Zijn laatste wensch Een Wereldreis boven Lucht en Wolken. mij onmogelijk over mijn hartstodöt'e- Kjke liefde voor haar uit te wijden zelfs uoj maakt de gedachte aan haar inii radeloos. I'k .wachtte o, ik deed ■wat dik kom (haar médelijden op te wekken, haar wederliefde in te boeze men. Ze wilde (niet maar (mij luisteren co ah mij ook maar "die geringste aan- imflödiigmg geven; lik kom haar ver trouwen ,(.111 haar gunst wiet wtam/eav, ik wekte Slech'tis haar afkeer op. Toen (kiwam de waanzin weer over mij. Door (haar lkoe<ïbëid werd ik niet (baat jegens haar vervuld en ik kreeg een gevoel alsof ik .'haar met genoegen »q uliui ui jucjv 'uaSjO-w uoanum? waa tere oogembfllklicen verafsQhuw.de ik mijzelf om die gedachte 'en mijn ge zond verstand gebood mij. baar te vergeten, -dus traalitto ik haar uit mi in gedachten te verbannen. Spoe- 'dig verloor ik haar uit het oog. Op een morgen las ik een artikel over Canada bet klimaat, bet matuur- öéhoon, belt leven aldaar en ik besloot, er been te gaan. Een geheel vreemde omgeving en een leven, an de open ludbt zou, dacht ik, mijn geestelijke gezondheid herstellen en de berin- ring aan bet verleden uitwissdhen. ■Nadat ik op bet stoomschip een ka juit bald' besproken, herkende ik de bofmeestcires. Het scheen een 'grill van (het noodlot te zijn. Haar gelaat niep de oude gevoelens weer bij mij wakker, maar gedukMlg behield mijn beter ik die overiianldi. Ik wilde niet met .iemand spreken, die mij baatte en minachtte, ik willde af leiding zoeken in de studie en dm mijn boeken, om bet vreesedijke voorgevoel Öat dreigde -zidh van mij meester 'te maken, van ndj af te schudden. Al spoedig merkte ik op, dat ze el- ken avond, als ze vrij van 'dienst was. op bet dak ging zitten, en, ofsanoon ik mij in wakenden toestand genoeg kon ibdbeerschen, vreesde ik, dajt ik, floor mijn hartstocht meegesleept, (haar eens zou kunnen zoeken in mijn süaap. Ik stond voor mij zelf .Wiet du, daarom vro-og lik u, mij met touwen in mijn kooi vaslt te ton!den. Gij waart Boo goed dlait te IdJoen (en -MiMcent (Har •worth was (Veli'g. Op zekeren dag toen ze met u in gesprek was, kon /ik mij .slechts met inspanning van (al mijn krachten weeihouJdeni, (baan aan te spreken. Die inspanning moet mijn ziekelijk brein zoozeer hebben aangedaan, dat •ik in mijn al aap de touwen verbrak ■in bet dolzinnig -verlangem, in hare nabijheid te zijn. Ik was gelijk een slaapwandelaar, wiens wil ov.er- beersebt wordt döor een, geheimzinni ge macht, waaraan bij geen weer stand kan bi/eden. Ik ijlde naar hert dek daar zat ze, als gewoonlijk. De frissobe nachtlucht deed mij ont waken, maar ook toen was bet mij onmogelijk terug te keeren. In mijn waanzin sprak Sik woeste, hartstochte lijke woorden tot haar, greep baar vervolgens om het middel en trachtte ihaar .te kuissen. (Zij stootte mij van rich hetgeen mij nog doller maakte. Toen besloot tik haar te vermoorden. Mijn (boosaardigheid gat mij buiten gewone kracht. In weerwil van baar woeste kreten oani hulp, hield ik baar Sn mijn arinien geklemd. Op dit «ogenblik versrihteeint gij en ik koelde al mijn Woede en -wraak iep u. Ik bradhlt u een ge weldigen slag toe, gij vieflt, maar Ek werdi weldlra gegrepen door ben, Öïe te hulp snelden, om u te bevrij den. Ze bonden mij stevig -vast, doch Ik bad bert, mes, waarmee ik te voren uwe touwen lossneed, veilig wegge borgen. Nu (kent gij mijn geschiedenis Ik ben nu eenmaal ongeschikt voor de maatschappij en wil de wereld niet langer tot last zijn. Mij rest niets meer dan bet lieven vaarwel te zeg gen. Weldra zullen de koude golven mij omspoelen! Leef wed! Vrouwengunst door A. TSJECHOF. Fedor Pjetrowitsj, directeur eener volksschool in het gouvernement R, was volgens zijne eigen overtui ging een alleszins rechtschapen en edelaardig man. Op zekeren dag verscheen de on derwijzer Bremjensky bij hem op het bureau. „Ja. mijnheer Bremjensky", zeide bij, „uw ontslag is onvermijdelijk. Met eane stem als de uwe