formen, het zijn kozakken, een beetle
compagnie.
Daar luidt het commando
In dra-afMa-a-arsch 1
Blijft, om Gods wil, helpt mij
kameradenschreeuw ik.
Doch de hoefslag der paarden, het
Kletteren der sabels overstemt mijn
schor geluid en zij hooren mij niet
Vol "vertwijfeling val ik met mijn
gezicht ter aarde en begin te snikken.
Langen tijd lig ik zoo met gesloter
oogen. Intusschen wordt mijn makker
hoe langer hoe afzichtelijker.
Nu ik de oogen opsla, huiver ik. Hij
heeft geen gezicht meer, de knokkels
zijn zichtbaar. Dit skelet in uniform
met glimmende kuoopen jaagt mij
rilling over het lijf. Dat is het beeld
van den oorlog, dacht ik. Dat is de
krijg. En de zon brandt en steekt we
der. Mijn gezicht en handen zijn ge
blakerd. Ik grijp naar de fleach en
drink.
Dood, waai* blijft gij'? Kom hier!
Voer mij mede
Maar de dood komt niet en brengt
mij geen uitkomst. Zoo lig ik in de
gloeiend heete zon en heb geen slok
water meer, om mijn droge keel te
verkoelen, en het lijk verpest de lucht.
Afgrijselijk is 't 0111 aan te zien!
Als er van hem niets meer over zal
zijn dan de beenderen en de uniform,
dankomt de beurt aan mij. En ik
eal zijn als hij.
De struiken bewegen zich en ritse
len, 't is of ze mij toefluisteren
Ge gaat sterven, sterven!
Ge zult hen ginds niet weerzien,
lispélen de struiken aan den andéren
kant.
Ge zult ze niet weerzien, klinkt
het luid naast mij.
Ik zie op en kom tot- bezinning. Uit
he:- struikgewas staren mij de goedi
ge blauwe oogen van Jakow, onzen
sergeant, aan.
Hier, doodgraver, daar liggen er
nog een paar, een van de onzen
Mij hoeft gij niet te begraven, ik
leef!wil ik roepen slechts een
flauwe zucht komt er over mijn- ver
droogde lippén.
Hier 1 Hij leeft! Boris Iwanowitsch
Jongens, roept den dokter
Men komt en giet mij water, bran
dewijn en nog iets in den mond. Ik
sla de oogen op. Mijn verbonden voe
ten doen geen pijn meer, een gevoel
van verkwikking stroomt door mijn
lichaam.
Neemt hem op! Voorwaarts!
■commandeert Peter Iwanowitsch, on
zen lazaret-officier, een goedhartig
man.
Peter Iwanowitsch! fluisterde ik.
Wat is er, mijn jongen?
Wat zal de dokter zeggen? Zal
ik sterven?
Volstrekt niet, Iwanow, ge
nietsterven. Ge hebt niets gebroken,
ge zijt niet gevaarlijk gewond'. Maar
hoe hebt ge het zoo lang zonder voed
sel kunnen stellen? Hebt ge gege
ten?
Neen.
Of gedronken?
Jia, uit die veldflesch van den
Turkik kan nu niet spreken. Later.
Wederom slaap, vergetelheid
Ik ontwaakte in bet lazaret. Voor
mij Staan de doktoren, eén liefdezus
ter, en ik zie het bekende gezicht van
den beroemden Petersburger profes
sor, die zich -over mijne voeten neer
buigt. Zijne barneten zijn vol bloed1.
Lang ziet hij naar mijne voeten, en
zegt dan tot mij
Dank God', j oiigmenscb 1 Gij zult
leven, zij het dan ook slechts metéén
voet. Doch, dat is bijzaak. Letvenzult
ge. Kunt ge spreken?
Ik kan het en vertel hem! alles, zoo-
els ik bet bier verhaald heb.
Cocadoras geïnterviewd
En «vaameer jullie me wilt op
zoeken, i'k woon „-Rue 'dies Bata.viers"
no. 384. op de verste verdieping, van
Ibpven ai te be gimien
Deze vriendelijke uitnoodigüig zal
menige 'Amstel'vel'dbezoeker needs dik
wijls 'gehoord' hebben, terwijl hij des
(Maandags eerbiedig stond te luisteren
naar Cocadorus, die z'n waren aan
dien man bracht, en de politiek van
idien dag behandelde, ondanks 't ge-
toeter van z'n buurman-sigarenhande
laar ,;Hajeaiius" en dokter Hollander.
'Diezelfde iGociadorus gaat binnen
kort zijn 25-jarig koopmans-jubileum
vieren. Cocadorus is 'n bekend man.
Ergo: van Cocadorus willen de men
schen wel eens e®n en ander weiten.
Dus gingen we op zoek naar Coca
dorus. Niet in de ,>Rue des Bataviers"
maar op de Nieuwe Keizersgracht, in
een net onderhuis, was 't dat we hem
troffen en hij ons welwillend en har
telijk een onderhoud toestond.
