formen, het zijn kozakken, een beetle compagnie. Daar luidt het commando In dra-afMa-a-arsch 1 Blijft, om Gods wil, helpt mij kameradenschreeuw ik. Doch de hoefslag der paarden, het Kletteren der sabels overstemt mijn schor geluid en zij hooren mij niet Vol "vertwijfeling val ik met mijn gezicht ter aarde en begin te snikken. Langen tijd lig ik zoo met gesloter oogen. Intusschen wordt mijn makker hoe langer hoe afzichtelijker. Nu ik de oogen opsla, huiver ik. Hij heeft geen gezicht meer, de knokkels zijn zichtbaar. Dit skelet in uniform met glimmende kuoopen jaagt mij rilling over het lijf. Dat is het beeld van den oorlog, dacht ik. Dat is de krijg. En de zon brandt en steekt we der. Mijn gezicht en handen zijn ge blakerd. Ik grijp naar de fleach en drink. Dood, waai* blijft gij'? Kom hier! Voer mij mede Maar de dood komt niet en brengt mij geen uitkomst. Zoo lig ik in de gloeiend heete zon en heb geen slok water meer, om mijn droge keel te verkoelen, en het lijk verpest de lucht. Afgrijselijk is 't 0111 aan te zien! Als er van hem niets meer over zal zijn dan de beenderen en de uniform, dankomt de beurt aan mij. En ik eal zijn als hij. De struiken bewegen zich en ritse len, 't is of ze mij toefluisteren Ge gaat sterven, sterven! Ge zult hen ginds niet weerzien, lispélen de struiken aan den andéren kant. Ge zult ze niet weerzien, klinkt het luid naast mij. Ik zie op en kom tot- bezinning. Uit he:- struikgewas staren mij de goedi ge blauwe oogen van Jakow, onzen sergeant, aan. Hier, doodgraver, daar liggen er nog een paar, een van de onzen Mij hoeft gij niet te begraven, ik leef!wil ik roepen slechts een flauwe zucht komt er over mijn- ver droogde lippén. Hier 1 Hij leeft! Boris Iwanowitsch Jongens, roept den dokter Men komt en giet mij water, bran dewijn en nog iets in den mond. Ik sla de oogen op. Mijn verbonden voe ten doen geen pijn meer, een gevoel van verkwikking stroomt door mijn lichaam. Neemt hem op! Voorwaarts! ■commandeert Peter Iwanowitsch, on zen lazaret-officier, een goedhartig man. Peter Iwanowitsch! fluisterde ik. Wat is er, mijn jongen? Wat zal de dokter zeggen? Zal ik sterven? Volstrekt niet, Iwanow, ge nietsterven. Ge hebt niets gebroken, ge zijt niet gevaarlijk gewond'. Maar hoe hebt ge het zoo lang zonder voed sel kunnen stellen? Hebt ge gege ten? Neen. Of gedronken? Jia, uit die veldflesch van den Turkik kan nu niet spreken. Later. Wederom slaap, vergetelheid Ik ontwaakte in bet lazaret. Voor mij Staan de doktoren, eén liefdezus ter, en ik zie het bekende gezicht van den beroemden Petersburger profes sor, die zich -over mijne voeten neer buigt. Zijne barneten zijn vol bloed1. Lang ziet hij naar mijne voeten, en zegt dan tot mij Dank God', j oiigmenscb 1 Gij zult leven, zij het dan ook slechts metéén voet. Doch, dat is bijzaak. Letvenzult ge. Kunt ge spreken? Ik kan het en vertel hem! alles, zoo- els ik bet bier verhaald heb. Cocadoras geïnterviewd En «vaameer jullie me wilt op zoeken, i'k woon „-Rue 'dies Bata.viers" no. 384. op de verste verdieping, van Ibpven ai te be gimien Deze vriendelijke uitnoodigüig zal menige 'Amstel'vel'dbezoeker needs dik wijls 'gehoord' hebben, terwijl hij des (Maandags eerbiedig stond te luisteren naar Cocadorus, die z'n waren aan dien man bracht, en de politiek van idien dag behandelde, ondanks 't ge- toeter van z'n buurman-sigarenhande laar ,;Hajeaiius" en dokter Hollander. 