kan men onmogelijk onderwijzer blijven. Hoe heeft u toch zoo uwe stem verloren?" „Door koud bier.... ik was verhit en ik dronk koud bier..." fluisterde de onderwijzer heesch. JammerJammer Een man met een veertien jarigen diensttijd achter zich en nu plotseling dit onge luk... Hoe toch eer e kleinigheid aan leiding kan zijn dat iemands car rière plotseling gebroken wordt! Wat denkt u nu te gaan doen De onderwijzer wist het blijkbaar zelf niethij staarde, zwijgend voor zich 'heen. „Heeft u een gezin?" „Eene vrouw en twee kinderen, mijnheer." Er heerschte een oogenblik stilzwij gen. De directeur stond van zijne piaats voor zijn schrijftafel op en be gon zenuwachtig in de kamer op en neer te loopen. „Ik weet waarachtig niet wat ik met u zal aanvangenzuchtte hij. „Onderwijzer kan u niet blijven, recht op pensioen heeft u nog niet... en u aan uw lot overlaten zou met- goed gehandeld zijn. U is een der on zen, u heeft veertien jaren uwen plicht gedaan.... het is niet meer dan billijk dat wij u helpen... Maar? Wat kan ik voor u doen? Stel u in mijne plaatswat kan ik voor u doen Wederom bleef het eene wijle stil. De directeur aftapte heen en weer, fronste het voorhoofd en peinsde, ter wijl Bremjensky in radelooze vertwij feling op den uitersten rand van zijnen stoel zat. Plotseling helderde hei gezicht van den directeur op, hij klapte met de vingers. „Dat ik daar niet dadelijk aan ge dacht hebriep hij levendig. „Ik heb misschien iéts voor u... De secre taris van ons asiel neemt in d'e vol gende week zijn ontslag. Als u wil, kan u in zijne plaats /treden." Het gezicht van den onderwijzer, die op zulk een geluk niet gerekend had, straalde van vreugde. „Uitstekendzei de directeur. „Zend vandaag nog uw verzoek in." Toen Bremjensky heengegaan was, voelde Pjetrowitsj zich werkelijk ver licht, schier blijmoedig gestemd. Hij zag niet langer de door leed gebogen gestalie van den armen onderwijzer voor zich en had bovendien het aan gename bewustzijn volgens de eischen der rechtvaardigheid, zoowel als overeenkomstig zijn geweten gehan deld te hebben, en zich niet alleen een hulpvaardig maar een in alle op zichten korrekt man te hebben ge toond. Doch zijne opgewekte stemming mocht slechts van korten duur zijn. Toen Pjetrowitsj tehuis kwam en zich aan tafel zette voor het middag maal. zeide zijne vrouw Nas/tas ja Iwanovna plotseling ,,0, bijna had ik het vergeten... Nina Sergejevna is gisteren hier ge weest om over een jongmensch van hare kennis te spieken. Zij had ge hoord dat de betrekking van secreta ris aan óns asiel binnenkort zou open komen"... „Ja, maar die is al aan een ander vergeven", viel de directeur, wiens gezichjt betrok, zijne vrouw in de re de. „Daarbij behoorde je te weten, dat het geheel tegen mijn princiep is om bij het vergeven van posten op .•w-.praak af te gaan." „Ik weet het, ik weet het, maar met Nina Sdrgejevna kon je wel eens eene uitzondering maken. Zij is zoo allerhartelijkst voor ons, en wij heh- fcen nog nooit gelegenheid gehad haar eens een genoegen te doen. Het zou onaardig wezen haar voor het heefd te stooten." „Wien recommandeert zij 'dan?" „Den jongen Palssoechïn." „Wat voor een Palssoechin Je be deelt toch niet dien fat, dien fijn ge- kleeden modegek Geen sprake van, hoor 1" Fedor Pjetrowitsj legde mes en vork neder. „Geen sprake vanherhaalde hij met nadruk. ,.De hemel beware mij „Maar waarom dan niet?" „Bedenk toch, vrouwtje, dat een jonge man, die op omwegen door vrouwen tot zijn doel zoekt te ge raken, zachtst gesproken niet veel zaaks is. Waarom komt hij zelf niet bij mij Na tafel maakte Fedor Pjetrowitsj het zich gemakkelijk op de sofa en begon zijne brieven en kranten door le lezen. „Lieve Fedor Pjetrowitsj zoo luidde het eerste epistel dat hij in handen kreeg, geschreven, door de vrouw van den burgemeester„Eens hebn gij mij gezegd, dat ik eene hart en menscheukenster was. Thans zult gij in de gelegenheid zijn u te over tuigen dat gij daarmede waarheid