Kinderziekbed De Verjaardagstaart fte Boetelingen iZe weende en trachtte zijn handen to vatten. Toen kwam hij op een ander idee. Hij veranderde plotseling van houding deed lief tegen haar, legde zijn arm om haar taiile en trok de bevende vrouw naar zich toe om haar te kus sen. Maar ze vond dat een heleediging; ze stiet (hem terug en riep met vlammen de oogen: (Dat is voorbij, Konrad... we heb ben geen gemeenschap meer met el kaar, want ik kan je niet meer achten! Dora! schreeuwde hij huiten zich eelven van woede. ja, zei ze dapper en sterk, je bent bang voor mij, voor mijn kunnen... je bent lail Vrouw je liegt! schreeuwde hij woest en hief de hand op om haar te slaan. Op dit ©ogenblik werd de deur open getrokken en die kleine Kurt kwam binnenstormen en ging zijn moeder aan de japon hangen. Kurt, je komt bij mij! riep zijn vader. Maar Kurt verroerde zich niet stijf hield hij zijn moeder vast. Nu trad Konrad op hen toe, ontruk te den jongen aan zijn moeder, idie er Ricfcffevergeefs tegen verzette, en ging an t hem ide deur uit. Maar hij kwam slechts enkele schreden ver en de knaap viel neer en kroeg hevige kram pen. Groote hemel! jammerde de moe der in haar doodsangst, de kramp komt terug; de dokter heeft gezegd, Üat we dan het ergste moeten vree- Een. 'Doodsbleek stond de vader stil er Het den zieken jongen los. En het ergste geschiedde. De zieke,, kleine knaap, die voor elke gemoeds beweging bewaard moest blijven stierf tengevolge van den aanval. Den vader ging het verlies niet al te zeer ter harte; de knaap was van sijn geboorte af zwak geweest en mem moest dus altijd op alles voorbereid ójn. De moeder weende bitter om haar kleinen jongen, waaraan ze met zoo innige liefde gehecht was geweest, die de band was geweest, waardoor ze zoo lang aan den vader was verbon den; maar nu was hij dood en nu was ook zij vrijT Ze haalde verruimd adem, want door haar tranensluier zag ze de zonnige hoop der toekomst schij nen. Dadelijk op den dag der begrafenis van den kleine reisde Dora naar haar moeder. Ze keerde nooit weer in het buis van haar echtgenoot terug. Tegenwoordig is Dora een der meest beroemde en gevierde portret- schilderessen, maar is nooit weer ge huwd. En meneer Konxad Waldman maakt nog altijd zijn portretten zon der kunst. Hij heeft den professorstitel gekregen en natuurlijk ook de onver- mijdelijken grooten gouden medaille... door Nannie v. Wehl. Boy is ziek, ai weken lang. In het kalme licht van dien stervenden zomer avond ligt, hij roerloos te staren met g-roote oogen. In die oogen is veel te lezen geweest de laatste weken, soms doodsangst van benauwdheid, soms vertwijfeling van pijn, doch 't meeste verwondering, groote, ontzaglijke ver wondering, dat hij Boy ziek is, dat hij zóó neergeveld kon worden, dat hij zich zoo zwak en moede kon voelen, hij, de groote, sterke Boy, die zijn dertien jaren met zooveel waar digheid draagt, die altijd had gedacht dat ziekzijn maar zoo iets was voor meisjes. Overdag gaat 't nog half, om ziek te zijn, meent Boy. Dan komen de broertjes en zusjes roo nu en dan Item opzoeken, dan is altijd Mama of tante Nellv of de kinderjuffrouw bij hem, doch die nacht, die vreeeelijke nachtAis alles can hem heen slaapt en hij niet sla pen kan, als de trage nacht zich voortsleept "met loomen tred', en ter gend langzaam de klok heit voorhij- gaan der kwartieren verkondigt, dan wordt het eene marteling mek te zijn l Dan ruischt het bloed in zijn ooren, daar hij zich inspant, om toch in Godsnaam iets te hooien, in de dood- stilte van den nacht, dan gloeit de kussensloop tegen zijn wangen aan, er» is hij niet bij machte, stil te lig gen. Dan voelt bij zich een arme, zie ke, hulpelooze kleine jongen, eenzaam eox verlaten in het nachtzwart. Iedere nacht heeft zijn toppunt van verschrikking, dat langzaam aan be reikt wordt en als Boy dan neer ligt, krimpend van onzegbaren angst, lijdend onzegbare pijn, dan hijgt zijn ganscbe ziel van