buiging de kan aan. Ik beduidde hem dal hij ze op dé tafel zetten en mij verlaten zou, waarbij ik opmerkte, dat zijn gelaat betrok. Ilij aarzelde een oogenblik, keek .mij aan en ging toen haastig heen. Ik ben een man, die van zijn onder geschikten gehoorzaamheid eiscbt. Ik wierp mij op een stoel, trok mijn laarzen uit en dacht na. Die senor Ferestrello was ongetwijfeld een schurk. Even ongetwijfeld was hij het. die het toezicht over. de herberg hield. De waard was slechts een pop, die door de wenkbrauwen van den schelm in bewegïg werd gebracht. Hetzelfde was het geival met de twee gewillige en zwijgende mannen. Die twee mannen wie waren zij Ik ging hun eigenaardigheden na. Zij droegen zorgvuldig eenige zakjes met anijszaad. Dat was zonderling. Zij waren schraal en tocli gespierd. Zij zouden wed goede drijvers zijn. Ha, zij droogon anijszaad en zij wa ren drijvers. Zij spraken niet. Weer zonderling. Toen schoot mij een la ter gemaakte opmerking door het hoofd. Hun gezichten stondien effen en onverschillig, wanneer wij spra ken. Zij konden derhalve noch Por- tugeesch, noch Engelsoh. Wat waren zij dart? Spanjaarden Neen, zij hadden geen Spaansch type. Dan ha, FranschenZondier twijfel FranschemIk ging vlug overeind zitten. De flesch viel mij in 't oog. Ik stond op en ging naar de tafel. De herbergier was merkbaar onbeholpen geweest bij het inschenken. Hij had zijn werk voor mij achter het licht verborgen gehouden. Hij wilde dus met, dat ik hot zien zou. Waarom dat? Ik bracht de kan aan mijn neus en zette ze glimlachend weer neer. Roode wijn? Jawel en nog wat anders. Ik slaap vast, wanneer ik wijn gedronken heb. Als ik die flesch had leeggemaakt, zou mijn slaap meer dan vast geweest zijn, en het Britsche leger zou een flink soldaat minder geteld hebben. De kan opnemende, stortte ik wat van den drank over de tafel, gelijk iemand doet, die van den wijn wat onvast op zijn boenen geworden is. Toen goot ik de rest van den inhoud in kan en flesch buiten het venster- en zette ze weer op de tafel, waarbij ik de kan oinvör wierp. Mijn stoel met een sntak omgooiende, waggel- ïk, met zooveel drukte als mij moge lijk was„ naar mijn bed ,en wierp mij er op. Mijn schako rolde op den vloer. Toen wachtte ik. Het kan vier minuten later geweest zijn, toen de deur behoedzaam ge opend werd. Op het bed liggende, werd ik door de gordijnen en den he mel boven mijn hoofd in 't donker ge houden, maar ik kon de deur en het benedengedeelte dier kamer heel goed onderscheiden. Senor Perestrello sloop naar binnen, gevolgd döor de twee zwijgende mannen, die ik tevo ren opgemerkt had. Prastrello ging dadelijk naar de tafel, hield de flesch op zij én grin nikte. Tot dénlaatsten druppel, sprak hij in 't Fr arisch. Hij_ zal goéd sla pen. Weet ge zeker ,dat het genoeg was? vroeg een der mannen. Zal ik. mij er van overtuigen Hij sloeg zijn mantel open en haal de een dolk te voorschijn. Overbodig, waairde vriend, ant woordde de schurk onverschillig. We" behoeven geen tijd aan dezen galge brok te verspillen. Bovendien, Mi guel zal het huis in brand steken. Dat zal een signaal voor onze vrienden zijn eu alle bewijs van zijn mede plichtigheid vernietigen. Parbleu ging hij voort, op zijn horloge ziende, het is laat geworden. Die zot heeft ons lang genoeg opgehouden. Jelui kunt zeker in den tusschentijd het. spoor gereed maken Zeker, Uwe Excellentie. Het moet uitloopen aan het ein de der straat. De hut zal ons een schuilplaats verschaffen. Ge begrijpt, me Volkomen, Uwe Excellentie. Aan 't werk dan, mijn vrienden! Zij slopen weer weg, en ik hoorde een sleutel omdraaien. Ik ging over eind in het bed zitten en begon zacht te fluiten. Zij waren bepaald op een wraakneming uit. Vergif, brand en nu die gesloten deur. Welnu, zij had den rekening te houden met Jack