idadht: Nu ben ik dertig jaar op deze svtoreld geweest. De heb de ervaring van acht-en-iwbn/tig want het eer ste stuk telt niet mee. Als ik nu nog maar tijd had, dan zou ik een boek schrijven enkel om te doen zien hoe iemand zich voelt, die weet dat hij nog maar een jiaar te leven heeft en niets heeft uitgericht niets Ik geloof hi t niet! viel Sybil in. Je riet er notet ziele udlt. Je bent zoo ïrfager als een ram, maar Het kan nu eiken dag komen, hernam hij kalm. Maar ik héb iets ge daan. Mijn boek is goed. Dat zeggen Ee allen en ik zelf weet 't óók. Het boek is goed, herhaalde Sy bil. Je hebt iets gedaan. Jia. Maar in 't eerst, vóór ik zoo ver wias... Ik docht en ik dacht, en ik Idadht. ES* was niemand, die er cvm innaaide, waarheen ik ging of wat ik deed, behalve een meisje, dat van (mij hield toen ik klein was, en dat nu niet meer van mij hield en weg ging. Ik ging dus naar een woning- agent; ik huurde dit ledige huis; ik Ibradht er wat meubels in enkel het hoog noodige, wat je hier riet en leen bed, en wat potten en pannen, en zoo heb ik Mer alleen gewoond, en iik heb dat boek geschreven, met den Dood naast mij, die mij telkens, •als ik even ophield met schrijven, met den elleboog aanstiet en zeide: Haast je toch wat! Ik rit hier op je te wach ten. Ik aal je weg moeten halen, en je zult niets hebben gedaan niets niets!... Dus heb ik mij gehaast. In •vier maanden heb ik dat boek afge- Bcflrreven. En eiken nacht, als ik sla pen ging, vroeg ik mij af of ik nog ontwaken zou om voort te schrijven. IM'aar ik ontwaakte en dan sprong ik op en dankte God en ging 'aan het •werk... En nu heb ik het gedaan. Het boek is goed dat zegt iedereen. Ik (heb niet voor niets geleefd. 8 Rupert! nokte het meisje beste IRupert. Ia, ja, mompelde hij verstrooid je bent heel vriendelijk. En hij trok zijne magere vingers uit de hare en Leunde met die kin op de hand. O, Rupert waarom heb je :t mij Met geschreven? Waarom? Waarom zou ik je treu rig hebben gemaakt? Je hebt altoos gegriezeld van den dood zelfs van de wormen, die d0 tuinman met zijne spade doormidden stak. 1 Zij worstelde met een klimmenJden Bust om te schreeuwen, om in tranen los te barsten', om het gras uit te ruk ken met hare handen. Dat hij haar niet langer.liefhad, dat was nog het ergste niet. Dat kon rij hebben verdra gen, desnoods. Maar dat hij sterven ging! Die gedachte greep haar aan de keel. Instinctmatig verweerde zij rich er tegen. Ik geloof 't niet, zeide rij. Wat geloof je ntet? Dat je sterven moet Hij lachte. En toen die l-acfa in d'en stillen tuin was weggétklonken. toen kon Sybil zelfs niet langer zeggen dat rij niet geloofde. Ik ga sterven, zeide hij en d)an zullen de waarden van alle dingen voor mij veranderd zijn. Maar ik heb iets gedaan. Ik^heb mijn talent niet in den grond begraven... Och, mooi liefje, ga nu weg, ga nu! Je laat mij weer domheden zeggen! Ik was baast al vergeten hoe ik eenmaal naar je verlangd en om je getreurd heb. Ga weg ga weg ga weg! Afwerend stak hij zijne handen naar baar uit. Maar rij slaeg hare armen om hem heen. Rupert, mijn Rupert! riep zij je bent riek je bent moe j'e weet niet wat j© zegt! Doe niet alsof je niet imeer van mij hield want dat doe je wél, dat doe je wèl! En ik, o, Ru pert, ik zal je verplegen, ik zal voor je zorgen je slavin zal ik rijn! En als je sterven moet, dan zal ik óók eterven want zonder jou zal er in (het leven niets meer voor mij zijn! Nu liet hij zijn hoofd tegen baren schouder leunen. Het is 't sterven waard, o>m dat te hooren, fluisterde bij. Maar je zult niet sterven. Je imoet met mij mee naar Londen on middellijk. De beste autoriteit Die heb ik geraadpleegd, zed de bij. Geef me een kus, mooi lief nu je mij er een geven kunt, die iets be- teekent! Laat mij droomen dat ik le ven zal, en dat je mij lieflhebt. Hij hief zijn hoofd op, ©n zij kuste hem. Rupert, je zult niet sterven. Het kan niet waa/r zijn. Het Is niet waar. Het zal niet waar zijn. Het Is waar. Maar ik treur er nu niet