Kinderziekbed
De Verjaardagstaart
fte Boetelingen
iZe weende en trachtte zijn handen
to vatten.
Toen kwam hij op een ander idee.
Hij veranderde plotseling van houding
deed lief tegen haar, legde zijn arm
om haar taiile en trok de bevende
vrouw naar zich toe om haar te kus
sen.
Maar ze vond dat een heleediging; ze
stiet (hem terug en riep met vlammen
de oogen:
(Dat is voorbij, Konrad... we heb
ben geen gemeenschap meer met el
kaar, want ik kan je niet meer achten!
Dora! schreeuwde hij huiten zich
eelven van woede.
ja, zei ze dapper en sterk, je bent
bang voor mij, voor mijn kunnen... je
bent lail
Vrouw je liegt! schreeuwde hij
woest en hief de hand op om haar te
slaan.
Op dit ©ogenblik werd de deur open
getrokken en die kleine Kurt kwam
binnenstormen en ging zijn moeder
aan de japon hangen.
Kurt, je komt bij mij! riep zijn
vader.
Maar Kurt verroerde zich niet
stijf hield hij zijn moeder vast.
Nu trad Konrad op hen toe, ontruk
te den jongen aan zijn moeder, idie er
Ricfcffevergeefs tegen verzette, en ging
an t hem ide deur uit. Maar hij kwam
slechts enkele schreden ver en de
knaap viel neer en kroeg hevige kram
pen.
Groote hemel! jammerde de moe
der in haar doodsangst, de kramp
komt terug; de dokter heeft gezegd,
Üat we dan het ergste moeten vree-
Een.
'Doodsbleek stond de vader stil er
Het den zieken jongen los.
En het ergste geschiedde. De zieke,,
kleine knaap, die voor elke gemoeds
beweging bewaard moest blijven stierf
tengevolge van den aanval.
Den vader ging het verlies niet al
te zeer ter harte; de knaap was van
sijn geboorte af zwak geweest en mem
moest dus altijd op alles voorbereid
ójn.
De moeder weende bitter om haar
kleinen jongen, waaraan ze met zoo
innige liefde gehecht was geweest, die
de band was geweest, waardoor ze
zoo lang aan den vader was verbon
den; maar nu was hij dood en nu was
ook zij vrijT Ze haalde verruimd adem,
want door haar tranensluier zag ze
de zonnige hoop der toekomst schij
nen.
Dadelijk op den dag der begrafenis
van den kleine reisde Dora naar haar
moeder. Ze keerde nooit weer in het
buis van haar echtgenoot terug.
Tegenwoordig is Dora een der
meest beroemde en gevierde portret-
schilderessen, maar is nooit weer ge
huwd. En meneer Konxad Waldman
maakt nog altijd zijn portretten zon
der kunst. Hij heeft den professorstitel
gekregen en natuurlijk ook de onver-
mijdelijken grooten gouden medaille...
door
Nannie v. Wehl.
Boy is ziek, ai weken lang. In het
kalme licht van dien stervenden zomer
avond ligt, hij roerloos te staren met
g-roote oogen. In die oogen is veel te
lezen geweest de laatste weken, soms
doodsangst van benauwdheid, soms
vertwijfeling van pijn, doch 't meeste
verwondering, groote, ontzaglijke ver
wondering, dat hij Boy ziek is,
dat hij zóó neergeveld kon worden,
dat hij zich zoo zwak en moede kon
voelen, hij, de groote, sterke Boy, die
zijn dertien jaren met zooveel waar
digheid draagt, die altijd had gedacht
dat ziekzijn maar zoo iets was voor
meisjes.
Overdag gaat 't nog half, om ziek
te zijn, meent Boy.
Dan komen de broertjes en zusjes
roo nu en dan Item opzoeken, dan is
altijd Mama of tante Nellv of de
kinderjuffrouw bij hem, doch die
nacht, die vreeeelijke nachtAis alles
can hem heen slaapt en hij niet sla
pen kan, als de trage nacht zich
voortsleept "met loomen tred', en ter
gend langzaam de klok heit voorhij-
gaan der kwartieren verkondigt, dan
wordt het eene marteling mek te zijn l
Dan ruischt het bloed in zijn ooren,
daar hij zich inspant, om toch in
Godsnaam iets te hooien, in de dood-
stilte van den nacht, dan gloeit de
kussensloop tegen zijn wangen aan,
er» is hij niet bij machte, stil te lig
gen. Dan voelt bij zich een arme, zie
ke, hulpelooze kleine jongen, eenzaam
eox verlaten in het nachtzwart.
