zij, terwijl haar oogen vol
tranen kwamen.
Nog vóór het avondeten liet de
dokter haar in zijn studeervertrek
komen. De deur van het balkon
stond open. Van buiten kwam de
frissche lentelucht, met zich voe
rend den geur der bloemen en hoo
rnen. Het was donker buiten en men
hooide geen geluid. Op de schrijfta
fel brandde de studeerlamp met de
groene kap. Die lamp had zij den
dokter cadeau gegeven met Kerst
mis en een der meisjes had de kap
gemaakt onder haar toezicht.
In de groote boekenkasten ston
den de boeken, rug aan rugnetjes
gerangschiktde heele kamer was
gezellig en behaaglijk, zooals een
studeervertrek maar kan zijn, en er
heerschte een niets storende orde.
Dat alles was haar werk.
Juffrouw, zoo begon die dokter,
en stak haar de hand toe, u weet,
waarom ik u verzocht hier te komen.
Frits heeft het u verteld. Het lamp
licht viel op het energiek gelaat.
Ja, ik weet het, gaf zij trooste
loos ten antwoord en voegde er bit
ter aan toe ik heb mijn plicht ge
daan ik kaai gaan.
Niet zoo, niet zoo bitter, ver
zocht hij.
De vrouiw, dr§ nu mijn huis als
mijn echtgenoote zal betreden, is
een oude bekende van mij, een
vriendin uit mijn jeugd, een liefde
uit mijn jeugd, die mij, eenzamen
man, het leven gelukkig zal maken
en voor mijn kinderen een moeder
wil zijn. Het is zeer zeker niet een
lichte taak. u weet dat het beste, de
kinderen zijn zeer aan u gehecht
elk woord, dat zij van u hooren, is
hun liefhelp mij, juffrouw de groo
te moeilijkheden te overwinnen.
Blijf zoolang bij ons. als u wil.
Daarmee zult u ons een dienst be
wijzen.
Moeilijk ademhalend stond zij
daar voor hem. Zij hief het hoofd op
en met een pijnlijken glimlach zei
ze
Aan rnij zal het heusch niet
liggen, mijnheer. Wat ik kan, zal ik
zeker doen.
En u blijft bij ons? vroeg hij
aandringend.
Ik zal blijven.
Zij bleef, met de hoop, dat zij voor
de kinderen onmisbaar zou zijn. Het
was streelend voor haar te lvooren,
ho© de kinderen zich tegen de stief
moeder verzetten en toch speet zulks
haar. Vaak zeiden de kinderen Wan
neer u weggaat, gaan wij mee.
Toen kwam de stiefmoeder, een
slanke verschijning met een fijn,
bleek gezicht en groote, goedige
oogen. Zij drukte bij haar komst de
gouvernante hartelijk de handen en
dankte haar voor de groote toewij
ding. waarmede bij de kleinen had
opgevoed en de zaken in huis had
geregeld. Zij drukte de kinderen aan
haar hart en vroeg hun of ze ver
trouwen in haar wilden stellen.
Dat vertrouwen kwam spoedig en
ook bij Frits, die zich eerst nog ver
zette. Maar toen zijne moeder lang
met hem gesproken had en goed en
vriendelijk voor hem was, week het
verzet. Hij vond. dat hij ongelijk
had gehad met zich niet naar den
wil van zijn vader te schikken.
Bij het verhooren van de les zeide
hij tegen de juffrouw, dat hij veel
van zijn nieuwe moeder hield en dat
hij ook moest houden t an haar.
Dat vond zij ookzij dacht lang
na en toen zij op haar kamer zat,
waar zij drie jaar had gewoond, het
vriendelijke kamertje, in het mooie
huis, besloot zij heen te gaan.
Zij ging om nooit terug te keeren,
naar een ander, een vreemde, waar
zij ook een tijdlang zou blijven, om
dan overbodig te zijn. evenals hier.
Gratie gekregen.
De lezers herinneren zich zeker nog
wel, dat uit de gevangenas in Leeu
warden een man, van Houtigehage
afkomstig, na een 35-jarig verblijf in
de cel, ontslagen werd, omdat hij,
die tot levenslange gevangenisstraf
wei'd veroordeeld, wegens moord, zoi
goed had. opgepast.
De man, een gebvokeu grijsaani
van 70 jaar. had geen onderdal
meer. Hij bezocht na een verre reis
te voet, een familielid, een gezin vai
8 mensdhen (6 kleine kinderen), da
van f 5 in de week moet 1 erven en
hoewel vlijtige en oppassende men
solien. het zeer arm heeft.
Van dit bezoek vertelt ds. J. A. Vis
schen te Rottervalle in de ,,N. R. Ct'
het volgende:
„...Moeder kenJde hem niet. 't Wai
bepaald een vreemdeling. Hij \vai
deftig dn het zwart gekleed, al scheei
zijn pak ook niet zoo van den kleei
maker gekomen te zijn. Een zwart
pet had hij op het grijze stoppelhaar
want grijs was hij bij bet sneeuw
witte af, en hij zou ook wel zeker es
zeventig jaar oud zijn.