„Ik geloof, ze gaan me in het zon
netje zetten," zoo begon onze vriend
Meijer LLnnewiel. „Ik zal u eens wat
zeggen:: ik heb d'r niks op tegen. Mijn
geluk is, dat de menschen mij graag
mogen. En wanneer je dan feest gaat
vieren, moeten ze allemaal pret heb
ben. Ik ga van m'n 25-jarig jubileum
'n unicum maken. Heel Amsterdam
zal dien dag op z'n hoofd staan!!"
„En nou wilde u een en ander van
me weten, om het in de krant te zet
ten. Och, veel bijzonders kan ik u
niet vertellen. Ik heb altijd veel lust
gehad in m'n vak. Toen ik nog 'n hee-
e kleine jongen was, ging ik altijd
naar de markt, en dan stond ik met
'n open mond te luisteren naar de
kooplui, die hun keel heesch schreeuw
Sen* om hun artikeltjes aan den man
te brengen. Je hebt daar ook 'n zekere
Jacques Asser gehad, da: was een
•van je eerste kletsers. Ik was daar
niet weg te slaan.
Die menschen hadden zoo iets
bijzonder aantrekkelijks voor me,
dat kunt u zich niet begrijpen. Ik ben
't ze al gauw gaan nadoen. Op m'n
12de jaar ging ik er dan voor 't eerst
op uit. Ik heb de eerste waschluoifers
in 'Amsterdam ingevoerd! Dat was
toen nog 'n heele nieuwigheid. Je
■hadt van die trékdoosjes met een
gaatje d'r in om je lucifer nis een
kaarsje te branden. Ik kreeg 'n com
pagnon, zekere Wel ie Ancona te
genwoordig is 'hiji diamantbewerkers-
pa-troon. Die kerel kon zoo aardig
(kletsen. Eiken dag vertelden wij om
'beurten van. de gunstige resultaten
der waslucifers. Maar wart, wij deden
was in strijd mert de poldrtiebepailingen
Toch wisten wij dé politie aard-'g te
verschalken. Altijd stond er een op
dien uitkijk >eni als d'r dan onraad was
dan wienlkte hij tot grobte hilariteit
van ihet publiek wisten wij te ontsnap,
pen en ihiedpen dapper mee, om
.volksverzamelaars" te zoeken.
„De „ouwte" wilde 'r niets van we
ten, dat ik in den handel ging. Een
diamantslijper moest ik worden.
Maar, ais vader dacht, dat ik op den
winkel zat, dan was ik d'r op uit
mei artikelen. Dat ging zoo z'n gan
getje itort an'n 15de jaar. Toen ben ik
nog vier maanden kruideniersbedien
de geweest en liep ik met 'n' kruide-
niersmanidQe aan m'n arm langs de
straat. Dat ging natuurlijk heelemaaJ
niet. En op 'n goeden dag heb ik m'n
kruidéniersbaas afgedankt en... deed
ik m'n intrede op hét Amsteivéld: Dat
is nou October £5 jaar gereden.
Daar waren van die gele portefeuil
les in den handel gebracht, maar die
wilden er bij dé menschen niet in. Ik
kocht de heele partij en kwam. "r mee
op 't AmstelivelcL In één dag ws^en
ze verdwenen. Jik wou dat ik d'r nog
'n paar honderd van had. Na dat
eerste succes héb ik moed gekregen.
Trouwens, daar heeft 't mij nooit aan
ontbroken, al zeg ik 't zelf. weet
hoe ik met de fancy fair voor H. M.
Koningin-Moeder heb gesproken.
Eerst moest ik an'n mond houden.
Toon kwamen d' r in eens 'n paar
comité-leden op me af en die zeggen:
Cocadorus. de KonihgimMoeder wil
je hooien'. Nou, ik krab me even ach
ter me oor en bedenk nog gauw wat
ik wel zal zeggen; daar stond Zij al
bij dat oud-Hall andsche bruggetje.
Toen heb ik 7 minuten gesproken:
vertelde hoe tzelfs de stakingsbacil op
m'n vrouw was overgeslagen en -ik
Kist, Van Leeuwen, Loeff, en dr. Kuy.
per ben' gaan opzoeken, om mij -te be
klagen. iMaar gelen van allen tr-of ik
"thuis. Dr. Kuyper was naar het Haag
scbe Bosch om té loeren joedeliee, de
een was hier, dé ander dtaar. Enfin,
ik zag die Koningin verscheidene ma
len lachen.