meer om behalve voor jou. Ik ben een ellendige egoïst. Maar dat mag ik mij nu veroorloven. Want 4<k heb iets groots gedaan. En dit is de (kroon er op. Zeg mij wie Was die dokter? Was hij werkelijk de beste? Het was Strongbouroe. Sybil ademde diep en drukte hem enger tegen rich aan. Toen duwde zij hiean weg en sprong van de bank af. Sta op! riep rij. Laat mij Je aan kijken! Hij stond op, oil rij pakte hern bij de ellebogen en keek hem aan. Twee maal trachtte zij te spreken, en twee maal weigerde -hare stem. Eindelijk kwam er uit, zadht en heesch: Rupert hoor eens! Het Is al les een booze droom. Wordt wakker!... Heb je al dien tijd geen couranten gelezen?. Strongbourne is krankzin nig gewondejn, al maanden geleden. Hij was een stille drinker. Hij zeide aan al zijne patiënten dat zij sterven (moesten, aan die nieuwe riekte, die hij zelf had uitgevonden. Dat was zij ne razernij... En jij bent gezond dat weet ik. O, Rupert, je zult leven en we hebben elkaar lief!... O, God is al' te goed! Hij snakte naar adem. Ben je er zeker van?.Het is als een bijkomen van chloroform. En todh doet het pijn. En tochMaar ik heb mijin boek geschreven! O, Sybil, zóó een tweede boek schrijf ik noodt weer! Ah ja dat aal je wèl. d'at zal je wètt, zeide zij;, hem aanziende met vochtige oogen. Ik heb jou, zeide hij. O, God dank, ik (heb jou! Maar een tweede boek als dat zal ik nooit weer schrij ven. •En dat heeft hij ook1 niet gedaan. Maar hij is zéér gélukkig. En Sybil kan niet inzien dat zijne latere wer ken niet op gelijke hoogte staan met zijp eersteling. Zij beweert dat de cri tici ezels rijn. (N. R. Ct.). Thuiskomst, Door A. Sémeirau. De zandweg is hard bevroren en do boeven van het paard klepperen luide op dJen grond, die menigmaal op de lagere plaatsen; waar zich sneeuw water heeft verzameld, met een grau we ijskorst bedekt is. De lucht is schit terend1 donkerblauw; alleen in de ver te, in het Westen riet men lange, witte wolken, die rich niet bewegen de zon heeft in het woud onder de dennen breede stroomen licht uitgego ten de wind is gaan liggen, de lucht is scherp en koud. Het paard sukkelt langzaam voort; nu en dan1 snuift het ongeduldig en blaast door de neusgaten den adem uit, welke in de koude lucht in grijze kegels zichtbaar wordt. De gendarm©, die het dier berijdt, heeft den kraag opgezet, zoodat zijn lange, grijze kne vel er voor een d'eel onder verborgen ishij houdt hét hoofd voorover ge- hogén, de linkerhand heeft hij losjes in de zijde gezet, de rechter houdt onverschillig de teugels. Hij keert huiswaarts en het paard kent den weg. Weer was de moeite tevergeefsch. De geheel© omtrek was met de grootst mogelijke nauwkeurigheid afgezocht en toch had: men .hem niet gevonden. Hij kon echter nog niet gevlucht zijn (hij moest rich ergens hebben verbor gen, in ©en verborgen hoekje in e©n schuur, dn een verlaten hut, in een hol in het woud misschien. Dagen achtereen had de vagebond hier rond gezworven, in de dorpen gebedeld en misschien ook van eenige bewoners onderdak voor den nacht gekregen. Vel© menschen hadden hem gezien zonder bijzonder op hem te letten; des winters waren er immers altijd veel bedelaars. Hij zag er uit als alle an dere zwervers in' lompen gehuld, venvallen, de handen blauw van de kou, de voeten omwonden met lap pen. Eenigen hiaddlen opgemerkt, dat zijn linkeroorschelp van hoven gesple ten was zeker had bij een vechtpar tij een mes ihem dat oor gekerfd. Niemand .anders dan hij kon de misdaad hebben gepleegd. Sedert men Christian Lischke op den rijweg in 't woud dood naast zijn wagen had ge vonden, was de vagebond verdwenen. Eenige menschén hadden gezien, hoe Lischke in lichten draf langs den zandweg reed en daar, waar hij het bosch in wilde gaan, een oogenblik stil Meld om een bedelaar te laten opstappen. Waarschijnlijk had' deze hem onder een of ander voorwendsel daarom gevraagd misschien had hij wel gezegd, dat hij ook naar Milden- tal wilde. Hij was achter liet bankje, waarop Lischke