ziek, moe kind naar de verlossinghet kraaien van den haan o, dat heerlijke'sein I Wat het uur van éénen is voor die heksen en haar sabbath, dat is het kraaien van den haan voor Boy's verschrikkin gen. Opeens vliegen ze allen heen en laten hem achter, hijgend, klam be zweet, maar rustig en zoo blij, zoo blij 1 Dan slaapt hij in, moegestreden en wordt pas wakker als de zon hoog aan den hemel staat o. die nacht, die vreeslijke nacht Tegen den avond echter wordt het ziekzijn soms dragelijk. Dan is Boy zoo prettig vermoei 1 van zijn middag, met bezoek van Grootma of tantes, en broertjes en zusjes, dat hij maar niet genoeg kan krijgen van de koelheid van het lin nen, van de zachte draging zijner matrassen. Met een zucht van genot vleit hij den wans tegen zijn kussen aan, en strekt zich béhagelijk uit op zijn matras. Dan schijnt de avondzon schuin in de kamer en ginder, op eenigen afstand van zijn raam schuift ze haar stralen onder en tusschen het kastanjeloover, zoodat het geheel doorzeefd is van gulden zonneschijn en Boy's starende oogen zich niet kunnen verzadigen aan dien goud groenen glans. En soms speelt er, voor aan straat, een orgel, waarvan de klanken, door afstand ven^ededd, Boy'6 ooren berei ken, zijne gedachten wiegen. 't Is altijd hetzelfde lied„o, mijn Martha, lieve Martha I", maar het klinkt zoo wonderzoet, nu 't is geko men door 't goudglanzende kastanje- Icover .heen, dat Boy moet zuchten van genot. En dan bereikt de heerlijkheid van 't ziekzijn haar toppunt. Door het ge opende raam vliegen een paar vol- bloeaende, rein witte sneeuwballen en vallen op Boy's bed neer, en een hol ders stem roept van achter de hei ning die Boy's tuin omgeeft„Hallo ik kom Dat is de stem van Boy's vriendin netje, dat eiken avond even mag ko men, sedert hij wat minder erg iis, en düe de sneeuwballen- en jasmijn strui ken uit haar tuin visitekaartjes laat ldveaten. Nu as ze er weer, de stevge, vroo- lijke „zus van hiernaast". Ze zit op den rand van Boy's bed' met een groo ten tak gouden regen, wielks trossen ze boven Boy's hoofd laat dansen. Al die weken hedft ze zich voorbeeldig gehouden, in de zware diagen van strijd1 op leven en dood! niet gebe deld om Boy te zzien, en niet geroepen in den tuin, hoewel 't zi'en van Boy's venster haar telkens 't„Hallo Boy op de lippen wierp. In de verdere da gen heeft ze zich gedragen, zoo als dat bij een zwaar zieke noodiig was doch vanavond vergeet ze 't. Ze schom melt Ihstig mett haar beenen op er neer, zood'at de schommeling zich noodwendig aan Boy's bed (moest me- dedeelen, laat zoo nu en .dan haar hakken zelfs niet het bed in aanra king komen en neuriet met 't orgel mee„o, mijn Martha, 'lieve Mar tha 1" Tante Nelly is even melk voor Boy gaan halen, landers was het zoover niet gekomen. Ze schrikt, als ze zus in deze houding ziet, en Boy met zijn hand op zijn pijnlijk voorhoofd. „Maar zus, kom er eens gauw af, je doet Boy zeer", zegt ze, een gtoél aan schuivend. „O, waaizegt Zus mót echt be rouw, den jammerkreet haute nou- vaeuté gebruikend, die in haar klasse sedert twee dagen in de mode is. Ze gaat op den stoel zittetn, haar beenen stil. „Dat wist ik niet", zegt ze, Boy om vergeving smeekend aanziende. Hij lacht haar even geruststellend te. Maar het gesprek vlot niet. Zus Is onder den indruk van haar misdrijf. Ze zit met haar handen tusschen haar knieën, voorover gebogen staart naar detn grond. Tante Nelly is in haar leunstoel gaan haken en prijst in haar gedachten zus zeer om haar voorbeeldig gedrag. Als zus zóó wal wezen, mag ze des noods den heelen avond blijven. „Mooi weer, hè zegt Zus. „Ja", -antwoordt Boy. Tien minuten later deelt Zus dat ze vrij-af heeft gehad dien mid dag, want 't was Woensdag. „Zoo", zegt Boy. Hij heeft op ieder oog ;een sneeuw bal gelegd en geniet van de koele zachtheid, waarmee zijn gloeiende, oogholten zijn gevuld. W eer tien minuten later vindt Zus, dat 't zoolang licht blijft. ,,'tls ook zulk mooi