Zijn laatste wensch
Een Wereldreis
boven Lucht en Wolken.
mij onmogelijk over mijn hartstodöt'e-
Kjke liefde voor haar uit te wijden
zelfs uoj maakt de gedachte aan haar
inii radeloos. I'k .wachtte o, ik deed
■wat dik kom (haar médelijden op te
wekken, haar wederliefde in te boeze
men. Ze wilde (niet maar (mij luisteren
co ah mij ook maar "die geringste aan-
imflödiigmg geven; lik kom haar ver
trouwen ,(.111 haar gunst wiet wtam/eav,
ik wekte Slech'tis haar afkeer op. Toen
(kiwam de waanzin weer over mij.
Door (haar lkoe<ïbëid werd ik niet
(baat jegens haar vervuld en ik kreeg
een gevoel alsof ik .'haar met genoegen
»q uliui ui jucjv 'uaSjO-w uoanum? waa
tere oogembfllklicen verafsQhuw.de ik
mijzelf om die gedachte 'en mijn ge
zond verstand gebood mij. baar te
vergeten, -dus traalitto ik haar uit
mi in gedachten te verbannen. Spoe-
'dig verloor ik haar uit het oog.
Op een morgen las ik een artikel
over Canada bet klimaat, bet matuur-
öéhoon, belt leven aldaar en ik besloot,
er been te gaan. Een geheel vreemde
omgeving en een leven, an de open
ludbt zou, dacht ik, mijn geestelijke
gezondheid herstellen en de berin-
ring aan bet verleden uitwissdhen.
■Nadat ik op bet stoomschip een ka
juit bald' besproken, herkende ik de
bofmeestcires. Het scheen een 'grill van
(het noodlot te zijn.
Haar gelaat niep de oude gevoelens
weer bij mij wakker, maar gedukMlg
behield mijn beter ik die overiianldi. Ik
wilde niet met .iemand spreken, die
mij baatte en minachtte, ik willde af
leiding zoeken in de studie en dm mijn
boeken, om bet vreesedijke voorgevoel
Öat dreigde -zidh van mij meester 'te
maken, van ndj af te schudden.
Al spoedig merkte ik op, dat ze el-
ken avond, als ze vrij van 'dienst was.
op bet dak ging zitten, en, ofsanoon
ik mij in wakenden toestand genoeg
kon ibdbeerschen, vreesde ik, dajt ik,
floor mijn hartstocht meegesleept,
(haar eens zou kunnen zoeken in mijn
süaap. Ik stond voor mij zelf .Wiet du,
daarom vro-og lik u, mij met touwen
in mijn kooi vaslt te ton!den. Gij waart
Boo goed dlait te IdJoen (en -MiMcent (Har
•worth was (Veli'g.
Op zekeren dag toen ze met u in
gesprek was, kon /ik mij .slechts met
inspanning van (al mijn krachten
weeihouJdeni, (baan aan te spreken.
Die inspanning moet mijn ziekelijk
brein zoozeer hebben aangedaan, dat
•ik in mijn al aap de touwen verbrak
■in bet dolzinnig -verlangem, in hare
nabijheid te zijn. Ik was gelijk een
slaapwandelaar, wiens wil ov.er-
beersebt wordt döor een, geheimzinni
ge macht, waaraan bij geen weer
stand kan bi/eden. Ik ijlde naar hert
dek daar zat ze, als gewoonlijk.
De frissobe nachtlucht deed mij ont
waken, maar ook toen was bet mij
onmogelijk terug te keeren. In mijn
waanzin sprak Sik woeste, hartstochte
lijke woorden tot haar, greep baar
vervolgens om het middel en trachtte
ihaar .te kuissen. (Zij stootte mij van
rich hetgeen mij nog doller maakte.
Toen besloot tik haar te vermoorden.
Mijn (boosaardigheid gat mij buiten
gewone kracht. In weerwil van baar
woeste kreten oani hulp, hield ik baar
Sn mijn arinien geklemd. Op dit
«ogenblik versrihteeint gij en ik
koelde al mijn Woede en -wraak
iep u. Ik bradhlt u een ge
weldigen slag toe, gij vieflt, maar
Ek werdi weldlra gegrepen door ben,
Öïe te hulp snelden, om u te bevrij
den. Ze bonden mij stevig -vast, doch
Ik bad bert, mes, waarmee ik te voren
uwe touwen lossneed, veilig wegge
borgen. Nu (kent gij mijn geschiedenis
Ik ben nu eenmaal ongeschikt voor
de maatschappij en wil de wereld niet
langer tot last zijn. Mij rest niets
meer dan bet lieven vaarwel te zeg
gen. Weldra zullen de koude golven
mij omspoelen! Leef wed!
Vrouwengunst
door
A. TSJECHOF.
Fedor Pjetrowitsj, directeur eener
volksschool in het gouvernement R,
was volgens zijne eigen overtui
ging een alleszins rechtschapen en
edelaardig man.