Hij scheen wel doodelijik vermoeid
Tenminste hij zag er afgemat en lij
dende uit en toen hij, de loodzwart
beenen, één ivoor één stap voor stap
met moeite voortsleurend, nog eet
paar stappen nader was gekomen, ei
vlak tegenover moeder stond, wankel
de hij en dreigde om ie vallen var
uitputting.
Dat was het eerste wat moeder zag
Ank je! riep zij tot de oudste de
spelende kinderen. Toe. haal een
gauw een stoel, want zae je dan niet
dat die man niet meer loopen kan..
of neen... oude man, kam maar bi
mij binnen, dan kan je op jc gemai
eens uitrusten!
Tegelijk ging ze hem voor en stil
zwijgend strompelde de vreemdeling
mee naar binnen met de handen steu
nende langs den muur en die deur, ©1
met een diepen zucht viel hij af gom a
op een stoel neder.
-- Ik ben... zoo moe. fluisterd-
hij en hij sloot de oogen en ademd
zwaar met korte stooten, zooali
iemand 'doet, die „op" is.
E11 de kindertjes, die natuurlijk al
lemaal mee naar binnen waren geko
men. stonden hem verbaasd aan ti
kijken.
't Was ook geen kleinigheid om ti
zien voor de kinderoogjes, zoo'n eng<
vreemde mam in het zwart in hun
eigen butje!
Na eenige oogenblikken van stil
zwijgen, hief de oude man het neder
gebogen hoofd op, richtte zijn ocgei
vragend op moeder en zeide:
Weet je niet wie ik ben, .Tanke'
Neen. was liet antwoord, ik ken
je niet hoor man, maar daarom ma$
je luier best rusten, hoor!
Toen kwam het woord, dat de her
kenning gaf.
Ik ben Bareld-oom! Weet je nog
wel Janke? Maar toen ik van de Hou
rtigclhage weg gting, was ik nog zoo
oud niet.
Nu ontstelde moeder hevig, ze
sprong overeind van haar stoel, sloeg
de handen in elikaar van verbazing
en riep, almaar dep grijsaard aan-
kijikende:
Ben jij dan Bareld-oom? Maar
waar kom je dan vandaan? Want ik
dad!tt, dat je voor levenslang veroor
deeld was
Ik heb gratie gekregen, Janke!
Omdat ik 35 jaar goed oppaste in de
gevangenis. En nu kornak maar
weer hier, in,aar ik ben zoo moei. In
35 jaar lang heb ik niet anders ge-
loopen dan op de binnepiaarts van de
gevangenis eiken dag drie kwartier
lang... en nou vandaag heelemaal
van Leeuwarden naar Houtigehage.
En ik ben ook al 70 jaar... al een oud
man...!
En toen hij dat zei begon lvij te
scfareien, zijn hoofd viel weer voor
over en bij weende droevig, en het
klonk zoo innig weemoedig van zijn
Lippen
Waar anoet ik nu heen! Ik kan
niet meer werken! En in de wereld is
alles vreemd voor anij. Want ik ben
een moordenaar. Janke! Waar moet
ik nu heen?
Moeder schreide ook. 't Was ook
alles zoo bijzonder en zoo treurig,
't Was al zoo'n ontdekking geweest
voor baar dat baar oom terug geko
men was. En nu zoo'n gebroken
man. Wat was lvij een flinke jonge
kerel veweest, voor dat cQiiè vrees-el ke
dingen gebeurden, en toen hij daar
85 jaar geleden tusschen de politie^
dienaars geboeid werd weggevoerd.
En nu een oude gebroken grijsaard...!
Veel ging er in haar gemoed om!
Ze dacht aan alles, aan haar man,
aan zijn kleine weekgeld, aan haar
kindertjes, aan den volgenden winter,
als er misschien eens geen werk zou
zijn. zooals andere winters... ze daolit
over alles eens goed na of 't zou kun
nen.
Maar eindelijk ging ze naar Bareld-
oom heen; ze zag hem vriendelijk
aan, greep zijn bevende handen en
zei:
Bareld-oom moet niet schreien! Ba
reld-oom mag bij ons blijven. Waar
er 8 kumien eten, daar kunnen er ook
wel negen eten! En de Heere zal ons
niet verlaten! Als dan de wereld ndet
me ér met Bareld-oom wil te maken
hebben om dien moord, dan vllSen
wij nog wel voor je zorgen hoor! Dan
zullen we den gemakkelijksten stoel
bij de kachel zetten, en dan zal oom
het best bij ons hébben tenminste
zoo goed als wij 't maar kunnen ge
ven, maar we bennen zelf ook arme
menschen! En als Bareld-oom dan niet
meer werken kan, dat hindert niks,
want dan mag hij gerust stal blijven
zitten. En zooveel vertrouwen héb ik
wel in de goedhe'd van den Heere,
dat Hij ons niet verlaten zal...!
Dat was een hartelijke ontvangst
Toen vader thuis kwam, vond hij
het dadelijk goed en beloofde hij zoo
hard te zullen- werken voor Bareld-
oom, als hij maar kon, al zou hij nu