weer", luidt Boy's repliek. Tante Nelly wordt weggeroepen om Annaatje en, Frits naar bed ta brengen en staat op, Zus over 't haar strijkend en zeggend met veel waar schuwing in haar stem ,Ek moet even weg, Zus „Best, tante Nelly", zegt Zus, met een belofte in haar oogen, dat ze heusch stil zal zijn. De sneeuwballen geven geen koelte :eer, zoodat Boy ze wegwerpt De zon glijdt niet meer onder en tusschen hert, loover der kastanjeboo- men, duisternis heerscht al rond de stammen. Het orgel is heengegaan de nacht nadea-t En nu opeens Zus' stem, met een lief toontje, als een echt meisje, zoe kend naar emotie. „Boy, is 't erg akelig om ziek te zijn ,Ja", zegt Boy hartgrondig. „Soms niet, maar heel dikwijls wek" „Waai, waai", zegt Zus. Haar zotte woorden brengen haar een tafereeltje van school te binnen, een grappig tafereeltje. Ze proest opeens, en lacht door, imeenend, dat Boy haar zal vragen, waarom lacht, en dan zal ze 't vertellen, en als tante Nelly kocmt, zal ze zeggen, dat Boy 't weten moest, en dat hij 't zelf vroeg. Doch Boy lacht niet en vraagt niets. En als Zus, verwonderd over zijn stil zwijgen, naar hem ziet, ligt hij mei gesloten oogen en een verdrietigen rek op zijn gelaat Het lachen van Zus heeft hem pijn gedaan. Zus begrijpt opeens haar harteloos- beid en staart vol schrik op haar vriendje. Ach, wat is hij toch bleek en wat ligt er een pijnlijke trek op zijn gezicht Ze vat Boy's gloeiende- hand en zegt smeekend, met pkrt.9eliinge tra nen in haar oogen „O, Boy, Boy, ik wou je niet voor xn gek houdenHeusch niet, Boy, ik lachte met om jou 1 't Was zoo gek vammiddlag met de juffrouw Boy ziet haar vriendelijk aan. „Ach, Zus, dat weet ik immers wel Maak je maar niet ongerust, hoor „Boy. ik vind het hierusch net zoo maar als jij dat je ziek bent. MaaT, zie je, Boy wij zijn 't geen van beiden gewend. „Nee, Zus. „Toe, vind 't nou miaar niet zoo naarIk zal nog vaker bij je komen en nog meer bloemen meebrengen. Heb je 't dan zoo akelig Ze is een en al ijver, om den indruk van haar lachen uit te wisschen. „Neen, nou niet maar 's nachts - net zoolang tot jullie haan kraait." „Onze haan?" zegt Zus, niet begrij pend. „Ja", legt hij uit ,,'s Nachts verveel ik me dood, want ik kan nooit sla pen, en dan krijg ik zoo'n hoofdpijn -- dan wordt 't hoe langer hoe erger maar als jullie haan kraait, dan weet ik, dat de dag weer gauw zal beginnen en dan ga ik meestal van zelf slapen. Als ik die haan van jullie niet had „Allo' Zus!" zegt tante, binnentre dend, „nu moet Bov gaan slapen. Zeg hem nu maar goeden nacht". „Nacht, Boy", zegt Zus, „dus onze haan ia 't nacht tante Nelly." Peinzend gaat ze de trappen af, het huis uit en naar het hare beden kend, hoe dat tóch wel zou Rijn, het, vervelen in ddn nacht, het wachten op' het kraaien van den haan. Even na twaalven ontwaakt Zus, bij het omdraaien in bed. Haar oogen sperren zich open om iets te zien, iets van licht of schijnseiL Maar zwa re wolken dooven maan- en sterren, lichtde nacht is donker 'ais in win tertijden. Opeens denkt j.e aan Boy, .pn het is. of ze bij hem zrt zóó duidelijk voelt ze, hoe benauwd en pijnlijk hij nu is! in dit nachtdonkerzóó zeker weet ze, hoe hij 'hijgt naar 't oogenblik zijner verlossing, het kraaien van, den haan in haar kippenhok. Zé springt, uit bed', steekt licht aan. kijkt op de klok. En ze schrikt er van, dat 't nog zóó vroeg is, net twaalf uur! Arme, arme Boy 't Lijkt haar, of ze al heetl lang geslapen heeft hoe veel te langesr moet hem dan de tijd zijn gevallen, hem, d'ie wakend de uren 'doorworstelde. Doodsche stilte buiten. De hanen slapen nog, ginds in hun kippenhok, en in allo kippenhokken van de beele buurt. De hanen hebben geen medelij den ze zullen Boy nog heel lang laten wachten, arme, zieke Boy Langzaam, onhoorbaar, de handen tastend uitgestrekt, sluipt een kleine: witte gedaante die trap af, de keuken door, tot de tuindeur. Even, heel even piept die zware grendel, die door