'Diezelfde iGociadorus gaat binnen kort zijn 25-jarig koopmans-jubileum vieren. Cocadorus is 'n bekend man. Ergo: van Cocadorus willen de men schen wel eens e®n en ander weiten. Dus gingen we op zoek naar Coca dorus. Niet in de ,>Rue des Bataviers" maar op de Nieuwe Keizersgracht, in een net onderhuis, was 't dat we hem troffen en hij ons welwillend en har telijk een onderhoud toestond. „Ik geloof, ze gaan me in het zon netje zetten," zoo begon onze vriend Meijer LLnnewiel. „Ik zal u eens wat zeggen:: ik heb d'r niks op tegen. Mijn geluk is, dat de menschen mij graag mogen. En wanneer je dan feest gaat vieren, moeten ze allemaal pret heb ben. Ik ga van m'n 25-jarig jubileum 'n unicum maken. Heel Amsterdam zal dien dag op z'n hoofd staan!!" „En nou wilde u een en ander van me weten, om het in de krant te zet ten. Och, veel bijzonders kan ik u niet vertellen. Ik heb altijd veel lust gehad in m'n vak. Toen ik nog 'n hee- e kleine jongen was, ging ik altijd naar de markt, en dan stond ik met 'n open mond te luisteren naar de kooplui, die hun keel heesch schreeuw Sen* om hun artikeltjes aan den man te brengen. Je hebt daar ook 'n zekere Jacques Asser gehad, da: was een •van je eerste kletsers. Ik was daar niet weg te slaan. Die menschen hadden zoo iets bijzonder aantrekkelijks voor me, dat kunt u zich niet begrijpen. Ik ben 't ze al gauw gaan nadoen. Op m'n 12de jaar ging ik er dan voor 't eerst op uit. Ik heb de eerste waschluoifers in 'Amsterdam ingevoerd! Dat was toen nog 'n heele nieuwigheid. Je ■hadt van die trékdoosjes met een gaatje d'r in om je lucifer nis een kaarsje te branden. Ik kreeg 'n com pagnon, zekere Wel ie Ancona te genwoordig is 'hiji diamantbewerkers- pa-troon. Die kerel kon zoo aardig (kletsen. Eiken dag vertelden wij om 'beurten van. de gunstige resultaten der waslucifers. Maar wart, wij deden was in strijd mert de poldrtiebepailingen Toch wisten wij dé politie aard-'g te verschalken. Altijd stond er een op dien uitkijk >eni als d'r dan onraad was dan wienlkte hij tot grobte hilariteit van ihet publiek wisten wij te ontsnap, pen en ihiedpen dapper mee, om .volksverzamelaars" te zoeken. „De „ouwte" wilde 'r niets van we ten, dat ik in den handel ging. Een diamantslijper moest ik worden. Maar, ais vader dacht, dat ik op den winkel zat, dan was ik d'r op uit mei artikelen. Dat ging zoo z'n gan getje itort an'n 15de jaar. Toen ben ik nog vier maanden kruideniersbedien de geweest en liep ik met 'n' kruide- niersmanidQe aan m'n arm langs de straat. Dat ging natuurlijk heelemaaJ niet. En op 'n goeden dag heb ik m'n kruidéniersbaas afgedankt en... deed ik m'n intrede op hét Amsteivéld: Dat is nou October £5 jaar gereden. Daar waren van die gele portefeuil les in den handel gebracht, maar die wilden er bij dé menschen niet in. Ik kocht de heele partij en kwam. "r mee op 't AmstelivelcL In één dag ws^en ze verdwenen. Jik wou dat ik d'r nog 'n paar honderd van had. Na dat eerste succes héb ik moed gekregen. Trouwens, daar heeft 't mij nooit aan ontbroken, al zeg ik 't zelf. weet hoe ik met de fancy fair voor H. M. Koningin-Moeder heb gesproken. Eerst moest ik an'n mond houden. Toon kwamen d' r in eens 'n paar comité-leden op me af en die zeggen: Cocadorus. de KonihgimMoeder wil je hooien'. Nou, ik krab me even ach ter me oor en bedenk nog gauw wat ik wel zal zeggen; daar stond Zij al bij dat oud-Hall andsche bruggetje. Toen heb ik 7 minuten gesproken: vertelde hoe tzelfs de stakingsbacil op m'n vrouw was overgeslagen en -ik Kist, Van Leeuwen, Loeff, en dr. Kuy. per ben' gaan opzoeken, om mij -te be klagen. iMaar gelen van allen tr-of ik "thuis. Dr. Kuyper was naar het Haag scbe Bosch om té loeren joedeliee, de een was hier, dé ander dtaar. Enfin, ik zag die Koningin verscheidene ma len lachen. DM is 't juist. Je moet de menschen aan \t lachen weten te maken. Als ze lachen, wooden ze royaal. En dan koopen ze! 't Gebeurt dikwijls genoeg, dat de deftigste menschen, die heusch niet op 'rt Amstelveld konten om wat 'te koopein, biji anijn stalletje blijven sitaan en een of ondier artikel mee naar huis -dragen. Beter dat zij 't mee nemen, dan ik. Ja, bij' Cocadorus ko- rnieai izegr-aag. Die naam, wéét u, drie doet ',t 'm. Dat ik Linmewiél beiert, kan ze niét schel'en. Voor hen ben ik Co cadorus. Hoe ik 'aan dlien eer.e-naam gekomen ben? Och, dat is zoo eenvou dig. In België was een kwafczalver, die heette Oocadorus en had vergun ning van de stiald Antwerpen, om z'n kwakzalverijen aan dén man te bren gen. Toen