de hoofddeur maar door eeu kleine
deur, op den hof uitkomende, welke
slechts aan ingewijden bekend is.
.Na een uur ging ik naar mijn op de
eerste verdieping gelegen woning,
om iets te halen, dat ik noodig had.
Daar ik dadelijk terug wilde komen,
liet ik mijn lessenaar* openstaan.
Toen ik terugkwam, vond ik alles
dan schijnbaar ook nog precies zoo
als ik wegging. Daar ik even een
paar papieren in de brandkast moest
nazien, dacht ik ook aan het geld in
den lessenaar dat ik imeenKie nu ook
wel te kunnen wegbergentot mijn
groote verbazing was het kistje
echter leegHet geld' was gedurende
mijn korte afwezigheid gestolen. Wia
kon den -diefstal in dien korten tijd
hebben gepleegd. Het was verre van
mij. aan iemand van mijn personeel
of aan mijn huisgenoolen te denken;
ik dacht niet anders of er was een
dief van beroep binnen geslopen en
daarom deed ik oogenblikkelijk aan
gifte bij do politie. Had ik maar
eenig vermoeden gehad, dat mende
schuld kon werpen op de door mij
zoo hooggeachte juffrouw Münch,
dan zou ik nooit de justitie in dein
arm hebben genomen. Nu dat ech
ter eenmaal gebeurd was, kon ik
haai* den smaad van een arrestatie
niet besparen, want de -vervolging
van zoo'n daad geschiedt zonder
aanklacht. Eerst de commissaris
van politie, die dadelijk verscheen,
maakte mij er op opmerkzaam, dat
slechts een ingewijde den diefstal
had kunnen plegen. Hij jgoest niet
alleen kennis dragen van de deur,
maar ook van de aanwezigheid van
het geld en van de plaats, waar 't
ik had liet niet op de spaarbank ge
bracht.
Waarom haalde u er vroeger
uw geld uit
Omdat ik het aan een vriendin
wilde leenen, maar zij had toen het
geld niet mey noodig.
En wist niemand anders Iets
van die 450 mark?
Wie zou daar iets van. geweten
hebben
Uw hospita b. v., hebt u er
met deze nooit over gesproken
De beklaagde antwoordde aarze
lend, d-a.t ze dit met opzet niet had'
gedaan.
Waarom niet
Omdat ik bang was, dat mijn
hospita het geld van mij zou wil
len leenen. Ei had het haar niet
kunnen weigeren, en ik zou het
wel nooit teruggezien hebben. Zij of
fert alles op aan haar lichtzinnigen
zoon, en voor mij was het geld
de eenige hoop voor de toekomst.
De president schudde het hoofd
daarna wendde hij zich opnieuw tot
den getuige Rösel.
U hadt den lessenaar niet ge
sloten. toen u zich verwijderde?
Neen.
Heeft u zich overtuigd of het
geld er nog in was. toen u naar bo
ven ging? Hadt u het den volgenden
morgen reeds gezien
Dat niet, maar daaraan kon
geen twijfel wezen. De lessenaar was
gesloten tot o-p het .oogenblik, toen
ik 's morgens in het kantoor kwam.
Wisten ook anderen van uw
personeel van de som gelds?
Dat weet ik niet., ik heb be
halve juffrouw Münch nog twee
weg, maar waarheen Waarom had ontving en wegsloot in zijn Mssonaai.l Zij luid zich \.:n hom afgewend, zij
ze niet den moed, aan dit alles een Hij had dat reeds vaker mei dlergeii}-1 storul bij liet venster en keek voor zich
einde te maken? j ke bedragen gedaan en ik had be-1 uit. Plotseling begon zij zacht te wee-
Een zacht kloppen aan de deur merkt, dat hij deze sommen soms achtnon.
bewaard werd. Hij moest weten, dat menschen op het kantoor: mijn
hij Zondags toegang kon linden en
hij had gewacht op het oogenblik,
dat ik me even verwijderde of hij
was toevallig binnen gekomen en had
van de gelegenheid gebruik ge
maakt. Tot mijn groote bevreemding
bleek uit het dadelijk ingestelde on
derzoek der politie, dat juffrouw
Münch juist in den tijd, dat ik bo
ven was, op 't kantoor was geweest.
Een buurman had haar zien uit
gaan. De commissaris begaf zich nu
onverwijld naar haar woning en
vond ook hij een huiszoeking in het
zoogenaamde geheime vak van het
schrijfbureau een som van vierhon
derd vijftig mark in goud. De mij
ontstolen som bestond insgelijks uit
goudstukken van tien en t\«int'g
mark. Gevraagd, hoe ze agn dit geld
kwam, verklaarde juffrouw Münch,
dat het hare spaargelden waren. Ik
kan niet zeggen, of dit de waarheid
is. het is mij onmogelijk, zoo'n
ernstige verdenking te -koesteren te
gen de jonge dame, die steeds eer
lijk en trouw was. Zonderling was
bei alleen, dat juffrouw Münch wer
kelijk op liet kantoor was geweest,
naar ze beweerde om haar ontslag
te vragen, daar zij van plan was
naar Engeland te gaanVerder
kan ik -over het voorval niets ver
tellen.
