HAARLEM'S DaGBLAD
Stadsnieuws
De Amsterdamsche
Bankdirecteuren voor het Gerecht
'('Van onzen Verslaggever).
Veertiende Zitting.
Vervolg).
Welk een genot om een verdediger
•als mr. (Kappeyne van de Coppello te
hooren pleiten. Helder van taal en
streng logisch, in het groepeeren van
zijn bewijsmateriaal behandelt deze
Rechtsgeleerde, de vreemdeling in
strafzaken, als hij ziclh noemt, maar
de evenknie van het O. M. op het ge
bied; van het handelsrecht, gelijk hij
zeer bescheiden uitdrukt de vier en
veertig feiten zijn cliënt ten laste ge
legd. (En dan die keurige woorden- en
zinnenreeksen, waarin hij een scherp
geteekend beeld geeft van den be
klaagde en de omstandigheden be
licht, die den misdadiger tot zijn han
delingen brachten.
Hoe staat hij daar in de bank der
verdedigers, forsch van gestalte, met
breeden armzwaai, nu en dan zijn
toga-mouwen wegzwaaiend.
Krachtig klinkt zijn stem, zuiver
rijen zich de woorden tot zinnen, de
zinnen tot periden, stevig gebouwd,
krachtig van argumentatie. En als hij
in ontroering komt, wordt zijn rede
majestueus van zeggingskracht,
wordt zijn stem sterk als een klok,
bazuint hij bet uit wat hem in het
hart ziedt en kookt...
Dan luisteren de toehoorders schier
ademloos, vastgeketend, meegesleept
door dien reus der balie.
DE FEITEN.
Als Mr. 'Kappeyne met zijn verdedi
gingsrede tot de feiten genaderd is,
merkt hij' eerst nog op, dat hij tegen
over de gulle houding van den be
klaagde zich hoeden zal voor spits
vondigheden.
DE VERDUISTERINGEN.
In de eerste plaats bespreekt de ver
dediger de verduisteringen en wel die,
welke aan beide beklaagden gezamen
lijk worden ten laste gelegd.
Pleiter verdedigt de volgende stel
lingen, die aantoonen, dat De Mon-
tigny een schuld had. lo. De Montig-
ny had het geld niet onder zich; 2o.
Hij heeft zich dat geld niet toegeëi
gend, maar het is 'hem of de Zeker-
heidsslellinig toegeëigend is door De
Geer.
De Geer nam het geld en gaf het aan
De (M. met de wetenschap waarvoor
het gebruikt moest worden. De Geer
had dus reeds het misdrijf voltooid en
een voltooid misdrijf kan De M. later
niet meer medeplegen. De bekl. kan
hoogstens als heler vervolgd worden.
8e. Het eigenaar worden door. den be
klaagde was niet wederrechtelijk, al
thans niet opzettelijk wederrechtelijk.
Daar de Geer den bekl. het geld gege
ven heeft, 'ontstond ér enkel een vor
dering van De G. op De M. Dit vatte
De Geer ook als zoodanig op.
Aan de overige verduisteringen ko
mende, wraakt mr. K. de 'bewering
van den Officier van Justitie, dat De
Montigny zwaarder moet gestraft
worden dan De Geer, omdat hem meer
is te laste gelegd. Dit begrijpt pl. niet.
Immers het O. M. heeft erkend slechts
een greep gedaan te hebben uit de fei
ten. doch nu komt het aan hoe groot
de greep was hij De M. .en bij De G.
Hieruit blijkt niet, dat de laatste min
der op zijn geweten heeft, dan de
eerste.
Hierop worden de verschillende ver
duisteringen behandeld, die wij kor
telings zullen aanstippen. Wat de ver
duistering der pandbrieven aangaat,
merkt pl. op, dat deze in handen der
bank geen „goed" waren en niet vat
baar om iemand toe te behoonen. 't Is
dan alleen een vordering van de Bank
op de Bank zelf.
De 230 ree. N. W. S. zijn niet ver
duisterd, evenmin het geld, dat zij op
brachten, doch wel het geld, waar
voor De M. de ree. kocht. Dit wordt
'echter niet ten laste gelegd. Hetzelf
de geldt voor de verduistering der 22
Convertible 'Union 'Pacific Railway-
Bonds en ook die der 32 vierprocents
obl. stad Amsterdam1.
Evenmin is het waar, dat de zes
obl. 'Zekert eidsstell'ing zijn verduis
terd. Het waren er 11, die reeds veel
eerder zijn verduisterd. Dit is niet ten
laste gelegd. Ditzelfde betoog geldt ook
de Wederrechtelijke toeëigening van
77 stuks 4 obl. Zekerheidsstelling.
