de hoofddeur maar door eeu kleine deur, op den hof uitkomende, welke slechts aan ingewijden bekend is. .Na een uur ging ik naar mijn op de eerste verdieping gelegen woning, om iets te halen, dat ik noodig had. Daar ik dadelijk terug wilde komen, liet ik mijn lessenaar* openstaan. Toen ik terugkwam, vond ik alles dan schijnbaar ook nog precies zoo als ik wegging. Daar ik even een paar papieren in de brandkast moest nazien, dacht ik ook aan het geld in den lessenaar dat ik imeenKie nu ook wel te kunnen wegbergentot mijn groote verbazing was het kistje echter leegHet geld' was gedurende mijn korte afwezigheid gestolen. Wia kon den -diefstal in dien korten tijd hebben gepleegd. Het was verre van mij. aan iemand van mijn personeel of aan mijn huisgenoolen te denken; ik dacht niet anders of er was een dief van beroep binnen geslopen en daarom deed ik oogenblikkelijk aan gifte bij do politie. Had ik maar eenig vermoeden gehad, dat mende schuld kon werpen op de door mij zoo hooggeachte juffrouw Münch, dan zou ik nooit de justitie in dein arm hebben genomen. Nu dat ech ter eenmaal gebeurd was, kon ik haai* den smaad van een arrestatie niet besparen, want de -vervolging van zoo'n daad geschiedt zonder aanklacht. Eerst de commissaris van politie, die dadelijk verscheen, maakte mij er op opmerkzaam, dat slechts een ingewijde den diefstal had kunnen plegen. Hij jgoest niet alleen kennis dragen van de deur, maar ook van de aanwezigheid van het geld en van de plaats, waar 't ik had liet niet op de spaarbank ge bracht. Waarom haalde u er vroeger uw geld uit Omdat ik het aan een vriendin wilde leenen, maar zij had toen het geld niet mey noodig. En wist niemand anders Iets van die 450 mark? Wie zou daar iets van. geweten hebben Uw hospita b. v., hebt u er met deze nooit over gesproken De beklaagde antwoordde aarze lend, d-a.t ze dit met opzet niet had' gedaan. Waarom niet Omdat ik bang was, dat mijn hospita het geld van mij zou wil len leenen. Ei had het haar niet kunnen weigeren, en ik zou het wel nooit teruggezien hebben. Zij of fert alles op aan haar lichtzinnigen zoon, en voor mij was het geld de eenige hoop voor de toekomst. De president schudde het hoofd daarna wendde hij zich opnieuw tot den getuige Rösel. U hadt den lessenaar niet ge sloten. toen u zich verwijderde? Neen. Heeft u zich overtuigd of het geld er nog in was. toen u naar bo ven ging? Hadt u het den volgenden morgen reeds gezien Dat niet, maar daaraan kon geen twijfel wezen. De lessenaar was gesloten tot o-p het .oogenblik, toen ik 's morgens in het kantoor kwam. Wisten ook anderen van uw personeel van de som gelds? Dat weet ik niet., ik heb be halve juffrouw Münch nog twee weg, maar waarheen Waarom had ontving en wegsloot in zijn Mssonaai.l Zij luid zich \.:n hom afgewend, zij ze niet den moed, aan dit alles een Hij had dat reeds vaker mei dlergeii}-1 storul bij liet venster en keek voor zich einde te maken? j ke bedragen gedaan en ik had be-1 uit. Plotseling begon zij zacht te wee- Een zacht kloppen aan de deur merkt, dat hij deze sommen soms achtnon. bewaard werd. Hij moest weten, dat menschen op het kantoor: mijn hij Zondags toegang kon linden en hij had gewacht op het oogenblik, dat ik me even verwijderde of hij was toevallig binnen gekomen en had van de gelegenheid gebruik ge maakt. Tot mijn groote bevreemding bleek uit het dadelijk ingestelde on derzoek der politie, dat juffrouw Münch juist in den tijd, dat ik bo ven was, op 't kantoor was geweest. Een buurman had haar zien uit gaan. De commissaris begaf zich nu onverwijld naar haar woning en vond ook hij een huiszoeking in het zoogenaamde geheime vak van het schrijfbureau een som van vierhon derd vijftig mark in goud. De mij ontstolen som bestond insgelijks uit goudstukken van tien en t\«int'g mark. Gevraagd, hoe ze agn dit geld kwam, verklaarde juffrouw Münch, dat het hare spaargelden waren. Ik kan niet zeggen, of dit de waarheid is. het is mij onmogelijk, zoo'n ernstige verdenking te -koesteren te gen de jonge dame, die steeds eer lijk en trouw was. Zonderling was bei alleen, dat juffrouw Münch wer kelijk op liet kantoor was geweest, naar