DM is 't juist. Je moet de menschen
aan \t lachen weten te maken. Als ze
lachen, wooden ze royaal. En dan
koopen ze! 't Gebeurt dikwijls genoeg,
dat de deftigste menschen, die heusch
niet op 'rt Amstelveld konten om wat
'te koopein, biji anijn stalletje blijven
sitaan en een of ondier artikel mee
naar huis -dragen. Beter dat zij 't mee
nemen, dan ik. Ja, bij' Cocadorus ko-
rnieai izegr-aag. Die naam, wéét u, drie
doet ',t 'm. Dat ik Linmewiél beiert, kan
ze niét schel'en. Voor hen ben ik Co
cadorus. Hoe ik 'aan dlien eer.e-naam
gekomen ben? Och, dat is zoo eenvou
dig. In België was een kwafczalver,
die heette Oocadorus en had vergun
ning van de stiald Antwerpen, om z'n
kwakzalverijen aan dén man te bren
gen. Toen wij nu in, '95 hiecr die We-
reddteutoonsteJLLng hebben gehad, zijn
die lieden van Ide bouw-eommi ssie gaan
snuffelen din 'rt archief rte Antwerpen,
ont prentjes rte vinden, waar bun oudL
•Hotiainld naar gemaakt zou worden.
Tolen vond men die vergunning van
dien meneer Cocadorus' en dacht men,
dat 'rt wel ardig zon zijn, zulk 'n
kwakzalver op 'rt oud-HolI andsche
plein rte imiteeren. Da.anvoor kwam
men nu bij mij. In 't begin h'ald ik er
niet vele! idéé in. Ik' had wed mieer in
't openbaar gewerkt, o.a. voor het
eerst 'in '89 in 'rt Pallets op de Sfc.
Niooiaasmiarkit, ondier leiding van
Van lies ter en. en bij andere fancy
fairs, maar rtodh zag ik -er eerst Wel 'n
beertje tegen op. Toch heb ik daar op
Oud-Hodlamld veel succes gehad. En 'n
bl ijivend aandenken uit dien tijd is
m'n naam Cocadorus!
„En sinds idlen tijd zijn er heel
wat Cocadorussen op de maikt ver
schenen. Tot de lui merkten dat 't de
échte niet was en dan konden ze
gauw inpakken. Daar reizen op 't
oogenblik luii, die zich uitgeven voor
den zoon, dm neef, of den oom van
Cocadorus. Jïa, van dien naam Coca
dorus heb ik al heel veel pleiner ge
had. Soms zit ik dn dén trein, dan
hebben ze 't over me. Maken zij 't
wat al te bont, d'ain maak ik mij be
kend, maar dan heb je de poppen aan
t dansen. Ze gelooven me niet. Nou,
ik ben net als Jenny Lind: ik kan
iedereen bewijzen, dat ik Cocadorus
ben. Dan geef ik maar 's even 'n
schreeuw' aan 't oor van den ongel oo-
vige, u weet wel, zoon welluidende
gil, die op 't AmistelveM altijd zooveel
indruk maakt. Nu, dan zijn ze al
gauw genezen. Ja, meneer, m'n lon
gen zijn gelukkig van ijzer. En 't is
eigenaardig hoemeer ik ze gebruikhoe
beter dat ze worden. Als i'k iederen
dag naar de markt ga, voed ik mij
veel prettiger, dan wanneer ik in
eenlige dagen niet gesproken heb. Al
is 't ook meer dan eens 'n honden-
baantje. Weer of geen weer, je moet
klotsen; daar moet thuis toch brood
op de plank zijn, niet Avaar? En al
brandt 's zomers de zon in je gezicht
of regen je 's winrterskletsnat, zoodat
er geen droge draad aan je heele lijf
te vandén, kletsen, altijd maar klert-
dat zwervende leven beviel mij niet
't 'heeft mij nooit bevallen. Als de
markt gedaan is, trek ik weer zoo
gauw mogelijk naar moeder de vrouw
naar huis.
Ziet u, /ais ik rt vooruit geweten had
zou ik van alles geleerd hebben:
Fransch, Duitsclh, Engedsdh, pianospe
üen, goochelen. Alles komit bij m'n vak
te pas. En nou behelp ik me maar
mét. m'n heertje gezond verstand. Ik
heb toch van z'n leven al heel wart
weggesjmioest. En na m'n dood zal ik
nog m'n mond niet houden, want de
graniophoon, de fonograaf, de weet
ik-veel hoe ze die'dingen noemen, die
hebben mijn gesjmoes op hun rollen
en platen.
„'rt Is jammer ,dat ik dart niet eerdier
gedaan heb. Dan' zou ik u 's een en
ander laten hooren uit den tijd der
'Boeren-kwestie. Dart waren altijd
dankbare moppen. Ik vertelde, dat we
nooit geen Engelsche bokking meer
wilden eten, en d'r bij mij thuis niets
anders meer d)an Boeren-kool op tafel
kwram. Och. in zoo'n tijd krijg je d'e
dingen van zelf. Maartegenwoordïg:
de menschen willen iederen dag iets
andersvan me hoorén en dèt is onmo
gelijk. Ik moet toch al genoeg studee-
ren, om ean beetje variatie in m'n
répertoire te brengen. I'k lees alle
kranten en heel veel humoristische
bladen ,,-De Ware Jacob" onder an-
dére.