Iedere nacht heeft zijn toppunt van
verschrikking, dat langzaam aan be
reikt wordt en als Boy dan neer
ligt, krimpend van onzegbaren angst,
lijdend onzegbare pijn, dan hijgt zijn
ganscbe ziel van ziek, moe kind naar
de verlossinghet kraaien van den
haan o, dat heerlijke'sein I Wat het
uur van éénen is voor die heksen en
haar sabbath, dat is het kraaien van
den haan voor Boy's verschrikkin
gen. Opeens vliegen ze allen heen en
laten hem achter, hijgend, klam be
zweet, maar rustig en zoo blij, zoo
blij 1 Dan slaapt hij in, moegestreden
en wordt pas wakker als de zon hoog
aan den hemel staat o. die nacht,
die vreeslijke nacht
Tegen den avond echter wordt het
ziekzijn soms dragelijk.
Dan is Boy zoo prettig vermoei 1
van zijn middag, met bezoek van
Grootma of tantes, en broertjes en
zusjes, dat hij maar niet genoeg kan
krijgen van de koelheid van het lin
nen, van de zachte draging zijner
matrassen. Met een zucht van genot
vleit hij den wans tegen zijn kussen
aan, en strekt zich béhagelijk uit op
zijn matras. Dan schijnt de avondzon
schuin in de kamer en ginder, op
eenigen afstand van zijn raam schuift
ze haar stralen onder en tusschen
het kastanjeloover, zoodat het geheel
doorzeefd is van gulden zonneschijn
en Boy's starende oogen zich niet
kunnen verzadigen aan dien goud
groenen glans.
En soms speelt er, voor aan straat,
een orgel, waarvan de klanken, door
afstand ven^ededd, Boy'6 ooren berei
ken, zijne gedachten wiegen.
't Is altijd hetzelfde lied„o, mijn
Martha, lieve Martha I", maar het
klinkt zoo wonderzoet, nu 't is geko
men door 't goudglanzende kastanje-
Icover .heen, dat Boy moet zuchten
van genot.
En dan bereikt de heerlijkheid van
't ziekzijn haar toppunt. Door het ge
opende raam vliegen een paar vol-
bloeaende, rein witte sneeuwballen en
vallen op Boy's bed neer, en een hol
ders stem roept van achter de hei
ning die Boy's tuin omgeeft„Hallo
ik kom
Dat is de stem van Boy's vriendin
netje, dat eiken avond even mag ko
men, sedert hij wat minder erg iis, en
düe de sneeuwballen- en jasmijn strui
ken uit haar tuin visitekaartjes laat
ldveaten.
Nu as ze er weer, de stevge, vroo-
lijke „zus van hiernaast". Ze zit op
den rand van Boy's bed' met een groo
ten tak gouden regen, wielks trossen
ze boven Boy's hoofd laat dansen. Al
die weken hedft ze zich voorbeeldig
gehouden, in de zware diagen van
strijd1 op leven en dood! niet gebe
deld om Boy te zzien, en niet geroepen
in den tuin, hoewel 't zi'en van Boy's
venster haar telkens 't„Hallo Boy
op de lippen wierp. In de verdere da
gen heeft ze zich gedragen, zoo als dat
bij een zwaar zieke noodiig was
doch vanavond vergeet ze 't. Ze schom
melt Ihstig mett haar beenen op er
neer, zood'at de schommeling zich
noodwendig aan Boy's bed (moest me-
dedeelen, laat zoo nu en .dan haar
hakken zelfs niet het bed in aanra
king komen en neuriet met 't orgel
mee„o, mijn Martha, 'lieve Mar
tha 1"
Tante Nelly is even melk voor Boy
gaan halen, landers was het zoover
niet gekomen. Ze schrikt, als ze zus
in deze houding ziet, en Boy met zijn
hand op zijn pijnlijk voorhoofd.
„Maar zus, kom er eens gauw af, je
doet Boy zeer", zegt ze, een gtoél aan
schuivend.
„O, waaizegt Zus mót echt be
rouw, den jammerkreet haute nou-
vaeuté gebruikend, die in haar klasse
sedert twee dagen in de mode is. Ze
gaat op den stoel zittetn, haar beenen
stil.
„Dat wist ik niet", zegt ze, Boy om
vergeving smeekend aanziende.
Hij lacht haar even geruststellend
te. Maar het gesprek vlot niet. Zus Is
onder den indruk van haar misdrijf.
Ze zit met haar handen tusschen
haar knieën, voorover gebogen
staart naar detn grond. Tante Nelly is
in haar leunstoel gaan haken en prijst
in haar gedachten zus zeer om haar
voorbeeldig gedrag.
Als zus zóó wal wezen, mag ze des
noods den heelen avond blijven.
„Mooi weer, hè zegt Zus.
„Ja", -antwoordt Boy.
Tien minuten later deelt Zus
dat ze vrij-af heeft gehad dien mid
dag, want 't was Woensdag.
„Zoo", zegt Boy.
Hij heeft op ieder oog ;een sneeuw
bal gelegd en geniet van de koele
zachtheid, waarmee zijn gloeiende,
oogholten zijn gevuld.
W eer tien minuten later vindt Zus,
dat 't zoolang licht blijft.
,,'tls ook zulk mooi weer", luidt
Boy's repliek.