zat, neergehurkt en had heide handen om den dikken stok geslagen, dien hij tusschen de heenen hield. Men had den eigenaar latei' naast den wagen gevonden. Stokslagen op het achterhoofd hadden zijn dood veroor zaakt. De buit was echter niet groot geweestde oude, door de jaren ver sleten, gouden trouwring, het ouder- wetsche zilveren horloge met den sta len ketting ©n het weinige geld, dat hij bij rich had gehad, waren weg; de versleten portemonnaie lag achte loos weggeworpen naast den stam van een dénmeboom. Twee dagen zocM men nu reeds naar den vagebond, maar zonder suc- cès. Heel© troepen mannen haddenhet bosch doorzocht, in de dorpen was geen hoekje overgeslagen, men had veel landloopers gearresteerd, maar ze weer los moeten latön, want hun pa pieren waren in orde en om het bede len kon men ze toch niet opsluiten hoeveel monden zou de gemeente dan niet hebben te voeden? De gezochte, kenbaar aan de gespleten oorschelp, was niet onder benhot was, of de aard© hem had verslonden. De gendarme moest bij eiken hand werksgezel, wiiens papieren hij onder zocht, aan zijn zoon denken. Waar zou die thans wel rondzwerven? Het was zijn eenige geweest, maar vreug de had hij niet van hem beleefd. Op school reeds had hij de slechtste stre ken uitgehaald, die bij (hem niet het uitvloeisel van opbruisende kracht waren, maar van den drang om zijn kameraden te ergeren' en te benadee- lettitoen hij hijgden meubelmaker in de leer kwam, was het nog erger ge- wordeu en op zekeren dag was de bengel weg. Hij had zijn baas besto len en zijn ouders ook. Hij kwam niet terug. Zijn moeder was gestorven zonder haar hoop, dat hij terug zou komen, vervuld te zien. Zijn vader was grijs geworden van verdriet. Als de gendarme thuis was in zijn eenvoudige woning, Welke sedert den dood zijner vrouw door de oude Marie Burtig in orde werd gehouden, placht hij langzaam de beide kamers op en hjeer te loopen, zijn gedachten be paalden zich dan spoediger bij den verdwenen zoon dan buiten, waar hij dlo oogen openhouden en' op alles let ten moestZou Friedricli nog leven' Zou hij hem nog eenmaal terugzien? Hoe zou hij hem eens weerzien Zou den Friedrich en hij elkaar herken- ren, thans na meer dan twaalf ja-, ren>? Dat was nauwelijks mogelijk; papieren had hij ook niet, ten minste niet de goede, op zijn hoogst gesto len© of vervalschte hij zou liem nooit weerzien. En wat zou 'liet ook baten, als dit wél het geval was Het zou Mets meer aan het leven van hem en Friedrich veranderen, het was te laat. Beter was het, dat hij hem maar nooit weerzag. Hoe diep kon hij niet I gezonken zijn, hij, die zich reeds zoo vroeg aan diefstal had schuldig ge maakt D© hoeven van het paard klepperden op den harden zandweg. D© zon steeg hooger en begon tevergeefs te strijden tegen de koude, welke ze niet meer verdrijven kon. De weg was helder bruin getintmatte, korte schaduwen vielen er op neer van de jonge linden, welke beoi in een onafzienbare rij aan beide kanten omzoomden. Links had men het woud, waar men tusschen de stammen door, ver in kon zien, rechts .de velden, groengrijs en vuilbruin, daar achter de huizen en boerenhoeven, heel in de verte de spits van een kerktoren. Kuttner had het (hoofd1 gebogen en terwijl hij met vermoeiden blik op den bruinen paardenlhals neerzag, had hij zich aan zijn gedachten overgege ven. Maar nu schudde hij die van rich af en richtte zich op, schoof de revol ver, die hij in een lederen foudraal aan zijn koppel droeg, wat op zij en drukte het paard even de knieën iui de flanken. Nu ging het vlugger. Hij reed naar den anderen kant van den wag, welke door een droge sloot, waar in des zomers gras en brandnetels groeiden, maar die thans kaal was, van de akkers was gescheiden. Op den weg ziet men geen mensch, in het woud rekken de reusachtige den nen zich zwijgend in de hoogte, op het veld hoort men geen ander geluid dan liet gekras van een kraai en heel uit die verte, '.als een echo, honden geblaf. Kuttner laat zijn oogen in 't rond dwalen