Nafcherton, ,,een dapper en moedig officier", had Crawford in zijn depê ches gezegd. En Crawford kende da delijk een soldaat wanneer hij er een ontmoette. Dat was een fraaie samenzwering. Ik maakte mij spoedig alle omstan digheden duidelijk, Ik zou mij uit bet venster kunnen laten vallen en prob eer en het met de schurken af te maken. Wat waren vier van die ke rels voor een behendig en bekwaam schermmeester MaaJr waren zij er allen wel in betrokken? Ik alleen wist er vanals ik viel bij zulke zaakjes 'bestaat er altijd kans, dat een held door een kogel ge dood wordt, die een lafaard spaart als i'k viel, zon de samenzwering kunnen slagen. Het was het best be scheiden op te treden. Een spoor, anijszaad, de hut aan het eind der straatHet complot, liet brutale, schelmsche complot was ontdektDe drijivers zouden een spoor va.n anijszaad aanleggen van de plaats van bijeenkomst naar Dalme- Ia, en de honden zouden dat spoor volge-n. Lord Wellington was een goed ruiter, en zou 't er op aanleg gen die acht mijlen ongeveer aan 't hoofd van den stoet te blijven. Een vossenjacht verspreidt de ruiters, en die sohurken konden er staat op ma ken, dat de generaal bijna, zooal niet geheel, zonder gezelschap zou geraken. En dan... Ik greep mijn. schako op, drukte hem met veel be weging op mijn hoofd en sprak tot mijzelf Kom, mijn jongen, het lot van den grootsten generaal is in uw han den. Het is gelukkig, dat de gene raal u heeft om hem te helpen. Toen begon ik te grinniken. Ik her tonerde mij, dat de generaal mij een jaar geleden, op verzoek van dien zelfden schavuit, om een paar stuks gevogelte beknord had. Het venster gaf uitzicht op de deur der herberg. Ik wachtte, totdat Is de •twee magere kerels en Perestrello naar buiten zag drentelen. De wind was eenigszins bedaard, hoewel nog fel genoeg, en de maan scheen nu en dan door de gescheurde wolken. Toen de drie mannen uit het gezicht ver dwenen waren, zwaaide ik mij uit het venster en liet mij behoedzaam op de straat neervallen. Gelukkigerwijze was het geraas van den wind nog voldoende om het gerinkel van mijn sporen op de sdee- nen te dempen. Mijn sabel hield ik onder den linkerarm. Toen ik eenmaal op straat was, be gaf ik mij vlug naar de achterzijde van het. huis eoi kéék omzichtig in den stal. Hij was led:lg. De schurken hadden zich met mijn paard uit de •Voeten gemaakt. Hinderpalen echiter zijn voor mij" enkel een aansporing om door te zetten. Ik keerde op mijn schreden terug, en moet bekennen niet zoo voorzichtig als wel dienstig was geweest, misschien wel omdat de roekeloosheid, die ik door een stout avontuur verkrijg, mij mijn beschei denheid had doen vergeten. Denhoek van liet huis omgaande, struikelde ik bijna, over de gebogen gestalte van dien kleinen, ronden man. Gelukki gerwijze was hij zoo verdiept in hetgeen hij zag of deed, dat hij mij niet hoorde. Hij gluurde door 'het venster van de gelagkamer, waardoor een flikkerend licht scheen, dat in de weinige oogen- blikken, die ilc diaar Stil achter hem stond, al helderder en helderder werd. Hij had zijn huis in brand ge stoken Toen ik mij vilde verwijde ren, hoorde ik hem grijnzen. De vent diacht zeker aan den vergiftigden of ficier in zijn bovenkamer. Een oogen blik aarzelde ik. Ik moet het beken nen ik aarzelde, ofschoon elke mi nuut voor mijn generaal van belang was. Maar de verzoeking om den schurk bij den kraag van zijn jas en het achterdeel van zijn broek te grij pen en hem in het vuur te smijten, dat hij zelf ontstoken had werd mij bijna te machtig. De kerel grin nikte weer, maar ik snelde weg, ik snelde vastberaden weg. Een eindje verder in de straat kwam ik aan een huis van wat aan zienlijker grootte dan de^overige. Dit, dacht ik, is misschien het 2-eschïktste voor mijn doel. Naast het huis was een groote poort. Ik