Tante Nelly wordt weggeroepen
om Annaatje en, Frits naar bed ta
brengen en staat op, Zus over 't haar
strijkend en zeggend met veel waar
schuwing in haar stem
,Ek moet even weg, Zus
„Best, tante Nelly", zegt Zus, met
een belofte in haar oogen, dat ze
heusch stil zal zijn.
De sneeuwballen geven geen koelte
:eer, zoodat Boy ze wegwerpt
De zon glijdt niet meer onder en
tusschen hert, loover der kastanjeboo-
men, duisternis heerscht al rond de
stammen. Het orgel is heengegaan
de nacht nadea-t
En nu opeens Zus' stem, met een
lief toontje, als een echt meisje, zoe
kend naar emotie.
„Boy, is 't erg akelig om ziek te
zijn
,Ja", zegt Boy hartgrondig. „Soms
niet, maar heel dikwijls wek"
„Waai, waai", zegt Zus.
Haar zotte woorden brengen haar
een tafereeltje van school te binnen,
een grappig tafereeltje. Ze proest
opeens, en lacht door, imeenend, dat
Boy haar zal vragen, waarom
lacht, en dan zal ze 't vertellen, en als
tante Nelly kocmt, zal ze zeggen, dat
Boy 't weten moest, en dat hij 't zelf
vroeg.
Doch Boy lacht niet en vraagt niets.
En als Zus, verwonderd over zijn stil
zwijgen, naar hem ziet, ligt hij mei
gesloten oogen en een verdrietigen
rek op zijn gelaat
Het lachen van Zus heeft hem pijn
gedaan.
Zus begrijpt opeens haar harteloos-
beid en staart vol schrik op haar
vriendje. Ach, wat is hij toch bleek
en wat ligt er een pijnlijke trek op
zijn gezicht
Ze vat Boy's gloeiende- hand en
zegt smeekend, met pkrt.9eliinge tra
nen in haar oogen
„O, Boy, Boy, ik wou je niet voor
xn gek houdenHeusch niet, Boy,
ik lachte met om jou 1 't Was zoo gek
vammiddlag met de juffrouw
Boy ziet haar vriendelijk aan.
„Ach, Zus, dat weet ik immers wel
Maak je maar niet ongerust, hoor
„Boy. ik vind het hierusch net zoo
maar als jij dat je ziek bent. MaaT, zie
je, Boy wij zijn 't geen van beiden
gewend.
„Nee, Zus.
„Toe, vind 't nou miaar niet zoo
naarIk zal nog vaker bij je komen
en nog meer bloemen meebrengen.
Heb je 't dan zoo akelig
Ze is een en al ijver, om den indruk
van haar lachen uit te wisschen.
„Neen, nou niet maar 's nachts
- net zoolang tot jullie haan kraait."
„Onze haan?" zegt Zus, niet begrij
pend.
„Ja", legt hij uit ,,'s Nachts verveel
ik me dood, want ik kan nooit sla
pen, en dan krijg ik zoo'n hoofdpijn
-- dan wordt 't hoe langer hoe erger
maar als jullie haan kraait, dan
weet ik, dat de dag weer gauw zal
beginnen en dan ga ik meestal van
zelf slapen. Als ik die haan van jullie
niet had
„Allo' Zus!" zegt tante, binnentre
dend, „nu moet Bov gaan slapen. Zeg
hem nu maar goeden nacht".
„Nacht, Boy", zegt Zus, „dus onze
haan ia 't nacht tante Nelly."
Peinzend gaat ze de trappen af, het
huis uit en naar het hare beden
kend, hoe dat tóch wel zou Rijn, het,
vervelen in ddn nacht, het wachten op'
het kraaien van den haan.
Even na twaalven ontwaakt Zus, bij
het omdraaien in bed. Haar oogen
sperren zich open om iets te zien,
iets van licht of schijnseiL Maar zwa
re wolken dooven maan- en sterren,
lichtde nacht is donker 'ais in win
tertijden.
Opeens denkt j.e aan Boy, .pn het is.
of ze bij hem zrt zóó duidelijk voelt
ze, hoe benauwd en pijnlijk hij nu is!
in dit nachtdonkerzóó zeker weet ze,
hoe hij 'hijgt naar 't oogenblik zijner
verlossing, het kraaien van, den haan
in haar kippenhok.
Zé springt, uit bed', steekt licht aan.
kijkt op de klok. En ze schrikt er van,
dat 't nog zóó vroeg is, net twaalf uur!
Arme, arme Boy 't Lijkt haar, of ze
al heetl lang geslapen heeft hoe
veel te langesr moet hem dan de tijd
zijn gevallen, hem, d'ie wakend de
uren 'doorworstelde.
Doodsche stilte buiten. De hanen
slapen nog, ginds in hun kippenhok,
en in allo kippenhokken van de beele
buurt.