Op zekeren dag verscheen de on
derwijzer Bremjensky bij hem op het
bureau.
„Ja. mijnheer Bremjensky", zeide
bij, „uw ontslag is onvermijdelijk.
Met eane stem als de uwe kan men
onmogelijk onderwijzer blijven. Hoe
heeft u toch zoo uwe stem verloren?"
„Door koud bier.... ik was verhit en
ik dronk koud bier..." fluisterde de
onderwijzer heesch.
JammerJammer Een man met
een veertien jarigen diensttijd achter
zich en nu plotseling dit onge
luk... Hoe toch eer e kleinigheid aan
leiding kan zijn dat iemands car
rière plotseling gebroken wordt!
Wat denkt u nu te gaan doen
De onderwijzer wist het blijkbaar
zelf niethij staarde, zwijgend voor
zich 'heen.
„Heeft u een gezin?"
„Eene vrouw en twee kinderen,
mijnheer."
Er heerschte een oogenblik stilzwij
gen. De directeur stond van zijne
piaats voor zijn schrijftafel op en be
gon zenuwachtig in de kamer op en
neer te loopen.
„Ik weet waarachtig niet wat ik
met u zal aanvangenzuchtte hij.
„Onderwijzer kan u niet blijven,
recht op pensioen heeft u nog niet...
en u aan uw lot overlaten zou met-
goed gehandeld zijn. U is een der on
zen, u heeft veertien jaren uwen
plicht gedaan.... het is niet meer dan
billijk dat wij u helpen... Maar? Wat
kan ik voor u doen? Stel u in mijne
plaatswat kan ik voor u doen
Wederom bleef het eene wijle stil.
De directeur aftapte heen en weer,
fronste het voorhoofd en peinsde, ter
wijl Bremjensky in radelooze vertwij
feling op den uitersten rand van
zijnen stoel zat.
Plotseling helderde hei gezicht van
den directeur op, hij klapte met de
vingers.
„Dat ik daar niet dadelijk aan ge
dacht hebriep hij levendig. „Ik
heb misschien iéts voor u... De secre
taris van ons asiel neemt in d'e vol
gende week zijn ontslag. Als u wil,
kan u in zijne plaats /treden."
Het gezicht van den onderwijzer,
die op zulk een geluk niet gerekend
had, straalde van vreugde.
„Uitstekendzei de directeur.
„Zend vandaag nog uw verzoek in."
Toen Bremjensky heengegaan was,
voelde Pjetrowitsj zich werkelijk ver
licht, schier blijmoedig gestemd. Hij
zag niet langer de door leed gebogen
gestalie van den armen onderwijzer
voor zich en had bovendien het aan
gename bewustzijn volgens de eischen
der rechtvaardigheid, zoowel als
overeenkomstig zijn geweten gehan
deld te hebben, en zich niet alleen
een hulpvaardig maar een in alle op
zichten korrekt man te hebben ge
toond.
Doch zijne opgewekte stemming
mocht slechts van korten duur zijn.
Toen Pjetrowitsj tehuis kwam en
zich aan tafel zette voor het middag
maal. zeide zijne vrouw Nas/tas ja
Iwanovna plotseling
,,0, bijna had ik het vergeten...
Nina Sergejevna is gisteren hier ge
weest om over een jongmensch van
hare kennis te spieken. Zij had ge
hoord dat de betrekking van secreta
ris aan óns asiel binnenkort zou
open komen"...
„Ja, maar die is al aan een ander
vergeven", viel de directeur, wiens
gezichjt betrok, zijne vrouw in de re
de. „Daarbij behoorde je te weten,
dat het geheel tegen mijn princiep is
om bij het vergeven van posten op
.•w-.praak af te gaan."
„Ik weet het, ik weet het, maar
met Nina Sdrgejevna kon je wel eens
eene uitzondering maken. Zij is zoo
allerhartelijkst voor ons, en wij heh-
fcen nog nooit gelegenheid gehad
haar eens een genoegen te doen. Het
zou onaardig wezen haar voor het
heefd te stooten."
„Wien recommandeert zij 'dan?"
„Den jongen Palssoechïn."
„Wat voor een Palssoechin Je be
deelt toch niet dien fat, dien fijn ge-
kleeden modegek Geen sprake van,
hoor 1"
Fedor Pjetrowitsj legde mes en
vork neder.
„Geen sprake vanherhaalde hij
met nadruk. ,.De hemel beware mij
„Maar waarom dan niet?"
„Bedenk toch, vrouwtje, dat een
jonge man, die op omwegen door
vrouwen tot zijn doel zoekt te ge
raken, zachtst gesproken niet veel
zaaks is. Waarom komt hij zelf niet
bij mij
Na tafel maakte Fedor Pjetrowitsj
het zich gemakkelijk op de sofa en
begon zijne brieven en kranten door
le lezen.
