HAARLEM'S DaGBLAD Stadsnieuws De Amsterdamsche Bankdirecteuren voor het Gerecht '('Van onzen Verslaggever). Veertiende Zitting. Vervolg). Welk een genot om een verdediger •als mr. (Kappeyne van de Coppello te hooren pleiten. Helder van taal en streng logisch, in het groepeeren van zijn bewijsmateriaal behandelt deze Rechtsgeleerde, de vreemdeling in strafzaken, als hij ziclh noemt, maar de evenknie van het O. M. op het ge bied; van het handelsrecht, gelijk hij zeer bescheiden uitdrukt de vier en veertig feiten zijn cliënt ten laste ge legd. (En dan die keurige woorden- en zinnenreeksen, waarin hij een scherp geteekend beeld geeft van den be klaagde en de omstandigheden be licht, die den misdadiger tot zijn han delingen brachten. Hoe staat hij daar in de bank der verdedigers, forsch van gestalte, met breeden armzwaai, nu en dan zijn toga-mouwen wegzwaaiend. Krachtig klinkt zijn stem, zuiver rijen zich de woorden tot zinnen, de zinnen tot periden, stevig gebouwd, krachtig van argumentatie. En als hij in ontroering komt, wordt zijn rede majestueus van zeggingskracht, wordt zijn stem sterk als een klok, bazuint hij bet uit wat hem in het hart ziedt en kookt... Dan luisteren de toehoorders schier ademloos, vastgeketend, meegesleept door dien reus der balie. DE FEITEN. Als Mr. 'Kappeyne met zijn verdedi gingsrede tot de feiten genaderd is, merkt hij' eerst nog op, dat hij tegen over de gulle houding van den be klaagde zich hoeden zal voor spits vondigheden. DE VERDUISTERINGEN. In de eerste plaats bespreekt de ver dediger de verduisteringen en wel die, welke aan beide beklaagden gezamen lijk worden ten laste gelegd. Pleiter verdedigt de volgende stel lingen, die aantoonen, dat De Mon- tigny een schuld had. lo. De Montig- ny had het geld niet onder zich; 2o. Hij heeft zich dat geld niet toegeëi gend, maar het is 'hem of de Zeker- heidsslellinig toegeëigend is door De Geer. De Geer nam het geld en gaf het aan De (M. met de wetenschap waarvoor het gebruikt moest worden. De Geer had dus reeds het misdrijf voltooid en een voltooid misdrijf kan De M. later niet meer medeplegen. De bekl. kan hoogstens als heler vervolgd worden. 8e. Het eigenaar worden door. den be klaagde was niet wederrechtelijk, al thans niet opzettelijk wederrechtelijk. Daar de Geer den bekl. het geld gege ven heeft, 'ontstond ér enkel een vor dering van De G. op De M. Dit vatte De Geer ook als zoodanig op. Aan de overige verduisteringen ko mende, wraakt mr. K. de 'bewering van den Officier van Justitie, dat De Montigny zwaarder moet gestraft worden dan De Geer, omdat hem meer is te laste gelegd. Dit begrijpt pl. niet. Immers het O. M. heeft erkend slechts een greep gedaan te hebben uit de fei ten. doch nu komt het aan hoe groot de greep was hij De M. .en bij De G. Hieruit blijkt niet, dat de laatste min der op zijn geweten heeft, dan de eerste. Hierop worden de verschillende ver duisteringen behandeld, die wij kor telings zullen aanstippen. Wat de ver duistering der pandbrieven aangaat, merkt pl. op, dat deze in handen der bank geen „goed" waren en niet vat baar om iemand toe te behoonen. 't Is dan alleen een vordering van de Bank op de Bank zelf. De 230 ree. N. W. S. zijn niet ver duisterd, evenmin het geld, dat zij op brachten, doch wel het geld, waar voor De M. de ree. kocht. Dit wordt 'echter niet ten laste gelegd. Hetzelf de geldt voor de verduistering der 22 Convertible 'Union 'Pacific Railway- Bonds en ook die der 32 vierprocents obl. stad Amsterdam1. Evenmin is het waar, dat de zes obl. 