De hanen hebben geen medelij den
ze zullen Boy nog heel lang laten
wachten, arme, zieke Boy
Langzaam, onhoorbaar, de handen
tastend uitgestrekt, sluipt een kleine:
witte gedaante die trap af, de keuken
door, tot de tuindeur.
Even, heel even piept die zware
grendel, die door kleine, maar krach
tige vingers wordt teruggeschoven.
Dan glijdt de wittel gedaante door
de nauwelijks geopende deur en bloo-
te voetjes gaan over hert Miezel
zoeken gauw den grasrand der per
ken, meer nog om hert knarsen van 't
kiezel te voorkomen, dan om de) voet
jes zelf te sparen.
Even een karwatsje uit liet prieel
w kregen, een karwatsje dat broer ge
bruikt, als Zus zijn paardje is. Hoe
gelukkig, dart ze voor één keer eens
precies weert, waar haai* speelgoed is
gebleven
Nu knielt Zus bij t Mppehhok. En
door 't ronde luchtgat van de nacht-
hokdeur priegelt ze den haan met de
karwats ze heeft uitgerekend, dat
ze liem nèt bereiken' kan, den dikken
trotschaard, die natuurlijk den hoog-
sten zithok heeft uitgekozen.
Het stokje zwiept even langs de
veeren van 't slapende dier, strijkt het
dartelend over den kop.
„Kukeleku kraait de haan plot
seling luidkeels, gewekt uit zijn
slaap. „Kukeleku, kukeleku
Dat is de tooverkreet, die Boy's ver
schrikkingen bezweert.
Het gloeiende, kloppende lioofd
zinkt in het kussen teanig en een blijde
glimlach glijdt over hert afgematte
gelaat. Nu zal de slaap komen en het
arme, zieke kind schadeloos stellen
voor de kwellingen van 't waken.
Nog even komt een gedachte dn de
moede hersens op
„Wat kraait de haan lang en luid
vannacht! Of zus 't gehoord heeft?
Ach, neen', di]e slaapt door, den
heelen nacht
Toe, vader, wees nu eens heel lief
en geef me morgen toch maar mijn
taart met de tien kaarsjes. Ik had er
op school al zooveel van verteld. Het
immers morgen voor het laatst,
want langer dan tien jaar vielen we
onzen verjaardag niet met een taart
met kaarsjes, hebt u gezegd. Toe, va
der, ik zal voortaan beter mijn best
doen.
En bij deze woorden kijkt het aar
dige ventje zijn vader smeekend aan.
Deze tuurt naar* één der schilderij
en aan den wand. Het is. als vreest
hii niet bestand te zijn tegen den
smeekenden blik uit de oogen van zijn
oudsten rongen, zijn lieveling.
Maar hij kan, neen, hij mag niet
toegeven.
Neen, Willy, zegt hij vriendelijk,
maar beslist, je weet wel, dart ik er
bij blijf, als ik hdt eens gezegd heb.
Je hebt dit jaar in het geheel niert je
best gedaan, en ik schaam m© over je.
En al ga ik nu hert volgend1 jaar
nog zoo mooi over, dan krijg ik toch
niet meer mijn taart met de tien
kaarsjes, brengt Willy snikkend uit.
Dat ik nu van hdt jaar ook juist tien
moet worden.
Daar ziet hij zijn jong moedertje in
de verte aankomen en haastig loopt
het ventje de trap der waranda af en
den tuin in.
Menzon haar voor de oudere zuster
van haar vijftal houddn, dit vrouwtje
van 28 jaar. En zij heeft hem zoo in
nig lief, haar eersteling. Doch zij is
steeds gewoon geweest haar man in
alles te eerbiedigen, en ook nu zal zij
dat doen, al schijnt dd straf haar dit
maal wel wat te zwaar.
Kom, Willy, zegt zij troostend,
want ze 'heeft de laatste woorden op
gevangen, kom, je kunt toch wel plei-
zier hebben zonder die kaarsjes. En
als je morgen iets heel moois krijgt
dan denk je er misschien niet e
meer aan.
Toch weert zij maar al te goed, dat
ook het mooiste speelgoed de taart
met de kaarsjes niet vergodden kan.
Da taart met de brandende kaars
jes, die tot nu toe bij eiken verjaar
dag der kinderen op tafel verschenen
was, hoe had zij steeds het grootste
aandeel tot de feestvreugde geleverd 1
Met welk ee>n spanning was steeds het
oogenblik tegemoet gezien, dat het
dessert aan de beurt kwam, en als dan
's winters hiert licht werd laaggedraaüi
om het effect nog schitterender te
maken, en de taart met de brandende
kaarsjes er om heen werd binnen
gebracht, dan kende de vreugde g<
grenzen.