ze beweerde om haar ontslag te vragen, daar zij van plan was naar Engeland te gaanVerder kan ik -over het voorval niets ver tellen. De president wendde zich hu weer tot beklaagde. U hebt toegegeven dien morgen en op bedoelden Tijd op het kantoor te zijn geweest? Ja. Wat had u daar te doen? Ik was van plan mijnheer Rösel mijn ontslag te vragen. Waarom deed u dat niet den vorigen dag, toen u op het, kantoor was De beklaagde haalde diep adem. Omdat... omdat het mij. zoo zwaar viel. Hij was altijd zoo goed en vriendelijk voor me. Het leek me on dankbaar toe. De Zaterdag was de eerste -der maand, toen had ik het moeten doen. Ik liep den geheel en dag rond met liet besluit en had het tienmaal op de lippen, maar telkens bleef het woord me In de keel ste ken. 's Avonds ging 'k naar huis, zonder de mededeeling te hebben ge daan. Den tweeden moest liet ech ter op zijn laatst gebeuren, zou het van kracht zijn, toen dacht ik ik zoek hem Zondagmorgen op het kantoor op, waar ik ongestoord met hem kan spreken. Ik kende >mmers zijn gewoonte. U hebt echter in 't geheel niet met hem gesproken. Waarom niet Ik vond de deur gesloten van 't kantoor, ofschoon de sleutel in het slot stak. I-k wachtte eenigen tijd op hem. maar hij kwam niet terug. Eindelijk kreeg de beschroomdheid bij mij weer de overhand, bovendien begon het besluit mij half en half al weer te berouwen, daar mijn voornemen naar Engeland te gaan intusschen weer aan 't wankelen was geraakt. Wat wou u doen in Engeland? Een betrekking zoeken. Hebt u met iemand over dit plan gesproken Neen, ik wilde er niet eerder over spreken, voordat ik mijn ont slag had genomen, opdat meneer Rösel er niet van zou vernemen van andere zijde. Bovendien was ik. zoo- als gezegd, zelf nog niet recht be sloten Waarom wou u dan toch weg? Elisabeth Münch werd rood tot ach ter de o o ren. Ikiker moeten in En geland heel goede betrekkingen voor ons zijn.... De voorzitter keek het jojxgie meis je scherp en ernstig aan. Beklaagde, uw verklaringen klinken wel wat zonderling. Ik kan u niet verhelen, dat het moeilijk valt er geloof aan te schenken. U be weert dus, bet kantoor niet binnen getreden te zijn? Ik ben er niet in geweest. Waar hadt u dan die vierhon derd vijftig mark van Ik had die sedert eenige jaren opgespaard. En u bewaarde het geld thuis, niet op de spaarbank, zooals men toch gewoonlijk doet in zoo'n ge val. Ik had het vroeger op de spaar bank. U had een spaarbankboekje van slechts even over de honderd en vijf tig mark. Dat hadt u echter roods een jaar geleden opgenomen. Wilt 11 beweren, dat u dat eene jaar drie honderd mark hebt overgespaard? Ik heb mot Kerstmis 100 mark gekregen het andere had ik ten deele vroeger reeds gespaard, maar ouden boekhouder Müller. die reeds dertig jaren bij mij is. en mijn vo lontair, de heer Kresse, de zoon van den bekenden Hamburgschen groothandelaar. Beiden hadden dien avond de handen vol, ook komen zij absoluut niet in aanmerking. Mül ler is de eerlijkheid zelf en Kresse ontvangt van zijn vader een wissel van 400 mark elke maand. Ook de laatste is een zeer solied- en ver trouwbaar jonge man. Bovendien kan, zooals gezegd1 is, het bedrag alleen Zondag zijn weggenomen. Za terdagavond was het -volstrekt onmo gelijk. Voor Zondagvoormiddag ech ter hebben zoowel Müller als Kresse een alibi zooals de commissaris van politie meedeelde. De andere getuigen konden dit alles slechts bevestigen. De commis saris van politie legde nog den na druk op de in 't oog vallende verle genheid der beklaagde bij de ontdek king der spaarduiten, ook moest zoowel Rösel als de boekhouder Mül ler en eenige bekenden van beklaag de toegeven, dat zij sedert eenigen tijd zeer veranderd was. Zij scheen hun treurig, verstrooid toe. Haar hospita, een vriendin van haar moe der, prees haar edelmoedig karakter, ook zij kon echter niet ontkennen, dat Elisabeth Mün-ch dien Zondag bijzonder opgewonden thuis geko men was en den geheejen dag geen woord had gesproken. Zij had zich volstrekt niet kunnen verklaren, wat er met het jonge meisje was voorge vallen.. Van haar plan om in Enge land een betrekking te zoeken, had beklaagde