Punt zeven en acht, verduistering
van f 280.000 en pl. m. f 50.000, laat
mr. Kappeyne buiten bespreking. Al
leen meent hij, dat het laatstgenoem
de bedrag niet vaststaat.
Ten slotte de verduisteringen der
quasi -en echt in betaling gegeven
pandbrieven. Deze hadden slechts een
historisch bestaan, daar ze in de boe
ken waren afgeschreven. Verduisterd
konden zij dus niet worden, evenmin
als een vuilnisman in den afval een
waardevol voorwerp verduisteren kan.
Het is inmiddels één uur geworden.
Voor mr. Kappeyne aan de verval-
scbingen begint, vraagt bij schorsing
voor de middagpauze, om zich phy-
siek weer sterk te kunnen maken.
MIDDAGZITTING.
Om even vóór half twee wordt de
zitting heropend.
Nu «mr. Kappeyne van de Coppello
met zijin pleidooi midden in de juridi
sche quaesties gekomen is, toont het
publiek minder belangstelling dian des
morgens. Toch is ier nog heel wat pu
bliek opgekomen. Evenals des mor
gens neemt ook nu weer een lange
rij van leden der Amsterdamsche
Rechtbank op het podium achter de
zetels der rechters plaats.
GEEN VALSCHHEID IN
GESCHRIFTE.
Mr. K a p p e y me hervat zijn plei
dooi met de bespreking van het be
faamde kasboek. Zooals de lezers we
ten, bestonden er twee kasboeken.
Het O. M. .kent bewijskracht toe aan
het net kasboek, mr. Kappeyne daar
entegen erkent enkel het klad-kas
boek.
Mr. Kappeyne ontwikkelt hierom
trent de volgende stellingenHet
zwiairte kasboek is geen koopmans
boek, daar de Zekerheidsstelling
geen koou vrouw is en dat dit boek
niet richtig is bijgehouden, welke
twee wereischten benoodigd zijn voor
een koopmansboek.
De waarheid' der eerste stelling be
toogde pleiter op grond, dat een in
stelling e-een koopwouw is als zij de
bandelsdadan mag uitoefenen vol
gens de statuten, «maa.r wel als zij
deze doen moet. Ook is niet koop
man hij. die enkele malen koopman
schap driift en 'evenmin hij die han-
delsdaden uitoefent zonder winstbe
jag. Op deze gronden bestrijdt hij
dan ook ten sterkste hét daarover op-
ge worpene door den Officier van
Justitie.
Wat de buitenlandsche maatschap
pijen betreft, door deze was de Zeker
heidsstelling geen bankier.
Immers, of de aaudeelen zijn in
handen van derden en 'biet m eigen
dom bij de Zekerheidsstelling, of de
Zekerheadsstelling is alleen-eigenares
en dan bestaat er .geen Naaml. Venn.,
daar men niet op zijn eigen houtje
een N. V. kan hebben.
Thans de stellingHet kasboek
werd niet richtig gehouden. Het kas
boek was geen kasboek en steunde
niet op een dagboek. De eerste eisch
van richtig bijhouden is niet nage
leefd, daar het kasboek niet van dag
tot dag werd bijgehouden. De mee
ning van het O. M., dat die uitdruk
king der wetvan dag tot dag, betee-
kent „naar tijdsorde" is niet wel
houdbaar en .met het vervallen van
deze stelling vervalt het géheeJe punt
der beschuldiging valschheid in ge
schrifte.
NIETIGHEID VAN EEN PUNT DER
DAGVAARDING.
Omtrent het punt van de met de
verduistering van 50 obligaties Ze-
ker.hieidsstelling in verband staande
vervalsching, pleit rnr. Kappewie nie
tigheid der dagvaarding. Immers er
wordt ten laste .gelegd, dat De Mon
tigny ter verhei melijking van de ver
duistering dezer 50 obligatiën .een
ontvangstpost van 50.000 heeft ge
boekt. Dit kan nooit een votrvalsching
zijn, daar het geheel© bedrag wordt
verantwoord. De zaak zit evenwel
zóó, dat 100 obligaties zijn ontvreemd
en er slechts 50 rijn verantwoord.
Dit staat evenwel niet in de dag
vaarding.
DE ANDERE VERVALSCHINGEN.
Mr. Kappeyne betoogt ten opzichte
van de z. g. „in depót" gegeven be
dragen bij de H. H. B,, dat deze in
handelsstijl inderdaad ,in depót" ge
geven werden. Dat dit geld gebruikt
is om verduisteringen der H. H. B.
te dekken, doet niets ter zake.