En dit jaar zou zij ontbreken op
den tienden verjaardag van haar
eerstgeborene. Zij kon het zich bijna
niert voorstellen
Wat zou haar man wed zeggen, als
hij geweten had, dat de gedachte aan
het gemis van dre taart haar een sla-
pel oozen nacht gekost had Doch zij
wilde nog één poging wagen, om haar
man tot andere gedachten te bren
gen. Straks, als de kinderen naar bed
waren, zou zij beproeven, wat een
liefhebbend moederhart vermag 1 O,
zij weet maar al te goed, hoe lief
haar man zelf den jongen heeft, den
aardrtgen blauwoog, die altijd stor
menderhand alle harten voor zich In
neemt.
Intusschen gaat zij voort, Willy te
troosten en als deze eindelijk met zijn
moedertje naast zich, is ingeslapen.
gaat zij naar benedien om thee te
Doch zij is politiek. Het onderwerp,
dat beider gedachten bezighoudt,
wordt niet aangeroerd en in de diep
ste stilte wordt het eerste kopje thee
gedronken.
Eindelijk waagt zij dien aanval.
Kan je begrijpen, man, dat liet
morgen al tien jaar geleden is, dat
onze eersteling geboren werd Wat
was ik toen nog een kind en nu aTtou
deftige huismoeder met een vijftal
Je ziet er nogal deftig uit, Min
nie, zegt haar man lachend, terffijl
hij met welgevallen zijn mooi, slank
vrouwtje beschouwt.
Toch ben ik in dien tijd tien jaar
ouder geworden, zegt zij nadenkend.
Maar, hert is waar, voegt zij er op
dankbaren toon bij, voed verdriet heb
ben wij niet gehad Wel veel geluk
en gelukkig zijn houdt de menschep
j eng en morgen is hert onze trouwdag
ook
Daar heb ik nog niet eens aan
gedacht, roept Walter verschrikt. An
ders weet ik altijd eenige dagen te
voren je liiieaielingswienschmaar mis
schien is het nog niet te) laat, om er
aan te voldoen.
Minnie aarzelt een oogenblik.
Hoe os 'het, Minnie, heb je geen
enkelen wensch? vraagt W-airter ver
wonderd.
- Jawel, maarklinkt liet aar-
- Maar wat zegt haar man aan
moedigend. Is die wensch zóó groot,
dat je hem niet durft uitspreken, Min
nie Je weet wel, dart ik je op onzen
trouwdag niets weigeren' kan.
Kan je het niet raden, Walter
zegt Minnie met een kloek besluit. En
dan, terwijl >ze haar hoofd tegen zijn
schouder legt, fluistert zijMorgen
wensch ik een groote taart met tien
brandende kaarsjes er omheen.
O, onpeilbare liefde van het moe
derhart Dikwijls zijt ge zwak, maar
altijd verheven in uw grenzenlooze on
baatzuchtigheid.
En Walter? Eén oogenblik toonde
hij zich boos, maai* een gegeven
woord moet me(n nu eenmaal gestand
doen. De redeneëring was niet geheel
zuiver, dat gevoelde hij maar ar
wel, want nu was hij'immers jeg
zijn zoontje toegevend. Doch hij kon
niet anders handelen, stelde hij zich
gerust en in stilte had hij er zijn
vrouwtje des te liever om.
Hét as nacht. Met een gelaat, waar
op doodsangst te lezen staat, buigt
Minnie zich over 't bedje van haar oud
sten lieveling. Hij i9 eensklaps ijlen
de wakker geworden met een hoog
rood© kleur, en de dokter, dien men
o ogenblikkelijk liet roepen', heeft een
bedenkelijk gezicht gezet.
Laat de kinderen in geen geval
hier komen, mevrouw, heeft hij met
nadruk gezegd. Er is veel groep in' de
stad.
Maatje, klinkt het plotseling. Ik
droomde zoo heerlijk, dat ik bij de
engeltjes was en daar stond mijn
taart inert de tien' kaarsjes er omheen.
Minnie is voor liet bedje op de
kni'eën gezonken.
lieveling, zegt ze zacht, terwijl
zij met inspanning van al haai'
krachten ©enige vastheid aan haar
stem tracht te geven, de kaarsjes lig
gen al klaar, en morgen1, ais je jarig
bent, komt er een 'groote roomtaart op
tafel met tiien bra.rudiende kaarsjes.
Is helt heusch waar, moesje
Heusch waar, lieveling
Een blijde glimlach verheldert het
hooggekleurde gezichtje en Willy
slaapt weer in.
Twee dagen later 'staat een diepbe
droefd ouderpaar bij het lijkje van
hun oudste kind. Twee 'dagen lang
hebben leven en dood elkander hert
beminde leven betwist.
Voor het bedje staart een roomtaart
met tien bijna uitgebrande kaarsjes
er omheen.
Een J apansch Sprookje. (1)
Drie jaren lang reeds vertoefde Gi-
wau aan het hof van keizer Kyomori,
die, wijl haar gezang en haar dans
hem zooveel vreugde verschaften,
Tozi, hare moeder, en aan Ginyo,
haro zuster, maandelijks 100 schepel
rijst en 1000 oneen edel metaal zond.
Drie jaren lang mochten de vrouwen
zich aldus in 's keizers gunst verheu-
mtoen gebeurde het volgende.