dat is zoo'n gewoonte van hem geworden. Het moet middag zijn hij ziet uit de schoorsteenen der huizen dunne rookwolkjes opstijgen en zich in de lucht oplossen. Nu is bij hem de oude Marie aan 't werk. Ze zal, hoopt hij, w,at goeds hebben ge kookt heden heeft hij het middag maal dubbel verdiend. Sedert vanoch tend vroeg heeft hij niets gebruikt dan een kop heet© koffie, welke hij zich zelf had gemaakt, én een stuk brood, en toen is hij naar buiten gegaan in d© duisternis en de kou. Waar het paard nu loopt, 'hoort men niet het geklepper van zijn hoeven op den grond en zoo kon de gendarme een geluid onderscheiden, dat als kreunen of snorken klinkt. Daar in de droge sloot ligt een zwarte hoop lom pen, een' mensch, die zich als een egel in eikaar heeft gerold om rich' tegen de koudie te beschermen. Kuttner stapt van het paard en als hij 'dichter bij komt, onderscheidt hij aan den hoop lompen het hoofd, dat ook omwonden is en waar naast de gevlekte, gedeukte hoed ligt. De knieën zijn tegen de kin opgetrokkende voe ten steken in laarzen, welke, omdat ze te groot zijn, met stroo zijn opge vuld, d'at hij de teenen te voorschijn komt en daar een geelbruine kleur heeft aangenomen.'. Het snorken klinkt, in d© nabijheid1 als geratelneus en mand. zijn zoo druk mogelijk aan het werk. Kuttner roept den zwerver aan, maar deze beweegt zich niet, ook niet, als de gendarme harder roept. Als hij niet zoo snorkte, zou men hem, roerloos als hij daar ligt, voor dood houden. Hij slaapt zijn roes uit, denkt de gendrame, istapt in de sloot en schudit hem heen en weer. ,HeHij pakt hem bij den arm. De slaper schokschoudert, mompelt eenige onverstaanbare woorden, en buigt het hoofd1 nog meer op zijde. Hij wil niet gestoord worden. De gendarme wordt ongeduldig en grijpt hem flink beet. „Sta op, man, je kunt hier niet blij ven liggen!" Hevig schudt Mj hem heen en weer. Nu wendt zich het hoofd langzaam om en nit het met doéken omwonden gezicht, dat geschramd en vuil is, sta ren hem glazig© oogen aan. „Sta op, manroept de gendarme nogmaals. En thans, nu de vagebond den helm en de uniform riet, komt er eenige uitdrukking in de verslapte gelaats trekken en een heesch geluid ont wringt zich aan zijn keel. Hij komt wankelend: overeind, grijpt zijn hoed en zet dien op. Met moeite klautert hij bij den slootswal op, de gendarme volgt hem. Kuttner slaat hem aandachtig ga de in zijn grijze oogen ligt verach ting en toch ook een heel klein beetje medelijden dat is de meest verloo- pene van allen, die hij ooit gezien heeft. Hoe kan een mensch toch zoo diep zinken! En de vagebond kan nog niet eens heel oud zijn, dat merkt men aan zijn gezicht, in weerwil van de sporen van een woest leven. Geef mij je papieren De vagebond kijkt hem aan, alsof hij de vraag nliet begrijpt. Waar heb je je papieren? zegt die gendarme zóó barsch, dat de heen en weer wiegelende opschrikt. Hij be gint te zoeken in de gelapte en ge scheurde jas, van bulten en van bin nen, ook in de broek. Eindelijk maakt hij een gebaar van hulpeloosheid. Verlorenbrengt hij met moeite uü, of men heeft ze mij ontstolen Kuttner moet wel glimlachen. Al tijd dezelfde uitvludM. Je moet m.et mij meezegt hij. Loop links, daar en hij wijst hem ofj het midden van den weg. De laarzen sloffen over den grond. Dat de kerel niet valt, is een wonder, denkt de gendarme en wipt op zijn paard. In een langzamen draf gaat het verder. Langzamerhand begint de vagebond meer rechtop en met vaster tred te loopende naweeën van den roes ver dwijnen, de scherpe lucht maakt hem frisch en nuchter. Tusschen zijn wenk brauwen wordt een diepe rimpel zicht baar; zijne gedachten houden zich druk met iets herig. Waar brengt u me been, meneer de wachtmeester Hij doet zijn best om heel onnoozel te schijnen en ziet naar Kuttner op. Naar Mildéntal, naar den burge meester, zegt de gendarme lakoniek. Zoo ver zou ik met mijn bevroren voeten moeten loopen? jammert de vagebond. Je moet Mer wel goed bekend we ien om te kunnen