Daarmede verdwijnt ook de ten
laste .gelegde valschheid in ge
schrifte.
Eveneens bestrijdt bij de verval
sching der boeken betreffende een
.post van <2 Januari 1901..Ontvang
en Betaalkas depot f40.000".
Hierop houdt mr. Kappeyne een al
gemeens beschouwing over de valsch
heid in geschrifte. Valschheid in ge
schrifte is een verschrikkelijk woord
en stempelt den pleger er van tot
een groot misdadiger. Maar men
moet bedenken, dat een valschheid in
geschrifte altijd is een noodzakelijk,
consequent gevolg van een verduiste
ring bij een administratie.
Wanneer een ambtenaar geld ver
duistert en hij wil niet dadelijk de
verduistering doen ontdekken, dian
moét hij valschheid in geschrifte
plegen.
DE STRAFMAAT.
Thans komt spreker tot de straf
maat. De ambtenaar van het O. M.
heeft beweerd, dat het crediet in ons
land geschokt is door deze misdrij
ven. Zeker, is het crediet geschokt,
maar is de noodlïjdendheid onzer hy
potheekbanken alleen het gevolg
van deze malversaties Zou het ge
heel e bankwezen aangetast worden
door het onbetrouwbaar blijken van
drie of vier directeuren Pleiter ge
looft van niet. Het eenige wat ge
beurd is, is dit, dat het publiek plot
seling tot het besef is gekomen, het
welk de iuristen reeds hadden, dat
een pandbrief niet is een pand
brief. Het heeft gezien, dat ais het
een pandbrief koopt, het geld niet al
tijd door een pand is gedekt.
Daarom mag de Officier dezen
grond niet doen gelden.
Mr. Kappeyne 'zet nu de historiek
der zaak uiteen.
De .eerst gepleegde verduisteringen
aan de Zekerheidsstelling waren in
den vorm van prolongaties. Daartoe
werd hij evenwel gebracht, doordat
de Commissarissen Van Verre Sr. en
De Jong van Polsbroek éveneens .pro
longaties namen. Deze handelingen
van De Montigny waren door de Com
missarissen veroorloofd. De Officier
heeft hierover gezwegen, de accoun
tants echter niet. Daarvoor bxengt
pl. hun hulde.
Mir. Besier. lacht.
Mr. Kappeyne verwoedlik heb
ook niet gegrinnikt onder het reluisi-
todr!
Mr. Besier schudt het hoofd.
Vender beschouwt hij het tijdvak,
dat volgt na het optreden van De
Montigny als mede-directeur der H.
H. B. Voor dien tijd had De Montigny
reeds een verduistering gepleegd,
maar die is verjaard, zeide het O. M.
Zaterdae. Maar dan mag het dit frit
ook niet van invloed doen zijn op
de strafmaat.
Hoe was de toestand aan de H. H.
B., toen De Montigny mede-directeur
werd Daartoe laat pleiter De Geer
zelf gei ui san, door uit - een verhoor
in de instructie voor te lezen, dat
deze verklaardeIn 1895 was mijn
geheele vermogen verdwenen in de
speculaties. Daairom was ik geheel
aangewezen op mijn salaris (f7000)
en de tantièmes. Dit is een schoon
•inkomen, zegt. mr. K., maar wat het
te beteekenen had voor De Geer, blijkt
uit liet feit, dat een der Commissa
rissen elke maand f 1000 voor hem
afloste. De Geer had reeds voor 1895
malversaties gepleegd. Herman de
Geer heeft in '1894 Vas Visser aan zijn
sterfbed doen roepen, om hem te
waarschuwen voor de financieel© re
laties van zijn broer. Dit moeten ern
stige feiten geweest zijn, anders zou
Herman de Geer niet in het gewich
tigste ogenblik van zijn leven op
zijn sterfbed vreemden 'hébben ge
roepen om tégen zijn eigen broeder te
waarschuwen. Toch is De Montigny
niet gewaarschuwd. Deze ionge man
nu, o.p 26-ja.rigen leeftijd, gedeeltelijk
in mede-beheer met een 52 jarigen
•luchthartige, een kapitaal van zestig
mil,Hoen mi]den. Nogmaals, ik wil
den mede-beklaagde niet beschuldi
gen, m.aa.r in die dagen had De Mon
tigny 'het .schoonste der ge'bed'en moei
ten bidden „Leidt ons niet in ver
zoeking, maar verlos ons van den
Bonze
D;it is niet geschied. Nu mag de
pleiter van den mede-beklaagde mij
morgen ongevoeligheid verwijten
dan zal ik zeggen Gij hebt eel ijk
en ik wil ar desnoods mijn excuses
voor aanbieden, maar bet was mijn
.plicht om te spreken als ilc gesproken
'heb.