Uit de provincie Kara kwam de zes
tien]' arige danseres Hotoko, frischen
lieflijk als een bloesem, naar de
hoofdstad. Haar lichaam, dat schoon
was als dat van de godin der liefde
zelve, haar spel, haar gezang, haar
dans hadden iederen man, dien zij
gewild had', tot haren slaaf kunnen
maken.
Maar zij was niet alleen ijdel, zij
was ook eerzuchtig.
„Waarom", zoo sprak zij, „zou ik
mii zooveel moeite gegeven hebben
om alle dansen en liederen van het
land te leeren, indien het niet ware
om er den machtigste van allen, Kyo
mori zeiven, mede te betooveren Ik
wil mij aan hem vertoornen nog vóór
men mij er toe uitnoodigt."
Op zekeren dag begaf zij zich naar
het slot van Ndsi-Yatfu, liet zich voor
den keizer voeren, boog en zeide dat
zij de beroemde danseres H-otoke was.
Maar de keizer werd toornig er
Ide„Danseressen komen slechts
wanneer men haar ontbiedt, en gij
zijt niet geroepen. Overigens moogt
gij wezen wie gij wilt, zoover als Gi-
wau zult gij het nooit brengen. Ga
due
Bij deze harde woorden verliet zij
de zaal.
Giwau echter wendde zich! tot ha
ren heer. „Danseressen komen vaak
zonder ontboden te zijnVergeef
haar. Zii is nog zeer jong en weet
niet hoe het tegenover u betaamt.
Zaagt gij niet hoe verlegen zij de oog
leden neersloeg? Hoe hare oogen zich
met tranen vulden Wees goedertie
ren, o heer, en doe haar terugroepen,
opdat zii voor u zinge en danse
Kyomori gaf gehoor aan Giwau's
verzoek en zond een bode naar Ho
toke.
Onverwijld keerde het measje terug,
en de keizer zeide „Welaan, toon
mij uwe kunst; maar weet dat gij
het aan Giwau's voorspraak dankt,
dat gij nogmaals voor mij moogt tre
den."
Zij boog en zong een lied ter eere
(1) Uit de verzameling Heika-Mono-
gatori, afkomstig uit de 14de eeuw.
van den heerscher. Allen die het hoor
den waren vol bewondering.
Toen zette zij hare harp tea* zijde
en danste.... danste....
Kyomori was van zijnen zetel op
gerezen, hij volgde met ziine oogen
onafgebroken de dansereshij zag
slechts haar haar lieflijke gelaat,
hare dauw vochtige oogen met de zij
den wimpers, haar gitzwarte haar,
hare libellengestalte.
Eindelek was de dans gee.ind.igd en
wilde Hotoke zich verwijderen.
Maar de keizer smeekte haar te
blijven, en toen zij niet dadelijk toe
gaf, zeide hij „Als het om Giwau is.
dat gij aarzelt ik zal haar wegzen
den."
Hotoke weerlegde „Gij zoudt haar
niet vergeten, en eenmaal zoudt gij
er spijt van hebben."
Maar hij schudde het hoofd en
schreef Giwau den afscheidsbrief.
Hoewel Giwau altijd wel aan de
mogelijkheid eereer scheiding gecfcicbt
.had, zoo had zii toch nimmer ver
moed, dat het oogenblik zoo nabij
kon zijn.... O, hoe smartelijk! valt het
scheiden, wanneer men drie jaren
lang in dJe schaduw van denzelfden
boom gerust en het water uit dezelf
de bron gedronken heeft I
Toenmaals schreef zij deze regels
in versmaat
„Waarom bloeien de bloemen tegen
de berghelling,
Eénen zomer lang?
Zij moeten toch verwelken.
Met wreede hand knakt haar do
herfst.
Zoodat zij in droefheid sterven."
Toen zij tot de haren terugkeerde,
schreide zaj bittere tranen. Hare moe-
den* en hare zuster vroegen haar naar
de oorzaak. Maar zij zweeg.
Er verliepen eienige maanden. Daar
kwam op zekeren dag een bode van
Kyomori. die Giwau verzocht, op het
slot te komen, daar Hotoke ziek en
treurig wasGiwau moest haar
troosten en opvroolijken.
Maar Giwau verwaardigde zich niet
te antwoorden.
Nog een tweede en derde bode
kwamen, doch eveneens vergeefs.
Toen sprak Tozï, Giwau's moeder
„Gij weet toch, dat het ons den dood
berokkenen kan, indien rii den wil
des Keizers trotseertIn uwe hand
dus berust mijn lotof ik nog langer
zal leven, dan of er plotseling een
einde aan mijn bestaan zal komen."
Dat besliste. Aan den wensch harer
moeder moest zii gehoor a-even.
Zoo be^a.f zij zich dan met Gipvo,
die haar niet alleen wilde laten trek
ken, naar het slot en trachtte achter
de wijde mouwen vaar haar donker
gewaad de immer opnieuw opwellen
de tranen te verbergen.