wachtte op een vlaag van den wind en toen, mijn schouder dicht tegen de klink brengende, deed ik ze openspringen. Er zijn we'nig monschgn? die ffifj dat hadden kun nen nadoen. Het is niet zonder reden, dat ik voor den sterksten man bij de Lichte Dragonders bekend sta. De poort gaf toegang tot een erf. Verder op was een stalling. Ik gang ze op de zelfde wijze binnen. Na eenige oogen- blikken voerde ik een tamelijk goed paard, gezadeld en getoomd, naar buiten. Ik gevoelde mij jegens mijn cinbekende*-vrfenden tot dank ver plicht.... Het was kort na achten, toen ik hiet kaanp binnendraafde, op een paard, dat afgebeuld was en schier neerviel. In een oogenblik was aker af gesprongen en zocht mijn kolonel. Na eenige minuten, én hij wist ge noeg van mijn geschiedenis om^ mij. weer op weg te zenden toet twintig goödlbefeden mahschappesn van mijn troep God geve, diat ge slaagt, Nather- tonriep hij bezorgd, toen ik de teu gels los over Nestor's nek wierp. Half negen, de bijeenkomst is om acht uur, en Saluvera ligt vier mijlen rechtsaf. Ik zal niet m'ssen, antwoordde ik. Wij reden, gelijk geen andere af- deeling Lichte Dragonders ooit gere den heeft, niet loshangenden teugel, de sporen niet ontziende, maar als wedrenners over den ongelijken grond voortvliegende. Ik ben geen snoever, maar ik durf zeggen, dat er geen tweede in hat geheele leger is, die zijn manschappen zoo netjes over het terrein zou gebracht hebben. Mijn mannen kennen mij, en weten, dat ik niet. meer. van hén verg dan ik be reid ben zelf te doen. Wij hebben el kaar bij vele moeilijke gelegenheden op de proef gesteld en... welnu, wij reden met afgematte paarden, doch •nog op tijd Dalmela binnen. Snel omsingelden wij de hut aan het 6'nde der straat, en ik liet dade lijk de helft van mijn troep afstijgen. Op de deur toestoppende, trapte ik ze met één krachtigen schop open, en met getrokken zwaard en het pistool in mijn linkerhand trad ik binnen. Een groep van een zevental doode- lijk verschrikte mannen lag in een hoek van dé voorste kamer neergedo- ken. Zij waren allen tot de tanden gewapend, maar het plotselinge van onze komst had 'hen als het ware met verlamming 'geslagen. De voorste van hen was Perestrello, zijn gelaat had een lijkkleur. Toen 'hij mij zag slaak te hij een kreet van ontzetting. Ik lachte, Senor, het is altijd verstandig zich van iets te overtuigen, begon ik. Gij ziet, dat ik niet dóód ben. De wa pens neervoegde i'k er op luiden toon bij,. Voor een oogenblik aarzelden zij, maar mijn pistool en do loopen der karabijnen van mijn manschappen brachten hen tot rede. Eenige minu ten later hadden wij hen behoorlijk geboeid. Oncfer hen bevonden zich ook de twee magere kerels, en geluk kigerwijze hun zakjes met anijszaad eveneens. In hun zakken vonden wij papieren, die de geheele samenzwe ring onthulden, 011 de belooning be paalden, welke hun door Perestrello zou uitbetaald wonden. Tien minuten later kwamen de hon den op het gestrooide spoor af, en kort daarna enkele officieren en nu en dan een paar te zamen. Wij hiel den hen staande, en toen eindelijk de kleine in een grijzen mantel gehulde figuur van den generaal aankwam, zaten er^. buiten mijn troep, een twaalftal buiten de hut in het zadel geschaard. Lord'Wellington hield stil, toen hij ons zag. Wat is dit riop hij. Wie zijt gij, mijnheer, en wat doet gij hier met dit detachement? Ge hebt mijn bevelen geboord Ja, sir, antwoordde ik. Waarom zijt gij dan hier, tegen alle orders in? Sir, een jaar geleden hadden wij een zaakje met dat gevogelte. Gevogelte? Hij staarde mij aan. Wilt gij diit eens lezen, sir? Hij nam de papieren en las ze zorg vuldig. Ik sloeg zijn gelaat gade. Hij (vertrok geen spier. Welnu, sir? Mag ik u den eigenaar van dat gevogelte voorstellen, sir? Ik wenkte mijn korporaal. Hij ging