haar. wie zij anders al les toevertrouwde, geen woord ge zegd. Wat nu ook de van ambtswege haar ter zijde gestalde verdediger te berde bracht te haren gunste. de rechtbank twijfelde met den ambte naar van het openbaar ministerie niet aan haar schuld;*zij nam aan, dat Elisabeth Münch '■♦in ©en oogenblik van verdwaaldheid had gehandeld zij werd veroordeeld tot de minste straf, die de wet aangafdrie maan den gevangenisstraf. Als gebroken veriiet zij de gevan genis. toen zij haar vrijheid terug kreeg Zij" keerde voorloopig in haar oude woning terug. Wat moest zij nu be ginnen? Het bij haar gevonden geld had men haar ontnomen, een ge deelte was den bestolene teruggege ven, het overige voor de kosten van net geding weggegaan. De heer Rö sel wilde het geld weliswaar niet aan nemen. maar zij stond er zelf op, dat hij 't zou krijgen zij wild© geen geld bezitten, waarvan niet ieder overtuigd was, dat het eerlijk was verkregen. Vergeefs beproefde zij werk te krijgen. overal toonde men haar wantrouwen -en argwaan, niemand geloofde aan de verzekeringen van haar onschuld. Er bleef haar niets o\er dan de stad te verlaten, een plaats op te zoeken, waar niemand haar kende. Maar waar kreeg zij daarvoor de middelen vandaan Ellendig zat zij op een avond in haar kamer, 't hoofd in de handen, nadenkend over haar ongelukkig lot. Men had niet willen gelooven. dat zij zooveel had gespaard, o, de men schen wisten immers niet hoe zij ontbeerd had, zich alles had ont zegd om niet geheel zonder midde len in de wereld te staan. Niet eens haar hospita wist het, die veel te levenslustig was om haar te kunnen begrijpen.... Op een punt had zij onwaarheid gezegd voor de rechtbank. zij 'had voor haar plan naar 't buitenland te gaan, een re den kunnen geven Maar wat zou dat hebben geholpen De overtui ging van den rechter had zij daar mee niet kunnen schokken. En die reden stond in verband met een hartsgeheim, waarover zij on mogelijk kon spreken. Toen voor een jaar Max Kresse, de rijke volontair, in de zaak kwam, had hij haar veel vriendelijkheden bewezen, veel belangstelling voor haar getoond. toen was dit op eens anders geworden en hij had zich geheel van haar teruggetrok ken. Waarom Omdat zij een arm meisje was. veel te arm voor zoo'n rijkten erfgenaam. Zij was daarom niet boos op hem, hij had ook geen verwachtingen in haar gewekt, zij had er geene gokoosterd, en toch sloeg sedert dien tijd haar hart voor den knappen en beminnelijken jon gen man. En om de kwelling van een dagelijkschen omgang met hem te ontgaan, had zij weg gewild uit de zaak. weg, zoo ver mogelijk. Dat was haar geheim. Nu moest ze toch deed haar opschrikken. Binnen riep zij verrast. Wie kon er wel tot haar komen De deur werd langzaam geopend. Voor haar stond de volontair Kresse, haar vroegere collega. U, meneer Kresse? Wat wiltu? vroeg zij verbaasd en verlegen tege lijk. want ofschoon zij wel aan hem had gedacht, was zij er niet op voor bereid, dat hij zou kómen. Wat ik wil? antwoordde hij zacht. O, juffrouw Münch, uw treu rige toestand.... Zeker is die treurig, antwoord de zij, zich dwingend lot bedaard heid. Te meer had ik gehoopt, dat u dien door uw komst nog niet pijnlij ker zou maken. U alleen heb ik mijn tegenwoordig lot te wijten. Ik zou er nooit aan gedacht hebben, meneer Rösel mijn ontslag te verzoeken, als u niet O, en dan zou ik nooit dien dag- er zijn heengegaan en zoo sma delijk in verdenking zijn geraakt Ga. meneer, u kunt wel met een goede bedoeling zijn gekomen, maar ik kan van u niets aannemen, zelfs geen troost Zij verwachtte, dat hij zou heen gaan. maar hij stond nog rechtopen stokstijf in de kamer; men hoorde er niets anders dan het tikken dei* pen dule en de zware ademhaling der beide menschen. Eindelijk hief Elisabeth de oogen naai* hem op. Een enkelen blik slechts wierp zij op hem en toen deisde ze terug. Spookachtig bleek zag hij er uitzijn donkere oogen staken scherp af in zijn bijna wit gelaat. Meneer Kresse. wat scheelt Zijn hoofd zonk zwaar op de borst. Juffrouw* Münch, ik kom u een belangrijke mededeeling doen. Kan niemand ons hooren Zij maakte een ontkennend ge baar. U hebt gelijk, begon