„Lieve Fedor Pjetrowitsj zoo
luidde het eerste epistel dat hij in
handen kreeg, geschreven, door de
vrouw van den burgemeester„Eens
hebn gij mij gezegd, dat ik eene hart
en menscheukenster was. Thans zult
gij in de gelegenheid zijn u te over
tuigen dat gij daarmede waarheid
spraakt. Gij zult dezer dagen het
bezoek van een heer K. V. Palssoe
chin ontvangen, die naar de vacant
komende betrekking van secretaris
aan uw asiel wil solliciteeren. Ik
ken hem als een net en zeer sympa
thiek jongmensch. Wiees dus zoo goed
zijne benoeming te steunen, daar
door zult gij u zelf, een dienst bewij
zen en mij ten zeerste verplichten.
Geloof mij. enz."
„Waarachtig nietstiet de direc
teur uit. „De hemel beware mij
Sedert ging er geen dag voorbij,
dat niet Pjetrowitsj met een of ander
in dameshand geschreven briefje
werd verheugd, waarin hem de
„sympathieke" Palssoechin warm
werd aanbevolen.
Op een fraai en dag kwam de heer
Palssoechin in hoogst eigen persoon
zich aanmelden. Een uiterst wel
doorvoede jonge man la Jockey ge
schoren en in een fonkelnieuw pak.
„Voor dienstaangelegenheden ont
vang ik niet hier, maar op mijn bu
reau", merkte die directeur droogjes
op, toen de jonge man zijn in nette
bewoordingen gekleed verzoek ge
ëindigd bad.
„Vergeef mij, mijnheer, maar on
ze gemeenschappelijke kennissen rie
den mij aan u hier op te zoeken."
Hm bromde de directeur, met
afkeurenden blik de spitse punten
van de schoenen van den jongen
man monsterend. „Naar ik meen te
weten", voer hij voort, „is uw vader
vermogend en verkeert u niet in be
hoeftige omstandigheden. Waarom
dan met alle geweld deze betrekking
te .willen hebben deze karig be
zoldigde betrekking
„Het is niet om de bezoldiging,
maar.... Het is in elk geval een ko
ninklijk ambt...."
„Ach kom!... Na verloop van vier
weken verveelt u de zaak en geeft u
de betrekking op. En intusschen zijn
er adspiranten, voor wie het al of niet
bekomen van de betrekking een le-
vensquaestie is. Er zijn arme kerels,
die..."
„Maar het zal mij niet vervelen,
mijnheer", viel de heer Palssoechin
hem in de rede. „Parole d'honn'eur
niet
Het begon in Pjetrowitsj' binnenste
te koken.
„Hoor eens, jonge man", zeide hij
met minachtenden glimlach, „waar
om heeft u u niet direct tot mij ge
wend, inplaats van bij al de dames
van uw kennis rond te gaan loopen
om die er voor te spannen
„Ik wist niet dat_u dat zou misha
gen", antwoordde de heer Palssoe
chin nu toch ietwat verlegen. „Maar
als u geen waarde hecht aan aanbe
velingen dan kan ik u een getuig
schrift overleggen
Hij haalde een papieir uit den zak
en overhandigde het den directeur.
Het in stadhuisstijl opgestelde en
in stadhuisschrift gecalligrafeerde
getuigschrift was met den naam van
den gouverneur onderteekend. Doch
uit alles bleek, dat deze heer slechts
om van de eene of andere lastige
dame af te komen zijnen naam on
der het stuk gezét had, zonder te le
zen wat men hem te onderteekenen
gaf.
„Ja, dan moet ik natuurlijk zwij
gen en inwilligen ik buig mijn
•hoofd en gehoorzaam...." verklaarde
de directeur zuchtend, toen hij het
getuigschrift doorgelezen had. „Lo
ver uw verzoek morgen in... Daar is
niets tegen te doen."
Nauwelijks was Palssoechin ver
trokken, of de directeur begon zijn
harrtt over het „sympathieke" jong
mensch te luchten.
„Die vetzakDie ezel niet zijne
puntschoenenbromde hij, terwijl
hij met gtroote stappen in de kamer
op en neer liep.
„Maar hij heeft toch gekregen wat
hij wou. die 'kwast, die pluimstrijker!
Walgelijk ontuig 1"
En Fedor Pjetrowitsj spuwde woe
dend naar de richting van de deur,
door welke de jonge m u vr.-dw.men
was. Op hetzelfde oogenblik echter
bleef hij rood en verlegen slaan want
de deur gmg open en eene dam-', de
vrouw van "den dep ar t erne u t«c h ef X,
trad ruischend van zijde de kamer
bïnfiett.
„Een oogenblik, een oogenblikje
maarbegon zij. „Ga zitten, beste
vriend, en luister even naar hetgeen
ik u te zeggen heb. Zooals ik h'oor.
heeft u eene betrekking te vergeven...
Vandaag of morgen zal een jonge
man bij u zijne opwachting komen
maken, een zekere heer Palssoe
chin..."
En de charmante vrouw begon uit
te weiden over de hoedanigheden van
den „symparthieken" jongen man.