zeggen, dat het nog ver is, merkt Kuttner op. Neen, neen, zegt de landlooper haastig, ik ben neg maar heel kort in deze buurt. Hij zucht en kreunt en doet, alsof het loopen hem moeilijk valt, en wil ongemerkt achterblijven. Maak geen gekheden I Je hebt ze ker wat uitgehaald, dat je niet mee vilt. Voor het landloopen zal je dade lijk niet zoo'n zware straf krijgen Maar meneer de wachtmeester, wat denkt u wel van mij Ik ben een arm© meubelmakersgezel, die den winter moet doorbongereca, omdat ik geen betrekking heb. Hij tracht den indruk gewaar te worden, dien zijn woorden gemaakt hebben, maar Kutt ner ziet onverschillig voor zich uit. Als u eens wist, hoe moeilijk het ■voor een meubelmakersgezel ds om werk te krijgen zegt hiij met een be drukt gericht. Je riet mij er niet naar uit, dat je veel moeite doet om werk te krij gen, 'denkt de gendarme. Och, laat me toch loopen, meneer de wachtmeesterwat hebt u er aan, dat u me meeneemt? Als Kuttner hierop niets antwoordt, wordt detoc'hCweer een' poos zwijgend voortgezet; men hoort alleen, het ge slof van de laarzen en (het doffe ge luid van den hoefslag. Plot selling valt de vagebond; de gendarme is een paar passen vooruit en eer dlie bij hem is, heeft hij haas tig de laarzen uitgetrokken en rent met groote sprongen naar het woud Kuttner geeft het paard dé sporen en haalt de revolver voor den dag. Sta, of ilk schiet De landlooper hoort niet en de gen darme geeft vuur. Op 't zelfde oogen- blik ihaalt hiji de teugels plotseling stijf aan en springt van het sidde rend© paard. De vagebond is geval len, maar Met door den kogel, die hem slechts even geraakt heefthij is over een boomwortel gestruikeld. Eer hij kan opstaan, Is Kuttner bij hem en trekt hem op. De landlooper verweert zich, maar hij kan zich niet losmaken uit die sterke handen. Plot seling laat hij zich vallen^ zoodat Mj den gendarme meesleept. Wacht, mijn jongenzegt Kutt ner en 'houdt hem de revolver onder den neus. Als je je beweegt, ben je een kind dies doods Hijgend ligt de landlooperzijn oogen dwalen angstig rond. De gen darme haalt een eind touw uit zijn zak. Daar slaat de ander met een wanhopige beweging de revolver op zij en werpt iets blinkends weg. Maar 't 'helpt hem niet, Kuttner heeft het gez'en en iets hooren rinkelen. Hij keert zich echter niet om en bindt ■hem de handen Stevig vast, nadat hij de revolver weer in het foudraal heeft gestoken. „OpIn weerwil van zijn verzet trekt hij. hem over eind. Wat 'heb je weggeworpen Niets, verzekert de landlooper brutaal. De gendarme schuift hem voor zich uit en kijkt ondertusschen op den grond. Hier moet het liggen, vanhier hoorde hij het gerinkel. Hij zoekt met de oogen en daar schittert ook iets op den bruinen bodemeen zil veren horloge met een stalen ketting. Kuttner raapt het op en vraagt haastig Waai- heb je dat vandaan? Gevonden; hoe zou ik ihet an ders gekregen (hebben? In weenw'l van alle brutaliteit is de stem toch niet vast. De gendarme steekt het 'horloge in den zak. Hij riet den vagebond door dringend aan. Een gedachte komt plotseling bij hem ophij rukt hem den doek van 't gelaat. Dat is immers de landlooper, dien Ghristiaan Lisch ke bij zich op den wagen heeft geno men en die hem doodgeslagen heeft daar is immers de gespleten oor schelp. „Nu heb ik je dus 1" Kuttner haalt diep adem. „Eindelijk, moor denaar Nu stuift de vagebond op. Moordenaar, ik? Ik ben het kind van fatsoenlijke ouders". Hij heeft zijn (brutaliteit teruggekreken. „En nu moogt u ook tailles weten; hier in de (buurt behoor ik thuis, behoorde ik thuis", verbeterdie bij zich, „in Mil- den/tal, ja, ja, u behoeft me niet zoo aan te kijlken! U gelooft me zeker niet, he? Nu, u kunt er naar gaan vragen, mijn ouders wonen er nog, of mfls- sdhien zijn ze vertrokken, ik. weet het niet, inaar ze hebben er gewoond en Misschien kent u ze, agent Kuttner, ja, ja." Meer zegt hij niet, het is als of er door de flinke gestalte van den gendarme een electrische schok gaat, de oogen staren strak