„U vraagt mij. waarom of ik niet
in een cofé-concert wil optreden? Dart
zit 'm in dén Vrijdagavond. Op 't
oogenblik bij Frits van Haarlem, in
Koning 'k Ziezoo wat, speel ik ook Vrij
dags niet meer. Ik geef m'n prinöiipes
niet prijs voor 'n paar gulden. Ziet
u eens hier; 'k heb nog niooit gewerkt
op 'n Viljdagavond of Zaterdag op
den dag. M'n kinderen geef ik 'n gods
dienstige opvoeding. Wart -zouden die
nu -wel zeggen, als hun op school
geleerd wordt: „Gij zult den Sabbath
eeren", en zij zien mij op Vrijdag
avond sappelen? Neen, dart moet niet.
En zij kuste
hoofd.
Toni op het voor-
In dc groote j uwalierszaak in de
Friedrichstrasse was hert een opge
wonden dag geweest. Heel in de
vroegte, maar het kon ook den
avond te voren zijn geweest, nauw
keurig kon het niet meer worden uit-;
gemaakt, waren verschillende kost
bare stukken verdwenen en wel op de
meest raadselachtige wijze van de we-'
reld. De jongste chef, de zoon des hui-
beleefd trad de lakei op zij en ook de
roodblonde groorte man wilde heen
gaan hij zette zijn hoed op en was
gereed den winkel te veriaten, trou
wens door eén deur naar de aangren
zende zaak.
De elegante heer. die den bediende
verschillende pakjes had overgegeven,
betaalde en keerde zich ook naar dé
deur, waar de beide dames als twee"
beelden stonden.
Nu tracl de energieke Clara een stap
[naar voren en verklaarde op A'asten
zes, had de stukken eigenhandig den j toon, die toch even beefde van opge-
Ziet u, dat is een van de nadeelen
van 't vak. Ik zeg daar vèk, ma&r eer
lijk gezegd, is 't wel een vak? Nu ja,
ik spreek nu en dan wel eens op
fancy fairs of tentoonstellingen. En
dat is m'n prettigste werk. Maar
meestal moet ik d'r toch heusch op
uit. Ofschoon, den laatsten tijd doe
ik miert meer zooveel aan 't markten
a.ls vroeger. O, vroeger, toen deed ik
er nog de kennissen bij. Ik trad op
als bonisseur (de man, (Me voor een
kermistent aanspraken houdt en de
menschen naar binnen lokt). Maar
En Linnewied vertelde nog lang en
breed1 over zijn werk en zijn ondervin
dingen. En hoe meer wij hem boor
den, des te meer eerbied1 en achting
kregen wij voor dezen braven eerlij
ken koopman.
De vro olijke, lachende, bulderende
Cocadorus van 't Amstelveld is thuis
een gelukkig echtgenoot en vader van
twee Uwe (kinderen, een jongen en
'n meisje. En ;als Linniewiei .praat,
over z'n beide kindertjes, idan raakt
hij nog meer in vuur.
Maar dart waren huiselijke aangele
genheden, en die verklappen wij niet.
Thans weiten onze lezer® gn'oeg van
Cocadorus om voor het feest van on
zen vriend de noo'dige sympathie te
voelen.
(Tel.)
Ooder verdenking
(Noair hét Duitsch vaai E. Malten).
Heb j,e 't gevonld'en? klonk het
op isülapérigen toon van de sofa, waar
een bekoorlijk jong" meisje even rust
te, vóór dat ze naar dén hoedenwinkel
ging, waar ze ais winkeljuffrouw
werkzaam was.
- Ja, bij jou kan iemand wat vin
den Jij weet nooit, waar jij je goed
iaat
Wacht, ik heb het
En mlet een sprong stond z-e rechtop,
en in het volgendie oogenblik kroop
zij behendig onder het ledikant en
•haaldé daar een heel Mein© portam on-
naie vandaan.
Zie je, Clara, ik moest komen,
riep ze lachend uit, ik vind alles
Haar zuster, zij woonden met
haai* heiden en Clara deed de huis
houding, opende het beursje.
Vijftig cent en een tramkaartje,
wou je daarvoor de dasspeld koo
pen?
Toni hurkte nog altijd op den grond,
haar kinderlijke oogen werden nog
renden nog groorter, toen zij ant
woordde
Het overige leen ik
Zoo van mij zeker
Heb je dan nog zooveel
De vraag klonk aarzelend en ang
stig.
Wie zou het anders hebben,
hm! Maar 'tis mijn laatste, als je
dat maar weet
- Ja., ja!Weert je, duur vind
ik het ding toch, zoo'n klein speldje
voor acht gulden. Wij dingen nog af,
wat?
Maar, Toni, voor de Aderde maal
kunnen AAdj er toch niet weer uit
gaan Ik doe 't in geen gevalOf
je koopt het ding nu, of we gaan er
niet weer heen
We moeten tochMorgen is het
zijn verjaardag, en hij verheugt er
zich al zoo op.
Hij verheugt er zich op Je hebt
het hem dus al vertéld?