wij nu in, '95 hiecr die We- reddteutoonsteJLLng hebben gehad, zijn die lieden van Ide bouw-eommi ssie gaan snuffelen din 'rt archief rte Antwerpen, ont prentjes rte vinden, waar bun oudL •Hotiainld naar gemaakt zou worden. Tolen vond men die vergunning van dien meneer Cocadorus' en dacht men, dat 'rt wel ardig zon zijn, zulk 'n kwakzalver op 'rt oud-HolI andsche plein rte imiteeren. Da.anvoor kwam men nu bij mij. In 't begin h'ald ik er niet vele! idéé in. Ik' had wed mieer in 't openbaar gewerkt, o.a. voor het eerst 'in '89 in 'rt Pallets op de Sfc. Niooiaasmiarkit, ondier leiding van Van lies ter en. en bij andere fancy fairs, maar rtodh zag ik -er eerst Wel 'n beertje tegen op. Toch heb ik daar op Oud-Hodlamld veel succes gehad. En 'n bl ijivend aandenken uit dien tijd is m'n naam Cocadorus! „En sinds idlen tijd zijn er heel wat Cocadorussen op de maikt ver schenen. Tot de lui merkten dat 't de échte niet was en dan konden ze gauw inpakken. Daar reizen op 't oogenblik luii, die zich uitgeven voor den zoon, dm neef, of den oom van Cocadorus. Jïa, van dien naam Coca dorus heb ik al heel veel pleiner ge had. Soms zit ik dn dén trein, dan hebben ze 't over me. Maken zij 't wat al te bont, d'ain maak ik mij be kend, maar dan heb je de poppen aan t dansen. Ze gelooven me niet. Nou, ik ben net als Jenny Lind: ik kan iedereen bewijzen, dat ik Cocadorus ben. Dan geef ik maar 's even 'n schreeuw' aan 't oor van den ongel oo- vige, u weet wel, zoon welluidende gil, die op 't AmistelveM altijd zooveel indruk maakt. Nu, dan zijn ze al gauw genezen. Ja, meneer, m'n lon gen zijn gelukkig van ijzer. En 't is eigenaardig hoemeer ik ze gebruikhoe beter dat ze worden. Als i'k iederen dag naar de markt ga, voed ik mij veel prettiger, dan wanneer ik in eenlige dagen niet gesproken heb. Al is 't ook meer dan eens 'n honden- baantje. Weer of geen weer, je moet klotsen; daar moet thuis toch brood op de plank zijn, niet Avaar? En al brandt 's zomers de zon in je gezicht of regen je 's winrterskletsnat, zoodat er geen droge draad aan je heele lijf te vandén, kletsen, altijd maar klert- dat zwervende leven beviel mij niet 't 'heeft mij nooit bevallen. Als de markt gedaan is, trek ik weer zoo gauw mogelijk naar moeder de vrouw naar huis. Ziet u, /ais ik rt vooruit geweten had zou ik van alles geleerd hebben: Fransch, Duitsclh, Engedsdh, pianospe üen, goochelen. Alles komit bij m'n vak te pas. En nou behelp ik me maar mét. m'n heertje gezond verstand. Ik heb toch van z'n leven al heel wart weggesjmioest. En na m'n dood zal ik nog m'n mond niet houden, want de graniophoon, de fonograaf, de weet ik-veel hoe ze die'dingen noemen, die hebben mijn gesjmoes op hun rollen en platen. „'rt Is jammer ,dat ik dart niet eerdier gedaan heb. Dan' zou ik u 's een en ander laten hooren uit den tijd der 'Boeren-kwestie. Dart waren altijd dankbare moppen. Ik vertelde, dat we nooit geen Engelsche bokking meer wilden eten, en d'r bij mij thuis niets anders meer d)an Boeren-kool op tafel kwram. Och. in zoo'n tijd krijg je d'e dingen van zelf. Maartegenwoordïg: de menschen willen iederen dag iets andersvan me hoorén en dèt is onmo gelijk. Ik moet toch al genoeg studee- ren, om ean beetje variatie in m'n répertoire te brengen. I'k lees alle kranten en heel veel humoristische bladen ,,-De Ware Jacob" onder an- dére. „U vraagt mij. waarom of ik niet in een cofé-concert wil optreden? Dart zit 'm in dén Vrijdagavond. Op 't oogenblik bij Frits van Haarlem, in Koning 'k Ziezoo wat, speel ik ook Vrij dags niet meer. Ik geef m'n prinöiipes niet prijs voor 'n paar gulden. Ziet u eens hier; 'k heb nog niooit gewerkt op 'n Viljdagavond of Zaterdag op den dag. M'n kinderen geef ik 'n gods dienstige opvoeding. Wart -zouden die nu -wel zeggen, als hun op school geleerd wordt: „Gij zult den Sabbath eeren", en zij zien mij op Vrijdag avond sappelen? Neen, dart moet niet. En zij kuste hoofd. Toni op het voor- In dc groote j uwalierszaak