voor zich uit, de mond gaat open en uit de keel gor gelen onverstaanbare woorden. Hij heeft den landlooper losgelaten, hij wankelt en tast om rich, heen, hij moet zich vasthouden, hij grijpt naar een stam en deinst achteruit als voor deits verschrikkelijks. Wat scheelt u? De landlooper kan zich de uitwer king van zijn woorden niet verklaren en komt naar hem toe. Weg weg Friedrich! Hij heft den arm op als om af te waren en ri'dh te beschermen. U kent mlijn naam? Maar ik heb u dien immers nog niet gezegd. Hoe weet u hem? Kent u mijn ouders? Wie bent Hij staat heel dicht voor hietm, de woorden willen niet over zijn lippen, zijn oogen blijven rusten op dat blee- ke, oude, verschrikte gelaat en als een' bliksemstraal komt een herinnering- bij' hem boven. Vader! Met een gil valt hij voor hlem neer. Bij heeft hem dus toch weergezien. Als dief was hij gevlucht, als moor denaar viel hij in zijn handen. Als draden in een verward kluwen slingeren rich zijn gedachten door elkaar. Goed, dat zijn vrouw dood was. De schande zou haar anders ge dood hebben. De oogen brandden hem, zijn mond was droog, zijn tong als lood. Zwijgend worstelde hij met rich zeiven; Mj hoorde niet het gekreun en de hartstochtelijke zelfbeschuldiging van den man aan zijm voeten. Hij had geen woord voor hem. Eindelijk be gon hij weer geregeld te denken; Mj imoest nu zijn pliahrt doen en hij hoor de zich met een vreemde stem zeg gen: Sta op! en nogmaals, sta op! En als In een droom liep hij achter den misdadiger voort. Uit het bösch kwamen ze op den weg; uit de verte klonk klokgelui, fijn en zacht. Het paard stond nog aan den rand van den weg; de gendarme steeg er op en de vagebond, zonder hoed en laarzen, EÖ'oop naast hem voort. Kuttners gedachten gingen een een zamen weg en hielden stil bij graven; hij zou naast rijn vrouw liggen den ander zou men als een hond in een kuil stoppen. In elkaar gezakt, als aan de wereld ontrukt zat hij op zijn paard, hij hoorde niet, hoe naast hem een stem steeds .meer gebroken, steeds zachter: „vader" zed, hij zag niet naar hét verwoeste leven naast hem, dJait rijn laatst en gang ging. ■Verder in draf... door het dlorp, de eerste huizen. Kinderen liepen samen en volgden hen nieuwsgierig, vrou wen kwamen haastig van haar werk geloopem en gingen in de deur staan, nog met een pot of met een dampen den lepeil in de band, mannen paften nit (hun pijpen: „wien brengt Kuttner daar?" Na 'n poosje zagen ze den genldarme weer. Wat mankeerde hem toeh? Hij moest riek zijn, ten minste zoo zag hij er uit. Hun oogen volgden hem, zoo als hij met loorne schreden zijn weg vervolgde miet de hand aan de revol ver, alsof hij daarvoor reeds het doel wit had gevonden. Te slim af. Moet je vanavond heuscli nog op reis, Wiliem vroeg die jonge vrouw van den directeur van het fi liaal van een Amsterdamsche bank liaar echtgenoot, toen deze haar me degedeeld had, dat hij het telegra fisch verzoek had ontvangen, den volgenden morgen vroeg ten kantore van de hoofddirectie te komen, om over een belangrijke aangelegenheid ■te spreken. Natuurlijk moet ik nog van avond weg, vrouwtje, verklaarde Wil lem Bertram. Ons provinciestadje heetft zoct'n ©lachte spoorwegverbin ding, dat i'k niet voor twaalf uur 's middags te Amsterdam zon zijn, als ik morgenoiCiMend vertrok. En bo vendien is het telegram dringend. Dora boog het hoofd. Ik blijf niet .graag alleen, Wil lem, zucntte zij. Het dienstmeisje ligt ziek te bed; je boekhouder heeft va- cantie en dus ben ik moederziel al leen. Wie moet morgen je werk doen? Och, er is op het o ogenblik niet veel te doen, .antwoordde Bertram. Zoo noodig kan j ij het wel in orde malven en als ik op tijd weg kan, ben ik morgenavond vóór acht uur weer thuis. De jonge vrouw scheen nog niet ge rustgesteld. Overdag ben ik niet bang, ging zij voort, maar den geheelen nacht alleen te blijvenEn dan nog wel met het aanzienlijk bedrag, dat van daag is ingekomen. Ho© gemakkelijk kunnen dieven gebruik maken van de gelegenheid om