kleine, maar krach tige vingers wordt teruggeschoven. Dan glijdt de wittel gedaante door de nauwelijks geopende deur en bloo- te voetjes gaan over hert Miezel zoeken gauw den grasrand der per ken, meer nog om hert knarsen van 't kiezel te voorkomen, dan om de) voet jes zelf te sparen. Even een karwatsje uit liet prieel w kregen, een karwatsje dat broer ge bruikt, als Zus zijn paardje is. Hoe gelukkig, dart ze voor één keer eens precies weert, waar haai* speelgoed is gebleven Nu knielt Zus bij t Mppehhok. En door 't ronde luchtgat van de nacht- hokdeur priegelt ze den haan met de karwats ze heeft uitgerekend, dat ze liem nèt bereiken' kan, den dikken trotschaard, die natuurlijk den hoog- sten zithok heeft uitgekozen. Het stokje zwiept even langs de veeren van 't slapende dier, strijkt het dartelend over den kop. „Kukeleku kraait de haan plot seling luidkeels, gewekt uit zijn slaap. „Kukeleku, kukeleku Dat is de tooverkreet, die Boy's ver schrikkingen bezweert. Het gloeiende, kloppende lioofd zinkt in het kussen teanig en een blijde glimlach glijdt over hert afgematte gelaat. Nu zal de slaap komen en het arme, zieke kind schadeloos stellen voor de kwellingen van 't waken. Nog even komt een gedachte dn de moede hersens op „Wat kraait de haan lang en luid vannacht! Of zus 't gehoord heeft? Ach, neen', di]e slaapt door, den heelen nacht Toe, vader, wees nu eens heel lief en geef me morgen toch maar mijn taart met de tien kaarsjes. Ik had er op school al zooveel van verteld. Het immers morgen voor het laatst, want langer dan tien jaar vielen we onzen verjaardag niet met een taart met kaarsjes, hebt u gezegd. Toe, va der, ik zal voortaan beter mijn best doen. En bij deze woorden kijkt het aar dige ventje zijn vader smeekend aan. Deze tuurt naar* één der schilderij en aan den wand. Het is. als vreest hii niet bestand te zijn tegen den smeekenden blik uit de oogen van zijn oudsten rongen, zijn lieveling. Maar hij kan, neen, hij mag niet toegeven. Neen, Willy, zegt hij vriendelijk, maar beslist, je weet wel, dart ik er bij blijf, als ik hdt eens gezegd heb. Je hebt dit jaar in het geheel niert je best gedaan, en ik schaam m© over je. En al ga ik nu hert volgend1 jaar nog zoo mooi over, dan krijg ik toch niet meer mijn taart met de tien kaarsjes, brengt Willy snikkend uit. Dat ik nu van hdt jaar ook juist tien moet worden. Daar ziet hij zijn jong moedertje in de verte aankomen en haastig loopt het ventje de trap der waranda af en den tuin in. Menzon haar voor de oudere zuster van haar vijftal houddn, dit vrouwtje van 28 jaar. En zij heeft hem zoo in nig lief, haar eersteling. Doch zij is steeds gewoon geweest haar man in alles te eerbiedigen, en ook nu zal zij dat doen, al schijnt dd straf haar dit maal wel wat te zwaar. Kom, Willy, zegt zij troostend, want ze 'heeft de laatste woorden op gevangen, kom, je kunt toch wel plei- zier hebben zonder die kaarsjes. En als je morgen iets heel moois krijgt dan denk je er misschien niet e meer aan. Toch weert zij maar al te goed, dat ook het mooiste speelgoed de taart met de kaarsjes niet vergodden kan. Da taart met de brandende kaars jes, die tot nu toe bij eiken verjaar dag der kinderen op tafel verschenen was, hoe had zij steeds het grootste aandeel tot de feestvreugde geleverd 1 Met welk ee>n spanning was steeds het oogenblik tegemoet gezien, dat het dessert aan de beurt kwam, en als dan 's winters hiert licht werd laaggedraaüi om het effect nog schitterender te maken, en de taart met de brandende kaarsjes er om heen werd binnen gebracht, dan kende de vreugde g< grenzen. En dit jaar zou zij ontbreken op den tienden verjaardag van haar eerstgeborene. Zij kon het zich bijna niert voorstellen Wat zou haar man wed zeggen, als hij geweten had, dat de gedachte aan het gemis van dre taart haar een sla- pel oozen nacht gekost had Doch zij wilde nog één poging wagen, om haar man tot andere gedachten te bren gen. Straks, als de