in de Friedrichstrasse was hert een opge wonden dag geweest. Heel in de vroegte, maar het kon ook den avond te voren zijn geweest, nauw keurig kon het niet meer worden uit-; gemaakt, waren verschillende kost bare stukken verdwenen en wel op de meest raadselachtige wijze van de we-' reld. De jongste chef, de zoon des hui- beleefd trad de lakei op zij en ook de roodblonde groorte man wilde heen gaan hij zette zijn hoed op en was gereed den winkel te veriaten, trou wens door eén deur naar de aangren zende zaak. De elegante heer. die den bediende verschillende pakjes had overgegeven, betaalde en keerde zich ook naar dé deur, waar de beide dames als twee" beelden stonden. Nu tracl de energieke Clara een stap [naar voren en verklaarde op A'asten zes, had de stukken eigenhandig den j toon, die toch even beefde van opge- Ziet u, dat is een van de nadeelen van 't vak. Ik zeg daar vèk, ma&r eer lijk gezegd, is 't wel een vak? Nu ja, ik spreek nu en dan wel eens op fancy fairs of tentoonstellingen. En dat is m'n prettigste werk. Maar meestal moet ik d'r toch heusch op uit. Ofschoon, den laatsten tijd doe ik miert meer zooveel aan 't markten a.ls vroeger. O, vroeger, toen deed ik er nog de kennissen bij. Ik trad op als bonisseur (de man, (Me voor een kermistent aanspraken houdt en de menschen naar binnen lokt). Maar En Linnewied vertelde nog lang en breed1 over zijn werk en zijn ondervin dingen. En hoe meer wij hem boor den, des te meer eerbied1 en achting kregen wij voor dezen braven eerlij ken koopman. De vro olijke, lachende, bulderende Cocadorus van 't Amstelveld is thuis een gelukkig echtgenoot en vader van twee Uwe (kinderen, een jongen en 'n meisje. En ;als Linniewiei .praat, over z'n beide kindertjes, idan raakt hij nog meer in vuur. Maar dart waren huiselijke aangele genheden, en die verklappen wij niet. Thans weiten onze lezer® gn'oeg van Cocadorus om voor het feest van on zen vriend de noo'dige sympathie te voelen. (Tel.) Ooder verdenking (Noair hét Duitsch vaai E. Malten). Heb j,e 't gevonld'en? klonk het op isülapérigen toon van de sofa, waar een bekoorlijk jong" meisje even rust te, vóór dat ze naar dén hoedenwinkel ging, waar ze ais winkeljuffrouw werkzaam was. - Ja, bij jou kan iemand wat vin den Jij weet nooit, waar jij je goed iaat Wacht, ik heb het En mlet een sprong stond z-e rechtop, en in het volgendie oogenblik kroop zij behendig onder het ledikant en •haaldé daar een heel Mein© portam on- naie vandaan. Zie je, Clara, ik moest komen, riep ze lachend uit, ik vind alles Haar zuster, zij woonden met haai* heiden en Clara deed de huis houding, opende het beursje. Vijftig cent en een tramkaartje, wou je daarvoor de dasspeld koo pen? Toni hurkte nog altijd op den grond, haar kinderlijke oogen werden nog renden nog groorter, toen zij ant woordde Het overige leen ik Zoo van mij zeker Heb je dan nog zooveel De vraag klonk aarzelend en ang stig. Wie zou het anders hebben, hm! Maar 'tis mijn laatste, als je dat maar weet - Ja., ja!Weert je, duur vind ik het ding toch, zoo'n klein speldje voor acht gulden. Wij dingen nog af, wat? Maar, Toni, voor de Aderde maal kunnen AAdj er toch niet weer uit gaan Ik doe 't in geen gevalOf je koopt het ding nu, of we gaan er niet weer heen We moeten tochMorgen is het zijn verjaardag, en hij verheugt er zich al zoo op. Hij verheugt er zich op Je hebt het hem dus al vertéld? De zuster* knikte. Ik kon bet niét langer uithouden, je weet, geheimen bewaren, dat is niet mijn fort-. Nu en hij was er zoo blij om, die goede jongen. Als ik maar Avist, wat daarvan moet komen, zeide de oudere zuster bezorgd. Zij keek met ernstigen blik naar Tom, die ook niet meer lachte, maar voor zich keek. Jelui loopen nu al zoo lang met elkander. Ach, hemel, Clara, hij zou zoo graag trouwen, maar zijn A-ader en die andere familieJa, als ik maar een beetje geld hadOf hij eene goede positieMaar nueen klerkje zeggen ze, die nog niet ge noeg heeft voor