'Zekert eidsstell'ing zijn verduis terd. Het waren er 11, die reeds veel eerder zijn verduisterd. Dit is niet ten laste gelegd. Ditzelfde betoog geldt ook de Wederrechtelijke toeëigening van 77 stuks 4 obl. Zekerheidsstelling. Punt zeven en acht, verduistering van f 280.000 en pl. m. f 50.000, laat mr. Kappeyne buiten bespreking. Al leen meent hij, dat het laatstgenoem de bedrag niet vaststaat. Ten slotte de verduisteringen der quasi -en echt in betaling gegeven pandbrieven. Deze hadden slechts een historisch bestaan, daar ze in de boe ken waren afgeschreven. Verduisterd konden zij dus niet worden, evenmin als een vuilnisman in den afval een waardevol voorwerp verduisteren kan. Het is inmiddels één uur geworden. Voor mr. Kappeyne aan de verval- scbingen begint, vraagt bij schorsing voor de middagpauze, om zich phy- siek weer sterk te kunnen maken. MIDDAGZITTING. Om even vóór half twee wordt de zitting heropend. Nu «mr. Kappeyne van de Coppello met zijin pleidooi midden in de juridi sche quaesties gekomen is, toont het publiek minder belangstelling dian des morgens. Toch is ier nog heel wat pu bliek opgekomen. Evenals des mor gens neemt ook nu weer een lange rij van leden der Amsterdamsche Rechtbank op het podium achter de zetels der rechters plaats. GEEN VALSCHHEID IN GESCHRIFTE. Mr. K a p p e y me hervat zijn plei dooi met de bespreking van het be faamde kasboek. Zooals de lezers we ten, bestonden er twee kasboeken. Het O. M. .kent bewijskracht toe aan het net kasboek, mr. Kappeyne daar entegen erkent enkel het klad-kas boek. Mr. Kappeyne ontwikkelt hierom trent de volgende stellingenHet zwiairte kasboek is geen koopmans boek, daar de Zekerheidsstelling geen koou vrouw is en dat dit boek niet richtig is bijgehouden, welke twee wereischten benoodigd zijn voor een koopmansboek. De waarheid' der eerste stelling be toogde pleiter op grond, dat een in stelling e-een koopwouw is als zij de bandelsdadan mag uitoefenen vol gens de statuten, «maa.r wel als zij deze doen moet. Ook is niet koop man hij. die enkele malen koopman schap driift en 'evenmin hij die han- delsdaden uitoefent zonder winstbe jag. Op deze gronden bestrijdt hij dan ook ten sterkste hét daarover op- ge worpene door den Officier van Justitie. Wat de buitenlandsche maatschap pijen betreft, door deze was de Zeker heidsstelling geen bankier. Immers, of de aaudeelen zijn in handen van derden en 'biet m eigen dom bij de Zekerheidsstelling, of de Zekerheadsstelling is alleen-eigenares en dan bestaat er .geen Naaml. Venn., daar men niet op zijn eigen houtje een N. V. kan hebben. Thans de stellingHet kasboek werd niet richtig gehouden. Het kas boek was geen kasboek en steunde niet op een dagboek. De eerste eisch van richtig bijhouden is niet nage leefd, daar het kasboek niet van dag tot dag werd bijgehouden. De mee ning van het O. M., dat die uitdruk king der wetvan dag tot dag, betee- kent „naar tijdsorde" is niet wel houdbaar en .met het vervallen van deze stelling vervalt het géheeJe punt der beschuldiging valschheid in ge schrifte. NIETIGHEID VAN EEN PUNT DER DAGVAARDING. Omtrent het punt van de met de verduistering van 50 obligaties Ze- ker.hieidsstelling in verband staande vervalsching, pleit rnr. Kappewie nie tigheid der dagvaarding. Immers er wordt ten laste .gelegd, dat De Mon tigny ter verhei melijking van de ver duistering dezer 50 obligatiën .een ontvangstpost van 50.000 heeft ge boekt. Dit kan nooit een votrvalsching zijn, daar het geheel© bedrag wordt verantwoord. De zaak zit evenwel zóó, dat 100 obligaties zijn ontvreemd en er slechts 50 rijn verantwoord. Dit staat evenwel niet in de dag vaarding. DE ANDERE VERVALSCHINGEN. Mr. Kappeyne betoogt ten opzichte van de z. g. „in depót" gegeven be dragen bij de H. H. B,, dat deze in handelsstijl inderdaad ,in depót" ge geven werden. Dat dit geld gebruikt is om verduisteringen der H. H. B. te dekken, doet niets ter zake. Daarmede verdwijnt ook de ten laste .gelegde valschheid in ge schrifte. Eveneens bestrijdt bij de verval sching der boeken betreffende een .post van <2 Januari 1901..Ontvang en Betaalkas depot f40.000". Hierop houdt mr. Kappeyne een al gemeens beschouwing over de valsch heid in geschrifte. Valschheid in ge schrifte is een verschrikkelijk woord en stempelt den pleger er van tot een groot misdadiger. Maar men moet bedenken, dat een valschheid in geschrifte altijd is een noodzakelijk, consequent gevolg van een verduiste ring bij een administratie. Wanneer een ambtenaar geld ver duistert en hij wil niet