De zuster* knikte.
Ik kon bet niét langer uithouden,
je weet, geheimen bewaren, dat is
niet mijn fort-. Nu en hij was er zoo
blij om, die goede jongen.
Als ik maar Avist, wat daarvan
moet komen, zeide de oudere zuster
bezorgd.
Zij keek met ernstigen blik naar
Tom, die ook niet meer lachte, maar
voor zich keek.
Jelui loopen nu al zoo lang met
elkander.
Ach, hemel, Clara, hij zou zoo
graag trouwen, maar zijn A-ader en
die andere familieJa, als ik maar
een beetje geld hadOf hij eene
goede positieMaar nueen
klerkje zeggen ze, die nog niet ge
noeg heeft voor zichzelf, en een win
keljuffrouw, die nooit geleerd heeft
het huishouden te doenAch, een'
dienstmeisje was beter voor hem, zeg-
dag te A-oren laten zien aan prins
Xdeze had verschillende dingen
gekocht, en de jonge chef zelf had de
étuis met de kostbaarheden Aveerweg-
zooals hij steeds opnieuw ver
klaarde, toon de politie-ambtenaar
mét hem sprak. En vanmorgen was
die inhoud verdwenen.
Men fluisterde in de zaak van een
heel bijzon deren truc, men koesterde
Avederkeerig argwaan en beschouwde
eiken binnen tredenden kooper als een
dief. Hét publiek liep in en uit, maar
er Averden eenige kleinigheden ver-
koclit, zonder eenig belang.
Goed oppassen nu fluisterde de
'oudere chef het personeel toe, waarop
een breedgeschouderde, roodblonde
reus. een jonge man nog, antwoord
de
Hebt u maar géén zorg
De jonge chef bediende met de
meeste beminnelijkheid de beide jon
ge dames, die juist waren binnenge
komen, en hij ging in zijn ijver zoo
ver, alsof hij hoog belang stelde in de
kleine dasspeld A*oor zeATen a acht
gulden, welke de dames reeds vier da
gen geleden verlangd hadden.
Clara en Toni zochten op liet plak
kaat met- dasspelden naar de door
haar uitgekozene, en keken elkaar
nu plotseling verschrikt aan.
Hét is wegfluisterde Toni
gaf een teel:en aan haar zuster.
Deze bewonderd© juist een kostbaar
parelsnoer en zocht Tani's aandacht
te trekken. Beiden vergaten voor een
oogenblik het doel van haar komsten
gingen geheel op in het bekijken van
al dat moois.
Zij werden echter opgeschrikt door
een vraag va.n den jongen chef, die
op aarel wat krachtigen toon vroeg
Wat zoeken de dames, als 't u
blieft?
Toni was het eerst bij de hand en
antwoordde
Ik had onlangs een dasspeld uit
gezocht, zij schijnt er niet meer te
zijn
Ah, ja, ik herinner me, tot
mijn leédAveze-n moet ik u zeggen, da
mes, dat ik voor enkele uren de spéld
verkocht heb
Ach
Maaiv het is een kleinighe'du de
zelfde te bezorgen, als u een dag ge
duld wilt hebben
Clara trok haar zuster zacht aan1 de
ïïiouav en fluisterde
Maar 'tis nu de laatste dag, je
m'oet liet vanavond nog verzenden.
Ach ja, antwoordde Toni even
zacht, hoe jf.mrner
De belde meisjes stonden zwijgenld,
besluiteloos, wat ze zouden doen.
Misschien néémt u deze. het is
heel mooi en bijna hetzelfde anoded.
Toni keek er wantrouwend naaa', de
speld beviel haar heelemaal niet, en
zij 'dacht met spijtige eigenzinnigheid
steeds weer aan die, welke ze niet
kon krijgen, 'ten minste zoo dadelijk
Ze kost? vroeg zij kortaf, als
een groote dame.
Twaalf gulden.
De belde miedsjes keken elkaar ver
schrikt aan.
Ik heb maai* acht gulden, Toni,
zei Clara.
Maar de chef verstond haar.
Ik kan het den dames immers
zenden, zei hij glimlach end.
We moeten hét dadelijk ingepakt
hébben, zeide Clara, vastbesloten de
onderhandelingen af te breken, die
haar nutteloos toeschenen.
Kunt u het me werkelijk niet
goedkooper geven wendde Toni zich
nu met een smeekenden blik tot den
chef. Ik heb die voor acht gulden reeds
gekozen en nu ben ik in verlegenheid.
die was me al te duur, voegde zij
er zuchtend bij.
Een handige truc fluisterde de
groote roodblonde man den oudsten
chef toe.
Deze geloofde nog niet aan die ver
denking, de jonge diames zagen er
zoo onschuldig uit.