zichzelf, en een win keljuffrouw, die nooit geleerd heeft het huishouden te doenAch, een' dienstmeisje was beter voor hem, zeg- dag te A-oren laten zien aan prins Xdeze had verschillende dingen gekocht, en de jonge chef zelf had de étuis met de kostbaarheden Aveerweg- zooals hij steeds opnieuw ver klaarde, toon de politie-ambtenaar mét hem sprak. En vanmorgen was die inhoud verdwenen. Men fluisterde in de zaak van een heel bijzon deren truc, men koesterde Avederkeerig argwaan en beschouwde eiken binnen tredenden kooper als een dief. Hét publiek liep in en uit, maar er Averden eenige kleinigheden ver- koclit, zonder eenig belang. Goed oppassen nu fluisterde de 'oudere chef het personeel toe, waarop een breedgeschouderde, roodblonde reus. een jonge man nog, antwoord de Hebt u maar géén zorg De jonge chef bediende met de meeste beminnelijkheid de beide jon ge dames, die juist waren binnenge komen, en hij ging in zijn ijver zoo ver, alsof hij hoog belang stelde in de kleine dasspeld A*oor zeATen a acht gulden, welke de dames reeds vier da gen geleden verlangd hadden. Clara en Toni zochten op liet plak kaat met- dasspelden naar de door haar uitgekozene, en keken elkaar nu plotseling verschrikt aan. Hét is wegfluisterde Toni gaf een teel:en aan haar zuster. Deze bewonderd© juist een kostbaar parelsnoer en zocht Tani's aandacht te trekken. Beiden vergaten voor een oogenblik het doel van haar komsten gingen geheel op in het bekijken van al dat moois. Zij werden echter opgeschrikt door een vraag va.n den jongen chef, die op aarel wat krachtigen toon vroeg Wat zoeken de dames, als 't u blieft? Toni was het eerst bij de hand en antwoordde Ik had onlangs een dasspeld uit gezocht, zij schijnt er niet meer te zijn Ah, ja, ik herinner me, tot mijn leédAveze-n moet ik u zeggen, da mes, dat ik voor enkele uren de spéld verkocht heb Ach Maaiv het is een kleinighe'du de zelfde te bezorgen, als u een dag ge duld wilt hebben Clara trok haar zuster zacht aan1 de ïïiouav en fluisterde Maar 'tis nu de laatste dag, je m'oet liet vanavond nog verzenden. Ach ja, antwoordde Toni even zacht, hoe jf.mrner De belde meisjes stonden zwijgenld, besluiteloos, wat ze zouden doen. Misschien néémt u deze. het is heel mooi en bijna hetzelfde anoded. Toni keek er wantrouwend naaa', de speld beviel haar heelemaal niet, en zij 'dacht met spijtige eigenzinnigheid steeds weer aan die, welke ze niet kon krijgen, 'ten minste zoo dadelijk Ze kost? vroeg zij kortaf, als een groote dame. Twaalf gulden. De belde miedsjes keken elkaar ver schrikt aan. Ik heb maai* acht gulden, Toni, zei Clara. Maar de chef verstond haar. Ik kan het den dames immers zenden, zei hij glimlach end. We moeten hét dadelijk ingepakt hébben, zeide Clara, vastbesloten de onderhandelingen af te breken, die haar nutteloos toeschenen. Kunt u het me werkelijk niet goedkooper geven wendde Toni zich nu met een smeekenden blik tot den chef. Ik heb die voor acht gulden reeds gekozen en nu ben ik in verlegenheid. die was me al te duur, voegde zij er zuchtend bij. Een handige truc fluisterde de groote roodblonde man den oudsten chef toe. Deze geloofde nog niet aan die ver denking, de jonge diames zagen er zoo onschuldig uit. Maar als ik u verzoeken mag, die onschuld, die kent men toch Het spijt me zéér, dame, ant woordde d'e chef met zijn gelijkmatig, gedienstig glimlachje, maar dié speld is niet meer voorhanden Olara stond intusschen bij een vi trine en beAvonderde een diadeem van saffieren en briljanten, dat blijkbaar daar stond als een pronkstuk. Of schoon zij reeds Ader maal hier Avas. voelde zij er zich telkens meer toe aangetrokken. Twee groote tranen biggelden langs hare ronde wangen. öar,a gaf hun wel een beetje gelijk, den a'adier en de moeder van Ernst, maar ze zei het niet. - Arme kleine, zuchtte ze, het zal wel in orde komenEn maak je nu klaar a*oor je winkel, ik kom je halen en Ave gaan er heen wondenheid Deze meneer heeft gestolenIk heb duideMjk