spraakt. Gij zult dezer dagen het bezoek van een heer K. V. Palssoe chin ontvangen, die naar de vacant komende betrekking van secretaris aan uw asiel wil solliciteeren. Ik ken hem als een net en zeer sympa thiek jongmensch. Wiees dus zoo goed zijne benoeming te steunen, daar door zult gij u zelf, een dienst bewij zen en mij ten zeerste verplichten. Geloof mij. enz." „Waarachtig nietstiet de direc teur uit. „De hemel beware mij Sedert ging er geen dag voorbij, dat niet Pjetrowitsj met een of ander in dameshand geschreven briefje werd verheugd, waarin hem de „sympathieke" Palssoechin warm werd aanbevolen. Op een fraai en dag kwam de heer Palssoechin in hoogst eigen persoon zich aanmelden. Een uiterst wel doorvoede jonge man la Jockey ge schoren en in een fonkelnieuw pak. „Voor dienstaangelegenheden ont vang ik niet hier, maar op mijn bu reau", merkte die directeur droogjes op, toen de jonge man zijn in nette bewoordingen gekleed verzoek ge ëindigd bad. „Vergeef mij, mijnheer, maar on ze gemeenschappelijke kennissen rie den mij aan u hier op te zoeken." Hm bromde de directeur, met afkeurenden blik de spitse punten van de schoenen van den jongen man monsterend. „Naar ik meen te weten", voer hij voort, „is uw vader vermogend en verkeert u niet in be hoeftige omstandigheden. Waarom dan met alle geweld deze betrekking te .willen hebben deze karig be zoldigde betrekking „Het is niet om de bezoldiging, maar.... Het is in elk geval een ko ninklijk ambt...." „Ach kom!... Na verloop van vier weken verveelt u de zaak en geeft u de betrekking op. En intusschen zijn er adspiranten, voor wie het al of niet bekomen van de betrekking een le- vensquaestie is. Er zijn arme kerels, die..." „Maar het zal mij niet vervelen, mijnheer", viel de heer Palssoechin hem in de rede. „Parole d'honn'eur niet Het begon in Pjetrowitsj' binnenste te koken. „Hoor eens, jonge man", zeide hij met minachtenden glimlach, „waar om heeft u u niet direct tot mij ge wend, inplaats van bij al de dames van uw kennis rond te gaan loopen om die er voor te spannen „Ik wist niet dat_u dat zou misha gen", antwoordde de heer Palssoe chin nu toch ietwat verlegen. „Maar als u geen waarde hecht aan aanbe velingen dan kan ik u een getuig schrift overleggen Hij haalde een papieir uit den zak en overhandigde het den directeur. Het in stadhuisstijl opgestelde en in stadhuisschrift gecalligrafeerde getuigschrift was met den naam van den gouverneur onderteekend. Doch uit alles bleek, dat deze heer slechts om van de eene of andere lastige dame af te komen zijnen naam on der het stuk gezét had, zonder te le zen wat men hem te onderteekenen gaf. „Ja, dan moet ik natuurlijk zwij gen en inwilligen ik buig mijn •hoofd en gehoorzaam...." verklaarde de directeur zuchtend, toen hij het getuigschrift doorgelezen had. „Lo ver uw verzoek morgen in... Daar is niets tegen te doen." Nauwelijks was Palssoechin ver trokken, of de directeur begon zijn harrtt over het „sympathieke" jong mensch te luchten. „Die vetzakDie ezel niet zijne puntschoenenbromde hij, terwijl hij met gtroote stappen in de kamer op en neer liep. „Maar hij heeft toch gekregen wat hij wou. die 'kwast, die pluimstrijker! Walgelijk ontuig 1" En Fedor Pjetrowitsj spuwde woe dend naar de richting van de deur, door welke de jonge m u vr.-dw.men was. Op hetzelfde oogenblik echter bleef hij rood en verlegen slaan want de deur gmg open en eene dam-', de vrouw van "den dep ar t erne u t«c h ef X, trad ruischend van zijde de kamer bïnfiett. „Een oogenblik, een oogenblikje maarbegon zij. „Ga zitten, beste vriend, en luister even naar hetgeen ik u te zeggen heb. Zooals ik h'oor. heeft u eene betrekking te vergeven... Vandaag of morgen zal een jonge man bij u zijne opwachting komen maken, een zekere heer Palssoe chin..." En de charmante vrouw begon uit te weiden over de hoedanigheden van den „symparthieken" jongen man. Fedor Pjetrowitsj staarde haar met verdwaasde oogen aan, als iemand die