Om deze redenen wil pleiter opko
men tegen het zwaarder Straffen van
De Monti,gny.
DE WAARSCHUWINGEN.
In 1898 kw.am die waarschuwing
van het personeel. De verklaringen
daarover zijn wat confuus, dit komt
door de karakter-eigenschappen van
get. Gilhuys. Daarna wondt besloten
De Geer het kasboek te ontnemien.
Dit geschiedt echter niet dadelijk,
want De Geer weet nog van 1898 tot
1903 vier a vijf ton in betaling gege
ven pandbrieven te hele enen.
Thans het diner in het Amstel-
Hötel, dat een feit van psychologische
waarde is. Drie Commissarissen zijn
daar gewaarschuwd door De Mon
tigny, maar geen van drieën weet
zich dat te herinneren. Vas Visser
voegde daar nog bij ..Als het mij.
gezegd is. is het niet tot mij doorge
drongen Dit bewijst, dat de waar
schuwing wel gedaan is, maar dat
men den inhoud1 der waarschuwing
reeds wist. Hoe dit af te leiden valt
uit de woorden van den beer Vas
Visser verklaart mr. Kappeyne met
een duidelijk voorbeeld Als hier mijn
begaafde medewerker (mr. K. be
doelt mr. De Jong, die als zijn ad
junct het proces heeft medegemaakt)
morgen f1000 uit. mijn brandkast
neemt, dan weet ik dat nog op mijn
sterfbed, omdat ik dat niet van hem
verwacht had, maar als ik aan
stonds ou straat door iemand aange
klampt word, die mij zegt. dat De
Montigny verduisteringen heeft ge
pleegd, dan weet ik dat morgen mis
schien niet meer. Het heeft geen in
druk op mij gemaakt, omdat ik het
medegedeelde reeds wist. Zoo is het
ook met de Commissarissen' gegaan.
De Montigny verkeerde eerst in vol
slagen onwetendheid; van de begane
malversaties, daarna komt hij tot de'
wetenschap der. feiten, maar hij stelt
een. scherpere contróle in en doet al
•het mogelijke om het kwaad te kee-
ren. Dan eerst, als hem dit niet ge
lukt, begaat hij een misslag om door
beleeningen der pandbrieven enz. te
trachten die kas-tekorten te dékken.
DE DRIJFVEER DER VER
DUISTERINGEN.
Die drijfveer van De Montigny was
geen gouddorst, niet Om luxueus te
teven, en ooit. niet om zijn speculaties
te dekken. Ten bewijze van dit laat
ste gfe-zcgdé, logt pleiter brieven over
van ia! .die dertien firma's bij wie De
Montigny speculeerde.
Allen verklaarden, dat do beklaag
den steeds met winst speculeerde.
Daarvoor had hij het geld dus niet
noodilg.
De Montigny gebruikte eenvoudig
het geld om de gatten te stoppen, door
Do Geer gemaakt. Deze beklaagde
mag dus niet zwaarder gestraft wor
den dan Da Geer.
De Montigny is de intellectueele
leider van de misdrijven geweest,
heeft bet O. M. beweerd.
Dat is waar, maar alleen zoover als
er tekortön moesten aangezuiverd
worden. Zoo heeft De Montigny bij
De Groot Jamih f 40.000 geleend, om
Do Geer „in privé" te helpen.
Van leiding ten kwade is geen spra
ke. Achter De Montigny om heeft De
Geer gemalverseerd. (De Geer
schudt van neen.) Hij ging op hlet
kantoor vein Van Hengel zijn brieven
schrijven om er De Montigny buiten
te houden.,
WAAR BLEEF HET GELD?
Mr. Kappeyne wil thans de vraag
beantwoordenHoe zijn die tonnen
der verduisteringen millioenen ge
worden
Daarop diént een tweeledig ant
woord. In de uithoeken der financiee-
le wereld' zwerven roofdieren, schijn
baar wezens, die hulp komen bieden,
inderdaad echter om hun prooi maat
schappelijk en moreel te vermoorden.
Wie in bun handen valt is zedelijk en
maatschappelijk verloren. En deze
beklaagde is in hun handen geval
len.,
Toen is gevolgd een periode van
ontzettëndén angst en spanning, dia
slechts plaats maakte voor rust, toen
de celdieuren rich achter hem Sloten.