in de hut en bracht, den schurk Pe restrello naar buiten. Dit is dé mijnheer, die oorzaak was, dat Lk een jaar geleden een be risping van u opliep. Ge zult zijn 'hJandteekening op die papieren wel hebben opgemerkt. Lord Wellington keek den manen daarna mij aan. Hoe zijt gij dat oompiot te weten gekomen, kapitein vroeg hij. Ik begon te stamelen. Inderdaad, ik geloof niet, dat iemand mij ooit zoo in het nauw heeft gedreven. Ik had gehoord.... wilde ik zeg gen. Hariep de geneiraal snel. Ik geloof, dat ik genoeg van de zaak ge hoord heb. Heeren, laat ons naar het kamp terugkeeren Senor Perestrello, zei ik onder het terugrijden, ik geloof, dat tknu toch die schuld met u vereffend heb. Een Engel in den Kerker. In eeui der oorlogen tegen Frank rijk werd ide graaf van Vlaanderen gevangen genomen en in triomf naar Parijs gei oord, waar Ihij in een don kenen toren zijne dagen moest door brengen. Het eenige, wat hem in zijne treurige eenzaamheid! verandering en afwisseling schonk, waren de korte oogenhiikken, waarin hij op een 'klein binnenplein de frissche lucht moaht inademen. Ongestoord kon dit. dikwerf nog niet plaats (hebben; vele malen was hij daar het mikpunt der schimp scheuten .en smalende kwinkslagen van hardvochtige krijgsknechten en ruwe soldaten. Terwijl da Vlaamsche vorst 't ver ledens voor den geest roept, stapt een. jongetje, aan .wiens uitriijk men den vreemdeling kan erkennen, met ver- tragenden tred naar Parijs. Zijn ge laat as iets of wat bleek en toekent af matting, terwij'l de zadbte dodh merk bare plooi op het vriéndelijk voor hoofd geeue geringe zorg verraadt. Zij'ne kleine vuist omklemt een stok van imispelhout eai op zijnen rug rust een pakje, waarin kleedingstukken sdhijnem geborgen'. Een herdershond volgt Ihem op den voet en 'geeft even eens duidelijke teekenen van eene lange voetreis. De trotsdhe torens en 'hooge gebou wen der FransChe hoofdstad worden meer iem meer zichtbaar, als achter (hean een ruiter .stadwaarts komt aan draven. De knaap ziet schuchter achter waarts bij het weerklinken van de hoefslagen van (hot paard. Voorzeker ■drukt 's knapen gelaat iets buitenge woons uit, want de ruiter, een jong edelman met een prinselijk voorko men. verkort den teugel. Het ros, in zwaar fluweelen (kleed gedost, ge hoorzaamt op het enkel woord van den berijder en houdt stil. De 'edel man neemt 'het jongetje van 't hoofd tot de voeten nauwkeurig op en ver neemt, na •vriendelijk en innemend vragen, het volgende: ,,Mdjn naam is Daniël en ik ben de oudste van drie broeders. Mijn vader was lijfeigene van den graaf van Vlaanderen. De lijfeigene werkt en wroet en zaa:t en maait, doch niet voor zichzelf; de heer en gebieder ont neemt hem alles naar goeddunken. Een sober deel, niet toereikend tot het onderhoud van het gezin, is al wat hij bekomt. „Mijn vader leed veel, maar ver droeg zijn lijden uit Christel ijken oot moed en uit lief de tot ons. Niets viel hem te zwaar of te moeilijk, wanneer slechts ons lot een weinig verlicht werd. Op zekeren morgen ziende, dat wij hongerig om een hard', zwart rog- gekorstj.e streden, verwijderde hij zich :snel, en kwam des middags met •een (hert aandragen, dat spoedig met wat zout gekookt, op tafel dampte. Hi'er jongens! sprak hij., vreemd en angstig, nu kunt gij eten als groo te heeren! „•Bij het gezicht van het geurig, walmend 'hentevleeisch, juichten, wij •al'len om zongen luide van vreugde. De geur alleen had een halfdoode de geizonidhedd! teruggegeven1.Onze vreug de aan 't groot-heerenimaai was ech ter van,, kortten duur. Onverwachts tradl een jachtopziener van den graaf onze hut binnen en bulderde: Gij hebt daareven schoone woor- dén gesproken, lijfeigene! Morgen zult gij rekenschap geven! ,,Tn weerwil van onze weeklachten en vurige smeekbeden, werd. vader geboeid en de