Fedor Pjetrowitsj staarde haar met
verdwaasde oogen aan, als iemand
die op het punt is om in onmacht te
vallen. Hij staatrde en glimlachte
louter uit gewoonte.
Toen Bremjensky den volgenden
dag op het bureau verscheen, had Fe
dor Pjetrowitsj aanvankelijk geen
moed om met de waarheid voor den
dag te komen. Hij hoestte, stamelde
en wist in het eerst maar niet wat te
•zeggen Hij had den onderwijzer om
vergeving willen vragen, hem de gan-
sche ellendige "waarheid willen be
kennen. Maar op zijn eigen bureau,
voor een ondergeschikte zulk eene
jammerlijke rol te moeten spelen,
viel hean toch èl te zwaar. Daarom
tuimelde hij eensklaps als een be-
schonkene op zijn doel los. Hij sloeg
met zijne vuist op de tafel, sprong op
en schreeuwde
„Ik heb geen betrekking voor je
Neen zeg ik je, neen Laat mij met
rust. Kwel mij nietGa aJs 't u blieft
heen I"
En vóór de onderwijzer in zijne ont
steltenis iets zeggen kon, had Fedor
Pjetrowitsj de kamer verlaten.
dtoor
L. MüLLENHOF.
Uit het Duitsch floor M. v. O.
'De onderwijzer Sdhwensen had nog
maar altïjid niet in willen zien, dat
het bergaf met toean ging, ofschoon
Iheel hielt dorp 't zeide. Hij merkte al
leen ihiet htoiésten... o, /die leelijke
(hoest!... en dan een zekere matheid
en loomheid, idie hem echter niets hin-
die/rde, veeteer aangenaam was. Maar
nu haid die staJdlsidlolkier de dorpelingen
toclh gelijk gegeven.
Een /winte/r fin het zuiden zou
idie kwaal, zoo al niet genezen, dan
toch wellicht tot staan brengen en
•dan zoudt u beat nog een paar jaar
tjes uw aimht kunnen waarnemen,
beste man!
En daarbij had hij hem vriendelijk
op den schouder geklopt.
Zoo'n verre reis? hoe zonderling zou
dat zijn! Sedert zijn studietijd was hij
niet verder dan de omliggende dor
pen en de naaste stad gekomen. Hij
had ook nooit verlangen maar een
verre reis gehad1. Wanneer hij in vrije
namiddaguren met izijn botanie-bus
'door het stiillle moeras (dwaalde, de
zon rich in helt mloeraSWater spiegelde
en ide (herfstdraden over het veld
zweefden, wanneer een paar meeuiwlen
wan de nabijgelegen zee miert schor
igekrijisch voorbij vlogen, dan had hij
•dikwijls gedacht, dat dit hier stellig
wel het miooiste stukje wan 'Gold's
groote natuur was! Maar flat (dacht
hij natuurlijk alleen, omdat hij
slechts zoo'n heel eenvoudige dorps
onderwijzer was, die nooit iets anders
•van die wereld gezien had'. Hij woonde
hier reedls dertig jaren, en vijftien
jaar was het geleden, sedert zijn
trouwe Manié op het stille dorpskerk-
hof begraven werd. De kinderen wa
ren toen ook nog lartc niet volwassen,
ook Hendrik niet, die nu reeds ais
stuurman op een Oost Imddë-vaarder
voer.
Wat ging de tijd toch snel voorbij!
Toen hij 'dien dag v.an de begrafenis
zijner Marie terugkwam, had hij ge
dacht, het groote verdriet niet te zul
len kurkten overleven, en toch was
het eene jaar na het andere vervlogen
rijn leed' was hij mettertijd te boven
gekomen; en zoo'n licht, lichamelijk
lijidlemj izou'nielt kunnen genoden? Dart
kon hij. niet gelo oven
Met (de handen op den rug, liep hij
heit rechte middenpad1 van zijn tuintje
op &n neer, dn zijn, tialf-versleten,
bruine jas, die hij dagelijks droeg en
die op den /rug en aan de (ellebogen
glimmend geworden was. Een paar
dahlia's en asters bloeiden nog in de
met taris omzoomde bloembedden en
de zon weerspiegelde rich obk nog in
den groot en glazen bal, die 'in het
midden van hert ronde maandrozen-
perk stond. Dien had hij zijn vrouw
voor haar verjaardag geschonken,
kort na de geboorte to den kleinen
Johannes.. Maar, trots bloemen en
zonneschijn merkte men toch, dat het
spoedig winter zou zijn en de scherpe
Oostenwind rukte menig verwelkt
blad van de takken. Hij rilde.
Kom. 't zaJ beter zijn, om maar
naar binnen te gaan. meende hij half
luid, anders knort tante Frieda.
Daar verscheen ook juist reedis haar
rood gelaat in de omlijlst/ing d'er /deur.