hij met ge dempte stem als u mij beschuldigt, dat ik de bewerker van uw ongeluk bon. U hebt met dezie beschuldiging meer gelijk dan u wel denkt. Hoe bedoelt u dat? Plotseling lag hij voor haai* op de knieën, snikte en riep met half ver stikte stem uit Elisabeth Ik ben een ellende ling. een nietswaardige schurk Ik ben het erbarmelijkste wezen op de wereld.... Want ik was het, die de 400 mark uit den lessenaar heb genomen Zij stond op en week terug van hem. Niet mogelijk riep zij ontzet. O, geloof dat ik in waanzin spreek. JÈk ben een dief, een lage, ge meen e diefEn dat niet alleen. een dief is nog een edel mensch met mij vergeleken, ik ben erger dan de ergste misdadiger, want ik heb u ontroofd het heiligst wat u bezit, uw goeden naam, ik heb u aan den smaad en de gevangenisschap prijs gegeven, die ik had moeten dragen. Sta op. meneer KresseAls het waar is. wat u zegt, dan.... Zij hield eensklaps op, viel opeen stoel neer en bedekte haar gelaat met de handen. Vergeef me, juffrouw Münch. smeekte hij. Vergeef me. Ik ben im mers gekomen om alles weer goed te maken. U zelf mag bepalen, welke voldoening u wilt hebben. Ik ben hier om u uw goeden naam terug te geven, welke gevolgen dat ook voor mij mag hebben.Maar luister eerst naar mij.... U moet weten, dat ik niet zoo schuldig ben als ik schijn. Spreek, - - maar sta eerst op. meneer. Ga. tegenover mij zittdn. Hij stond, op en ging zitten. In die eerste plaats moeit ik u mijn gedrag' jegens u verklaren, juf frouw Münch, begon hij. Toen ik u 't eerst zag', voelde ik me dadelijk tot, u aangetrokken. Ik was niet lichtzin nig, maar door mijn rijkdom en door de tegemoetkoming van vele vrouwen wol verwend. U beviel mei, ik beproef de toenadering tót u. Ik weet zelf niet of ik het deed met ernstige bedoelin gen. Waarschijnlijk niet, want 'ik wist vooruit, dat mijn vader nooit een arm en eenvoudig meisje als schoon-, dochter zou aannemen, en ik zelf had toen misschien ook heel andere plan nen. Ik dacht ook, dat u die zaak wel' rui et érnstig zou opvatten. Maai* toen dat wei het. geval bleek, toen ik u steeds moer leerde kennen, en niet wenscMe u te heleetdSgen, hield ik het voor mijn plicht mij terug te trekken, te meer daar ik de trots en dei Streng heid van mijn vadea* keu die en. wist, dat hij andere plannen met me bad. U ziet, juffrouw MüïlCllt, ik ben heel oprecht. Zij knokte slechts met ©en verbitter de. weemoedige beweging van liet hoofd. De jonge man vervolgde na een pau ze zijn bekentenis. Zoodra ik mij van u had terug getrokken, merkte ik eerst, datu mij niöt onverscniUag was. Ik voelde me ontevreden^ onrustig. Ik zocht ver strooiing en geraakte in vroolijk ge zelschap. Wat dat bij een jongenman van forutin boteekeni, behoef ik u niet tó zeggen. Mijn vadier, een uiterst strenge en nauwgezette man, geeft, mij elke maand 500 mark, maar ook geen penning meer. Viif honderd mark is wel een aardiig sommetje, maar niet genoeg voor iemand, die in alles mee wil doen. Ik maakte, schulden, >k speelde. Den avond voor diiien Zater dag had. ik verloren, het was een ©ere schuld en ik had mijn woord gegeven ze dien avond af to doen. Ik kon dat ook gerust beloven, want de volgende dag was het die eerste dor maand en mijn geld was steeds prompt met de eerste post aangekomen. Ditmaal ech ter bleef het uit, tot mijn groote ont zetting. Wat moest ik daarvan den ken Zéker was er met de zending onderweg iels gebeurd, want dait mijn vader zich had vergist, of hiad verge ten liet geld te zenden, was geheel onmogelijk Ik wachtte dam géhealen dag met koortsachtig ongeduldi, want ik had verder nog geld noodigzoo kwam do avond en ook die laatste post braolvt me hiot - verlangde niet. Wat zou ik doen? Memoer Rösel wa gen me geld to leenen? Hij had mijn vadier moeten beloven, om mij nooit iets voor te schieten of me op andere manier te helpen. Ik moet met mijn geld rondkomen Toen zag ik, hoe meneer Rösel die vierhonderd mark dagen en langer liet liggen, om zo eerst dan in de brandkast te sluiten. vatten - Elisabeth, hoe moet ik dat op- als hij zijn kas opmaakte. Was het nu zoo slecht, als ik die som eren Max leende Den volgenden