Do kalmte, die de beklaagde tér t©a
rechtzitting toont en diie overmoed
schijnt, wordt veroorzaakt door d'e
rust, die over hem gekomen is, nu
hij van zijn belagers niets meer te
vreezen heeft, en hij boete gaat doen
voor zijn misdrijven.
Het tweede deel van het antwoord
luidtHet absolute gemis aan con
tróle van de mannen, wier naam ik
liier niet noemen zal, maar vr er
handelingen ik bespreken moet. Al
zijn rij mijn vrienden, mijn plicht ge
biedt mij hier te spreken. D'eze man
nen hadden uien jongen directeur
moeten steunen en contróle uitoefe
nen op dé handelingen dér directeu
ren. Tot die contróle, tot dien steun
■was alle aanleiding, daar men wist,
d'at die noodig was. Ik acht het ver
klaarbaar, dat men contróle oxmoo-
dig vindt bij een directeur, die eeu
blind vertrouwen, geniet, maar oor
deelde het onverantwoordelijk, dat
men hem (De Geer) niet gecontró-
leerd heeft, van wien men wist, dat
hij malversaties gepleegd had.
Dé waarschuwingen van derdén
zijn met een deftig zwijgen voorbij
gegaan. O, zeker, de beklaagde heeft
zwaar misdreven, hij heeft straf ver
diénd, maar men moet niet vergeten,
dat De Monti,gny het Slachtoffer was
van omstandigheden en personen.
CLEMENTIE.
Om déze redénen waag ik het uw
medelijden en goedertierenheid voor
dieeen beklaagde in te roepen.
En ik d'urf dit te doen, omdat ik u
gezeten weet op den troon van de
Majesteit van het Recht, op den
troon, aan welks voet ik drie smieék-
schriften neer Leg.
Eén van zijn moeder, wier name
loos verdriet ik niét vermag te pedlen.
De moeder, wier trots de gevallene
eertijds was en diie hem terugver
wacht, om, strij,dendie, zijn bevlekten
naam schoon te wisschen ;.één smeek
schrift van dé nobele vtouw, dié treu
rende is over den man, dlië onder
gegaan is, maar in wien zij het ver
trouwen stelt, dat hij wederom zal
oprijzenen één smeekschrift van
de kinderen,, de 'oogappels van dezen
gevallene, die vadér op reis wanen en
zij.ne wederkomst verbelden.
Mogen door de ooren van het ge
strenge Recht deze zachte smeekbe
den geboord worden, summum jus,
.summa injuria 1) luidt oorspronkelijk
een citaat, moge hier een ander van
toepassing zijn, namelijk Summum
jus, summa mósericordia 2).
Zoo zij het
Deze prachtige pleitrede, met gloed
en verve uitgesproken door dietzen
emihenten raadsman, maakte, vooral
door het treffend slot, een, diepen te-
drük, zoowel op de Rechtbank, als op
de toehoorders, en niet het minst op
dien beklaagde De Montigny, diie bij
dé woorden over zijn verwanten voor
de eerste maal in deze droevige zaak
zijn tranen den vrijen loop gaf.
De ritting werd thans verdaagd tot
hedén., Vrijdagmorgen.
Voor deze zitting, waarin mr. Mul
ler Massis zijn pleidooi hield, zie
men ons Eerste Blad van bedten.
1) Het hoogste recht is de hoogste
onrechtvaardigheid!.
2) Het hoogste recht zij de hoogste
barmhartigheid.
Horloge in Pand.
.Donderdagavond kwam zich een in
gezetene bij ons beklagen. Hij had' in
het postkantoor intercommunaal ge
telefoneerd, daarvoor vooraf 30 ets.
betaald en hoorde naderhand, dat hij
te lang gesproken had en nog 30 cents
bovendien betalen moest.
De man had het niet bij zich en ver
zocht, den volgenden morgen een qui-
tantie te zenden aan zijn adres in de
Brouwerstraat, maar de ambtenaar
was daarvoor niet te vinden en ver
langde... zijn horloge tot pand.
Tegen wil en dank gaf de man het
af, maar beklaagde er zich bij ons
over, dat een eerlijk burger zoo wei
nig crediet heeft en meende dat 't toch
niet op den weg van een Rijkskantoor
kan liggen, als een pandjeshuis zijn
horloge als waaahorg te eiscben.
ORGELBESPELING
in de Groote of St. Bavokerk te Haar
lem op Dinsdag 18 Dec. 1906, des
namiddags van 1 tot 2 uur, door
den heer W. Ezerman.
Programma
No. 1. Einleitung und Fuge, W. F.
Best.
No. 2. Andante (le Symphonic),
Beethoven.