Ghiristaaan Schwensen, doelt dat
nu een verstandig man? Wat 'n idéé,
om met zóó'n scherpen WLmd bulilten
te loopen en dat nog wel zonder l»ed
terwijl 't zóó koud is, dat ik telkens
dienk, een onderrok verloren of ver
geten te hebben.
Je hebt gelijk, tante Firiéda, zei
de hij gelaten. Met een ruk trok zij
de 'deur achter hehx (toe.
Tante Frieda was een oudere nicht
■zijner vrouw, diie na haar dooid in
huis gekomen was om voor den ver
laten man en de kinderen het huis
houden te doen. Haar naam verdien
de zij eigenlijk niet, want ze hield
meer van het doordrijven van krach
tige maatregelen, d-an van vrede be
waren.
Ook nu maakte zij 't zicik druk in
de kraakzindelijke kamer, veegde
denkbeeldige stof af waar geen spoor
van stof lag, en wreef de twee porce-
leilnen hondjes af, die op een kastje
onde-r den spiegel stonden.
Wed -en hoe Staat 't er nu mee?
Hebje al1 /met den dominee gespro
ken? en wat vindt hij?
De domiineie zei1, jda/t er micros geen
bezwaar was. 'Ik ben anu al dertig
jaar in betrekking en had dn dden tijd
maar éénmaal verlof gevraagd, toen
tertijd' je weet wel? toen 'Hendrik
van zijn eerste zeereis terugkwam.
Jawed, maar wanneer zou je dan
op reis gaau? Ik vraag 't alleen, van
wege je ondergoed. "Je ondleriiemlden
beginnen al mooi te scheuren.
De dokter raadde me om nog
vóór November weg te gaan; dat «e
al over drie weken, zei hij gedrukt.
De dominee dacht, dart de jonge Bro-
dersen "t wel voor me zou kunnen
waarnemen. Die is ook hier uit het
■dorp en kent de menscfeen.
—Dlte weken zijn gauw om, Oliris-
tdiaan Schwensen, en haai- geridht
gloeide van ijver, maar ik zal wel
zorgen klaar te komen, dlaar kun j'e
vast op rekenen, klaar 'kom ik. Maar
wat ik nog zeggen wilde je hoeft
er niet van te schrikken, en je zult er
nlilet gauwer om dtoold gaan mlaar'
voor 't geval dart je daar ginds in
Davos, of hoe 't daar belet, mocht
komen te sterven, dan zou je stedlliig
toch hiér begraven willen woeden,
■ie 't müert?
Hij schudde bet hoofd heen en
weer.
Daar heb ik natuurlijk ook ai
aan gedacht, Frieda; 't zal een .dure
geschiedenis worden1, maar Hendrik
wil er volstrekt wat toe bijdragen en
ik geloof, dat mijn spaargeld er ook
wel voldoende voor zou zijn. Ja, lie
ver had ik 'x want... voegde hij er
aachibjeg bij, ik geloof toch niet, dat
ik 'daar in den vreemde rustig zou
kunnen slapen
Neen, zeide zij voldaan, bij Ma-
rie iis ter odk nog plaats genoeg «n
wat het overige, 't doodshemd, enz.
betreft, daar Ihioef je je niet ongerust
orvtetr te maken, die liggen al lang
klaar, vtoor u, en mij en ook voor
de jongens, want men kan. nooit (we
ten
Ik diank je wel... en (dan mijn
spreuk voor bet graf nie/t waar, die
zul je nliet vergeten? Ik heb haar in
mijn gezangboek, voorop, geschreven.
In geen geval klonk haas ge
ruststellend /anltwoord.
Het verzoek om verlof werd toege-
abaan. De jonge plaatsvervanger
kwam in het dorp. De daarop volgen
de tijd was voor dien ouden onderwij
zer spoedig, als in een droom, omge
vlogen. Nu was de laatste dag aange
broken. De ooïcHsrf/e zoon, Hendrik, was
overgekomen, om dien vader tot Ham
burg te begeleiden, waar zij plan had
den, om één 'dag bij de dochter door
te brengen, die idlaar met een boek
binder getrouwid was. Gedurende de
liaatsite weken was de oude man op
vallend stiller en smaller geiworldlen.
Het was riet ,de hoest, die hem kwel
de, maar helt was, alsof hij met duii'-
deud fijne vezels aan den grond ge
hecht was ieu elk losrukken een wond
veroorzaakte.
"Gok beware me, zeide /tante Frie
da, dk geloof waarachtig, dat die man
zich nog binnen den tijd onder den
grond zal brengen!
En pruttelend steeg zij naar boven
in de zolderkamer, om -den, met zee
hondenvel overtrokken koffer en met
tappisseriewerk ven-sierden reiszak
weer af ie borstelen.
Intusschen had de oude man rijn
•laatsten gang door !het dorp gemaakt,
groote en kleine handen geschud en
tal van goede wenscihen aangehoord.