dag, Zondag, 'moest mijn geld stellig komen, en dan zou ik Maandag bij de eerste <le beste gelegenheid de som weer in den les senaar leggen. Het noodlot was me gunstigmeneer Rösel verliet voor eenige minuten het kantoor om iets op te zoeken in het magazijn; dé oucle boeklioudea* was druk aan het reke nen, u zag ik bezig aan den anderen kant van het ver trék een onderzoe kenden blik, een snelle greep het geld was in mijn bezit.. Ik beefde over het geheel© lichaam, angst en berouw deden mijn hart bonzen, toch had ik tegelijk een gevoel van zegepraal. Maaa* op eene vreselijke wijze zou het woord betreffende den vloekeerier booze daad aan mij worden vervuld! Den volgenden morgen kwam werke lijk mijn postwissel, doch gelijktijdig het bericht, dat mijn vader een be roerte had gehad en ziek te bed lag. -- em toen ik Maandagmorgen vroeg op hét kantoor kwam, mei het geld in den zak, dat ik op dé oude plaats weer wildé neerleggen, vernam ik de ontdekking van dén diefstal en uwe arrestatie. Nu vva,s het te laat, weer goed te maken, wat ik misdaan had. Mijn eerste plan was om den lieer Rösel alles te zeggen, maar ik kendo zijne strenge begrippen, hij zou nooit de schuld op zich nemen door {©be weren, dat hij zich vergist had. Zijn goede naam was hem te heilig, dan dat liij liet verwijt op zich wilde ne men door eene vergissing den goeden naam van een onschuldige in ver denking te hebben gebracht. Ten min ste bestond er voor mij de gegronde wees dat mijn misdaad daardoor aan bet licht zou komen. En dat mocht niet, ten minste nu nietMijn vader was doodiziek de slag, dien het heao zou 1 icbben gegeven, indien hij. verno men had van zoo'n daad van zijn zoon, zou hem hébben gedood. Dit was het, wat er mij van terug hield te doen, wat ik als eerlijk man had' moeiten doen, juffrouw Münch! Ik heb sedert dien dag geen. o ogenblik rust gehad. Geloof me, ik heb even veel., zoo niet meer geleden, dan u... Twin tig maal stond ik op het punt me bij de politie aan te geven, voor uw on schuld in de bres te springen, telkens Meld de gedachte aan mijn doodzie ken vadier me terug. Ik kende zijn streng eergevoel het bericht, dat :ik m de gevangenis zat. zou zijn dood zijn geweestO, nooit was een z-oon in een vreeselijker, kwellemder posi tie Zoo ging er dag op dag voorbij, en ik kon niets voor u doen 'k zag, hoe u als oen gebroken menscli de rechtzaal verliet, ik dlacht aan u in de gevangenis, wat u daar molest lijden onder liet gevoel uwer onschuld iii wist, diat hef vonnis den burgerlij ken dood voor u betookende en toch, Burgerlijke dood. jawel! her haalde Elisabeth, op doffen toon. Maaa* u zei, diat u nu wilde uw vadier is toch nog altijd ziek? Hij is gestorven. Eén uur gele den. kreeg ik liet telegram, antwoord de de jonge man. En dadelijk, nadat de allereerste smart voorbij was, snel de ik hierheen, juffrouw Münch, m doodsangst, dat ik u ndet meer zou treffen. En luister nu. wat ik u wil voorstellen. Een van beiden ben 'k van planöf ik ga onverwijld naai de politie en stel mij in haar handen om uw onschuld te bewijzen, of Of? Of u doet afstand vaar deze ge noegdoening, u wordt mijn vrouw en we gaan samen naar een ander land, waar niemand ons kent. In het laat ste geval worden wij beiden gelukkig in liét eerste alleen, u Meneer Knesse Wijs me niét af, zonder over het voortstel te hebben nagedacht! U weet nu, dat uw onschuld elk oogenblik aan den dag kan komen. Het Staat in uw macht, haar overal bekend te maken, en ik verzeker u. dat het mij heilige ernst is met mijn voornemen. Ik heb u een bekentenis afgelegd eri kan nu niet meer terug, al wilde *k ook. Wat er dan. van mij wordt, doet er niet toe. Misschien overleef ik dien smaad nietEn nu het andere Ik stel u dat niet voor uit lafheid ik ben bereid mijn daad t.o boeten maar omdat ik u liefheb, Elisabeth.. u lief gehad heb van het eerste oogenblik afToen ik me schijn baar van u terugtrok, begreep ik eerst den to'efltand van mijn hart. Vandaar mijne zucht naar verstrooiingEn toén u gevangen genomen was, heb ik eerst recht gewoeld, hoeveel ik vian u hield, ik ontvluchtte mijn.vriendeai en kennissen, ik trok mij terug