dadelijk de verduistering doen ontdekken, dian moét hij valschheid in geschrifte plegen. DE STRAFMAAT. Thans komt spreker tot de straf maat. De ambtenaar van het O. M. heeft beweerd, dat het crediet in ons land geschokt is door deze misdrij ven. Zeker, is het crediet geschokt, maar is de noodlïjdendheid onzer hy potheekbanken alleen het gevolg van deze malversaties Zou het ge heel e bankwezen aangetast worden door het onbetrouwbaar blijken van drie of vier directeuren Pleiter ge looft van niet. Het eenige wat ge beurd is, is dit, dat het publiek plot seling tot het besef is gekomen, het welk de iuristen reeds hadden, dat een pandbrief niet is een pand brief. Het heeft gezien, dat ais het een pandbrief koopt, het geld niet al tijd door een pand is gedekt. Daarom mag de Officier dezen grond niet doen gelden. Mr. Kappeyne 'zet nu de historiek der zaak uiteen. De .eerst gepleegde verduisteringen aan de Zekerheidsstelling waren in den vorm van prolongaties. Daartoe werd hij evenwel gebracht, doordat de Commissarissen Van Verre Sr. en De Jong van Polsbroek éveneens .pro longaties namen. Deze handelingen van De Montigny waren door de Com missarissen veroorloofd. De Officier heeft hierover gezwegen, de accoun tants echter niet. Daarvoor bxengt pl. hun hulde. Mir. Besier. lacht. Mr. Kappeyne verwoedlik heb ook niet gegrinnikt onder het reluisi- todr! Mr. Besier schudt het hoofd. Vender beschouwt hij het tijdvak, dat volgt na het optreden van De Montigny als mede-directeur der H. H. B. Voor dien tijd had De Montigny reeds een verduistering gepleegd, maar die is verjaard, zeide het O. M. Zaterdae. Maar dan mag het dit frit ook niet van invloed doen zijn op de strafmaat. Hoe was de toestand aan de H. H. B., toen De Montigny mede-directeur werd Daartoe laat pleiter De Geer zelf gei ui san, door uit - een verhoor in de instructie voor te lezen, dat deze verklaardeIn 1895 was mijn geheele vermogen verdwenen in de speculaties. Daairom was ik geheel aangewezen op mijn salaris (f7000) en de tantièmes. Dit is een schoon •inkomen, zegt. mr. K., maar wat het te beteekenen had voor De Geer, blijkt uit liet feit, dat een der Commissa rissen elke maand f 1000 voor hem afloste. De Geer had reeds voor 1895 malversaties gepleegd. Herman de Geer heeft in '1894 Vas Visser aan zijn sterfbed doen roepen, om hem te waarschuwen voor de financieel© re laties van zijn broer. Dit moeten ern stige feiten geweest zijn, anders zou Herman de Geer niet in het gewich tigste ogenblik van zijn leven op zijn sterfbed vreemden 'hébben ge roepen om tégen zijn eigen broeder te waarschuwen. Toch is De Montigny niet gewaarschuwd. Deze ionge man nu, o.p 26-ja.rigen leeftijd, gedeeltelijk in mede-beheer met een 52 jarigen •luchthartige, een kapitaal van zestig mil,Hoen mi]den. Nogmaals, ik wil den mede-beklaagde niet beschuldi gen, m.aa.r in die dagen had De Mon tigny 'het .schoonste der ge'bed'en moei ten bidden „Leidt ons niet in ver zoeking, maar verlos ons van den Bonze D;it is niet geschied. Nu mag de pleiter van den mede-beklaagde mij morgen ongevoeligheid verwijten dan zal ik zeggen Gij hebt eel ijk en ik wil ar desnoods mijn excuses voor aanbieden, maar bet was mijn .plicht om te spreken als ilc gesproken 'heb. Om deze redenen wil pleiter opko men tegen het zwaarder Straffen van De Monti,gny. DE WAARSCHUWINGEN. In 1898 kw.am die waarschuwing van het personeel. De verklaringen daarover zijn wat confuus, dit komt door de karakter-eigenschappen van get. Gilhuys. Daarna wondt besloten De Geer het kasboek te ontnemien. Dit geschiedt echter niet dadelijk, want De Geer weet nog van 1898 tot 1903 vier a vijf ton in betaling gege ven pandbrieven te hele enen. Thans het diner in het Amstel- Hötel, dat een feit van psychologische waarde is. Drie Commissarissen zijn daar gewaarschuwd door De Mon tigny, maar geen van drieën weet zich dat te herinneren. Vas Visser voegde daar nog bij ..Als het mij. gezegd is. is het niet tot mij doorge drongen Dit bewijst, dat de waar schuwing wel gedaan is, maar