deur uitgelid'. Wij wil den (hem volgen, doch wreede (helpers van den jachtopziener dreven ons met zweepslagen in do hut, waar wij met moeder ontelbare tram,en vergoten. Eindelijk herkroeg ik eenigen moed. Met geweld wilde ik den vader red den, die zich voor ons had opgeof ferd. Ijlings naaT het slot van den graaf snellend, zonk ik voor hem op de knieën. Genadige heer! riep ik uit. heb medelijden met mijn armen vader, die een strooper werd!, om ons, zijn hon gerige 'kinderen, een weinig voedsel te verschaffen. Schenk hem de vrij heid! Nimmer zal zijne hand voor taan iets bedrijven, wat u leed kan veroorzaken! (Moet het misdrijf ge boet worden, straf mij dan; maar heb erbarming met mijne moeder en mijn kleine broertjes- Genade, heer graaf! genade voor mijn vader! „De goede graaf werd bewogen. Wie as de vader van dezen knaap vroeg hij een Quooggepluimden jonker. Een wildstrooper van de gevaar lijkste soort, klonk het antwoord, een lijfeigene, die een uwer heste reebok ken gedood heeft. „Het gelaat van dein graaf bleef on beweeglijk; doch na weinige «ogen blikken, onderwijl hij mij een teeken gaf op te staan, deed hij hooren: 'Voor dezen keer wil ik uw va der vergiffenis schenken, jongen! Wijl Qiij dé reebokken niet mét vrede laat, isrtel ik hean vam nu af aan in dienst 'bij mijne valken. Ik schenk utw vader o ogenblikkelijk de vrijheid! „Mijn vader werd uit de gevange nis bevrijd, en van dien stond had den wij igeien gebrek meer aan voed sel, noch aan kleedinig. Th amis echter is de goede graaf, aan" wien wij ons geluk te danken hebben, zelf een ge vangen man. Eenzaam kwijnt bij daar weg, en heeft niemand', die zijn verdriet verlicht. Gaarne wenschte ik hém te bevrijden. Wijl dit niet in mijne macht is, hen ik naar Frank rijk gereisd!, om ide gevangenschap met hem te deelen, ien door mijn dienstbetoon izijn lot eenigermate te verzachten. Met mijn troiïwen (Rolf verliet ik het geboortedorp en ben vol hoop tot hier gevorderd. „Maar zal ik, arme jongen, zonder toestemming des konimgs, hij den ge vangen graaf worden toegelaten? Gij moogt den moed niet verlie zen, beste jongen! gaf de ridder ten antwoord. Kom morgen te mijnen, ■huize, neen, nog hedenavond, en gij zult den koning zien en spreken. Doch hebt gij wiel moed genoeg hem te .na deren en toe te spreken? Of ik moed' heb, édele heer! Waar het den redder van het leven mijns vaders geldt, daar ken ik geen vrees! Flink gesproken! Nogmaals, houd goéden moed en volg mij! Mét een verlicht hart volgde onze Waming het paard van 'den edelman, tot detze in de stad aan een vorstelijk slot stilhield en afstapte. Hier wierp hij 1de teugels van het paard in faan- dlen van een lijfknecht, en begaf zich met Daniël onverwijld naar eene prachtvolle zaal. De koning! riep een heraut, toen hij den ridder naderbij zag treden. Maak plaats voor den koning! Alle hovelingen weken eeibïédig terzijde. God! bescherm© .u, mijne heeren! sprak koning Filips, en zette zich in •een rijk gesneden armstoel. Daniël, de Vlaming, van verrassing alls aan dén grond geniogeld, ontving een wenk omi te naderen. Mijtni jonge vrieind1! begon de voT.stb, bic gaf u &traks mijin woor'dl, dat gij. nog heden den koning zoudt zien en spreken. Welnu iden koning 'van Frankrijk ziet gij vóór u. Vol gaarne bevrédig ik uw verlangen door het .schenken' van een verlofbrief doch bedenk wel, wat gij gaat doen: eenmaal de gevangenis binnengetre den, zult gij haar nimmer verlaten. Dan is uwe vrijheid verloren. Zijt gij vast besloten? Ja, sire! antwoordde Daniël op stelligen toon. Bedenk u goed, ging de koning voort, gij veroordeelt u zelf tot eene levenslange opsluiting. Alle hoop om vaderland, ouders en broeders weer te zien, gaat voor altijd verloren. In plaats van de groene beemden uws vaderlands, zult gij altijd de sombere