Maar als ik u verzoeken mag,
die onschuld, die kent men toch
Het spijt me zéér, dame, ant
woordde d'e chef met zijn gelijkmatig,
gedienstig glimlachje, maar dié speld
is niet meer voorhanden
Olara stond intusschen bij een vi
trine en beAvonderde een diadeem van
saffieren en briljanten, dat blijkbaar
daar stond als een pronkstuk. Of
schoon zij reeds Ader maal hier Avas.
voelde zij er zich telkens meer toe
aangetrokken.
Twee groote tranen biggelden langs
hare ronde wangen.
öar,a gaf hun wel een beetje gelijk,
den a'adier en de moeder van Ernst,
maar ze zei het niet.
- Arme kleine, zuchtte ze, het zal
wel in orde komenEn maak je
nu klaar a*oor je winkel, ik kom je
halen en Ave gaan er heen
wondenheid
Deze meneer heeft gestolenIk
heb duideMjk in den spiegel gezien,
hoe hij zijn bediende, behalve de be
taalde pakjes, eenige kostbare siera
den toestak
Daarna, leunde zij sidderend tegen
de deur, terwijl Tom eveneens trilde
van opgewondenheid.
Nu volgde een korte, wanhopige
strijd. De groote blonde jonge man
schoot toe en bleek nu een recher
cheur hij h%alde een paar hand
boeien te voorschijn en zijne Door
luchtigheid met den lakei werden, na
dat er hulp was gehaald, meegeno
men naar 't politiebureau.
En de jonge dames? Zij beefden,
alsof men haar had gearresteerd.
Beschaamd stonden de -beide chefs
voor haar en bedankten met Avarmo
avoorden voor den moed en de vast
beradenheid, waardoor duizenden gul
dens gered Avaren. Nu was ook de
diefstal van den vorigen dag op de
eenvoudigste wijze a'erklaard.
Ziet u AAraL dame, dat het toch
goed aa*as. toen ik u de dasspeld niet
a'oor acht gulden liet? zeide de chef
tot Toni.
De schrik en de opgewondenheid
hadden haar geheel doen
waarom ze hier waren gekomen. Zij
glimlachte even én maakte zich ge
reed om heen te gaan1, miaar de chefs
hielden haar bedden terug.
U zult me wél willen veroorlo-
\ren, u als een klein bewijs onzer
dankbaarheid de dasspeld ten ge
schenke te geven, en opdat u heiden
rr.cogt. bsAvaard blijven voor den terug
keer van zoo'n boos oogenblik voeg
ik er deze heide amuletten met bril
lanten bij Mogen ze u geluk aanbren
gen
En ons bewaren voor een val-
scho verdenking, zei Clara nu, en
keek den chief even verwijtend aan.
Daar bemerkte zij in het glas van
de vitrine, dat haar hoedje a*erscho-
ven was. Zij ging nu voor een der
spiegels staan, waarvan er, zoo als zij
thans bemerkte, een groot aantal in
den winkel voorhanden waren. Men
kon daarin tot in de uiterste hoeken
der zaal zien, Avat er gebeurde.
Daaa* zag zij plotseling twee oogen
onderzoekend op haar gericht, met
een uitdrukking, die haar zeer on
aangenaam aandeed.
Je vindt toch niets, dat je past,
zei ze tot Toni, kom, ga mee, dan
gaan we elders eens kijken.
De beide chefs Avisselden bij deze
half luid gesproken woorden een
blik. Op dit oogenblik trad een bij
zender elegant gekleéd heer den win
kel binnen, terwijl een lakei in livrei
zeer eerbiedig achter hem de deur
sloot. Dadelijk hielden a© bedienden
zich bezig met den heer. stelden een
stoel ter zijner beschikking, maakten
diepe buigingen en noemden hem:
„Uwe Doorluchtigheid".
De beide meisjes, op het punt den
winkel te verlaten, knoopten haar
handschoenen toe, zetten haar hoedon
recht, A'eranderden iets aan heur haar
en ontmoetten in den spiegel den blik
van den grooten roodblonden jongen
man, die haar op een zonderlinge wij
ze aankeek.
Plotseling greep Toni den arm van
Clara en wees met een stilzwijgende
verschrikte beweging in den spiegel;
CLara uitte een gedempten kreet, maar
Toni hield haar dadelijk de hand op
den mond
De bedde jonge dames keerden zich
nu met een blik Aran verstandhouding
naar de deur, waar zij post vatten;
Het kind van
den paardrijder.
(Naar het Duitsch.)
Op de markt van het stadje D.
werd een veelkleurig reuzenplak-
kaat in kermisfransch aangeslagen
en in 'den namiddag nam het gezel
schap „Cirque Pedro" zijn intrek in
hét énige- hotel. Een woelige -menig
te Aardrong zic-fi voor het plakkaat en
met het naderen van bet aaiwangs-
uur nam de drukte om een plaats te
bekomen toe.
De élite vau het stadje Avas met
klokslag 7 uur aanwezig op den eer
sten rang. Mevrouw de burgemees
ter mat de gouvernante en drie kin
d-eren, de baron en de freules van het
slot, de notaris en ontvangersfamilie
niet uitgezonderd. De andere rangen
waren ook flink bezet, waarbij- nog
enkele stoelen waren bijgezet om de
laatkomers te bergen.