No. 3. Sonate, Krausse.
a. Allegro moderato.
b. Adagio.
c. Menuet.
No. 4. No. 4 uit de 3de Symphonic,
R. Schumann.
No. 5. Aria uit „Paulus", Mendels
sohn.
N. O. G.
De afdeeling Haarlem van het Ned.
Onderw. Genootschap houdt a.s. Za
terdag eene vergadering, waarin die
zaken aan de orde komen, die ge
meenlijk aan het einde des jaars
plaats hebben, o.a. de rekening en
verantwoording van den penning
meester, het uitbrengen van het jaar
verslag, de verkiezing van 2 bestuurs
leden wegens de periodieke aftreding
der iheeren G. Max en Ed. A. van Bil-
derbeek en ten slotte de door 't hoofd
bestuur voorgeschreven verkiezing
van 4 leden in de Weerstandscommis-
BinneBlart!
GEZANTSCHAP TE MAROKKO.
In de Memorie van Antwoord op
het Voorloopig Verslag betreffende het
wetsontwerp nopens de vestiging van
een gezantschapspost te Tanger, be
toogt de Min. van Buitenl. Zaken, dat
•Nederland zich geenszins in een zaak
mengt-, waaraan bet tot nu toe vreemd
gebleven was, wanneer het ook weder
het tractaat, dat uitvloeisel is der
laatstelijk te Algeciras gehouden con
ferentie mede onderteekent en tot ie
uitvoering er van medewerkt-
Als bezwaar tegen den voorgestel
den maatregel is aangevoerd, dat in
een weinig geordende Staat als Ma
rokko elk oogenblik groote moeilijk
heden kunnen rijzen, die ons, hebben
we (eenmaal een diplomatiek vertegen
woordiger te Tanger, tot kostbare
maatregelen zouden kunnen dwingen.
De Minister wijst er op, dat het doel
van het tractaat van Algeciras juist is
de bron dier moeilijkheden, n.l. dè
weinig geordende toestanden in Ma
rokko, weg te nemen.
Na ernstige overweging van. de
vraag, of waar alle vreemde vertegen
woordigers te Tanger, behalve de Rus
sische minister-resident, den rang van
buitengewoon gezant bezitten, dit voor
den Nederlandsohen titularis niet ook
gewenscfat ware te achten schijnt
het den Minister beter toe, om te Ma
rokko niet iemand met een hoogeren
rang dan van minister-resident aan te
stellen.
iDe voorgestelde bezoldiging van den
tolk van het gezantschap is geenszins
te hoog te achten, Ten aanzien van
de bezoldiging der kawassen zal de
Minister de nood i ge zuinigheid be
trachten.
Er moet afgezien worden van het
voornemen om het gezantschapsge-
bouw in het oude Rijksgebouw te Tan
ger te vestigen en waar het voorge
stelde traktement van 10.000 bere
kend was op vrij wonen, zal een toe
lage van huur van woning dienen te
worden verstrekt. Met f 3500 kan
daarvoor worden volstaan. In ver
band hiermede is een gewijzigd wets
ontwerp ingediend.
VERBOUWING VAN HET BEURS
GEBOUW TE ROTTERDAM.
Het Hoofdbestuur der Maatschappij
tot bevordering der bouwkunst, te
Amsterdam, heeft aan den gemeente
raad te Rotterdam (een adres gezon
den, waarin het te kennen geeftdat
het met verwondering en leedwezen
kennis heeft genomen van .eene stroo-
ming te Rotterdam ontstaan ten, gun
ste van de slooping van het aldaar in
gebruik zijnde Beursgebouw, en dat
het zich de vrijheid meient te mogen
veroorloven, zijne stem tegen loet af
breken van dat gebouw te doen hoo
ren..
Het eenvoudige maar statige ge
bouw, zegt adressant, dateert uit een
tijdperk, waaruit hier te l'ande nog
Slechts zéér zeldzame monumentale
typen zij,n aan te wijzen. De bouw er
van werd namelijk aangevangen in
1721 en voltooid ih 1736, naar het ont
werp van den in 1722 overleden1 Rot-
terdJamscliien architect Adriaan van
der Werff, in zijn tijd1 een der meest
beduidende kunstenaars, en diie, be
halve als bouwmeester, tevens een
goeden .naam had 'als schilder, beeld
houwer en beeldsnijder, niest alleen
bier te lande, maar ook in het buiten
land zoo was hij de gevierde hof
schilder van den Keurvorst van de
Pfaltz, die hem tot beloonring voor zijn
diensten in dien adelstand verhief.