op het punt is om in onmacht te vallen. Hij staatrde en glimlachte louter uit gewoonte. Toen Bremjensky den volgenden dag op het bureau verscheen, had Fe dor Pjetrowitsj aanvankelijk geen moed om met de waarheid voor den dag te komen. Hij hoestte, stamelde en wist in het eerst maar niet wat te •zeggen Hij had den onderwijzer om vergeving willen vragen, hem de gan- sche ellendige "waarheid willen be kennen. Maar op zijn eigen bureau, voor een ondergeschikte zulk eene jammerlijke rol te moeten spelen, viel hean toch èl te zwaar. Daarom tuimelde hij eensklaps als een be- schonkene op zijn doel los. Hij sloeg met zijne vuist op de tafel, sprong op en schreeuwde „Ik heb geen betrekking voor je Neen zeg ik je, neen Laat mij met rust. Kwel mij nietGa aJs 't u blieft heen I" En vóór de onderwijzer in zijne ont steltenis iets zeggen kon, had Fedor Pjetrowitsj de kamer verlaten. dtoor L. MüLLENHOF. Uit het Duitsch floor M. v. O. 'De onderwijzer Sdhwensen had nog maar altïjid niet in willen zien, dat het bergaf met toean ging, ofschoon Iheel hielt dorp 't zeide. Hij merkte al leen ihiet htoiésten... o, /die leelijke (hoest!... en dan een zekere matheid en loomheid, idie hem echter niets hin- die/rde, veeteer aangenaam was. Maar nu haid die staJdlsidlolkier de dorpelingen toclh gelijk gegeven. Een /winte/r fin het zuiden zou idie kwaal, zoo al niet genezen, dan toch wellicht tot staan brengen en •dan zoudt u beat nog een paar jaar tjes uw aimht kunnen waarnemen, beste man! En daarbij had hij hem vriendelijk op den schouder geklopt. Zoo'n verre reis? hoe zonderling zou dat zijn! Sedert zijn studietijd was hij niet verder dan de omliggende dor pen en de naaste stad gekomen. Hij had ook nooit verlangen maar een verre reis gehad1. Wanneer hij in vrije namiddaguren met izijn botanie-bus 'door het stiillle moeras (dwaalde, de zon rich in helt mloeraSWater spiegelde en ide (herfstdraden over het veld zweefden, wanneer een paar meeuiwlen wan de nabijgelegen zee miert schor igekrijisch voorbij vlogen, dan had hij •dikwijls gedacht, dat dit hier stellig wel het miooiste stukje wan 'Gold's groote natuur was! Maar flat (dacht hij natuurlijk alleen, omdat hij slechts zoo'n heel eenvoudige dorps onderwijzer was, die nooit iets anders •van die wereld gezien had'. Hij woonde hier reedls dertig jaren, en vijftien jaar was het geleden, sedert zijn trouwe Manié op het stille dorpskerk- hof begraven werd. De kinderen wa ren toen ook nog lartc niet volwassen, ook Hendrik niet, die nu reeds ais stuurman op een Oost Imddë-vaarder voer. Wat ging de tijd toch snel voorbij! Toen hij 'dien dag v.an de begrafenis zijner Marie terugkwam, had hij ge dacht, het groote verdriet niet te zul len kurkten overleven, en toch was het eene jaar na het andere vervlogen rijn leed' was hij mettertijd te boven gekomen; en zoo'n licht, lichamelijk lijidlemj izou'nielt kunnen genoden? Dart kon hij. niet gelo oven Met (de handen op den rug, liep hij heit rechte middenpad1 van zijn tuintje op &n neer, dn zijn, tialf-versleten, bruine jas, die hij dagelijks droeg en die op den /rug en aan de (ellebogen glimmend geworden was. Een paar dahlia's en asters bloeiden nog in de met taris omzoomde bloembedden en de zon weerspiegelde rich obk nog in den groot en glazen bal, die 'in het midden van hert ronde maandrozen- perk stond. Dien had hij zijn vrouw voor haar verjaardag geschonken, kort na de geboorte to den kleinen Johannes.. Maar, trots bloemen en zonneschijn merkte men toch, dat het spoedig winter zou zijn en de scherpe Oostenwind rukte menig verwelkt blad van de takken. Hij rilde. Kom. 