in den spiegel gezien, hoe hij zijn bediende, behalve de be taalde pakjes, eenige kostbare siera den toestak Daarna, leunde zij sidderend tegen de deur, terwijl Tom eveneens trilde van opgewondenheid. Nu volgde een korte, wanhopige strijd. De groote blonde jonge man schoot toe en bleek nu een recher cheur hij h%alde een paar hand boeien te voorschijn en zijne Door luchtigheid met den lakei werden, na dat er hulp was gehaald, meegeno men naar 't politiebureau. En de jonge dames? Zij beefden, alsof men haar had gearresteerd. Beschaamd stonden de -beide chefs voor haar en bedankten met Avarmo avoorden voor den moed en de vast beradenheid, waardoor duizenden gul dens gered Avaren. Nu was ook de diefstal van den vorigen dag op de eenvoudigste wijze a'erklaard. Ziet u AAraL dame, dat het toch goed aa*as. toen ik u de dasspeld niet a'oor acht gulden liet? zeide de chef tot Toni. De schrik en de opgewondenheid hadden haar geheel doen waarom ze hier waren gekomen. Zij glimlachte even én maakte zich ge reed om heen te gaan1, miaar de chefs hielden haar bedden terug. U zult me wél willen veroorlo- \ren, u als een klein bewijs onzer dankbaarheid de dasspeld ten ge schenke te geven, en opdat u heiden rr.cogt. bsAvaard blijven voor den terug keer van zoo'n boos oogenblik voeg ik er deze heide amuletten met bril lanten bij Mogen ze u geluk aanbren gen En ons bewaren voor een val- scho verdenking, zei Clara nu, en keek den chief even verwijtend aan. Daar bemerkte zij in het glas van de vitrine, dat haar hoedje a*erscho- ven was. Zij ging nu voor een der spiegels staan, waarvan er, zoo als zij thans bemerkte, een groot aantal in den winkel voorhanden waren. Men kon daarin tot in de uiterste hoeken der zaal zien, Avat er gebeurde. Daaa* zag zij plotseling twee oogen onderzoekend op haar gericht, met een uitdrukking, die haar zeer on aangenaam aandeed. Je vindt toch niets, dat je past, zei ze tot Toni, kom, ga mee, dan gaan we elders eens kijken. De beide chefs Avisselden bij deze half luid gesproken woorden een blik. Op dit oogenblik trad een bij zender elegant gekleéd heer den win kel binnen, terwijl een lakei in livrei zeer eerbiedig achter hem de deur sloot. Dadelijk hielden a© bedienden zich bezig met den heer. stelden een stoel ter zijner beschikking, maakten diepe buigingen en noemden hem: „Uwe Doorluchtigheid". De beide meisjes, op het punt den winkel te verlaten, knoopten haar handschoenen toe, zetten haar hoedon recht, A'eranderden iets aan heur haar en ontmoetten in den spiegel den blik van den grooten roodblonden jongen man, die haar op een zonderlinge wij ze aankeek. Plotseling greep Toni den arm van Clara en wees met een stilzwijgende verschrikte beweging in den spiegel; CLara uitte een gedempten kreet, maar Toni hield haar dadelijk de hand op den mond De bedde jonge dames keerden zich nu met een blik Aran verstandhouding naar de deur, waar zij post vatten; Het kind van den paardrijder. (Naar het Duitsch.) Op de markt van het stadje D. werd een veelkleurig reuzenplak- kaat in kermisfransch aangeslagen en in 'den namiddag nam het gezel schap „Cirque Pedro" zijn intrek in hét énige- hotel. Een woelige -menig te Aardrong zic-fi voor het plakkaat en met het naderen van bet aaiwangs- uur nam de drukte om een plaats te bekomen toe. De élite vau het stadje Avas met klokslag 7 uur aanwezig op den eer sten rang. Mevrouw de burgemees ter mat de gouvernante en drie kin d-eren, de baron en de freules van het slot, de notaris en ontvangersfamilie niet uitgezonderd. De andere rangen waren ook flink bezet, waarbij- nog enkele stoelen waren bijgezet om de laatkomers te bergen. Het lui'd'en van een schapenbei kon digt de aanvang dér a-oor stelling aan. Door een zijdeurtje in den stal muur treedt „monsieur Pedro" den primitieven circus binnen, gevolgd door „madame la directrice" in een onfrisch toilet met vale- versiersels opgesmukt. Aan de hanid voert zij een hand'igen, blonden krullebol