Do slooping van het voor dé ge
schiedenis der Nederlandsche bouw
kunst, merkwaardige monumentale
gebouw zou door het hoofdbestuur ten
zeerste betreurd worden.
Om deze reden Verzocht adressant
het daarheen te wallen leiden, dat bij
de behandeling van het voorstel van
het dagelijksoh bestuur der gemeente
Rotterdam tot uitbreiding en verbou
wing van het Beursgebouw, in elk
geval het behoud van het bestaande
gebouw gewaarborgd worde, en zulks
te meer waar dit, ook al mocht later
een geheel nieuw Beursgebouw noo
dig blijken, door zijn aard en. inrich
ting nog voor talrijke nuttige doel
einden te gebruiken zal zijn.
Feuilleton.
De Verdwijning
van Gerald Rathbone
(Naar het Engelsch van Guy Thome).
161.
En vérder? zei Gh/arOffiewood.
Ik voel, dat ik. liter tegenover in
I eene zeer scheien® positie sta, ging
Rathbone voort. Gelukkig verkeer ik
1 niet in de kringen, waarin, Gouldes-
brough verkeert. Ik ken hem zelfs
heelemaail niet. Maar toch komt het
niet te pas om liefde te toornen aan
een. meisje, dat reeds met een ander
verloofd is. En dat heb ik, hoewel
onbewust,, den laats ten tijd gedaan.
Maar, geloof mij, besloot hij eenvou
dig en met iets jongensachtigs, ik
kon het werkelijk niet hielpen.
Charliewood lachte even tem zuchtte
toen voor rich been,
Ik begrijp het volkomen, zeide
hij, zulke dingen gebeuren meer, en
■ik ben er van overtuigd, dat het buï-
ten je schuld zoo gekomen is. Maa.r
ik vind het heel verkeerd van een
meisje, als zij in zoo'n geval niet rond
voor de waarheid uitkomt, vóór dat
het onherstelbare is gebeurd.
Vindt je werkelijk? riep Rath-
bone uit. Zoo denk ik er nu.preoies
zoo over, ,eoa ik ben blij, dat je hét
met mij eens bent.
Eu weet je, hernam Char lie-
wood, dat ik misschien de meest in
tieme vriend van William Gouldes-
brough ben?
Rathbone keek verschrikt op.
Goede hemel, zei hij. Maar wat
waarom en u denkt, dat u wer
kelijk mijn vriend zijn kan?
Juist, antwoordde Charliiewood,
en nu wij op dit onderwerp geko
men zijn, nu wil ik je openhartig
vertellen, dat, ofschoon onze eerste
ontmoeting louter toeval was, ik heel
blij was_, dat wij. elkaar ontmoetten,
en dat je hier hedenavond bent. Kort
geleden heb ik de gehoede zaak met
mijn armen, besten, vriend bespro
ken. Hij heeft mij de eer aangedaan
mij als vertrouwde in deze zaak te
Timen. Een paar dagen geleden zei
ik zoo terloops, dat ik j,e kende.
Wat ze: hij toen vroeg Rath-
boné snel.
Zijn woorden kan ik je niet
meer overbrengen, antwoordde Char
liewood, maar wel wat zij inhielden.
Er duidelijk zag ik daarin weer de
kr acht en schoonheid' van het karak
ter van mijn ouden vriend. Hij is
een brave kerel, Rathbone, en als je
hem eenmaal kent, zul je dat ook
te Charliewood, je begrijpt toch wel,
dat liet onmogelijk is, voor mij eén
maai te ontmoeten, dli'en ik zoo'n groo
te bel©edigtiaug heb aangedaan, al was
't dan ook onbewust?
O, antwoordde CbarQiéwood, j,e
kent William niet. Hij is niet als een
ander. Wat hij mij zeide was in het
kort liet volgende
„Jij kent dien jongen man, Eustace.
,.Is hij een solide man? Een gentle-
„man, die, zoowel wat zijn positie als
„wat rijn ideeën aangaat, har er
„waaa-dig zal rijn
„„Voor zoover ik weet, is er niets
„op hem aan te merken"," antwoord
de ik.
Weel* kleurde Rathbone tot achter
de ooren.
Charliewood ging voort
Toen zei William mij alles, wat
hij op het hart hiad.
„Ik wensch alleen Marjoriie Poole
„gélukkig te zien", zei hij, „en aüshet
„juiste oogenblik daarvoor gekomen
„is, zal ik haar dit in een brief ver-
tellen.