waaiden van den kerker aanschou wen; in stede van herderszangen zult gij het rammelen der ketens, het zuchten en weeklagen! der gevange nen hooren. Zijt gij vast besloten? Jia, sire! zeide Daniël op even vasten toen. Toen nam de koning .een blad por. kament, schreef daarop eenige regels en gaf het den knaap onder de vol gende woorden: Hier jongen, is uw verlofbrief! Reeds morgen kunt gij uw voormali- gen/ heer gezelschap houdén. Geen. pen is in staat de, ontroering van den jeugdigen Vlaming te be schrijven, toen Ihij' hét perkament met met glinsterende oiogen bezag. Rolf! riep hij, zonder te denken waar 'hij was, Rolf morgen zuh'en wij onzen' (beer en graaf weerzieai! En zijne hand streelde bij herhaling den trouwen hond. M'et tranen in de oogen knielde het jongetje voor Iden koning neer en sprak met ontroerde stem: Dank, duizendmaal dank! heer en koning! IMoge de goede God u de weldaad vergelden, die gij een armen jongen bewezen hebt. 'Ga, mijn vriend!! zei'de de koning bewogen, uw edelmoedig offer zal eenmaal een rijk loon vinden. Gaar ne zou ik te uwen gunste de gevan gen graaf bevrijden, doch gewichtige redenen beletten dit. Eer zij hem, wien geen offer te groot is. om den .plicht der dankbaarheid te vervullen. Op 's konings bevel ontving Daniël een krachtig avondmaal en een zacht leger, zoo rijk als zijne jeugdige oo gen nog nooit aanschouwd hadden, zijne eerste bezigheid, na een vroeg tijdig ontwaken, was het opzenden van een vurig dankgebed ten hemel. Door Rolf gevolgd verliet hij het ko ninklijk slot, en ijlde naar den gevan genistoren. Halt! riep hem de schildwacht toe. Daniël hoorde niets. Halt! bulderde de krijgsman. Ditmaal (hoorde Daniël de allesbe halve vriendelijke stem van den krij ger en haalde het perkament te voor schijn. Open tmij dé poort! sprak het jon getje, want ik heb een schriftelijk be wijs van den koning. De schildwacht liet hem doorgaan. Een man met een somber uiterlijk ontving het aangeboden perkament, las het, en gaf den jongen 'e>en tee ken hem te volgen. Bewaarder en be zoeker bestegen een smallen wentel trap van ruim vijftig treden, tot zij eene groote ijzeren deur naderden, welke de cipier ontgrendelde en open stiet. Daniël (trad vreemd' opziende, naar binnen.iMet akelig geknars werd dé deur weer gesloten. Daar stond nu Daniël in iden donkeren, somberen kerkertorerp, terwijl Ide laatste gren del in den verroesten ring geschoven werd. De knaap ademde voor bet eerst zijns tevens in de koude, vodlitige lucht; een (huivering doortrilde zijne leden. •Na. eenigen tijidl als versuft gestaan te hebben, be(m.erkten zijne valken- o'ogeai, nu eenigszins aan dé duister nis gewend, dn den hoek des kerkers een imienscheiMjlk wezen, op vunzig stroo neergevlijd. Hij zag een man door ontbering vermagerd, door lij den en Bielsfoltering vóór den tijd vergrijsd? (hij izag graaf van Vlaan deren, eenmaal machtig, rijk, geëerd en gediend. De vorst sliep onrustig, en scheen door een naren droom be angstigd. Daniël naderde (hean eerbiedig. Hij herkendé ternauwernood zijn beer, zonk bij zijn strooleger op de knieën, en wachtte zijn ontwaken af. Wie is daar? vroeg de graaf na den slaap. Ik ben het, genadige heer graaf! antwoordde Daniël al bevend en zuchtend. Wie zijt (gij. knaap? deed de graaf hooren, opgeschrikt döor de wellui dende Vlaaimsche woorden. Ik ben Daniël, de zoon van uw valkenier. Van mijn valkenier? Gij. een Vla ming? riep dé gevangene hevig ont steld, meteen de hand van het jonge tje vattend. En wat komt gij hier doen? 