Hotoke gevoelde bij haren aanblik
medelijden, en zii sprak heimelijk
eenige woorden met 'haren heer.
Eerst danste Giwau, toen zong zij
een lied dat aldus luidde
„Eens stond ik dn "lans Hotoke
gelijk,
Totdat nacht en droefheid over mij
kwamen.
Moge nooit Hotoke smartelijk
De tranen wieenen, die ik heb ge-
schreid.'-
Allen in de zaal waren door het
gezang ontroerden Kyomooi vroeg
haar vaker te komen.
Op den terugweg zeide zij tot ha
re zuster„Het ware beter voor mdj
in de rivier Futsi te springen, dan al
dus tie moeten voortleven."
Ginyo verklaarde dat zij in {lit ge
val hare zuster in 'den dood Wilde
volgen.
Toen de moeder van het wanhopige
besluit barer dochters hoorde, zucht
te zij „Als gij, die in den bloei uwer
jaren zijt, zoo iets wilt doen, wat
rest mij dan anders, die aan des le
vens afgrond sta, dan denzelfden wep
te bewandelen?"
Giwau ontstelde schuld te dragen
aan den dood harer moeder stond ge
lijk met het begaan der vijf hoofd
zonden.
Zoo besloot zij dan, ondanks ha
ren jeugdigen leeftijd zij was een
en-twintie- jaar als kluizenaarster
te gaan leven en boete te doen. Zij
knipte haar glanzende haar af.
Hare negentienjarige zuster deed
hetzelfde. Ook hare moeder zeide
„Wat zal ik nog langer met mijne
grijze haren doen
Zoo trokken de drie vrouwen naar
eene eenzame plek in het gebergte
achter Saga (in het district Katano).
bouwden daar een hut uit takken, die
de herfstwind afgerukt had, e>n zagen
in aanhoudend gebed met smachtend
verlangen het toekomstige leven te
gemoet.
Op zekeren avond werd er luid aan
het vlechtwerk van de hut geklopt.
De boetelingen ontstelden, want nie
mand had haar tot nog toe opge
zocht. Aarzelend deden zij open
Hotoke stond buiten.
„Vergeef mij, dat ik hier kom",
sprak zij nederknielend, ik weet dat
ik niet waard ben, dat o-M heilige
vrouwen met mij spreekt. Maar ik
kon niet anders. Sedert ik uw lot
'kende, moest ik er bestendig aan den
ken, dat mij hetzelfde kon treffen. Ik
vreesde den winter, die de bladeren
van de takken afrukt....
Toen ik hoorde, dat gij uw leven
aan Boeddha gewijd hadrt. smeekte ik
Kyoanori mij te laten vertrekken.
Maar hij weigerde. Ten laatste kon
ik het niet langer verdragen, en zoo
ben ik eindelijk onder beschutting
van den morgennevel gevlucht. Hert
geluk is de eeuwige droom van ons
bestaanmaar de duisternis komt
sneller dan het licht. Enkele zalige
dagen beleven wij en gaan onophou
delijk stap voor stap het donker te
gemoet.... O. laat mij bij u blijven!"
Giwau snikte toen zij dit hoorde
zelfs in hare droomen had zij Hotoke
nimmer tot dergelijke gedachten tn
staat geacht.
Zij zelve had uit treurigheid en
zatheid des levens de wereld den rug
toegekeerddat nu de zeventienjari
ge Hotoke, die in den schitterenden
zonneschijn leefde, reeds deze onrei
ne wereld moede was, roerde haar
tot tranen.
Zoo verscheurde dan Hotoke haar
gewaad, knipte zich het haar af en
wijdde met de drie vrouwen onder
lange gebeden, bloemen en reukoffers
aan Boeddha.
Haar leven was voortaan als eene
zee zonder golven. Zonder wereldlij
ke verlangens leefden zij, totc
Boeddha haar in zijn paradijs rie;
Ons echter betaamt het bloemen t
offer te brengen aan de zielen v
Giwau. Ginyo, Tozi en Hotoke, w
namen ongeteekend staan in het g<
den boek van den hei liften tempel v
Gosirakawa.
TWEEHANDIGEN.
"Tiveeiandigiai" zija de mensoll,
die en id theorie èn m de praotijk a
taak iTv o4 e™
taai te iiervullen «Uen gm,en
de rechterhand.
Hun streven is belangrijk genoeg,
er weer eens bij stil te Ktaan, vooi
nu na OuitscMand ooi Engeland l
voorbeeld gaat geiven en bij thet
dierwijs in sdhool en werkplaats
opvoeders wil -trachten te doordring
van de gelijkwaardigheid van Link
en rechterhand.