Het lui'd'en van een schapenbei kon
digt de aanvang dér a-oor stelling
aan.
Door een zijdeurtje in den stal
muur treedt „monsieur Pedro" den
primitieven circus binnen, gevolgd
door „madame la directrice" in een
onfrisch toilet met vale- versiersels
opgesmukt. Aan de hanid voert zij
een hand'igen, blonden krullebol met
zich, die als „de jongeheer Luïcio
Pedro" aa.n 't publiek wordt voorge
steld en door zijné lieftalligheid en
de kinderlijke vrijmoedigheid waar
mee hij de manege binnenhuppelt,
allen vooir zich mneemt.
Een uitbundig gejuich a*olgt op de
eerste bu'teling va.n den kleine, en
als de zesjarige acrobaat naar alle
kanten kushandjes werpt, regent, het
braA'o's van alle rangen. Vervolgens
is „Melle Blanda" binnen gekomen
en Signer Sernando" een stevig* ge-
spierde kerel, die In zich de goede
hoedanigheden van clown, jongleur,
paardrijder en stalopzichter xetree-
nigt.
De jongleurs werkzaamheden met
blanke messen op het opgezadeld
paard trekken de aandacht der boe-
renjeugd, en er kwam geen einde
aan de toejuichingen toen Sernando
in zijn laatsten omgang door twee
beplakte hoepels sprong en nog op
den rug van den oud-cavalerist te
recht kwam. Monsieur Pedro stelde
vervolgens liet „in vrijheid gedres
seerde paard „Ben-Ali", voor, terwijl
Madame Pedro, in een hemelsblauw
kleed, na liet verrichten van eenige
goocheltoeren den verbaasden boeren
aan het verstand bracht „dat fingeir-
fertigkeit keine Zauberie ist". Daarna
wordt de manege overspannen met
een staaldraad, waarop met de
werkzaamheden van Melle Blanda
en de kleine Luïcio het tweede deel
van het programma geopend wordt.
Sernando weet onderhand met de
aapjes en de drie poedels de bezoe
kers bezig te houden.
Het orchest was juist door Strauss
„Schone blaue Donau" heengewor-
stel-d. toen de scfiel ten tweeden male
haar geluid deed hooren en op het
derde gelui huppelt Melle Blanda
met den kleinen Luïcio, de manege
binnen om haar gevaarvolle lucht-
exercitiën te beginnen.
Met een gracieuse neiging gaat zij
naar het koort en schommelt ineen
ommezien op den staaldraad heen en
weer, vol aandacht volgt ieder dé
behendige toeren tot eindelijk Luïc'o
door den directeur opgeheven met.
een reclame-gilletje van Blanda, die
met het hoofd omlaag aan het koord
hangt, aangegrepen en op den s'a al-
draad gesteld wordt.
Nn eens üj; de knaap op haar schou
ders gezeten, dan weer strengelt hij
zich om haar lendenen of hangt met
het hoofd omlaag over Haar schou
ders heen, maar immer weet zij het
©VenwicM te beAva/ren, en wanneer
tweemaal de gang langs den draad
gemaakt en het.-rustpunt genaderd
is aan het e'nde van het koord haar
toebereid, dan gaat er een zucht van
verlichting uit het publiek op als de
Ü6ve krullebol zich ongedeerd langs
het klimtouAv omlaag laat glijden, ec
een uitbundig applaudissement ge
tuigt \-an de sympathie voor het nog
zoo jeugdige kunstenaartje, zoowel
als voor zijn behouden terugkeer op
het ondermaansche.
Mademoiselle Blanda vervolgt nu
hare verrichtingen en bereikt einde
lijk goed en we-1 den manegevloer,
Avaarmede ieder zich voldaan achtte.
De directeur -denkt er echter an
ders over. Nog eens klimt de lieftal
lige Luïcio naar omhoog en zal nu
alléén zijn vaardigheid op dit ge
vaarlijk terrein bewijzen. Met den
balanceerstok in het handje snelt hij
over -het koord, nu eens aróór- dan
weer achterwaarts, zelfs zonder stok
waagt hij met gestrekte armpjes de
overtocht, zeker als hij is het eind
doel ie bereiken. En het publiek is
verstomd en opgetogen oa*er zoo\*eeI
stoutheid van zijn lievelings-artistje,
want o, oen misstap slechts, en
dan
Een rauAve, schrille gil klinkt door
de gevulde ruimteEen angstkreet,
die door merg en been dringt.
„Groote God 1" hoort men zeggen
en zonder dat iemand weet hóe "hij
er komt is Jan, „d'e plaggendief", de
meest gevreesde stroopei* van het
dorp, die meer dan eens gezeten had,
de manege binnengestormd en knielt
neder bij het roerloos lichaampje
van den neergestorten Luïcio.