van alle partijen en feestenDoor dien dood van mijn vadier ben ik nu een rijk man. Wij zullen rijk ear onafhan kelijk zijn én niets staat ons bestuit, in den vreemde een gelukkig thuis te stichten, >n den weg Elisabeth luisterde peinzend en zwijgend naar zijn woorden. Toen zij niet antwoordde, vervolgde hij snel Nog eens, ik spreek zoo niet uit lafheid, ik verkoop me niet aan u voor den prijs van uw stilzwijgend heid. Ik bemin u van ganscher harte en zou u ook mijn liane! aanbieden, als ik mijn daodi geboet heb, en mijn sti*af ondergaan, als u me dan wildé hebben, ear ik verdien* wilde levien Maar u begrijpt het verschilu staat alleen op de wereld, slechts enkelen kennen u, binnen weinige dagen 's alles vergeten, als u niet meer hier bent. Bij mij is dat héél anders. Den afstammeling van eén geziene familie zal men h arder beoordeel en ik ben voor mijn gehoede leven verlorén, van alles, ook van mijn familie, uitge- stooten Maar meneer Rösed stamelde hei jonge meisje op ontroerden toom, zal hij ook niets vernemen? Daaraan, heb ik ook gedacht. Zoodra we in veiligheid en getrouwd zijn, doelen we hem met verzoek van strenge discretie alles mee. Hij zal ter wille van u zwijgen en mij verschoo- nen als je man...... En nu moet je be slissen, Elisabeth. of wensch je tijd om te overleggen Komt u morgenochtend terug! antwoordde zij. Max Kresse stond op em vertrok. Dat ik den burgerlijken dood verkies, om het leven der liefde te vinden, antwoordde zij. Een man mag sterven voor zijn goéden naam, een vrouw geeft haar goeden naam voor de lieifdeWaait ik héb je lief. Max Toen kwam er reui schittering \n zijn oogen. Hij trok liiaar riaai* zich toe, drukte zich tegen haar aan, en een innige kus bezegelde een verbond, zoo vast als er wel nooit een werd ge sloten. {,,N. v. X."; Eeoe Executie Des anderen daags keerde hij te rug. Ik kom mijn lot uit uw mond vernemen, Elisabeth. Aan een schets uit het Indische Soldatenleven door Aa Prell ontlee- nen wij de beschrijving, hoe een kleermaker, die een kameraad verra derlijk uit wraak had doodgescho ten, ter dood werd gebracht. „Het was tegen halfzeven 'savonds, ik lag juist op mijn matras en wachtte het signaal tot het avond eten voor de onderofficieren af, toen beneden op liet kazerneplein een schot viel en moordgoroep weerklonk. Tusschen het geschreeuw der Euro- peesche soldaten Moord, moord hoorde men het gegil der inlanders: Amok, AmokHet was een lawaai of de hel was losgelaten. In een oogenblik had ik het kapmes" gesnoerd en sprong de trappen af naar het plein. Daar vond ik een kluwen vap menschen, die over den grond rolden, dat ik met slechts veel moeite ontwarren kon. Ten slotto staarde mij uit den men- schenhoop het met bloed overstroom de gezicht van den snijder aan hij wankelde naar mij toe en zeide Sergeant, ik heb het gedaan!"Nog wist ik niet wat hij gedaan had, maar daar droeg men een beweging- looze gestalte weg den dooden kleermaker van het elfde bataljon. Doodgeschoten heeft hij hem, de schoft, van achteren, toen hij sliep!" riep een fuselier van het elfde en wildo hem te lijf. Ik verhinderde het echter en liet den kleermaker weg brengen. Zooals te verwachten was de krijgsraad veroordeelde hem ter dood. Nog veertien uur had hij te leven, toen ik het bevel kreeg de „treurwacht" te betrekken. Dit is het onaangenaamste commando, wat een mensch zich maar verbeelden kan. Twee uur lang een mensch te moe ten aanzien, wiens levensuren geteld zijn, zijn verwarde woorden te moe ten aanhoor en, die hem door de angst voor den dood worden afge perst, het is een zenuwafmattende plicht. En de snijder had angst, ver schrikkelijke angst voor den dood, Dat kon ik in zijne diep in hunne kassen gezonken oogen lezen, die even als die van een waanzinnige glinsterden. Hoe was hij veranderd in dien kor ten tijd De anders zoo net gekam de haren stonden als borstels in de hoogte en de afgeknaagde snor hing stoppelig over de onderlip heen, die zich zenuwachtig bewoog, terwijl ook het vaalbleek© gezicht door zenuw trekken was verwrongen. Hij sprong op van zijn brits en ging rechtop vóór mij staan. Toen ik hem wenkte, dat hij zou gaan