kinderen naar bed waren, zou zij beproeven, wat een liefhebbend moederhart vermag 1 O, zij weet maar al te goed, hoe lief haar man zelf den jongen heeft, den aardrtgen blauwoog, die altijd stor menderhand alle harten voor zich In neemt. Intusschen gaat zij voort, Willy te troosten en als deze eindelijk met zijn moedertje naast zich, is ingeslapen. gaat zij naar benedien om thee te Doch zij is politiek. Het onderwerp, dat beider gedachten bezighoudt, wordt niet aangeroerd en in de diep ste stilte wordt het eerste kopje thee gedronken. Eindelijk waagt zij dien aanval. Kan je begrijpen, man, dat liet morgen al tien jaar geleden is, dat onze eersteling geboren werd Wat was ik toen nog een kind en nu aTtou deftige huismoeder met een vijftal Je ziet er nogal deftig uit, Min nie, zegt haar man lachend, terffijl hij met welgevallen zijn mooi, slank vrouwtje beschouwt. Toch ben ik in dien tijd tien jaar ouder geworden, zegt zij nadenkend. Maar, hert is waar, voegt zij er op dankbaren toon bij, voed verdriet heb ben wij niet gehad Wel veel geluk en gelukkig zijn houdt de menschep j eng en morgen is hert onze trouwdag ook Daar heb ik nog niet eens aan gedacht, roept Walter verschrikt. An ders weet ik altijd eenige dagen te voren je liiieaielingswienschmaar mis schien is het nog niet te) laat, om er aan te voldoen. Minnie aarzelt een oogenblik. Hoe os 'het, Minnie, heb je geen enkelen wensch? vraagt W-airter ver wonderd. - Jawel, maarklinkt liet aar- - Maar wat zegt haar man aan moedigend. Is die wensch zóó groot, dat je hem niet durft uitspreken, Min nie Je weet wel, dart ik je op onzen trouwdag niets weigeren' kan. Kan je het niet raden, Walter zegt Minnie met een kloek besluit. En dan, terwijl >ze haar hoofd tegen zijn schouder legt, fluistert zijMorgen wensch ik een groote taart met tien brandende kaarsjes er omheen. O, onpeilbare liefde van het moe derhart Dikwijls zijt ge zwak, maar altijd verheven in uw grenzenlooze on baatzuchtigheid. En Walter? Eén oogenblik toonde hij zich boos, maai* een gegeven woord moet me(n nu eenmaal gestand doen. De redeneëring was niet geheel zuiver, dat gevoelde hij maar ar wel, want nu was hij'immers jeg zijn zoontje toegevend. Doch hij kon niet anders handelen, stelde hij zich gerust en in stilte had hij er zijn vrouwtje des te liever om. Hét as nacht. Met een gelaat, waar op doodsangst te lezen staat, buigt Minnie zich over 't bedje van haar oud sten lieveling. Hij i9 eensklaps ijlen de wakker geworden met een hoog rood© kleur, en de dokter, dien men o ogenblikkelijk liet roepen', heeft een bedenkelijk gezicht gezet. Laat de kinderen in geen geval hier komen, mevrouw, heeft hij met nadruk gezegd. Er is veel groep in' de stad. Maatje, klinkt het plotseling. Ik droomde zoo heerlijk, dat ik bij de engeltjes was en daar stond mijn taart inert de tien' kaarsjes er omheen. Minnie is voor liet bedje op de kni'eën gezonken. lieveling, zegt ze zacht, terwijl zij met inspanning van al haai' krachten ©enige vastheid aan haar stem tracht te geven, de kaarsjes lig gen al klaar, en morgen1, ais je jarig bent, komt er een 'groote roomtaart op tafel met tiien bra.rudiende kaarsjes. Is helt heusch waar, moesje Heusch waar, lieveling Een blijde glimlach verheldert het hooggekleurde gezichtje en Willy slaapt weer in. Twee dagen later 'staat een diepbe droefd ouderpaar bij het lijkje van hun oudste kind. Twee 'dagen lang hebben leven en dood elkander hert beminde leven betwist. Voor het bedje staart een roomtaart met tien bijna uitgebrande kaarsjes er omheen. Een J apansch Sprookje. (1) Drie jaren lang reeds vertoefde Gi- wau aan het hof van keizer Kyomori, die, wijl haar gezang en haar dans hem zooveel vreugde verschaften, Tozi, hare moeder, en aan Ginyo, haro zuster, maandelijks 100 schepel rijst en 1000 oneen edel metaal zond. Drie jaren lang mochten de vrouwen zich aldus in 's keizers gunst verheu- mtoen gebeurde het volgende. Uit de provincie