De president wendde zich hu weer
tot beklaagde.
U hebt toegegeven dien morgen
en op bedoelden Tijd op het kantoor
te zijn geweest?
Ja.
Wat had u daar te doen?
Ik was van plan mijnheer Rösel
mijn ontslag te vragen.
Waarom deed u dat niet den
vorigen dag, toen u op het, kantoor
was
De beklaagde haalde diep adem.
Omdat... omdat het mij. zoo
zwaar viel. Hij was altijd zoo goed en
vriendelijk voor me. Het leek me on
dankbaar toe. De Zaterdag was de
eerste -der maand, toen had ik het
moeten doen. Ik liep den geheel en
dag rond met liet besluit en had het
tienmaal op de lippen, maar telkens
bleef het woord me In de keel ste
ken. 's Avonds ging 'k naar huis,
zonder de mededeeling te hebben ge
daan. Den tweeden moest liet ech
ter op zijn laatst gebeuren, zou het
van kracht zijn, toen dacht ik
ik zoek hem Zondagmorgen op het
kantoor op, waar ik ongestoord met
hem kan spreken. Ik kende >mmers
zijn gewoonte.
U hebt echter in 't geheel niet
met hem gesproken. Waarom niet
Ik vond de deur gesloten van 't
kantoor, ofschoon de sleutel in het
slot stak. I-k wachtte eenigen tijd op
hem. maar hij kwam niet terug.
Eindelijk kreeg de beschroomdheid
bij mij weer de overhand, bovendien
begon het besluit mij half en half
al weer te berouwen, daar mijn
voornemen naar Engeland te gaan
intusschen weer aan 't wankelen was
geraakt.
Wat wou u doen in Engeland?
Een betrekking zoeken.
Hebt u met iemand over dit plan
gesproken
Neen, ik wilde er niet eerder
over spreken, voordat ik mijn ont
slag had genomen, opdat meneer
Rösel er niet van zou vernemen van
andere zijde. Bovendien was ik. zoo-
als gezegd, zelf nog niet recht be
sloten
Waarom wou u dan toch weg?
Elisabeth Münch werd rood tot ach
ter de o o ren.
Ikiker moeten in En
geland heel goede betrekkingen voor
ons zijn....
De voorzitter keek het jojxgie meis
je scherp en ernstig aan.
Beklaagde, uw verklaringen
klinken wel wat zonderling. Ik kan
u niet verhelen, dat het moeilijk valt
er geloof aan te schenken. U be
weert dus, bet kantoor niet binnen
getreden te zijn?
Ik ben er niet in geweest.
Waar hadt u dan die vierhon
derd vijftig mark van
Ik had die sedert eenige jaren
opgespaard.
En u bewaarde het geld thuis,
niet op de spaarbank, zooals men
toch gewoonlijk doet in zoo'n ge
val.
Ik had het vroeger op de spaar
bank.
U had een spaarbankboekje van
slechts even over de honderd en vijf
tig mark. Dat hadt u echter roods
een jaar geleden opgenomen. Wilt 11
beweren, dat u dat eene jaar drie
honderd mark hebt overgespaard?
Ik heb mot Kerstmis 100 mark
gekregen het andere had ik ten
deele vroeger reeds gespaard, maar
ouden boekhouder Müller. die reeds
dertig jaren bij mij is. en mijn vo
lontair, de heer Kresse, de zoon
van den bekenden Hamburgschen
groothandelaar. Beiden hadden dien
avond de handen vol, ook komen zij
absoluut niet in aanmerking. Mül
ler is de eerlijkheid zelf en Kresse
ontvangt van zijn vader een wissel
van 400 mark elke maand. Ook de
laatste is een zeer solied- en ver
trouwbaar jonge man. Bovendien
kan, zooals gezegd1 is, het bedrag
alleen Zondag zijn weggenomen. Za
terdagavond was het -volstrekt onmo
gelijk. Voor Zondagvoormiddag ech
ter hebben zoowel Müller als Kresse
een alibi zooals de commissaris van
politie meedeelde.
De andere getuigen konden dit
alles slechts bevestigen. De commis
saris van politie legde nog den na
druk op de in 't oog vallende verle
genheid der beklaagde bij de ontdek
king der spaarduiten, ook moest
zoowel Rösel als de boekhouder Mül
ler en eenige bekenden van beklaag
de toegeven, dat zij sedert eenigen
tijd zeer veranderd was. Zij scheen
hun treurig, verstrooid toe. Haar
hospita, een vriendin van haar moe
der, prees haar edelmoedig karakter,
ook zij kon echter niet ontkennen,
dat Elisabeth Mün-ch dien Zondag
bijzonder opgewonden thuis geko
men was en den geheejen dag geen
woord had gesproken. Zij had zich
volstrekt niet kunnen verklaren, wat
er met het jonge meisje was voorge
vallen.. Van haar plan om in Enge
land een betrekking te zoeken, had
beklaagde haar. wie zij anders al
les toevertrouwde, geen woord ge
zegd.