zitten, liet hij zich weer achterover vallen en begon te snikken. Ik had me voorgenomen, geen me delijden met hem te hebben, want hij was, goed besohouwd. toch maar een laffe moordenaar. Had hij een „kapmes" genomen, den 'ander er ook een gegeven en was zijn tegen stander op deze wijze gevallen, dan had men althans kunnen zeggenhij was „brani", maar zoo.... Toen hij evenwel begon te jamme ren en te beweren, dat hij niet wist, wat hij deed en dat -hij de daad in een roes had verricht, toen voelde ik tóch zoo iets als medelijden. Om aan zijne gedachten eene andere richting te geven, vroeg ik hem, of hij geene familie of verwanten had. Hij knikte. „Eene vrouw en. drie kin deren heb ik", zeide hij, „zij was weduwe en die drie kinderen zijn van haar eersten man die was ook kleermaker en ik was zijn knecht. De vrouw had toen reeds een oogje op me." Dit zeggende lachte hij' eventjes en streek met welgevallen over zijn snorbaard. „Zij had geüd, toen ik niet haar trouwde, maar daarvan was weldra niets meer over. Waar ik kwam, daar zeiden ze ..Daar heb je den rijken Jaap", en dan wilde ik me niet laten lompen." Toen er niets meer was, zeide ik tot mijne vrouw „In Indië is voor een kleermaker nog geld te verdie nen. Eerst wilde ze er niet van hoo ren. maar op 't laatst vond ze het goed, en nu ging ik spoedig naar Harderwijk. Acht dagen geleden heeft ze me geschreven, dat ze van een oom geld geërfd had. Ik moest maar weer terug komen. Maaa* nu komt. er niets van^ nu komt er niets van Hij trok zich de haren uit en schreidde hartverscheurend. Ik wist niet, waarmee ik hem tot kalmte zou brengen en zweeg. Het was stil in de cel jsleohts het regel matige tikken van een klok, die zich dicht bij een cel bevond, klonk te zamen met het zachte snikken van den man die daar neergehurkt lag. Door het tralievenster speelde een straal van de ondergaande zon over zijn gezicht. Hij bedekte zijn oogen en keerde zijn gezicht naar den wand. „Sergeant, ik laat mo niet ophan gen riep hij plotselingmeteen sprong hij op en rende met het hoofd tegen de deur. Ik greep hem bij zijn arm en dreigde hem in de boeien te slaan, als hij nog eens weerbarstig was. Nu ging hij weer zitten. „Als ze me toch doodschoten en niet ophingen", jammerde hij weer. Daaraan was niets te veranderen. Sluipmoordenaars worden altijd op gehangen. Hij hield zijn mond en zijn neus dicht, waarschijnlijk om op die ma* nier te stikken. Spoedig liet hij ech ter de handen weer zakken en haal de diep adem. Ik was werkelijk blij. toen de gees telijke kwam en zich met hem bezig hield. Eerst toen het zes uur was en ik afgelost werd, was er weer een scène. „Nog slechts twaalf uur!", hoor de ik hem krijschen achter de geslo ten deur. Toen maakte ik, dat ik weg kwam. Den volgenden morgen oan zes uur stonden alle beschikbare troepen van Wéltevreden en Batavia in carré öjr het galgenveld. In het midden der troepen verhief zich het zwarte opgeslagen schavot, aan welks voet de militaire- en bur gerlijke autoriteiten bij het gerecht, stonden. Doffe trommelslagen kondigden de aankomst van het cxecutie-peleton aam In hdt midden daarvan wankel de, ondersteund d-oor den geestelijke, do kleermaker, an naast hem liep met lioog opgericht hoofd' en vergenoegd, glimlachende een Javaansch soldaat, die een CMnees vermoord en beroqfd had. Dé man scheen van zijne opna me in het paradijs zeker te zijn, en als eon geboren fatalist het ongewone vervoeraniiddél naar gindse he veldén volstrekt niet onaangenaam, te vinden. Onder do voorlezing van het vonnis zakte dé snijder ineen. Twee man til- dlen hem op en ondersteunden hem een derde sneed hem de knooipeoi van die uniform, waardoor do veroordeel de uit den militairen stand gastoot en en aan het burgerlijke gerecht over geleverd werd. Nu naderde de beul uit Batavia mét zijn knechts. Deze beul, een maleier. is een van de leelijkste schepsels, die ik ooit gezien heb. Dicht onder den pla tgerIr u kt en neus steken de tanden, van de bovenkaak bijna loodrecht uit en drukken zich in de dunne onder lip over het smalle voorhoofd hingen dte haren, borstelig als die van een ■wild zwijn, en lieten de