„Ik hiëldi veel, innig veel van haar,
„welke man zou dat niet? Ik dacht,
„dat, als zij mij liefhad, zij een waar-
„dige meesteres van mijn huis en een
„onvergelijkelijke deelgenoote van
„mijn fortuin en positie zou rijn,
„Maar ik ben veel ouder dan zij. Ik
„ga op, zooals je weet, in ernstige
„wetenschappelijke onderzoekingen,
„en ik weet dat ik haar niet kan ge-
„ven, wat een jong meisje recht heeft
„te verwachten. Ik zeg niet, dat ik
„van mijn rechten op haan* afstand
„doe zonder .spijt, maar er rijn voor
„mij zooveel andere belangen in het
„leven, en in elk geval kan.' de liefde
„maar een deel daarvan zijn. Weet
„je wat ik nu liever dan iets anders
„zou willen, Eustace?"
„„Wat dan?"" zei ik.
„Wel", ging hij voort, „ik zou graag
„dién jongen Mr. Rathbone eens ont-
moeten.. Om hem allés ronduit te
„vertellen, wat ik nu op 't oogenblik
„aan jou zeg, om hem de hand te
„drukken en om alls een. best vriend
„bij zijn huwelijk tegenwoordig te
„zijn. Dan zal ik mij weet* met een
„rustig hart aan mijn wetenschap
„wij,dien, nu ik weet, dat liet eenige
„meisje, dat mij ooit heeft bekoord,
„gelukkig en tevreden is."
Rathbone schoof zijn stoel achter
uit en sprong op.
Mijn hemelriep hij uit, wat een
nobele ventDat iis nog eens een
man. Ik begrijp alles volkomen, Char
liewood, en je hebt mij van een ont
zettend groo ten last ontheven. Nu be
grijp ik allés heel goed. Een van de
meest beroemde en aantrekkelijke
mannen van dezen tijd ontmoet een
mooi en verstandig meisje, en denkt
er aan, dat het tijd voor hem wordt-
te trouwen. Natuurlijk weet hij niet
zoo goed als een jongere man wat
liefdé, is. Hij kan bijvoorbeeld! niet
voelen, wat ik voel. En daarom buigt
hij voor het onvermijdelijke, en
■neemt liét goedhartige en ridderlijke
besluit iedereen gelukkig te maken.
Charliewood, het klinkt als uit een
boek
Ik lees zelf niet veeldat doen
do couranten voor mij. Maar nu jij
het zoo uitlegt, geloof ik, dat je gelijk
hebt.
Mr. Charliewood vergat er bij te
voegen aan wélk soort van boek hij
dacht. Zelfs de meest populaire no
vellen van dezen tjjd hebben niet al
tijd het traditioneel© gelukkige einde.
Ga zitten, oude jongen, zeide
Charliewood, beed vriendelijk. Je
moet deze kip niet laten staan, ze is
bijzonder lekker, en ik ga weer aan
William bellen.
Och wat, die kapantwoordde
Rathbone met een gelaat, gloeiende
van opgewondenheid.
Je moet nooit je diner verzui
men), antwoordde Charliewood ern
stig. Dat doen alleen menschen, die
niet .kunnen eten. Je wedt nooit wan
neer je weer kunt dineer en.
Bij die woorden gevoélde de oudere
man, dat hij groot overwicht had op
dezen jongen en voor indrukken ze>er
vatbaren man. Een leelijke vreugde
over deze macht welde in bem op en
eetn duivelachtige voldoening over het
afschuwelijke, dat nog te verwach
ten was.
Rathbone lachte zorgéloos.
Toen, nadat de knecht was binnen
gekomen en weer vertrokken, boog hij
rich over de tafel, en begon ernstiger
te spreken.
Ik veamoéd, zei hij, dat ik veel
in deze zaak aan jon te danken heb,
Charlie wood meer dan je mij wilt
bekennen:. Nu, zeg eens is dat niet
zoo
Charliewood maakte een afwerend
gebaar met zijn hand.
O, laten wij daar nu liever over
zwijgen, zei hij. Maar ik zou je wel
graag nog één ding zeggen. Je hebt je
uitstekend' in deze zaak gehouden,
Rathbone. Ik bewonder die manier,
waarop je het hebt aangepakt en de
wijze, waarop je er over sprak. Ver
scheidene mannen zouden zichzelf ge-
lukgewenscht hebben met het feit,
dat zij een ander liet meisje hadden
afgewonnen, zonden* er een oogenbdik
aan te dénken, wat de ander zou voe
len. Daarom ben ik ook overtuigd,
dat jij William wel een dienst zult
willen bewijzen, dat je
O, alles wat ik maar voor hem
kan doen begon Rathbone..
CWordlt vervolgd).