Houd maar altijd het hoofd hoog
opgericht, meneer S oh wensen! had de
smid gezegd, 'die dilile jongens bij hem
op school had, „diat is heusch hef.
voornaamste; zoodra men zijn hoofd
laat (hangen't Is gek, maar dat
triëkt dan -alles mee. Dan ligt men er
ook gauw ondier!
Laten we ons op het voor-jaar
verheugen, beste vriend! had de do
minee getroost, idie zachte lucht doet
wonderen. Dan zullen wij nog menig
jaar naast elkander voort/werken en
onzen aangenamen vriendschappelij-
ken omgang verder voortzetten.
We willen 't hopen, dominee!
We willen 't hopen! Daarbij hoestte
hij en innerlijk voelde hij ziah hoe
langer hoe meer beklemd.
Het was een van die zachte Oeto-
berdagen, die bijna aan de lente her
inneren. Hij liep over de speelplaats
en streek met zijn hand over het gym
nastiekrek. De oude ijzeren steng was
blinkend van al de kinderhanden. Als
de jonge Brodersen er maar aan
/denkt dalt Cart Kllaussen zijn elleboog
gebroken heeft en nog niet mag mee
doen aan hert optrekken!...
In de schoolkamer was alles als ge
woonlijk 'in orde. Friiéda had voor
dan nieuwen onderwijzer dan inktpot
opriieiuw gevuld. (Hij zette rich ,een
Oogenblik voor d:en lessenaar. Op hert
bond had' Ide /eerste jongen der hoog
ste kl'ais in Sierlijke létters „Goede
reis!" geschreven; toet deed 'hem on
aangenaam iaan en hij' voegde het
rniet die spons uit. Lienbje Steijn had
dl ten clag .gesdhrdid! Het was een
zacht, verlegen, gevoelig kind, 'als de
nieuwe onderwijzer nu anaai- geduld
met haar had!... En dan Eri'ch Botol;
dat was een koppige jangen, maar
daar stak karakter in, wanneer men
maar met hem Wist öm te gaan.
Dart wordt nog eens éen heere-
böer! had die oude man wel eens voor
de grap, in 'zichzelf gezegd. In de
glazenkast stonden /die vlinders en
kevers, 'die hij zelf verzameld had;
dat was zijn liévelihgswerk geweest.
Hij dacht aan de warme, stille zomier
■dagen cflaar hud/ben en de tranen
•schoten hem in de oogen...
Om een einde aan dén langen dag
te maken ging hij vroég naar bed;
iraaar /insUiapen kon hij niet. Hij keer-
ide en wenlddle izich in het smalle ledi
kant heen en wider, 'sdhoof het kussen
'hoog op om beter te kunnieuademen en
(trok heit 'dan weer omlaag. Eindelijk
stond1 hij- op eni trad naar het venster.
Het was geheel duister en donkere
•wolken1 di'dven in de ludht; maar hij
kon toch best den appelboom zien,
diien hij op den dag, dat Henidnik ge
cüoapt werd, in den tuin geplant had
en daaronder de zelf getimmerde hou
ten bank; in de verte meende hij zelfs
den zoom van het. toosdh te kunnen
onderscheiden. Hij opendje een der
vensterramen. De nachtwind ruischte
tussdhen de enkele bladeren en de
lucht van verwelkend loof steeg uit
•den tuin tot in zijn kamer op. Hij
haalde diep adem; dat was de ludhit
van rijn eigen land, van zijn eigen
tehuis, die 'hij wellicht nooit meer
ruiken zou
••In de verte klonik Iheit huilen van
een hand1.
De oude man hield mét beide barir-
den het houten vehst/exkruis omkemd,
toeél 'zijn lichaam sidlderde...
•Eindelijk werd hij walt kalmer en
begon de kléine kamier op en meer
te loopen op zijn sokken, uit vrees
dat tante Frieda hean hoomen zou.
Toen de morgen aanbrak, ilag er
een uitdrukking van k-alme rust op
zijn oud, 'ingevallen gelaat. Hij trok
de zwarte oneisjias aan, blies de enkele
stofatomen van den kraag weg en
bond een zijden halsdoek om. Toen
bij in de gang rijn hoed van den kap
stak nam, stak tante Frieda hert ge
zicht uiilt de deur.
Ga je nog eens hét dorp in?
Hij knikte. Hij liep de dorpsstraat
recht idooa-, streek hier en daar met
rijn toanld over een blond vlaskopje en
'glimlachte daarbij zooals hij toet se
dert weken niet gedaan hald.
Het meisje in d'e paétorie, dat bezig
was de gang te schrobben, schoof
den emmer /op izij en keek heel ver
wondend.
De dlomiinlee was mag beriig am zich
aan te kieeicLem, maar zou dadelijk
komen. Hij weid' iito die studeeitoamieir
gel/aten .en wiadhtte ler. Bij zijn bin
nentreden vlogen de kanarievolgeds
verschrikt door elkaar, maar werden
spoedig weer rustig. De dominee
kwam haastig binnen, zonder nog zijn
flas omigebonlden te hebben, om zijn
'bezoeker niet te laten wadtoten.