Wat nu ook de van ambtswege
haar ter zijde gestalde verdediger te
berde bracht te haren gunste. de
rechtbank twijfelde met den ambte
naar van het openbaar ministerie niet
aan haar schuld;*zij nam aan, dat
Elisabeth Münch '■♦in ©en oogenblik
van verdwaaldheid had gehandeld
zij werd veroordeeld tot de minste
straf, die de wet aangafdrie maan
den gevangenisstraf.
Als gebroken veriiet zij de gevan
genis. toen zij haar vrijheid terug
kreeg
Zij" keerde voorloopig in haar oude
woning terug. Wat moest zij nu be
ginnen? Het bij haar gevonden geld
had men haar ontnomen, een ge
deelte was den bestolene teruggege
ven, het overige voor de kosten van
net geding weggegaan. De heer Rö
sel wilde het geld weliswaar niet aan
nemen. maar zij stond er zelf op,
dat hij 't zou krijgen zij wild© geen
geld bezitten, waarvan niet ieder
overtuigd was, dat het eerlijk was
verkregen.
Vergeefs beproefde zij werk te
krijgen. overal toonde men haar
wantrouwen -en argwaan, niemand
geloofde aan de verzekeringen van
haar onschuld. Er bleef haar niets
o\er dan de stad te verlaten, een
plaats op te zoeken, waar niemand
haar kende. Maar waar kreeg zij
daarvoor de middelen vandaan
Ellendig zat zij op een avond in
haar kamer, 't hoofd in de handen,
nadenkend over haar ongelukkig lot.
Men had niet willen gelooven. dat zij
zooveel had gespaard, o, de men
schen wisten immers niet hoe zij
ontbeerd had, zich alles had ont
zegd om niet geheel zonder midde
len in de wereld te staan.
Niet eens haar hospita wist het,
die veel te levenslustig was om haar
te kunnen begrijpen.... Op een punt
had zij onwaarheid gezegd voor de
rechtbank. zij 'had voor haar plan
naar 't buitenland te gaan, een re
den kunnen geven Maar wat zou
dat hebben geholpen De overtui
ging van den rechter had zij daar
mee niet kunnen schokken.
En die reden stond in verband met
een hartsgeheim, waarover zij on
mogelijk kon spreken.
Toen voor een jaar Max Kresse, de
rijke volontair, in de zaak kwam,
had hij haar veel vriendelijkheden
bewezen, veel belangstelling voor
haar getoond. toen was dit op
eens anders geworden en hij had
zich geheel van haar teruggetrok
ken. Waarom Omdat zij een arm
meisje was. veel te arm voor zoo'n
rijkten erfgenaam. Zij was daarom
niet boos op hem, hij had ook geen
verwachtingen in haar gewekt, zij
had er geene gokoosterd, en toch
sloeg sedert dien tijd haar hart voor
den knappen en beminnelijken jon
gen man. En om de kwelling van
een dagelijkschen omgang met hem
te ontgaan, had zij weg gewild uit
de zaak. weg, zoo ver mogelijk. Dat
was haar geheim. Nu moest ze toch
deed haar opschrikken.
Binnen riep zij verrast.
Wie kon er wel tot haar komen
De deur werd langzaam geopend.
Voor haar stond de volontair
Kresse, haar vroegere collega.
U, meneer Kresse? Wat wiltu?
vroeg zij verbaasd en verlegen tege
lijk. want ofschoon zij wel aan hem
had gedacht, was zij er niet op voor
bereid, dat hij zou kómen.
Wat ik wil? antwoordde hij
zacht. O, juffrouw Münch, uw treu
rige toestand....
Zeker is die treurig, antwoord
de zij, zich dwingend lot bedaard
heid. Te meer had ik gehoopt, dat u
dien door uw komst nog niet pijnlij
ker zou maken. U alleen heb ik mijn
tegenwoordig lot te wijten. Ik zou
er nooit aan gedacht hebben, meneer
Rösel mijn ontslag te verzoeken, als
u niet O, en dan zou ik nooit dien
dag- er zijn heengegaan en zoo sma
delijk in verdenking zijn geraakt
Ga. meneer, u kunt wel met een
goede bedoeling zijn gekomen, maar
ik kan van u niets aannemen, zelfs
geen troost
Zij verwachtte, dat hij zou heen
gaan. maar hij stond nog rechtopen
stokstijf in de kamer; men hoorde er
niets anders dan het tikken dei* pen
dule en de zware ademhaling der
beide menschen.
Eindelijk hief Elisabeth de oogen
naai* hem op. Een enkelen blik
slechts wierp zij op hem en toen
deisde ze terug. Spookachtig bleek
zag hij er uitzijn donkere oogen
staken scherp af in zijn bijna wit
gelaat.
Meneer Kresse. wat scheelt
Zijn hoofd zonk zwaar op de borst.
Juffrouw* Münch, ik kom u een
belangrijke mededeeling doen. Kan
niemand ons hooren
Zij maakte een ontkennend ge
baar.