met zich, die als „de jongeheer Luïcio Pedro" aa.n 't publiek wordt voorge steld en door zijné lieftalligheid en de kinderlijke vrijmoedigheid waar mee hij de manege binnenhuppelt, allen vooir zich mneemt. Een uitbundig gejuich a*olgt op de eerste bu'teling va.n den kleine, en als de zesjarige acrobaat naar alle kanten kushandjes werpt, regent, het braA'o's van alle rangen. Vervolgens is „Melle Blanda" binnen gekomen en Signer Sernando" een stevig* ge- spierde kerel, die In zich de goede hoedanigheden van clown, jongleur, paardrijder en stalopzichter xetree- nigt. De jongleurs werkzaamheden met blanke messen op het opgezadeld paard trekken de aandacht der boe- renjeugd, en er kwam geen einde aan de toejuichingen toen Sernando in zijn laatsten omgang door twee beplakte hoepels sprong en nog op den rug van den oud-cavalerist te recht kwam. Monsieur Pedro stelde vervolgens liet „in vrijheid gedres seerde paard „Ben-Ali", voor, terwijl Madame Pedro, in een hemelsblauw kleed, na liet verrichten van eenige goocheltoeren den verbaasden boeren aan het verstand bracht „dat fingeir- fertigkeit keine Zauberie ist". Daarna wordt de manege overspannen met een staaldraad, waarop met de werkzaamheden van Melle Blanda en de kleine Luïcio het tweede deel van het programma geopend wordt. Sernando weet onderhand met de aapjes en de drie poedels de bezoe kers bezig te houden. Het orchest was juist door Strauss „Schone blaue Donau" heengewor- stel-d. toen de scfiel ten tweeden male haar geluid deed hooren en op het derde gelui huppelt Melle Blanda met den kleinen Luïcio, de manege binnen om haar gevaarvolle lucht- exercitiën te beginnen. Met een gracieuse neiging gaat zij naar het koort en schommelt ineen ommezien op den staaldraad heen en weer, vol aandacht volgt ieder dé behendige toeren tot eindelijk Luïc'o door den directeur opgeheven met. een reclame-gilletje van Blanda, die met het hoofd omlaag aan het koord hangt, aangegrepen en op den s'a al- draad gesteld wordt. Nn eens üj; de knaap op haar schou ders gezeten, dan weer strengelt hij zich om haar lendenen of hangt met het hoofd omlaag over Haar schou ders heen, maar immer weet zij het ©VenwicM te beAva/ren, en wanneer tweemaal de gang langs den draad gemaakt en het.-rustpunt genaderd is aan het e'nde van het koord haar toebereid, dan gaat er een zucht van verlichting uit het publiek op als de Ü6ve krullebol zich ongedeerd langs het klimtouAv omlaag laat glijden, ec een uitbundig applaudissement ge tuigt \-an de sympathie voor het nog zoo jeugdige kunstenaartje, zoowel als voor zijn behouden terugkeer op het ondermaansche. Mademoiselle Blanda vervolgt nu hare verrichtingen en bereikt einde lijk goed en we-1 den manegevloer, Avaarmede ieder zich voldaan achtte. De directeur -denkt er echter an ders over. Nog eens klimt de lieftal lige Luïcio naar omhoog en zal nu alléén zijn vaardigheid op dit ge vaarlijk terrein bewijzen. Met den balanceerstok in het handje snelt hij over -het koord, nu eens aróór- dan weer achterwaarts, zelfs zonder stok waagt hij met gestrekte armpjes de overtocht, zeker als hij is het eind doel ie bereiken. En het publiek is verstomd en opgetogen oa*er zoo\*eeI stoutheid van zijn lievelings-artistje, want o, oen misstap slechts, en dan Een rauAve, schrille gil klinkt door de gevulde ruimteEen angstkreet, die door merg en been dringt. „Groote God 1" hoort men zeggen en zonder dat iemand weet hóe "hij er komt is Jan, „d'e plaggendief", de meest gevreesde stroopei* van het dorp, die meer dan eens gezeten had, de manege binnengestormd en knielt neder bij het roerloos lichaampje van den neergestorten Luïcio. Het publiek van den eersten rang dringt achteruit, dat van den derden naar vorenen bij die Avanorde. bij het hartverscheurend gekerm en ge klaag der schreiende vrouwen, staat Monsieur Pédlro, marmerwit, als aan den grond vastgenageld, en dringt Mademoiselle Blanda zich in haar vertwijfeling handenwringend tegen den