't zaJ beter zijn, om maar naar binnen te gaan. meende hij half luid, anders knort tante Frieda. Daar verscheen ook juist reedis haar rood gelaat in de omlijlst/ing d'er /deur. Ghiristaaan Schwensen, doelt dat nu een verstandig man? Wat 'n idéé, om met zóó'n scherpen WLmd bulilten te loopen en dat nog wel zonder l»ed terwijl 't zóó koud is, dat ik telkens dienk, een onderrok verloren of ver geten te hebben. Je hebt gelijk, tante Firiéda, zei de hij gelaten. Met een ruk trok zij de 'deur achter hehx (toe. Tante Frieda was een oudere nicht ■zijner vrouw, diie na haar dooid in huis gekomen was om voor den ver laten man en de kinderen het huis houden te doen. Haar naam verdien de zij eigenlijk niet, want ze hield meer van het doordrijven van krach tige maatregelen, d-an van vrede be waren. Ook nu maakte zij 't zicik druk in de kraakzindelijke kamer, veegde denkbeeldige stof af waar geen spoor van stof lag, en wreef de twee porce- leilnen hondjes af, die op een kastje onde-r den spiegel stonden. Wed -en hoe Staat 't er nu mee? Hebje al1 /met den dominee gespro ken? en wat vindt hij? De domiineie zei1, jda/t er micros geen bezwaar was. 'Ik ben anu al dertig jaar in betrekking en had dn dden tijd maar éénmaal verlof gevraagd, toen tertijd' je weet wel? toen 'Hendrik van zijn eerste zeereis terugkwam. Jawed, maar wanneer zou je dan op reis gaau? Ik vraag 't alleen, van wege je ondergoed. "Je ondleriiemlden beginnen al mooi te scheuren. De dokter raadde me om nog vóór November weg te gaan; dat «e al over drie weken, zei hij gedrukt. De dominee dacht, dart de jonge Bro- dersen "t wel voor me zou kunnen waarnemen. Die is ook hier uit het ■dorp en kent de menscfeen. —Dlte weken zijn gauw om, Oliris- tdiaan Schwensen, en haai- geridht gloeide van ijver, maar ik zal wel zorgen klaar te komen, dlaar kun j'e vast op rekenen, klaar 'kom ik. Maar wat ik nog zeggen wilde je hoeft er niet van te schrikken, en je zult er nlilet gauwer om dtoold gaan mlaar' voor 't geval dart je daar ginds in Davos, of hoe 't daar belet, mocht komen te sterven, dan zou je stedlliig toch hiér begraven willen woeden, ■ie 't müert? Hij schudde bet hoofd heen en weer. Daar heb ik natuurlijk ook ai aan gedacht, Frieda; 't zal een .dure geschiedenis worden1, maar Hendrik wil er volstrekt wat toe bijdragen en ik geloof, dat mijn spaargeld er ook wel voldoende voor zou zijn. Ja, lie ver had ik 'x want... voegde hij er aachibjeg bij, ik geloof toch niet, dat ik 'daar in den vreemde rustig zou kunnen slapen Neen, zeide zij voldaan, bij Ma- rie iis ter odk nog plaats genoeg «n wat het overige, 't doodshemd, enz. betreft, daar Ihioef je je niet ongerust orvtetr te maken, die liggen al lang klaar, vtoor u, en mij en ook voor de jongens, want men kan. nooit (we ten Ik diank je wel... en (dan mijn spreuk voor bet graf nie/t waar, die zul je nliet vergeten? Ik heb haar in mijn gezangboek, voorop, geschreven. In geen geval klonk haas ge ruststellend /anltwoord. Het verzoek om verlof werd toege- abaan. De jonge plaatsvervanger kwam in het dorp. De daarop volgen de tijd was voor dien ouden onderwij zer spoedig, als in een droom, omge vlogen. Nu was de laatste dag aange broken. De ooïcHsrf/e zoon, Hendrik, was overgekomen, om dien vader tot Ham burg te begeleiden, waar zij plan had den, om één 'dag bij de dochter door te brengen, die idlaar met een boek binder getrouwid was. Gedurende de liaatsite weken was de oude man op vallend stiller en smaller geiworldlen. Het was riet ,de hoest, die hem kwel de, maar helt was, alsof hij met duii'- deud fijne vezels aan den grond ge hecht was ieu elk losrukken een wond veroorzaakte. "Gok beware me, zeide /tante Frie da, dk geloof waarachtig, dat die man zich nog binnen den tijd onder den grond zal brengen! En pruttelend steeg zij naar boven in de zolderkamer, om -den, met zee hondenvel overtrokken koffer en met tappisseriewerk ven-sierden reiszak weer af ie borstelen. Intusschen had de oude man rijn •laatsten gang door !het dorp gemaakt, groote en kleine handen geschud en tal van goede wenscihen aangehoord. Houd maar altijd het hoofd hoog opgericht, meneer S oh wensen! had de smid gezegd, 'die dilile jongens bij hem op school had, „diat is heusch hef. voornaamste; zoodra men zijn hoofd laat (hangen't Is gek, maar dat triëkt dan -alles