U hebt gelijk, begon hij met ge
dempte stem als u mij beschuldigt,
dat ik de bewerker van uw ongeluk
bon. U hebt met dezie beschuldiging
meer gelijk dan u wel denkt.
Hoe bedoelt u dat?
Plotseling lag hij voor haai* op de
knieën, snikte en riep met half ver
stikte stem uit
Elisabeth Ik ben een ellende
ling. een nietswaardige schurk
Ik ben het erbarmelijkste wezen op
de wereld.... Want ik was het, die
de 400 mark uit den lessenaar heb
genomen
Zij stond op en week terug van
hem.
Niet mogelijk riep zij ontzet.
O, geloof dat ik in waanzin
spreek. JÈk ben een dief, een lage, ge
meen e diefEn dat niet alleen.
een dief is nog een edel mensch met
mij vergeleken, ik ben erger dan
de ergste misdadiger, want ik heb
u ontroofd het heiligst wat u bezit,
uw goeden naam, ik heb u aan den
smaad en de gevangenisschap prijs
gegeven, die ik had moeten dragen.
Sta op. meneer KresseAls het
waar is. wat u zegt, dan....
Zij hield eensklaps op, viel opeen
stoel neer en bedekte haar gelaat
met de handen.
Vergeef me, juffrouw Münch.
smeekte hij. Vergeef me. Ik ben im
mers gekomen om alles weer goed
te maken. U zelf mag bepalen, welke
voldoening u wilt hebben. Ik ben
hier om u uw goeden naam terug te
geven, welke gevolgen dat ook voor
mij mag hebben.Maar luister eerst
naar mij.... U moet weten, dat ik niet
zoo schuldig ben als ik schijn.
Spreek, - - maar sta eerst op.
meneer. Ga. tegenover mij zittdn.
Hij stond, op en ging zitten.
In die eerste plaats moeit ik u
mijn gedrag' jegens u verklaren, juf
frouw Münch, begon hij. Toen ik u
't eerst zag', voelde ik me dadelijk tot,
u aangetrokken. Ik was niet lichtzin
nig, maar door mijn rijkdom en door
de tegemoetkoming van vele vrouwen
wol verwend. U beviel mei, ik beproef
de toenadering tót u. Ik weet zelf niet
of ik het deed met ernstige bedoelin
gen. Waarschijnlijk niet, want 'ik
wist vooruit, dat mijn vader nooit een
arm en eenvoudig meisje als schoon-,
dochter zou aannemen, en ik zelf had
toen misschien ook heel andere plan
nen. Ik dacht ook, dat u die zaak wel'
rui et érnstig zou opvatten. Maai* toen
dat wei het. geval bleek, toen ik u
steeds moer leerde kennen, en niet
wenscMe u te heleetdSgen, hield ik het
voor mijn plicht mij terug te trekken,
te meer daar ik de trots en dei Streng
heid van mijn vadea* keu die en. wist,
dat hij andere plannen met me bad.
U ziet, juffrouw MüïlCllt, ik ben heel
oprecht.
Zij knokte slechts met ©en verbitter
de. weemoedige beweging van liet
hoofd.
De jonge man vervolgde na een pau
ze zijn bekentenis.
Zoodra ik mij van u had terug
getrokken, merkte ik eerst, datu mij
niöt onverscniUag was. Ik voelde me
ontevreden^ onrustig. Ik zocht ver
strooiing en geraakte in vroolijk ge
zelschap. Wat dat bij een jongenman
van forutin boteekeni, behoef ik u niet
tó zeggen. Mijn vadier, een uiterst
strenge en nauwgezette man, geeft, mij
elke maand 500 mark, maar ook geen
penning meer. Viif honderd mark is
wel een aardiig sommetje, maar niet
genoeg voor iemand, die in alles mee
wil doen. Ik maakte, schulden, >k
speelde. Den avond voor diiien Zater
dag had. ik verloren, het was een ©ere
schuld en ik had mijn woord gegeven
ze dien avond af to doen. Ik kon dat
ook gerust beloven, want de volgende
dag was het die eerste dor maand en
mijn geld was steeds prompt met de
eerste post aangekomen. Ditmaal ech
ter bleef het uit, tot mijn groote ont
zetting. Wat moest ik daarvan den
ken Zéker was er met de zending
onderweg iels gebeurd, want dait mijn
vader zich had vergist, of hiad verge
ten liet geld te zenden, was geheel
onmogelijk Ik wachtte dam géhealen
dag met koortsachtig ongeduldi, want
ik had verder nog geld noodigzoo
kwam do avond en ook die laatste
post braolvt me hiot - verlangde niet.