lederachtige ooren zien. waarvan er nog maar één half aanwezig was. Het was niet te verwonderen, dat onze snijder ineenkromp toen dit mon ster hem aangreep en hem dé handen bond. Machteloos liet hij zich voort slepen, dé houten trap op onder die ga's- 1'vréetiteert het geween"!" klonk het. over de wijde vlakte en de gewe ren kletterden. De strop viel om den lials van den kleermaker. Een zwakke kreet klonk tot aan het carré. Wij zagen, hoe een beulsknecht de plank wegtrok, waar op het slachtoffer stond', hoe deze in de opening viel en hoe hem de beul als een tijger op de schouders sprong waarscliijnlijk om hem den nek te breken. Een vaat de beulsknechten légde een doek over het loodkleurig gezicht van den snijder, dat uit liét valluik grijnsde. Het was met dén armen duivel gedaan. Menig soldaat in het carré haaldë diep adem en streek zich, nadénkelijk over liet. bleéke gezicht, toen „Op die plaats, .rustbevolen was. Tien minuten, later werd hét zeifdte tooneel herhaald. De Javaan, een hupsch kereltje, huppelde, alsof er heni een oogenblik van pleizier wacht te, de trap op en ging glimlachend ondier den strop staan. Het scheen, alsof de beul hem met meer onder scheiding behandelde én ook die beuls knechten minder ruw dan met liet an- dtere slachtoffer omgingen. Het koord viel, de planken werden weggetrokken, de Javaan verdween; maar de beul sprong hem niet na. Hij kéék verlegen in het valluik en dan weer naar beneden naar den adVo- caa.t-generaalin de handen hield hij liet bovenste einde van het blijkbaar gebroken koord. Uit hiet inwendige va.ni het schavot Monk een klagend geschreeuw. De beulsknechten kropen onder hot zwar te d'oek en trokken dien jamimierenjdeai Javaan aan. dé armen omhoog. De arme vent had bij het vallen zijn twee boenen gebroken en moest zich tot aan den advocaat-generaal la ten sledpen. Deze wees met dien vin ger naar het schavot. Nu had eene merkwaardige verandering met dén veroordeelde plaats zijne oogen sche nen nog eens zoo groot te worden als ze reeds wirenhij hief smeekend zijne geboeide handen omhoog en krijschte „Ampon, Ampon (Genade). De beulsknechten keken den advo caat-generaal aan, alsof ze niet wis ten, wat ze doen zondendeze stamp te toornig met den voet. en zond dien schout (politiemeester) naar den beul op het schavot. De Ja.vaan schreeuw.de. initusschén als een. wild dier en beet naar die knechts, die hem bij armen en bete nen grepen, om hem opnieuw naar liet schavot te dragen. Vanwaar toch op eens deze veran dering in liét eerst zoo moedige op treden van deai Javaan? Een ou;d© MaJeier heeft liet me later verteld, en, zooals hij het vertelde, had het veel schijn van waarheid. Hij vertelde mij, dat d'e veroordeel de en de beul bloedverwanten ge weest waren. De beul had den strop op eene nauwelijks merkbare wijze doorgesneden en wel daarom, daar hij meende, dat eön veroordeelde, bij wïen de strop bralt, begenadigd werd. Dit was in den tijd van Generaal Daendels het geval geweest, en nu zal hij wellicht gedoofd hebben, dat dieze bepaling ook nu nog gold. Waar schijnlijk heeft hij dien Javaanschen soldaat zijn plan miedegedéeddvan daar heit pleizier, waarmee deze dén dloöd! tégemioét ging. Gedurende dit verschrikkelijke schouwspel stonden wij steeds met ge presenteerd geweer. Maar de rust scheen uit die anders zoo stijfstaande gelederen geweken; dit was echter ook niet to verwonderen, want op het schavot werd een verschrikkelijk too neel afgespeeld. De beul. wien de po litiemeester een geweldigen uitbran der had gegeven, wilde blijkbaar door ruw optreden tegen den veroordeelde op zijn chefs een goeden indruk ma ken. De aldus gemartelde schreeuwde luidmen zag, hoe hij aan do boeien trok; deze lieten los en nn Mem do de man zicli in zijn doodsangst aan dien beul vast. Déze sloeg den ongelukkige in het gezicht, zoodat. hij terugtuimel de. Op dit oogenblik trokken dé knechts de plank weg eau viel die Ja vaan in de opening. Maaa* hij wist zich met de handen aan den strik vast te houden, zoodat zijn val ge broken werd. De beul zag dit en trachtte dé handen los te maken;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 8