mee. Dan ligt men er ook gauw ondier! Laten we ons op het voor-jaar verheugen, beste vriend! had de do minee getroost, idie zachte lucht doet wonderen. Dan zullen wij nog menig jaar naast elkander voort/werken en onzen aangenamen vriendschappelij- ken omgang verder voortzetten. We willen 't hopen, dominee! We willen 't hopen! Daarbij hoestte hij en innerlijk voelde hij ziah hoe langer hoe meer beklemd. Het was een van die zachte Oeto- berdagen, die bijna aan de lente her inneren. Hij liep over de speelplaats en streek met zijn hand over het gym nastiekrek. De oude ijzeren steng was blinkend van al de kinderhanden. Als de jonge Brodersen er maar aan /denkt dalt Cart Kllaussen zijn elleboog gebroken heeft en nog niet mag mee doen aan hert optrekken!... In de schoolkamer was alles als ge woonlijk 'in orde. Friiéda had voor dan nieuwen onderwijzer dan inktpot opriieiuw gevuld. (Hij zette rich ,een Oogenblik voor d:en lessenaar. Op hert bond had' Ide /eerste jongen der hoog ste kl'ais in Sierlijke létters „Goede reis!" geschreven; toet deed 'hem on aangenaam iaan en hij' voegde het rniet die spons uit. Lienbje Steijn had dl ten clag .gesdhrdid! Het was een zacht, verlegen, gevoelig kind, 'als de nieuwe onderwijzer nu anaai- geduld met haar had!... En dan Eri'ch Botol; dat was een koppige jangen, maar daar stak karakter in, wanneer men maar met hem Wist öm te gaan. Dart wordt nog eens éen heere- böer! had die oude man wel eens voor de grap, in 'zichzelf gezegd. In de glazenkast stonden /die vlinders en kevers, 'die hij zelf verzameld had; dat was zijn liévelihgswerk geweest. Hij dacht aan de warme, stille zomier ■dagen cflaar hud/ben en de tranen •schoten hem in de oogen... Om een einde aan dén langen dag te maken ging hij vroég naar bed; iraaar /insUiapen kon hij niet. Hij keer- ide en wenlddle izich in het smalle ledi kant heen en wider, 'sdhoof het kussen 'hoog op om beter te kunnieuademen en (trok heit 'dan weer omlaag. Eindelijk stond1 hij- op eni trad naar het venster. Het was geheel duister en donkere •wolken1 di'dven in de ludht; maar hij kon toch best den appelboom zien, diien hij op den dag, dat Henidnik ge cüoapt werd, in den tuin geplant had en daaronder de zelf getimmerde hou ten bank; in de verte meende hij zelfs den zoom van het. toosdh te kunnen onderscheiden. Hij opendje een der vensterramen. De nachtwind ruischte tussdhen de enkele bladeren en de lucht van verwelkend loof steeg uit •den tuin tot in zijn kamer op. Hij haalde diep adem; dat was de ludhit van rijn eigen land, van zijn eigen tehuis, die 'hij wellicht nooit meer ruiken zou ••In de verte klonik Iheit huilen van een hand1. De oude man hield mét beide barir- den het houten vehst/exkruis omkemd, toeél 'zijn lichaam sidlderde... •Eindelijk werd hij walt kalmer en begon de kléine kamier op en meer te loopen op zijn sokken, uit vrees dat tante Frieda hean hoomen zou. Toen de morgen aanbrak, ilag er een uitdrukking van k-alme rust op zijn oud, 'ingevallen gelaat. Hij trok de zwarte oneisjias aan, blies de enkele stofatomen van den kraag weg en bond een zijden halsdoek om. Toen bij in de gang rijn hoed van den kap stak nam, stak tante Frieda hert ge zicht uiilt de deur. Ga je nog eens hét dorp in? Hij knikte. Hij liep de dorpsstraat recht idooa-, streek hier en daar met rijn toanld over een blond vlaskopje en 'glimlachte daarbij zooals hij toet se dert weken niet gedaan hald. Het meisje in d'e paétorie, dat bezig was de gang te schrobben, schoof den emmer /op izij en keek heel ver wondend. De dlomiinlee was mag beriig am zich aan te kieeicLem, maar zou dadelijk komen. Hij weid' iito die studeeitoamieir gel/aten .en wiadhtte ler. Bij zijn bin nentreden vlogen de kanarievolgeds verschrikt door elkaar, maar werden spoedig weer rustig. De dominee kwam haastig binnen, zonder nog zijn flas omigebonlden te hebben, om zijn 'bezoeker niet te laten wadtoten. U komt me zeker nog voor hert laatst vaarwel zeggen, zeide