Wat zou ik doen? Memoer Rösel wa
gen me geld to leenen? Hij had mijn
vadier moeten beloven, om mij nooit
iets voor te schieten of me op andere
manier te helpen. Ik moet met mijn
geld rondkomen Toen zag ik, hoe
meneer Rösel die vierhonderd mark
dagen en langer liet liggen, om zo
eerst dan in de brandkast te sluiten. vatten
- Elisabeth, hoe moet ik dat op-
als hij zijn kas opmaakte. Was het
nu zoo slecht, als ik die som eren
Max leende Den volgenden dag, Zondag,
'moest mijn geld stellig komen, en dan
zou ik Maandag bij de eerste <le beste
gelegenheid de som weer in den les
senaar leggen. Het noodlot was me
gunstigmeneer Rösel verliet voor
eenige minuten het kantoor om iets
op te zoeken in het magazijn; dé oucle
boeklioudea* was druk aan het reke
nen, u zag ik bezig aan den anderen
kant van het ver trék een onderzoe
kenden blik, een snelle greep het
geld was in mijn bezit.. Ik beefde
over het geheel© lichaam, angst en
berouw deden mijn hart bonzen,
toch had ik tegelijk een gevoel van
zegepraal.
Maaa* op eene vreselijke wijze zou
het woord betreffende den vloekeerier
booze daad aan mij worden vervuld!
Den volgenden morgen kwam werke
lijk mijn postwissel, doch gelijktijdig
het bericht, dat mijn vader een be
roerte had gehad en ziek te bed lag.
-- em toen ik Maandagmorgen vroeg
op hét kantoor kwam, mei het geld
in den zak, dat ik op dé oude plaats
weer wildé neerleggen, vernam ik de
ontdekking van dén diefstal en uwe
arrestatie. Nu vva,s het te laat, weer
goed te maken, wat ik misdaan had.
Mijn eerste plan was om den lieer
Rösel alles te zeggen, maar ik kendo
zijne strenge begrippen, hij zou nooit
de schuld op zich nemen door {©be
weren, dat hij zich vergist had. Zijn
goede naam was hem te heilig, dan
dat liij liet verwijt op zich wilde ne
men door eene vergissing den goeden
naam van een onschuldige in ver
denking te hebben gebracht. Ten min
ste bestond er voor mij de gegronde
wees dat mijn misdaad daardoor aan
bet licht zou komen. En dat mocht
niet, ten minste nu nietMijn vader
was doodiziek de slag, dien het heao
zou 1 icbben gegeven, indien hij. verno
men had van zoo'n daad van zijn
zoon, zou hem hébben gedood. Dit
was het, wat er mij van terug hield
te doen, wat ik als eerlijk man had'
moeiten doen, juffrouw Münch! Ik heb
sedert dien dag geen. o ogenblik rust
gehad. Geloof me, ik heb even veel.,
zoo niet meer geleden, dan u... Twin
tig maal stond ik op het punt me bij
de politie aan te geven, voor uw on
schuld in de bres te springen, telkens
Meld de gedachte aan mijn doodzie
ken vadier me terug. Ik kende zijn
streng eergevoel het bericht, dat :ik
m de gevangenis zat. zou zijn dood
zijn geweestO, nooit was een z-oon
in een vreeselijker, kwellemder posi
tie Zoo ging er dag op dag voorbij,
en ik kon niets voor u doen 'k
zag, hoe u als oen gebroken menscli
de rechtzaal verliet, ik dlacht aan u
in de gevangenis, wat u daar molest
lijden onder liet gevoel uwer onschuld
iii wist, diat hef vonnis den burgerlij
ken dood voor u betookende en toch,
Burgerlijke dood. jawel! her
haalde Elisabeth, op doffen toon.
Maaa* u zei, diat u nu wilde uw
vadier is toch nog altijd ziek?
Hij is gestorven. Eén uur gele
den. kreeg ik liet telegram, antwoord
de de jonge man. En dadelijk, nadat
de allereerste smart voorbij was, snel
de ik hierheen, juffrouw Münch, m
doodsangst, dat ik u ndet meer zou
treffen. En luister nu. wat ik u wil
voorstellen. Een van beiden ben 'k
van planöf ik ga onverwijld naai
de politie en stel mij in haar handen
om uw onschuld te bewijzen, of
Of?
Of u doet afstand vaar deze ge
noegdoening, u wordt mijn vrouw en
we gaan samen naar een ander land,
waar niemand ons kent. In het laat
ste geval worden wij beiden gelukkig
in liét eerste alleen, u
Meneer Knesse
Wijs me niét af, zonder over het
voortstel te hebben nagedacht! U weet
nu, dat uw onschuld elk oogenblik
aan den dag kan komen. Het Staat in
uw macht, haar overal bekend te
maken, en ik verzeker u. dat het mij
heilige ernst is met mijn voornemen.