U komt me zeker nog voor hert
laatst vaarwel zeggen, zeide hij har
telijk zijn béide handen uitstrekken
de.
Dat nu juist riiet. antwoordde de
oude man, terwijl een lichte verlegen
heid rich van hem scheen meester te
inaken: dat niet, maar ik héb van
nacht nog eens goed over aires nage
dacht en zóóveel is me toen door het
hoofd gelgaan!Het is wellicht een
zwakheid van me, maar het laait me
niet met rust. Liever iwi'l ik tioch maar
ön mijn éigen lanld sterven; wat vroe
ger of walt la-ter... ooh Heer! wat doét
dlat er eigenlijk /toe?
En zonder antwoord af te wachten
reikte hij /den (dominee de hand en
■even langzaam en bijkans plechtig
alis hij gekomen w.as, verliet hij de
•pastorie.
Een zwerm zwaluwten, die zich
reeds wat verlaat haid, vloog pijl-
snél door de héldere lucht naar het
Zuiden heen.
Jawel... jawel... zeide de oude
man, ze naturende, maar jelui hebt
ook geen eigen vaderland! en een te
vreden lachje speelde om zijn mond,
■terwijl hij verder voortschreed.
Dr. A. J. C. Snijders, te Zutpben,
schrijft in de „Tel." ouder bovenstaan-
den titel
Ditmaal noodligen wij den lezer uit,
om met ons een verre reis te onderne
men, een zwerftocht door de wereld
ruimte, waarover in de laatste jaren
zulke interessante bijzonderheden aan
het licht zijn gebracht door de waar
nemingen der sterrenkundigen.
Ten einde ons voor dien wereldtocht
reisvaardig te maken, stellen wij ons
voor, dat wij lichter worden dan een
luchtballon, ja, dat wij bevrijd zijn
van eiken invloed der zwaartekracht
en dus geleidelijk omhoog zweven.
Op de hoogte van den Eiffeltoren,
ongeveer 300 Meter boven de zee, doet
de aarde onder onze voeten zich nog
voor als een prachtig panorama, dat
bii het hooger stijgen tot 2000 Meter,
nog voortdurend aan schoanheéd
wint. Doch langzamerhand wordende
omtrekken onduidelijker, vager, en op
de hoogte van den hoogsten bergtop
op de aarde, den Mount Evea'eU, in
liet HimaJayah-gebergoe, op 8840 Me
ter boven de zee, vloeit liet groene
boschtapijt, met de bouwlanden en
heidevelden, reeds weg, als een onbe
stemd, bont borduurwerk, in het zui
den afgesloten "door een violetten rand:
de Alpen, in het noorden door den 'ho
rizon, boven de glinsterende vlakte
dér zee.
D/an verdwijnt ook di,t alles in het
einicMoios niet, wij komen in een één
zame woestenij, die zich oneindig ver
uitstrektdiet voor ons oog ondoor
dringbare miassa der wolken.
Eenigen tijd later bevinden wij ons
op de grootste hoogte, tot waar men
ooit met een luchtballon opgestegen is,
namelijk ruim 9000 Meter, welke
hoogte dr. Berson, te Berlijn, in 1894
mert zijn luchtballon Phoenix" be
reikte en waar hij hoogst belangrij
ke wetenschappelijke waarnemingen
deed.
Zulk een tocht door het luchtruim,
op zulke aanzienlijke hoogten, is voor
gewone aardsche wezens hot tegen
deel van een pledrierreisje. en kan
dan ook alleen plaats bobben onder
bijzondere voorzorgsmaatregelen.
Reeds op een hoogte van 8000 Me
ter daalt de temperatuur tot 21 gr.
C., op 8700 M. tot 44 gr. C., want
men bevindt zich daaa- in het rijk der
zoogenaamde vederwolken, of cirahi,
die uit ijisnaalcljes of fijne sneeuw
vlokjes bestaan. Tevens daalt hier de
luchtdruk, die vóór one vertrek óp
den: kwiikbarornieter ongeveer den
stand van 760 millimeters aanwees,
reedis tot 245 en bij 9000 Meter tot 231
millimeters.
Een gewoon menseh ondervindt
daarvan de onaangenaamste gevolgen
en tevens doet zich reedis bij 8000 Me
ter, en nog hooger in toenemende ma
te, hert gebrek aan zuurstof gevóélen,
waaavan haartklopping, duizeligheid
en onmacht het gevolg zijn en waar
op zeer spoedig de dood zou volgen,
tenzij men, door voortdurende inade
ming van zuurstof en door steeds in
beweging te blijven, zooals ook dokter
Berson gedaan heeft, die schadelijke
gevolgen tracht te voorkomen.