Het publiek van den eersten rang
dringt achteruit, dat van den derden
naar vorenen bij die Avanorde. bij
het hartverscheurend gekerm en ge
klaag der schreiende vrouwen, staat
Monsieur Pédlro, marmerwit, als aan
den grond vastgenageld, en dringt
Mademoiselle Blanda zich in haar
vertwijfeling handenwringend tegen
den stalmuur aan.
Daar snelt ook onder het slaken
van e.en ontzettenden gil „Madame
la Directrice" den circus binnen en
uit de ruwe handen van den goedhar-
tigen Jan ontvangt zij het knaapje,
terwijl de zilveren sterlren van haar
hemelsblauw gewaad worden ge
kleurd door een broeden stroom
bloed, die uit. een gapende wonde aan
hert achterhoofd van haar d'oodsblee-
ken lieAreling gutst.
Met een luiden kreet ontvliedt zij
d'e plaats des onheils, haar Luïcio
tegen de hijgende- borat klemmend,
en brandende tranen besproeien het
a-aalbleek gezichtje vau haar éénigen
lieveling, als zij hem op een hand-
arol stiroo in de aangrenzende wagen
schuur nederlegt.
Jan volgt haar, terwijl hij. den Di
recteur steunt die waggelend dé ma
nege verlaat, waar men zich ver
dringt om de plek, die door het bloed
van het ongelukkige knaapje is rood-
geA'erfd.
Signor Sernando 'treedt tusscben 't
publiek door en met gebroken stem
maakt hii het publiek bekend, dat
..die representium is keëindik, omdat
die petit Luïcio is kevaarlijk blessé".
Het publiek verlaat den stal van
bet hotel „De Zon" en 'als de fcn.eeb?
straits alle lampen heeft, uitgedaan,
dian valt juist het licht, van de en
kele lantaarn, die voor den nacht
post' nog brandend is gebleven, op de
plaats waar een plas dik geroinailen
bloed bet mulle zand heeft rood. ge
verfd.
In een bergschuur achter den stal
van bet hotel, vertoont zich een tafe
reel aan onze oogen, zoo geheel an
ders dan wij daareven in den curcus
mochten aanschouwen.
Op losgescbudde bossen stroo waar
over een vunzige .paardendeken is
'gespreid, ligt nog steeds bewusteloos
Luïcio uitgestrekt. Madame Pedro is
bezig het verband te verkoelen, dat
de dokter om hert gloeiende hoofdje
heeft geslagen, nadat die breede
scbedelwond zoo goed mogelijk aaras
gehecht.
Aan het voeteinde der schamele le
gerstede staat de directeur. Met
stomme smart staart hij op zijn Re
veling, die seder.t zijn val nog geen
enkel teeken van leven gegeven heeft
van wien de zachte adem nauwelijks
hoorbaar is. En naast hem staat Jan
de booze geest van hét stadje hij
was het die de eerste hulp verleende
toen ieder als van schrik verlamd
was, hij had zich gehaast den ge
neesheer te halen die zoo noodig
Avasen mocht de dokter bedenkingen
maken zich onverwijld daarheen te
spoeden, 't was Jan weder, die hem
op zijne roeping wees en hem over
haalde. Hier sprak het hart van d9n
man, die door ieder vermeden werd.
De dokter heeft onder bedenkelijk
hoofdschudden de schuur verlaten,
en toen Jan hem vroeg Avat hij er van
dacht, luidde het antwoord..Her
senschudding zal morgen niet ha
len. Het hoofd koel houden a'er-
der kan ik er niets aan doen
Den ganschen nacht verwijlde Jan
aan liet leger van den kleine, on toen
deze in den morgenstond eenige klan
ken uitbracht ontglipte hem een kreet
van vreugde en drukte hij de hand
van oen paardrijder.
De dag des Heeren is aangebroken.
Op den eenzamen landweg, arer bui
ten het stadje, bij de eenvoudige aa'o-
ning van Jan, heeft een kar van het
circus Pédro eene schuilplaats gevon
den, want men had den directeur ge
last de aremeente te a-erlaten, omdat
de permissie voor 24 uren slechts ver
leend was
't Bevel was in Jan's oog niet min
der dan het doodvonnis voor den
kleinen paardrijder en hij bood daar
op aan hem en de ouders de gastvrij
heid aan.
Met een beklemd hart zijn de ouders
den kleine gevolgd. Door dé zorgen
aran Jan's moeder is een zacht bedje
bereid, en de dankbaarheid der zwer-
vers uit zich in een vloed aran tranen
aan het ziekbed van 't kind.
Wat vermocht hier echter de Aroor-
beeldige zorg, door Jan en zijn moe
der aan 't knaapje besteed
Een tweede nacht-, banger, onze
kerder nog dan de eerste wordt aan
de stervenssponde van het kind door
gebracht en juist als de kerkklok
haar eerste galmen doet hooren om
de vrome schare ten bedehuize te roe
pen, wordt ook het zieltje opgeëischt
van het kind van den paardrijder.