Ik heb u een bekentenis afgelegd eri
kan nu niet meer terug, al wilde *k
ook. Wat er dan. van mij wordt, doet
er niet toe. Misschien overleef ik dien
smaad nietEn nu het andere
Ik stel u dat niet voor uit lafheid
ik ben bereid mijn daad t.o boeten
maar omdat ik u liefheb, Elisabeth..
u lief gehad heb van het eerste
oogenblik afToen ik me schijn
baar van u terugtrok, begreep ik eerst
den to'efltand van mijn hart. Vandaar
mijne zucht naar verstrooiingEn
toén u gevangen genomen was, heb
ik eerst recht gewoeld, hoeveel ik vian
u hield, ik ontvluchtte mijn.vriendeai
en kennissen, ik trok mij terug van
alle partijen en feestenDoor dien
dood van mijn vadier ben ik nu een
rijk man. Wij zullen rijk ear onafhan
kelijk zijn én niets staat ons bestuit,
in den vreemde een gelukkig thuis te
stichten, >n den weg
Elisabeth luisterde peinzend en
zwijgend naar zijn woorden.
Toen zij niet antwoordde, vervolgde
hij snel
Nog eens, ik spreek zoo niet uit
lafheid, ik verkoop me niet aan u
voor den prijs van uw stilzwijgend
heid. Ik bemin u van ganscher harte
en zou u ook mijn liane! aanbieden,
als ik mijn daodi geboet heb, en mijn
sti*af ondergaan, als u me dan wildé
hebben, ear ik verdien* wilde levien
Maar u begrijpt het verschilu staat
alleen op de wereld, slechts enkelen
kennen u, binnen weinige dagen 's
alles vergeten, als u niet meer hier
bent. Bij mij is dat héél anders. Den
afstammeling van eén geziene familie
zal men h arder beoordeel en ik ben
voor mijn gehoede leven verlorén, van
alles, ook van mijn familie, uitge-
stooten
Maar meneer Rösed stamelde
hei jonge meisje op ontroerden toom,
zal hij ook niets vernemen?
Daaraan, heb ik ook gedacht.
Zoodra we in veiligheid en getrouwd
zijn, doelen we hem met verzoek van
strenge discretie alles mee. Hij zal ter
wille van u zwijgen en mij verschoo-
nen als je man...... En nu moet je be
slissen, Elisabeth. of wensch je tijd
om te overleggen
Komt u morgenochtend terug!
antwoordde zij.
Max Kresse stond op em vertrok.
Dat ik den burgerlijken dood
verkies, om het leven der liefde te
vinden, antwoordde zij. Een man mag
sterven voor zijn goéden naam, een
vrouw geeft haar goeden naam voor
de lieifdeWaait ik héb je lief.
Max
Toen kwam er reui schittering \n
zijn oogen. Hij trok liiaar riaai* zich
toe, drukte zich tegen haar aan, en
een innige kus bezegelde een verbond,
zoo vast als er wel nooit een werd ge
sloten.
{,,N. v. X.";
Eeoe Executie
Des anderen daags keerde hij te
rug.
Ik kom mijn lot uit uw mond
vernemen, Elisabeth.
Aan een schets uit het Indische
Soldatenleven door Aa Prell ontlee-
nen wij de beschrijving, hoe een
kleermaker, die een kameraad verra
derlijk uit wraak had doodgescho
ten, ter dood werd gebracht.
„Het was tegen halfzeven 'savonds,
ik lag juist op mijn matras en
wachtte het signaal tot het avond
eten voor de onderofficieren af, toen
beneden op liet kazerneplein een
schot viel en moordgoroep weerklonk.
Tusschen het geschreeuw der Euro-
peesche soldaten Moord, moord
hoorde men het gegil der inlanders:
Amok, AmokHet was een lawaai
of de hel was losgelaten. In een
oogenblik had ik het kapmes"
gesnoerd en sprong de trappen af
naar het plein. Daar vond ik een
kluwen vap menschen, die over den
grond rolden, dat ik met slechts
veel moeite ontwarren kon. Ten
slotto staarde mij uit den men-
schenhoop het met bloed overstroom
de gezicht van den snijder aan hij
wankelde naar mij toe en zeide
Sergeant, ik heb het gedaan!"Nog
wist ik niet wat hij gedaan had,
maar daar droeg men een beweging-
looze gestalte weg den dooden
kleermaker van het elfde bataljon.
Doodgeschoten heeft hij hem, de
schoft, van achteren, toen hij sliep!"
riep een fuselier van het elfde en
wildo hem te lijf. Ik verhinderde het
echter en liet den kleermaker weg
brengen.
Zooals te verwachten was de
krijgsraad veroordeelde hem ter
dood. Nog veertien uur had hij te
leven, toen ik het bevel kreeg de
„treurwacht" te betrekken. Dit is het
onaangenaamste commando, wat een
mensch zich maar verbeelden kan.
Twee uur lang een mensch te moe
ten aanzien, wiens levensuren geteld
zijn, zijn verwarde woorden te moe
ten aanhoor en, die hem door de
angst voor den dood worden afge
perst, het is een zenuwafmattende
plicht. En de snijder had angst, ver
schrikkelijke angst voor den dood,
Dat kon ik in zijne diep in hunne
kassen gezonken oogen lezen, die
even als die van een waanzinnige
glinsterden.
Hoe was hij veranderd in dien kor
ten tijd De anders zoo net gekam
de haren stonden als borstels in de
hoogte en de afgeknaagde snor hing
stoppelig over de onderlip heen, die
zich zenuwachtig bewoog, terwijl ook
het vaalbleek© gezicht door zenuw
trekken was verwrongen.