Kara kwam de zes tien]' arige danseres Hotoko, frischen lieflijk als een bloesem, naar de hoofdstad. Haar lichaam, dat schoon was als dat van de godin der liefde zelve, haar spel, haar gezang, haar dans hadden iederen man, dien zij gewild had', tot haren slaaf kunnen maken. Maar zij was niet alleen ijdel, zij was ook eerzuchtig. „Waarom", zoo sprak zij, „zou ik mii zooveel moeite gegeven hebben om alle dansen en liederen van het land te leeren, indien het niet ware om er den machtigste van allen, Kyo mori zeiven, mede te betooveren Ik wil mij aan hem vertoornen nog vóór men mij er toe uitnoodigt." Op zekeren dag begaf zij zich naar het slot van Ndsi-Yatfu, liet zich voor den keizer voeren, boog en zeide dat zij de beroemde danseres H-otoke was. Maar de keizer werd toornig er Ide„Danseressen komen slechts wanneer men haar ontbiedt, en gij zijt niet geroepen. Overigens moogt gij wezen wie gij wilt, zoover als Gi- wau zult gij het nooit brengen. Ga due Bij deze harde woorden verliet zij de zaal. Giwau echter wendde zich! tot ha ren heer. „Danseressen komen vaak zonder ontboden te zijnVergeef haar. Zii is nog zeer jong en weet niet hoe het tegenover u betaamt. Zaagt gij niet hoe verlegen zij de oog leden neersloeg? Hoe hare oogen zich met tranen vulden Wees goedertie ren, o heer, en doe haar terugroepen, opdat zii voor u zinge en danse Kyomori gaf gehoor aan Giwau's verzoek en zond een bode naar Ho toke. Onverwijld keerde het measje terug, en de keizer zeide „Welaan, toon mij uwe kunst; maar weet dat gij het aan Giwau's voorspraak dankt, dat gij nogmaals voor mij moogt tre den." Zij boog en zong een lied ter eere (1) Uit de verzameling Heika-Mono- gatori, afkomstig uit de 14de eeuw. van den heerscher. Allen die het hoor den waren vol bewondering. Toen zette zij hare harp tea* zijde en danste.... danste.... Kyomori was van zijnen zetel op gerezen, hij volgde met ziine oogen onafgebroken de dansereshij zag slechts haar haar lieflijke gelaat, hare dauw vochtige oogen met de zij den wimpers, haar gitzwarte haar, hare libellengestalte. Eindelek was de dans gee.ind.igd en wilde Hotoke zich verwijderen. Maar de keizer smeekte haar te blijven, en toen zij niet dadelijk toe gaf, zeide hij „Als het om Giwau is. dat gij aarzelt ik zal haar wegzen den." Hotoke weerlegde „Gij zoudt haar niet vergeten, en eenmaal zoudt gij er spijt van hebben." Maar hij schudde het hoofd en schreef Giwau den afscheidsbrief. Hoewel Giwau altijd wel aan de mogelijkheid eereer scheiding gecfcicbt .had, zoo had zii toch nimmer ver moed, dat het oogenblik zoo nabij kon zijn.... O, hoe smartelijk! valt het scheiden, wanneer men drie jaren lang in dJe schaduw van denzelfden boom gerust en het water uit dezelf de bron gedronken heeft I Toenmaals schreef zij deze regels in versmaat „Waarom bloeien de bloemen tegen de berghelling, Eénen zomer lang? Zij moeten toch verwelken. Met wreede hand knakt haar do herfst. Zoodat zij in droefheid sterven." Toen zij tot de haren terugkeerde, schreide zaj bittere tranen. Hare moe- den* en hare zuster vroegen haar naar de oorzaak. Maar zij zweeg. Er verliepen eienige maanden. Daar kwam op zekeren dag een bode van Kyomori. die Giwau verzocht, op het slot te komen, daar Hotoke ziek en treurig wasGiwau moest haar troosten en opvroolijken. Maar Giwau verwaardigde zich niet te antwoorden. Nog een tweede en derde bode kwamen, doch eveneens vergeefs. Toen sprak Tozï, Giwau's moeder „Gij weet toch, dat het ons den dood berokkenen kan, indien rii den wil des Keizers trotseertIn uwe hand dus berust mijn lotof ik nog langer zal leven, dan of er plotseling een einde aan mijn bestaan zal komen." Dat besliste. Aan den wensch harer moeder moest zii gehoor a-even. Zoo be^a.f zij zich dan met Gipvo, die haar niet alleen wilde laten trek ken, naar het slot en trachtte achter de wijde mouwen vaar haar donker gewaad de immer opnieuw opwellen de tranen te verbergen. Hotoke gevoelde bij haren aanblik medelijden, en zii sprak heimelijk eenige woorden met 'haren heer. Eerst danste Giwau, toen zong zij een lied dat aldus luidde „Eens stond ik dn "lans Hotoke gelijk, Totdat nacht en droefheid over mij kwamen. Moge nooit Hotoke smartelijk De tranen wieenen, die ik heb ge- schreid.'