'Brengt ge mij de vrijheid? Ik ben met Roll, den bond, uit Vlaanderen herwaarts gekomen om u gezelschap te houden. Een verlofbrief van den koning van Frankrijk schonk mij den toe gang. En hoe lang moogft gij (hier blij ven? Zoolang 't u behaagt, altijd, (heer graaf! Altijd'; en gij leunt daartoe be sluiten, mijn lieve 'knaap? Met geheel imiijni hart. Vergun imiij uw gevangenschap, te Ideelen. Mijn go'ede knaap, gij zijt nog zoo jeugdig! Uw lief leven in zoo'n akelige gevangenis. Neen hét kan niet zijn! /Ik mag uw voorstel niet aannemen; want bier fe niets dan (droefenis en ellende. IHier sterft elk een tragen, vreeselijken'dood! O, heer graaf! ik ben immers in uw gezelschap, en gij1 Qiébt, als mijn meester, het recht in volle vrijheid over imdj te beschikken. Heb ik niet aan u alles te danken: mijne gezond heid, mijne vrijheid) 'en hét behoud mijns vaders. Laat mij daarom in uwe nabijheid blijven, ten einde de smarten, 'die gij te verduren hebt, met •al mijne kracht te verlichten. Gena dige heer, verstoot mij niet! Gij hebt mij oneinnig minder te danken dan zooveel anderen, die ik met weldaden en goedheden heb over laden, en gij alleen hebt mij niet ver geten. Maar gij moet van hier. Ik kan niet toestaan, dat gij om mij nentwille uw jeugdig leven opoffert-. Ach, goede heer! laat mij bij u blijven. 'Gij (hebt eenmaal mijn vader het leven gered, ik wil trachten het uwe dragelijker te maken. Ik zeg bet u nog eens, dat deze gevangenis u niets oplevert dan ver veling en lijden, ja, bitter lijden. Elke dag is een 'teug uit de giftflesch die den dood ledigt. Dit lij'dan zal lichter te dragen zijn, wanneer het door een ander wordt gedeeld. Maar uw vader, mijn kind. Gij1 zijt mij ook een vader. En uwe moeder? 'Mijne moeder heeft, nog twee kin deren, die haar hijstaan. Welnu daan, mijn jongen! ik neem uw groot offer in liefde aan. De knaap genoot een onbeschrijflij ke vreugde in zijne enge woning. Hij deed alles, wat in zijn vermogen was, om eten graaf het Qiijdiecn te doen ver geten. Het was een stil en wonder leven in dien kerker. Daar zat Daniël, dé blonde knaap, op een lage houten bank en verhaalde den vroeg verou derden graaf vam t geliefde vader land. Op Zon- en feestdagen was het hun geoorloofd eeniige uren de frissche lucht te genieten. Van aebter en tus- schen de zware ijzeren staven zweef den hunne geesten over de velden, over de stad, over kerken en palei zen naar het dierbaar geboorteland. Bij het zien van bet heerlijk groen, steeg dikwerf uit Daniel's borst een diepe zucht, imaar hij liet nimmer iéts van zijne treurige stemming blij ken. De graaf integendeel werd met den dag meer opgeruimd. Zoo vloog een ha.lf jaar snél voor bij. De kerkerlucht en nog veel meer het gemis aanbeweging, oefende een nadeeligen invloed uit op Daniel's gezondheid, 't Heimwee verknaagde bet eens zoo jolig hart. Menige traan werd in stilte weggepinkt. Zoodra de graaf sluimerde en zijn oog den slaap niet kon vatten, da.n zag hij zijne ouders en broeders, de schapen bij de heldere beek, dan zag hij zijn Vlaanderen. De levemsbloe- me van den armen "knaap liet hare bladeren hangen, de roode rozen zij ner frissdhe wangen verkleurden en verflensebten en worden wit als de kelken der lelies. Zijn kaken vielen in en zijn lachen had iets van dat eener zieke, die op geen beterschap oneer te hopen iheeft. 'Daniël geleek op het avondrood) dat zijn purperblos tot leliewit versmeltend, door nevelen Wordt onttrokken tem verdwijnt. In den beginne bemerkte de graaf niets van deze verandering; hij hield ze voor eene lichte onpasselijkheid. Daar edhiter de verkwijning van den dartelen knaap van dag tot dag ver meerderde, bleef het hem niet langer verborgen. Daniël, heste vriend, zeide hij eens, gij hebt verdriet. Gij moest, de gevangenis verlaten em naar huis te rugkeeren. Nooit! riep ide édele jongen. Juis't. viel eenei llieldiere zonnestraal de traliën van ihet nauwe venster, en toonde het ingevallen gelaat vam den beminden Engel d'er gevangenis. Gij zijlt ziek, Daniël! vervolgde Vlaanderen's graaf terneergeslagen, gij tmioet naar (buiten, wiaar uwe schaapjes grazen. Nooit, heer graaf! herhaalde 't lieve kind', zonk in de armen van den. graaf en kuste hem. 