Hij sprong op van zijn brits en
ging rechtop vóór mij staan. Toen
ik hem wenkte, dat hij zou gaan
zitten, liet hij zich weer achterover
vallen en begon te snikken.
Ik had me voorgenomen, geen me
delijden met hem te hebben, want
hij was, goed besohouwd. toch maar
een laffe moordenaar. Had hij een
„kapmes" genomen, den 'ander er
ook een gegeven en was zijn tegen
stander op deze wijze gevallen, dan
had men althans kunnen zeggenhij
was „brani", maar zoo....
Toen hij evenwel begon te jamme
ren en te beweren, dat hij niet wist,
wat hij deed en dat -hij de daad in
een roes had verricht, toen voelde
ik tóch zoo iets als medelijden. Om
aan zijne gedachten eene andere
richting te geven, vroeg ik hem, of
hij geene familie of verwanten had.
Hij knikte. „Eene vrouw en. drie kin
deren heb ik", zeide hij, „zij was
weduwe en die drie kinderen zijn
van haar eersten man die was ook
kleermaker en ik was zijn knecht.
De vrouw had toen reeds een oogje
op me."
Dit zeggende lachte hij' eventjes en
streek met welgevallen over zijn
snorbaard. „Zij had geüd, toen ik
niet haar trouwde, maar daarvan
was weldra niets meer over. Waar
ik kwam, daar zeiden ze ..Daar heb
je den rijken Jaap", en dan wilde ik
me niet laten lompen."
Toen er niets meer was, zeide ik
tot mijne vrouw „In Indië is voor
een kleermaker nog geld te verdie
nen. Eerst wilde ze er niet van hoo
ren. maar op 't laatst vond ze het
goed, en nu ging ik spoedig naar
Harderwijk. Acht dagen geleden
heeft ze me geschreven, dat ze van
een oom geld geërfd had. Ik moest
maar weer terug komen. Maaa* nu
komt. er niets van^ nu komt er niets
van
Hij trok zich de haren uit en
schreidde hartverscheurend.
Ik wist niet, waarmee ik hem tot
kalmte zou brengen en zweeg. Het
was stil in de cel jsleohts het regel
matige tikken van een klok, die zich
dicht bij een cel bevond, klonk te
zamen met het zachte snikken van
den man die daar neergehurkt lag.
Door het tralievenster speelde een
straal van de ondergaande zon over
zijn gezicht. Hij bedekte zijn oogen
en keerde zijn gezicht naar den
wand.
„Sergeant, ik laat mo niet ophan
gen riep hij plotselingmeteen
sprong hij op en rende met het
hoofd tegen de deur. Ik greep hem
bij zijn arm en dreigde hem in de
boeien te slaan, als hij nog eens
weerbarstig was. Nu ging hij weer
zitten.
„Als ze me toch doodschoten en
niet ophingen", jammerde hij weer.
Daaraan was niets te veranderen.
Sluipmoordenaars worden altijd op
gehangen.
Hij hield zijn mond en zijn neus
dicht, waarschijnlijk om op die ma*
nier te stikken. Spoedig liet hij ech
ter de handen weer zakken en haal
de diep adem.
Ik was werkelijk blij. toen de gees
telijke kwam en zich met hem bezig
hield. Eerst toen het zes uur was
en ik afgelost werd, was er weer
een scène.
„Nog slechts twaalf uur!", hoor
de ik hem krijschen achter de geslo
ten deur. Toen maakte ik, dat ik
weg kwam.
Den volgenden morgen oan zes uur
stonden alle beschikbare troepen van
Wéltevreden en Batavia in carré öjr
het galgenveld.
In het midden der troepen verhief
zich het zwarte opgeslagen schavot,
aan welks voet de militaire- en bur
gerlijke autoriteiten bij het gerecht,
stonden.
Doffe trommelslagen kondigden de
aankomst van het cxecutie-peleton
aam In hdt midden daarvan wankel
de, ondersteund d-oor den geestelijke,
do kleermaker, an naast hem liep met
lioog opgericht hoofd' en vergenoegd,
glimlachende een Javaansch soldaat,
die een CMnees vermoord en beroqfd
had. Dé man scheen van zijne opna
me in het paradijs zeker te zijn, en
als eon geboren fatalist het ongewone
vervoeraniiddél naar gindse he veldén
volstrekt niet onaangenaam, te vinden.
Onder do voorlezing van het vonnis
zakte dé snijder ineen. Twee man til-
dlen hem op en ondersteunden hem
een derde sneed hem de knooipeoi van
die uniform, waardoor do veroordeel
de uit den militairen stand gastoot en
en aan het burgerlijke gerecht over
geleverd werd.