stalmuur aan. Daar snelt ook onder het slaken van e.en ontzettenden gil „Madame la Directrice" den circus binnen en uit de ruwe handen van den goedhar- tigen Jan ontvangt zij het knaapje, terwijl de zilveren sterlren van haar hemelsblauw gewaad worden ge kleurd door een broeden stroom bloed, die uit. een gapende wonde aan hert achterhoofd van haar d'oodsblee- ken lieAreling gutst. Met een luiden kreet ontvliedt zij d'e plaats des onheils, haar Luïcio tegen de hijgende- borat klemmend, en brandende tranen besproeien het a-aalbleek gezichtje vau haar éénigen lieveling, als zij hem op een hand- arol stiroo in de aangrenzende wagen schuur nederlegt. Jan volgt haar, terwijl hij. den Di recteur steunt die waggelend dé ma nege verlaat, waar men zich ver dringt om de plek, die door het bloed van het ongelukkige knaapje is rood- geA'erfd. Signor Sernando 'treedt tusscben 't publiek door en met gebroken stem maakt hii het publiek bekend, dat ..die representium is keëindik, omdat die petit Luïcio is kevaarlijk blessé". Het publiek verlaat den stal van bet hotel „De Zon" en 'als de fcn.eeb? straits alle lampen heeft, uitgedaan, dian valt juist het licht, van de en kele lantaarn, die voor den nacht post' nog brandend is gebleven, op de plaats waar een plas dik geroinailen bloed bet mulle zand heeft rood. ge verfd. In een bergschuur achter den stal van bet hotel, vertoont zich een tafe reel aan onze oogen, zoo geheel an ders dan wij daareven in den curcus mochten aanschouwen. Op losgescbudde bossen stroo waar over een vunzige .paardendeken is 'gespreid, ligt nog steeds bewusteloos Luïcio uitgestrekt. Madame Pedro is bezig het verband te verkoelen, dat de dokter om hert gloeiende hoofdje heeft geslagen, nadat die breede scbedelwond zoo goed mogelijk aaras gehecht. Aan het voeteinde der schamele le gerstede staat de directeur. Met stomme smart staart hij op zijn Re veling, die seder.t zijn val nog geen enkel teeken van leven gegeven heeft van wien de zachte adem nauwelijks hoorbaar is. En naast hem staat Jan de booze geest van hét stadje hij was het die de eerste hulp verleende toen ieder als van schrik verlamd was, hij had zich gehaast den ge neesheer te halen die zoo noodig Avasen mocht de dokter bedenkingen maken zich onverwijld daarheen te spoeden, 't was Jan weder, die hem op zijne roeping wees en hem over haalde. Hier sprak het hart van d9n man, die door ieder vermeden werd. De dokter heeft onder bedenkelijk hoofdschudden de schuur verlaten, en toen Jan hem vroeg Avat hij er van dacht, luidde het antwoord..Her senschudding zal morgen niet ha len. Het hoofd koel houden a'er- der kan ik er niets aan doen Den ganschen nacht verwijlde Jan aan liet leger van den kleine, on toen deze in den morgenstond eenige klan ken uitbracht ontglipte hem een kreet van vreugde en drukte hij de hand van oen paardrijder. De dag des Heeren is aangebroken. Op den eenzamen landweg, arer bui ten het stadje, bij de eenvoudige aa'o- ning van Jan, heeft een kar van het circus Pédro eene schuilplaats gevon den, want men had den directeur ge last de aremeente te a-erlaten, omdat de permissie voor 24 uren slechts ver leend was 't Bevel was in Jan's oog niet min der dan het doodvonnis voor den kleinen paardrijder en hij bood daar op aan hem en de ouders de gastvrij heid aan. Met een beklemd hart zijn de ouders den kleine gevolgd. Door dé zorgen aran Jan's moeder is een zacht bedje bereid, en de dankbaarheid der zwer- vers uit zich in een vloed aran tranen aan het ziekbed van 't kind. Wat vermocht hier echter de Aroor- beeldige zorg, door Jan en zijn moe der aan 't knaapje besteed Een tweede nacht-, banger, onze kerder nog dan de eerste wordt aan de stervenssponde van het kind door gebracht en juist als de kerkklok haar eerste galmen doet hooren om de vrome schare ten bedehuize te roe pen, wordt ook het zieltje opgeëischt van het kind van den paardrijder.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 10