in te breken. Kom, daarvoor hoef je niet bang te zijn, wierp Bentram luchtig tegen. In de eerste plaats, wie weet er, dat je alleen bent En in de twee de plaats is de telefoon er toch Van je bed uit kun je de politie oproepen en binnen twee minuten heb je hulp. Ik kan heusch niet wegblijven, als de hoofddirectie mij, dringend moet spreken. Je moest dat begrijpen, vrouwtje, en verstandig zijn Zuchtend schikte Dora zich in het onvermijdelijke. Nadat haair man nog eens zorgvuldig 'alle deursloten onderzocht en alles goed gegrendeld •had, begaf 'hij zich naaJr het station. Hij liep flink door, terwijl hij een liedje neuriede en zich in stilte ver meide in de hoop, dat zijn reis met een bevordering iin verband zou staan. En zoo verdiept was hij in de ze aangename gedachten, dat hij niets bemerkte van de twee verdach te gestalten, dl© op geringen afstand hem voorbijliepen. Laat hij maar fluiten fluister de de een zijn metgezel toe. Als hij terugkomt, za.1 de lust daartoe hem verder wel vergaan. Ben je ér zeker van, dat hij lang genoeg wegblijft? vroeg de ander. Zijn makker glimlachte verge noegd. Of ik Ik heb de zaak zelf in orde gebracht. Een kennis te Amster dam heeft het telegram verzonden, dat Bertram morgen vroeg bij de hoofddirectie van de bank ontbiedt. Wat ben jij een slimmerdzeide de jongste verbaasd. Van jou kan.men nog eens wat loeren. Zij waren inmiddels het buis gena derd, waarin het bankfiliaal was ge vestigd. Voor middernacht moeten we er ons niet aan wagen, merkte de oud- dte schelm op. Natuurlijk gaan we door de achterdeur naar binnen. Zij is wel goed gegrendeld, maar dat heeft niets te beteekenen. Met dit' in strumentje maak i'k den grendel ge makkelijk los. Zijn we eenmaal bin nen, dan sluip jij naar boven, waar de vrouw slaapt. Maar doe haar niets ■zoolang zij zich koest houdt. Als zij iets bemerkt, zal zij waarschijnlijk de politie willen waarschuwen. Maar ik snijd tevoren de telefoonleiding in huis door. Eén ding heb je dus slechts te beletten dat 'ze het hoofd uit het venster steekt en leven maakt. Des noods maak je haar met de beddela- kens of met je knuppel stom. Dien heb je toch bij je? Grijnzend haalde die ander een korten stok voor den dag, waarvan het boveneinde met lood gevuld was. De oudste knikte tevreden en daarop gingen zij verder. Met angstig hart wachtte Dora den nacM. In haar zenuwachtigheid kon zij de gedachte niet van zich afzetten dat dieven van de afwezigheid van haar man gebruik zouden maken, om m te breken. Door dezen angst be- hieerscht, was zij niet in staat, een oog dicht te doen, hoewel geruimen tijd alles volkomen rustig bleef. On afgebroken ingespannen luisterend, meende zij even na middernacht slui pende voetstappen op het kiezelzand in den tuin te hooren, die het hMs aan de achterzijde begrensde. Over tuigd, dat rij zich niet had vergist, trad zij uit haar 'kamer naar de trap leuning, waar riji ©en poos onbeweeg lijk bleef staan. Na ©enigen tijd hoor dé zij den doffen val van een zwaar voorwerp op de mat, daarop voelde zij de koele nachtlucht in het gelaat. Thans wist zij zeker, dat de tuindeur geopend was, dat iemand het huis was binnengedrongen. Deze zekerheid drong haar tot on verwijld handelen. Zonder gedruisch t© maken, keerde zij to haar kamer terug, om telefonisch de politie te roepen. Hoe zij ook trachtte te bel len, geen geluid. Een plotselinge ge dachte kwam bij haar op. De tele- foonleidiing moest beschadigd zijn. Ongetwijfeld hadden de dieven allea te yoien in orde gebracht en mis schien was het dringend telegram aan haar man slechts een voorwend sel geweest, om hem W&g 'te lokken en de handen vrij te hébben. Haar eerste bedoeling, het venster open te rukken en om hulp te roe pen., werd teruggehouden door de gedachte, dat zij daarmee weinig of niets zou bereiken, want eer er hulp kon komen, zouden de dieven hun buit weggesleept 'hebben. Ook was 't te voorzién, dat haar man in groote ongelegenheid zou komen, als bleek, dat hij zich tert schade