- Allen in de zaal waren door het gezang ontroerden Kyomooi vroeg haar vaker te komen. Op den terugweg zeide zij tot ha re zuster„Het ware beter voor mdj in de rivier Futsi te springen, dan al dus tie moeten voortleven." Ginyo verklaarde dat zij in {lit ge val hare zuster in 'den dood Wilde volgen. Toen de moeder van het wanhopige besluit barer dochters hoorde, zucht te zij „Als gij, die in den bloei uwer jaren zijt, zoo iets wilt doen, wat rest mij dan anders, die aan des le vens afgrond sta, dan denzelfden wep te bewandelen?" Giwau ontstelde schuld te dragen aan den dood harer moeder stond ge lijk met het begaan der vijf hoofd zonden. Zoo besloot zij dan, ondanks ha ren jeugdigen leeftijd zij was een en-twintie- jaar als kluizenaarster te gaan leven en boete te doen. Zij knipte haar glanzende haar af. Hare negentienjarige zuster deed hetzelfde. Ook hare moeder zeide „Wat zal ik nog langer met mijne grijze haren doen Zoo trokken de drie vrouwen naar eene eenzame plek in het gebergte achter Saga (in het district Katano). bouwden daar een hut uit takken, die de herfstwind afgerukt had, e>n zagen in aanhoudend gebed met smachtend verlangen het toekomstige leven te gemoet. Op zekeren avond werd er luid aan het vlechtwerk van de hut geklopt. De boetelingen ontstelden, want nie mand had haar tot nog toe opge zocht. Aarzelend deden zij open Hotoke stond buiten. „Vergeef mij, dat ik hier kom", sprak zij nederknielend, ik weet dat ik niet waard ben, dat o-M heilige vrouwen met mij spreekt. Maar ik kon niet anders. Sedert ik uw lot 'kende, moest ik er bestendig aan den ken, dat mij hetzelfde kon treffen. Ik vreesde den winter, die de bladeren van de takken afrukt.... Toen ik hoorde, dat gij uw leven aan Boeddha gewijd hadrt. smeekte ik Kyoanori mij te laten vertrekken. Maar hij weigerde. Ten laatste kon ik het niet langer verdragen, en zoo ben ik eindelijk onder beschutting van den morgennevel gevlucht. Hert geluk is de eeuwige droom van ons bestaanmaar de duisternis komt sneller dan het licht. Enkele zalige dagen beleven wij en gaan onophou delijk stap voor stap het donker te gemoet.... O. laat mij bij u blijven!" Giwau snikte toen zij dit hoorde zelfs in hare droomen had zij Hotoke nimmer tot dergelijke gedachten tn staat geacht. Zij zelve had uit treurigheid en zatheid des levens de wereld den rug toegekeerddat nu de zeventienjari ge Hotoke, die in den schitterenden zonneschijn leefde, reeds deze onrei ne wereld moede was, roerde haar tot tranen. Zoo verscheurde dan Hotoke haar gewaad, knipte zich het haar af en wijdde met de drie vrouwen onder lange gebeden, bloemen en reukoffers aan Boeddha. Haar leven was voortaan als eene zee zonder golven. Zonder wereldlij ke verlangens leefden zij, totc Boeddha haar in zijn paradijs rie; Ons echter betaamt het bloemen t offer te brengen aan de zielen v Giwau. Ginyo, Tozi en Hotoke, w namen ongeteekend staan in het g< den boek van den hei liften tempel v Gosirakawa. TWEEHANDIGEN. "Tiveeiandigiai" zija de mensoll, die en id theorie èn m de praotijk a taak iTv o4 e™ taai te iiervullen «Uen gm,en de rechterhand. Hun streven is belangrijk genoeg, er weer eens bij stil te Ktaan, vooi nu na OuitscMand ooi Engeland l voorbeeld gaat geiven en bij thet dierwijs in sdhool en werkplaats opvoeders wil -trachten te doordring van de gelijkwaardigheid van Link en rechterhand. 