'Zonder in diepzinnige beschouw
gen te vervallen, hoe het te verklar
is, dat 'in het rijk der schepping
mensch het eenige lavende wezen
dat, Itiwee volkomen gelijkwaardi
ihamden -tot zijn beschikking ontva
gen hebbende, niettemin opzetteli
één van deze twee verwaarloost zo
der over deze onverklaarbare zelf-v<
minking bespiegelingen te houüe
heeft men zich slechts nuchter rte vi
bazen, dat zelfs tot ons opvoedïm
Stelsel is gaan behooren het bijna u
sluitend gebruik maken van slecl
één hand, de rechter, zoodat i
mens Oh, zoo volledig toegerust v:
huis uit, hopeloos onhandig sta*
wanneer de rechterhand hem ha;
diensten tijdelijk of voorgoed ontzej
Het -is begrijpelijk dat al vaak pr
testen zijn opgegaan tegen dit éériha
dig opvoedingsstelsel; het bleven ec
ter steeds de stemmen van roepend;
in de woestijn. En nu in deze eeuw;
verschillende landen weer soortgeli
ke (pogingen wortden aangewen-
vraagt men zich afof deze goedbedot
de pogingen/om den mensoh het twe
handig schepsel te döën zijn, wat a
■is, meer succes zullen hebben.
Om een aanvang te maken, zal ms
het opvoedingsstelsel van af de prils!
jaren van den mensch, dienen te w
zigen; babytje zal evengoed zijn li
ker- als zijn rechterhandje mogen u
stekenOp school, in de werkplaats,
de gymnastiek-, de teekenzaal, zal
leermeester zijn leerlingen in het g
bruiken van beide handen dienen
te voeden. En .is de tot ontwikkelii
gekomen mensch eenmaal zóóver, i
(hij zich even handig van de linker- a
van de re oh te bh and bedient, dan z
hij pas de vo'ordeelen daarvan ond«
vinden. In alle omstandigheden w
het leven zaü deze gelijkwaardige tv
handigheid haar voordeelen fcewiizt
daar ze eerst dan den mensdh in sta
zal stellen, zijn volledige licb unriij
eigenschappen aan den dag rte leggt
Want de „tweehandige" verdieelrt
ken geestelijken en lichamelijkeu s
beid, die hij een „redhtshandige" g
heel op rekening van één zijd'e kon
-over twee gelijkwaardige helften
redt daarmee den ijverigen arbeid
van een anders onvermijdelijke sp
dige uitputting.
Op de scholen -in Königsberg zijn
Duitsche tweehandige voorvechte
reeds druk bezig, de jeugd tot het v«
zij dige stelsel voor te bereiden. Eni
uitkomsten sahdjnen daar reeds vf
rassend te zijn zooals eigenlijk n
voor ds hand ligt.
In Engeland ds, naar het Duitsd
voorbeeld, ook een vereeniging g
sticht tot bevordering van de tvreeha
digheid, die reeds dn staat is, vers!:
te geven van voorloopig bereikte i
sultaten. In het blad „Infant. Scho
Teacher" wordt thans melding
maakt van „tweehandige" scholiere
die in alle opzichten hun ,éénhandig
scholieren vóór zijn, zoowel in schi
■ven, teekenen, slöjd, -maar ook ai
in intelligentie, want het schijnt, n
gens deze verslagen, dat de .tweeba
digen" rechter zitten het hoofd bel
op houden, ja, dat zij opgewekter,
vattelijker, leergieriger zijn dan
on- of één h andige misdeelden.
Zooals bij alle nieuwe stelsels, ven
al in zake opvoedkunde, schuilt bij i
ze tweehandige enthousiasten waf
schïjnlijTc wel overdrijving.
Het tweehandig stelsel is nlettem
een te belangrijk onderwerp om ere
ten onzent niet de j
dachrt op te vestigen.
EEN UITVINDING OP
MILITAIR GEBIEI
In den laatsten tijd kan men nu
dan eenige militairen te Leeuward-
zien uittrekken ter begeleiding vi
een voorwerp, waarvan de oningew
de zich afvraagt, waartoe het wel mi
dienen." Tusschen een paar slankg
bouwde hooge wielen hangt een btx
die laag boven den grond zweeft. Sou
ook kan men de boot zien, tusschf
die wielen, doch op een ijzeren bsi
gedragen wordend, zoodat zij den f
druk maalt van een schuitje, dat i
een kar wordt vervoerd. De boot
lang, smal, "van voren en van achten
afgeplat; de wanden loopen vrij sl)
naar boven; de bodem i$ vlak.
Dat is het „drieplanksbootje"
bnzen stadgenoot, den kapitein deri
fanterie jhr. A. von Steiger, een
vinding, die een gemakkelijk trar
portmiddel in polderlanden a
hand doet.
Zooals de naam aanduidt, besta
het in hoofdzaak uit drie planken v;
ruim 6 meter lengte, 45 centlmct
breedte en 3 centimeter dikte, te J
men vormend een slanke schelp, was
in 8 a 10 man kunnen plaats vind®
zoo zij gehurkt daarin zitten. Aan i
beide buitenzijden bevinden zidh kt'