van de bank door een gefingeerd telegram had la ten weglokken. Bij deze gedachte steeg plotseling haaT moed. Zij dacht niet meer aan het gevaar, waarin zij verkeerde, doch' slechts aan het middel, om haar man voor onaangenaamheden te vrijwaren ©n berooving van de bank te voorkomen. Vrouwenlist gaat boven man- nenslimheid zegt een oud spreek- i woord'. Ook in Dora's 'hoofdje rijpt© snel een plan, dat zij met verbazen- de koelbloedigheid dadelijk begon uit i te voeren. Zij trok een pak van haar man aan, zette zijn huispet op, wreef met roet een snor op haar bovenlip en stakeen geladen revolver bij zich. Bij daglicht zou zeker niemand van deze vermomming dupe zijn gewor den, doch in de duisternis, bij het flikkerend licht van een dievenlan taarn, kon zij', best voor een man doorgaan. Toen zij:, nadat haar toi- I let geheel in orde was, met behulp van een brandenden lucifer een on derzoekenden blik in den spiegel j wierp, viel haar oog op een fono- j graaf, waarin haar man, die vaardig fluiten kon, voor de aardigheid wel I eens had gefloten. Bliksemsnel kwam een gelukkige gedachte in haar op. Zij zette iden rol in beweging en onmiddellijk daarop klonk uit den 'beker een gefloten ope- radeun. De jongste inbreker, die in het bo vengedeelte van het huis de wacht 1 zou houden, bleef halverwege dé trap verschrikt staan, toen bij het luide fluiten hoorde. Zijn schrik werd. nog grooter toen hij die manhenge- stalte zag, die hem met de glimmend® revolver .tegemoet kwam. Door angst bevangen, draaide 'hij zich om en rende, zijn makker geheel vergetend, blindelings hei buis uit. ^Aangemoedigd door dit aanvanke lijk succes, snelde Dora de trap af, naar het lokaal, waar het geld wérd bewaard. De .deur stond half open. (De tweedte inbreker, die daar bezig wias, de kluis open te maken, draaide het ho-ofd om en daar hij den man, die naderde, voor zijn medeplichtige hlMd vroeg hij half luid: Hé, is de baas toch thuis? Zeker dén trein gemist. Hij heeft toch niets 1 bemerkt? Ik weet het niet, fluisterde Dora met veranderde stem, maar ik geloof, dalt het beter is, als we maken, dat we wegkomen. De andere lachte minachtend. Ilk kan wei zien, dat je een nieuwe- ling bent. Loop maar weg en als hij je achteroazet, breng hem dan op een verkeerd spoor. Intusschen zal ik het j zaakje hier wel opknappen; later zal 1 ik eerlijk met je dee lem. Aldus sprekend kroop hij in de kluis, waarvan hij de idëur op een kier izette, nadat Mj het licht had uitge daan. Met één sprong was Dora in de ka mer en drukte zich met alle kracht te- klein de deur, die met een luiden slag in het slot viel, waardoor de opge- sloten dief niet kon ontsnappen. Het geld was gered! Nu de overspanning harer zenuwen het opgaf, verdween ook bij Dora de imioed. Zij snelde naar het venster eri schreeuwde zoo lang om hulp, tot er politieagenten kwamen en den inbre ker arresteerden. Den volgenden morgen Ihiad Bertram; te Amsterdam een zeer onaangenaam onderhond met den hoofddirecteur dér bank, die hem mededeelde, dat hij: (hem volstrekt niet telegrafisch had ontboden. Gij izijit natuurlijk het slachtoffer Van een gewiekste dievenbende gé- Worden, die een inbraak heeft be raamd, verklaarde de hoofddirecteur ontstemd. Hoe komt gij zoo lidhtge- loovig te zijn? U moest toch weten, dat wij:, iais wij u persoonlijk hadden wenscfhien te spTeken, een plaatsver- vanger zouden hebben gestuurd. Wié zou er in uw afwezigheid op het filiaal 1 letten! Mijn vrouw hiald dat wel vloot, een dag kunnen overnemen, stotterde Bertram geheel van zijn stuk. Uw vrouw! herhaalde de (hoofd- I directeur op' sarcastischen toon. Hoe kan men een bank aan een vrouw toe vertrouwen. Wat heeft uw vrouw er tegen kunnen doen, als werkelijk een inbraak wias voorbereid? Toen hij echter den volgenden dag een nauwkeurig verslag over de door dé tegenwoordigheid van geest van Dora verijdelde inbraak ontving, wij zigde zich rijn meening over de vrou wen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 12