'Zonder in diepzinnige beschouw gen te vervallen, hoe het te verklar is, dat 'in het rijk der schepping mensch het eenige lavende wezen dat, Itiwee volkomen gelijkwaardi ihamden -tot zijn beschikking ontva gen hebbende, niettemin opzetteli één van deze twee verwaarloost zo der over deze onverklaarbare zelf-v< minking bespiegelingen te houüe heeft men zich slechts nuchter rte vi bazen, dat zelfs tot ons opvoedïm Stelsel is gaan behooren het bijna u sluitend gebruik maken van slecl één hand, de rechter, zoodat i mens Oh, zoo volledig toegerust v: huis uit, hopeloos onhandig sta* wanneer de rechterhand hem ha; diensten tijdelijk of voorgoed ontzej Het -is begrijpelijk dat al vaak pr testen zijn opgegaan tegen dit éériha dig opvoedingsstelsel; het bleven ec ter steeds de stemmen van roepend; in de woestijn. En nu in deze eeuw; verschillende landen weer soortgeli ke (pogingen wortden aangewen- vraagt men zich afof deze goedbedot de pogingen/om den mensoh het twe handig schepsel te döën zijn, wat a ■is, meer succes zullen hebben. Om een aanvang te maken, zal ms het opvoedingsstelsel van af de prils! jaren van den mensch, dienen te w zigen; babytje zal evengoed zijn li ker- als zijn rechterhandje mogen u stekenOp school, in de werkplaats, de gymnastiek-, de teekenzaal, zal leermeester zijn leerlingen in het g bruiken van beide handen dienen te voeden. En .is de tot ontwikkelii gekomen mensch eenmaal zóóver, i (hij zich even handig van de linker- a van de re oh te bh and bedient, dan z hij pas de vo'ordeelen daarvan ond« vinden. In alle omstandigheden w het leven zaü deze gelijkwaardige tv handigheid haar voordeelen fcewiizt daar ze eerst dan den mensdh in sta zal stellen, zijn volledige licb unriij eigenschappen aan den dag rte leggt Want de „tweehandige" verdieelrt ken geestelijken en lichamelijkeu s beid, die hij een „redhtshandige" g heel op rekening van één zijd'e kon -over twee gelijkwaardige helften redt daarmee den ijverigen arbeid van een anders onvermijdelijke sp dige uitputting. Op de scholen -in Königsberg zijn Duitsche tweehandige voorvechte reeds druk bezig, de jeugd tot het v« zij dige stelsel voor te bereiden. Eni uitkomsten sahdjnen daar reeds vf rassend te zijn zooals eigenlijk n voor ds hand ligt. In Engeland ds, naar het Duitsd voorbeeld, ook een vereeniging g sticht tot bevordering van de tvreeha digheid, die reeds dn staat is, vers!: te geven van voorloopig bereikte i sultaten. In het blad „Infant. Scho Teacher" wordt thans melding maakt van „tweehandige" scholiere die in alle opzichten hun ,éénhandig scholieren vóór zijn, zoowel in schi ■ven, teekenen, slöjd, -maar ook ai in intelligentie, want het schijnt, n gens deze verslagen, dat de .tweeba digen" rechter zitten het hoofd bel op houden, ja, dat zij opgewekter, vattelijker, leergieriger zijn dan on- of één h andige misdeelden. Zooals bij alle nieuwe stelsels, ven al in zake opvoedkunde, schuilt bij i ze tweehandige enthousiasten waf schïjnlijTc wel overdrijving. Het tweehandig stelsel is nlettem een te belangrijk onderwerp om ere ten onzent niet de j dachrt op te vestigen. EEN UITVINDING OP MILITAIR GEBIEI In den laatsten tijd kan men nu dan eenige militairen te Leeuward- zien uittrekken ter begeleiding vi een voorwerp, waarvan de oningew de zich afvraagt, waartoe het wel mi dienen." Tusschen een paar slankg bouwde hooge wielen hangt een btx die laag boven den grond zweeft. Sou ook kan men de boot zien, tusschf die wielen, doch op een ijzeren bsi gedragen wordend, zoodat zij den f druk maalt van een schuitje, dat i een kar wordt vervoerd. De boot lang, smal, "van voren en van achten afgeplat; de wanden loopen vrij sl) naar boven; de bodem i$ vlak. Dat is het „drieplanksbootje" bnzen stadgenoot, den kapitein deri fanterie jhr. A. von Steiger, een vinding, die een gemakkelijk trar portmiddel in polderlanden a hand doet. Zooals de naam aanduidt, besta het in hoofdzaak uit drie planken v; ruim 6 meter lengte, 45 centlmct breedte en 3 centimeter dikte, te J men vormend een slanke schelp, was in 8 a 10 man kunnen plaats vind® zoo zij gehurkt daarin zitten. Aan i beide buitenzijden bevinden zidh kt'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 10