hij har telijk zijn béide handen uitstrekken de. Dat nu juist riiet. antwoordde de oude man, terwijl een lichte verlegen heid rich van hem scheen meester te inaken: dat niet, maar ik héb van nacht nog eens goed over aires nage dacht en zóóveel is me toen door het hoofd gelgaan!Het is wellicht een zwakheid van me, maar het laait me niet met rust. Liever iwi'l ik tioch maar ön mijn éigen lanld sterven; wat vroe ger of walt la-ter... ooh Heer! wat doét dlat er eigenlijk /toe? En zonder antwoord af te wachten reikte hij /den (dominee de hand en ■even langzaam en bijkans plechtig alis hij gekomen w.as, verliet hij de •pastorie. Een zwerm zwaluwten, die zich reeds wat verlaat haid, vloog pijl- snél door de héldere lucht naar het Zuiden heen. Jawel... jawel... zeide de oude man, ze naturende, maar jelui hebt ook geen eigen vaderland! en een te vreden lachje speelde om zijn mond, ■terwijl hij verder voortschreed. Dr. A. J. C. Snijders, te Zutpben, schrijft in de „Tel." ouder bovenstaan- den titel Ditmaal noodligen wij den lezer uit, om met ons een verre reis te onderne men, een zwerftocht door de wereld ruimte, waarover in de laatste jaren zulke interessante bijzonderheden aan het licht zijn gebracht door de waar nemingen der sterrenkundigen. Ten einde ons voor dien wereldtocht reisvaardig te maken, stellen wij ons voor, dat wij lichter worden dan een luchtballon, ja, dat wij bevrijd zijn van eiken invloed der zwaartekracht en dus geleidelijk omhoog zweven. Op de hoogte van den Eiffeltoren, ongeveer 300 Meter boven de zee, doet de aarde onder onze voeten zich nog voor als een prachtig panorama, dat bii het hooger stijgen tot 2000 Meter, nog voortdurend aan schoanheéd wint. Doch langzamerhand wordende omtrekken onduidelijker, vager, en op de hoogte van den hoogsten bergtop op de aarde, den Mount Evea'eU, in liet HimaJayah-gebergoe, op 8840 Me ter boven de zee, vloeit liet groene boschtapijt, met de bouwlanden en heidevelden, reeds weg, als een onbe stemd, bont borduurwerk, in het zui den afgesloten "door een violetten rand: de Alpen, in het noorden door den 'ho rizon, boven de glinsterende vlakte dér zee. D/an verdwijnt ook di,t alles in het einicMoios niet, wij komen in een één zame woestenij, die zich oneindig ver uitstrektdiet voor ons oog ondoor dringbare miassa der wolken. Eenigen tijd later bevinden wij ons op de grootste hoogte, tot waar men ooit met een luchtballon opgestegen is, namelijk ruim 9000 Meter, welke hoogte dr. Berson, te Berlijn, in 1894 mert zijn luchtballon Phoenix" be reikte en waar hij hoogst belangrij ke wetenschappelijke waarnemingen deed. Zulk een tocht door het luchtruim, op zulke aanzienlijke hoogten, is voor gewone aardsche wezens hot tegen deel van een pledrierreisje. en kan dan ook alleen plaats bobben onder bijzondere voorzorgsmaatregelen. Reeds op een hoogte van 8000 Me ter daalt de temperatuur tot 21 gr. C., op 8700 M. tot 44 gr. C., want men bevindt zich daaa- in het rijk der zoogenaamde vederwolken, of cirahi, die uit ijisnaalcljes of fijne sneeuw vlokjes bestaan. Tevens daalt hier de luchtdruk, die vóór one vertrek óp den: kwiikbarornieter ongeveer den stand van 760 millimeters aanwees, reedis tot 245 en bij 9000 Meter tot 231 millimeters. Een gewoon menseh ondervindt daarvan de onaangenaamste gevolgen en tevens doet zich reedis bij 8000 Me ter, en nog hooger in toenemende ma te, hert gebrek aan zuurstof gevóélen, waaavan haartklopping, duizeligheid en onmacht het gevolg zijn en waar op zeer spoedig de dood zou volgen, tenzij men, door voortdurende inade ming van zuurstof en door steeds in beweging te blijven, zooals ook dokter Berson gedaan heeft, die schadelijke gevolgen tracht te voorkomen. Wij echter zullen ons zeiven nu tijdelijk eens als hoogere wezens be schouwen. die zich, als reizigers in de hemelruimte, in die hoogiere sferen gelieel en al thuis gevoelen en onaf hankelijk zijn van al die aardschebeu- zelihgen. Wij hebben oms lichaam