Wij echter zullen ons zeiven nu
tijdelijk eens als hoogere wezens be
schouwen. die zich, als reizigers in de
hemelruimte, in die hoogiere sferen
gelieel en al thuis gevoelen en onaf
hankelijk zijn van al die aardschebeu-
zelihgen. Wij hebben oms lichaam
niet slechts onttrokken aan de wer
king dea* zwaartekracht, doch het ook
vrijlgemaalit van den invloed van
luchtdruk, temperatuur, enz.
En zoo stevenen wij dus frank en
vrij verder en bereiken nia eenigeM
tijd idle hoogte van 18.500 Meter, die
nog nooiit dcor eendg ander mensche-
lijk wézen vóór ons bereikt werd,
uvaar waar de menisch toch uiterst
nauwkeurige waarnemingen voor zich
beeft laten verrichten door een niet
bemanden luchtballon,een zoogenaam-
dien „regiistneerballon", waarin zich
een aantal zelf-registreerende toestel
len bevinden, die in de hoogere lucht
lagen. temperatuur, luchtdruk, voch
tigheidstoestand, enz., opteékenen.
Prof. Assmann. te Bertijn, heeft In
1894 in CharlottenbuTg zulk een re-
gistreerballon laten opstijgen, die de
genoemde hoogte bereikte en in vol
gende jaren heeft hij die proefneming
voortgezet, zoodat men tegenwoordig
zelfs zulke waarnemingen kan laten
■doen tot op de aanzienlijke hoogte
van 22.000 Meter, waarbij baromiéter-
stanidien opgeteehend zijn van 85 mil-
limietiers en nog lager en temperatu
ren t'ot beneden 70 gr. C.
Op 'de hoogte, die wij thans bereikt
hebben, zien wij geetn blauiwien hemel
m'eer, daar er geen waterblaasjes
meer zijn, om dte kleur naar ons oog
terug te kaatsen. Alles is hier kool
zwart, spookachtig zwart, als de pik
donkere macht, en waarin alleen de
witgloeiende^ zon en de stelrren schit
teren als diamanten op een zwart flu-
weélen kleed.
Doch wij snellen weer voort in de
vlucht onzer gedachten. Weldra be
reiken wij nu de grenzen van den
dampkring, die langzamerhand ijler
en ijler geworden is en op een hoogte
van 200 kilometers zoo goed als vsj»
dwenen is. Hier nemen wij nog een
laatste afscheid van onze vroegere
woonplaats, de aarde, want hoewel
ons oog nog zeer lang door gezichts
indrukken met haar in betrekking
zal blijven, zoo is het hier toch voor
hét laatst, dat wij nog met onze pla
neet in stoffelijke gemeenschap zijn,
en "weldoor de fijnste stofdeeltjes,
dlie de aarde voortdurend1 aan dewe-
rettdruimte afgeeft.
Wij riem daaa* vóór ons de fijnste
aschdleeltjes zweven, die de vulka/nen
opwerpen, en door dién microscoop
zouden wij nog de lichtste kiemen van
bacteriën ontdekken. Bovendien zijn
wij hier, zonder het te bespeuren, om
ring van e 1 e c t r o n e n, de fijnste
deeltjes der stof, nog veel Meinerdan
de 'atomen, die, volgens de nieuwere
beschouwingen der natuurkundigen,
in dien vorm van „stralende materie",
ook door de aarde voortdurend weg
geslingerd worden in de wereld
ruimte.
Oji dit zelfde punt hebben wij nu
echter nog een andere interessante
ontmoeting. Hier begroeten ons voor
het eterst de boeten uit een andere aan
onze aarde vreemde wereld, ook weer
in den vorm van ondeelbaar fijne
stofdeeltj esh et kosmische stof
of m e t e o o r s to f
Wij reizen juist door de geheimzin
nige laag heen, die ons op dJe aarde
ato de bonte stralenkrans van het
noorderlicht tegemgloeit en waarin'het
stof vam het heelal, het meteortisch
niikkeiij'zer, d'at ook wei mzet dé me-
teoorstëenen bezoeken aan de aarde
aflegt, in menigte op ons meer/regent.
En zoo zijn wij dam hevrijd. van al
le aardsche stofimdrukken en bewegen
wij ons verder in de vrije wereld
ruimte.
Daar echter onze transportmiddelen
tot nog toe insgelijks op aardsche
leest geschoeid waren, doch waarme
de wij ons in de onmetelijke ruimten
van liet heelal, als 'twrare, kruipend
zouden voortbewegen, zoo dienen wij
ons thans ook als echte wereldbewo
ners te gedragen en zullen ons verder
voortspoeden op de vleugelen dea
lichts, met een snelheid van 300.000
K.M. in de seconde.
Eix dit blijkt een voortreffelijke reis
wagen te zijn. want reeds na 11/4 se
conde 'n sprong van onzen stoel
en wij zijn op dé maan. Hieruit
volgt tevens, dat wij de maan op de
aarde niet zien op het oogenblik, dat
zij opkomt, doch eerst 11/4 seconde
daarna, want zij is 384.000 kilometers
van ons verwijderd' en haar licht legt