's Knapen lippen gloeiden als vuur; i de koorts verteerde (hem. vleesch en been. Twee dagen later greep de ziekte den lieven knaap geweldig aan. in zijn ijlen sprak Ihij luide van Vlaande ren, ouders en broertjes. De graaf knielde voor zijn armoedig leger laafde hem tegen denversclhroei. enden dorst, bedekte hem met rijme verstotene kloedingstukken, en deed I alles, wat een arme gevangene voor een lotgenoot vermag te d'oen. Den volgenden nacht nam 't jon getje afscheid, hij drukte een langen kus op 'die band' des graven, die bit ter weenend den herdersknaap de oogen sloot. Daniël, de Engel der ge vangenis, was gestorven. Bij het wegvoeren van zijn lijk bleef de graaf onbewegelijk op dezelf de plaats: zijne oogen stonden steak, droog en glazig; om zijn mond speel de een grillige glimlach, geen enkel i woord ontsnapte zijne geslotene lip pen De graaf van Vlaanderen was krankzinnig geworden. H. v. A. DekeerzijdederMedaille De heer Barisier is straks imeit 2 stemmen meerderheid als1 vertegen woordiger van het 26ste 'arrondisse ment in den gemeenteraad gekozen ge wordem. Twee stemmen meerderheid' is nu (Wel niet zoo schitterend, maar... Barrister is gekozen, en dat is toch in elk geval Ide hoofdzaak! De verkie zingscampagne Qieeft lang geduurd,. j en is zeer duur geweest. In drie maan den itijds- (heeft de candidaat 421 rede voeringen gehouden, hij heeft te za men eenige vaten van de meest ver schillende dranken (mloeten ledigen, en aan eenige duizenden braven me deburgers het paradijs op aarde moe ten beloven. In één woord de onge lukkige heer 'Barissier is uitgeput. Na de bekendmaking van den uit slag der stemtous wil Barissier naar huis gaan. maar zijn vrienden teoo- nen Qiem met zacht geweld mee naar het hoofdbureau van ihet verkiezings- comité, waar hij een aantal redevoe- i ringen moet aanbooren, even zoovele moet houden, en ontelbaar veto gla- zen champagne moet ledigen. Kort en i goed de nieuwbakken vroede va- I der 'keert pas des nachts 3 uur naar 1 huis terug, in jammerlijfken toestond, en verzoekt zijn vrouw, hem in geen geval vóór des morgens 10 uur te wék ken. Maar ach... reeds om 8 uur begint de bel in den gang aanhoudend te la waaien, izoodat madame Barissier •zich genoodzaakt ziet, het bevel van •haren heer en meester te verbreken. Madame Barissier (de slaapkamer binnentredend): Victor! Victor!... Barissier (nog half slapende): Laat me met rust., alsjeblieft! Mad. Barissier: Maar Victor, beste, je moet opstaan! Barissier: Opstaan? Nu opstaan? Neen, tic heb vreeseJijke hoofdpijn. Mad'. Barissier: Maar ik weet d'r geen raad .mee, Victor! 'k Weet niet waar ik ze bergen zal! Barissier: 'Bergen? Wie dan toch? Mad. Barissier: Jou kiezers» Barissier: 'Nu reeds? - Mad. Barissier: Ja! Ze zitten in de salon, in de eetkamer, ze wande- j ton in den gang, ze zijn overal! Barissier: Lieve hemel!... Maar... nu ik toch eenmaal gekozen ben, be hoef ik rae toclh. niet zóó in acht te ne. men. Ik blijf liggen! Mad. Barissier: Maar Victor, het 0a,1 tocih 'n zeer slechten indruk ma ken, wanneer je hen niet ontvangt.- i Juist vandaag nietwaar? Barissier: Nou... vooruit dan maar! Hij staat op, kleedt zich, en begeeft zich naar zijn werkkamer. De ontvangst begint. De rij wordt geopend door meneer Patoche, den voorzitter van bet ver- kiezingscomité, die de kandidatuur van Barissier heeft geproclameerd. Paltodhe: Beste vriend, ik stel er bijzonderen prijs op, reeds nu, in den vroegen morgen, je van harte ge luk te wenschen... Barissier: Dat is zéér vriendelijk van je. Patoche: En je tegelijkertijd nog deze kleine rekening voor nog niet be-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 12