niet slechts onttrokken aan de wer king dea* zwaartekracht, doch het ook vrijlgemaalit van den invloed van luchtdruk, temperatuur, enz. En zoo stevenen wij dus frank en vrij verder en bereiken nia eenigeM tijd idle hoogte van 18.500 Meter, die nog nooiit dcor eendg ander mensche- lijk wézen vóór ons bereikt werd, uvaar waar de menisch toch uiterst nauwkeurige waarnemingen voor zich beeft laten verrichten door een niet bemanden luchtballon,een zoogenaam- dien „regiistneerballon", waarin zich een aantal zelf-registreerende toestel len bevinden, die in de hoogere lucht lagen. temperatuur, luchtdruk, voch tigheidstoestand, enz., opteékenen. Prof. Assmann. te Bertijn, heeft In 1894 in CharlottenbuTg zulk een re- gistreerballon laten opstijgen, die de genoemde hoogte bereikte en in vol gende jaren heeft hij die proefneming voortgezet, zoodat men tegenwoordig zelfs zulke waarnemingen kan laten ■doen tot op de aanzienlijke hoogte van 22.000 Meter, waarbij baromiéter- stanidien opgeteehend zijn van 85 mil- limietiers en nog lager en temperatu ren t'ot beneden 70 gr. C. Op 'de hoogte, die wij thans bereikt hebben, zien wij geetn blauiwien hemel m'eer, daar er geen waterblaasjes meer zijn, om dte kleur naar ons oog terug te kaatsen. Alles is hier kool zwart, spookachtig zwart, als de pik donkere macht, en waarin alleen de witgloeiende^ zon en de stelrren schit teren als diamanten op een zwart flu- weélen kleed. Doch wij snellen weer voort in de vlucht onzer gedachten. Weldra be reiken wij nu de grenzen van den dampkring, die langzamerhand ijler en ijler geworden is en op een hoogte van 200 kilometers zoo goed als vsj» dwenen is. Hier nemen wij nog een laatste afscheid van onze vroegere woonplaats, de aarde, want hoewel ons oog nog zeer lang door gezichts indrukken met haar in betrekking zal blijven, zoo is het hier toch voor hét laatst, dat wij nog met onze pla neet in stoffelijke gemeenschap zijn, en "weldoor de fijnste stofdeeltjes, dlie de aarde voortdurend1 aan dewe- rettdruimte afgeeft. Wij riem daaa* vóór ons de fijnste aschdleeltjes zweven, die de vulka/nen opwerpen, en door dién microscoop zouden wij nog de lichtste kiemen van bacteriën ontdekken. Bovendien zijn wij hier, zonder het te bespeuren, om ring van e 1 e c t r o n e n, de fijnste deeltjes der stof, nog veel Meinerdan de 'atomen, die, volgens de nieuwere beschouwingen der natuurkundigen, in dien vorm van „stralende materie", ook door de aarde voortdurend weg geslingerd worden in de wereld ruimte. Oji dit zelfde punt hebben wij nu echter nog een andere interessante ontmoeting. Hier begroeten ons voor het eterst de boeten uit een andere aan onze aarde vreemde wereld, ook weer in den vorm van ondeelbaar fijne stofdeeltj esh et kosmische stof of m e t e o o r s to f Wij reizen juist door de geheimzin nige laag heen, die ons op dJe aarde ato de bonte stralenkrans van het noorderlicht tegemgloeit en waarin'het stof vam het heelal, het meteortisch niikkeiij'zer, d'at ook wei mzet dé me- teoorstëenen bezoeken aan de aarde aflegt, in menigte op ons meer/regent. En zoo zijn wij dam hevrijd. van al le aardsche stofimdrukken en bewegen wij ons verder in de vrije wereld ruimte. Daar echter onze transportmiddelen tot nog toe insgelijks op aardsche leest geschoeid waren, doch waarme de wij ons in de onmetelijke ruimten van liet heelal, als 'twrare, kruipend zouden voortbewegen, zoo dienen wij ons thans ook als echte wereldbewo ners te gedragen en zullen ons verder voortspoeden op de vleugelen dea lichts, met een snelheid van 300.000 K.M. in de seconde. Eix dit blijkt een voortreffelijke reis wagen te zijn. want reeds na 11/4 se conde 'n sprong van onzen stoel en wij zijn op dé maan. Hieruit volgt tevens, dat wij de maan op de aarde niet zien op het oogenblik, dat zij opkomt, doch eerst 11/4 seconde daarna, want zij is 384.000 kilometers van ons verwijderd' en haar licht legt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 10