Nu naderde de beul uit Batavia mét
zijn knechts. Deze beul, een maleier.
is een van de leelijkste schepsels, die
ik ooit gezien heb. Dicht onder den
pla tgerIr u kt en neus steken de tanden,
van de bovenkaak bijna loodrecht uit
en drukken zich in de dunne onder
lip over het smalle voorhoofd hingen
dte haren, borstelig als die van een
■wild zwijn, en lieten de lederachtige
ooren zien. waarvan er nog maar één
half aanwezig was.
Het was niet te verwonderen, dat
onze snijder ineenkromp toen dit mon
ster hem aangreep en hem dé handen
bond. Machteloos liet hij zich voort
slepen, dé houten trap op onder die
ga's-
1'vréetiteert het geween"!" klonk
het. over de wijde vlakte en de gewe
ren kletterden.
De strop viel om den lials van den
kleermaker. Een zwakke kreet klonk
tot aan het carré. Wij zagen, hoe een
beulsknecht de plank wegtrok, waar
op het slachtoffer stond', hoe deze in
de opening viel en hoe hem de beul
als een tijger op de schouders sprong
waarscliijnlijk om hem den nek te
breken. Een vaat de beulsknechten
légde een doek over het loodkleurig
gezicht van den snijder, dat uit liét
valluik grijnsde. Het was met dén
armen duivel gedaan.
Menig soldaat in het carré haaldë
diep adem en streek zich, nadénkelijk
over liet. bleéke gezicht, toen „Op die
plaats, .rustbevolen was.
Tien minuten, later werd hét zeifdte
tooneel herhaald. De Javaan, een
hupsch kereltje, huppelde, alsof er
heni een oogenblik van pleizier wacht
te, de trap op en ging glimlachend
ondier den strop staan. Het scheen,
alsof de beul hem met meer onder
scheiding behandelde én ook die beuls
knechten minder ruw dan met liet an-
dtere slachtoffer omgingen.
Het koord viel, de planken werden
weggetrokken, de Javaan verdween;
maar de beul sprong hem niet na. Hij
kéék verlegen in het valluik en dan
weer naar beneden naar den adVo-
caa.t-generaalin de handen hield hij
liet bovenste einde van het blijkbaar
gebroken koord.
Uit hiet inwendige va.ni het schavot
Monk een klagend geschreeuw. De
beulsknechten kropen onder hot zwar
te d'oek en trokken dien jamimierenjdeai
Javaan aan. dé armen omhoog.
De arme vent had bij het vallen
zijn twee boenen gebroken en moest
zich tot aan den advocaat-generaal la
ten sledpen. Deze wees met dien vin
ger naar het schavot. Nu had eene
merkwaardige verandering met dén
veroordeelde plaats zijne oogen sche
nen nog eens zoo groot te worden als
ze reeds wirenhij hief smeekend
zijne geboeide handen omhoog en
krijschte
„Ampon, Ampon (Genade).
De beulsknechten keken den advo
caat-generaal aan, alsof ze niet wis
ten, wat ze doen zondendeze stamp
te toornig met den voet. en zond dien
schout (politiemeester) naar den beul
op het schavot.
De Ja.vaan schreeuw.de. initusschén
als een. wild dier en beet naar die
knechts, die hem bij armen en bete
nen grepen, om hem opnieuw naar liet
schavot te dragen.
Vanwaar toch op eens deze veran
dering in liét eerst zoo moedige op
treden van deai Javaan?
Een ou;d© MaJeier heeft liet me later
verteld, en, zooals hij het vertelde,
had het veel schijn van waarheid.
Hij vertelde mij, dat d'e veroordeel
de en de beul bloedverwanten ge
weest waren. De beul had den strop
op eene nauwelijks merkbare wijze
doorgesneden en wel daarom, daar
hij meende, dat eön veroordeelde, bij
wïen de strop bralt, begenadigd werd.
Dit was in den tijd van Generaal
Daendels het geval geweest, en nu
zal hij wellicht gedoofd hebben, dat
dieze bepaling ook nu nog gold. Waar
schijnlijk heeft hij dien Javaanschen
soldaat zijn plan miedegedéeddvan
daar heit pleizier, waarmee deze dén
dloöd! tégemioét ging.
Gedurende dit verschrikkelijke
schouwspel stonden wij steeds met ge
presenteerd geweer. Maar de rust
scheen uit die anders zoo stijfstaande
gelederen geweken; dit was echter
ook niet to verwonderen, want op het
schavot werd een verschrikkelijk too
neel afgespeeld. De beul. wien de po
litiemeester een geweldigen uitbran
der had gegeven, wilde blijkbaar door
ruw optreden tegen den veroordeelde
op zijn chefs een goeden indruk ma
ken.
De aldus gemartelde schreeuwde
luidmen zag, hoe hij aan do boeien
trok; deze lieten los en nn Mem do de
man zicli in zijn doodsangst aan dien
beul vast. Déze sloeg den ongelukkige
in het gezicht, zoodat. hij terugtuimel
de. Op dit oogenblik trokken dé
knechts de plank weg eau viel die Ja
vaan in de opening. Maaa* hij wist
zich met de handen aan den strik
vast te houden, zoodat zijn val ge
broken werd. De beul zag dit en
trachtte dé handen los te maken;