dat men den inhoud1 der waarschuwing reeds wist. Hoe dit af te leiden valt uit de woorden van den beer Vas Visser verklaart mr. Kappeyne met een duidelijk voorbeeld Als hier mijn begaafde medewerker (mr. K. be doelt mr. De Jong, die als zijn ad junct het proces heeft medegemaakt) morgen f1000 uit. mijn brandkast neemt, dan weet ik dat nog op mijn sterfbed, omdat ik dat niet van hem verwacht had, maar als ik aan stonds ou straat door iemand aange klampt word, die mij zegt. dat De Montigny verduisteringen heeft ge pleegd, dan weet ik dat morgen mis schien niet meer. Het heeft geen in druk op mij gemaakt, omdat ik het medegedeelde reeds wist. Zoo is het ook met de Commissarissen' gegaan. De Montigny verkeerde eerst in vol slagen onwetendheid; van de begane malversaties, daarna komt hij tot de' wetenschap der. feiten, maar hij stelt een. scherpere contróle in en doet al •het mogelijke om het kwaad te kee- ren. Dan eerst, als hem dit niet ge lukt, begaat hij een misslag om door beleeningen der pandbrieven enz. te trachten die kas-tekorten te dékken. DE DRIJFVEER DER VER DUISTERINGEN. Die drijfveer van De Montigny was geen gouddorst, niet Om luxueus te teven, en ooit. niet om zijn speculaties te dekken. Ten bewijze van dit laat ste gfe-zcgdé, logt pleiter brieven over van ia! .die dertien firma's bij wie De Montigny speculeerde. Allen verklaarden, dat do beklaag den steeds met winst speculeerde. Daarvoor had hij het geld dus niet noodilg. De Montigny gebruikte eenvoudig het geld om de gatten te stoppen, door Do Geer gemaakt. Deze beklaagde mag dus niet zwaarder gestraft wor den dan Da Geer. De Montigny is de intellectueele leider van de misdrijven geweest, heeft bet O. M. beweerd. Dat is waar, maar alleen zoover als er tekortön moesten aangezuiverd worden. Zoo heeft De Montigny bij De Groot Jamih f 40.000 geleend, om Do Geer „in privé" te helpen. Van leiding ten kwade is geen spra ke. Achter De Montigny om heeft De Geer gemalverseerd. (De Geer schudt van neen.) Hij ging op hlet kantoor vein Van Hengel zijn brieven schrijven om er De Montigny buiten te houden., WAAR BLEEF HET GELD? Mr. Kappeyne wil thans de vraag beantwoordenHoe zijn die tonnen der verduisteringen millioenen ge worden Daarop diént een tweeledig ant woord. In de uithoeken der financiee- le wereld' zwerven roofdieren, schijn baar wezens, die hulp komen bieden, inderdaad echter om hun prooi maat schappelijk en moreel te vermoorden. Wie in bun handen valt is zedelijk en maatschappelijk verloren. En deze beklaagde is in hun handen geval len., Toen is gevolgd een periode van ontzettëndén angst en spanning, dia slechts plaats maakte voor rust, toen de celdieuren rich achter hem Sloten. Do kalmte, die de beklaagde tér t©a rechtzitting toont en diie overmoed schijnt, wordt veroorzaakt door d'e rust, die over hem gekomen is, nu hij van zijn belagers niets meer te vreezen heeft, en hij boete gaat doen voor zijn misdrijven. Het tweede deel van het antwoord luidtHet absolute gemis aan con tróle van de mannen, wier naam ik liier niet noemen zal, maar vr er handelingen ik bespreken moet. Al zijn rij mijn vrienden, mijn plicht ge biedt mij hier te spreken. D'eze man nen hadden uien jongen directeur moeten steunen en contróle uitoefe nen op dé handelingen dér directeu ren. Tot die contróle, tot dien steun ■was alle aanleiding, daar men wist, d'at die noodig was. Ik acht het ver klaarbaar, dat men contróle oxmoo- dig vindt bij een directeur, die eeu blind vertrouwen, geniet, maar oor deelde het onverantwoordelijk, dat men hem (De Geer) niet gecontró- leerd heeft, van wien men wist, dat hij malversaties gepleegd had. Dé waarschuwingen van derdén zijn met een deftig zwijgen voorbij gegaan. O, zeker, de beklaagde heeft zwaar misdreven, hij heeft straf ver diénd, maar men moet niet vergeten, dat De Monti,gny het Slachtoffer was van omstandigheden en personen. CLEMENTIE. Om déze redénen waag ik het uw medelijden en goedertierenheid voor dieeen beklaagde in te roepen. En ik d'urf dit te doen, omdat ik u gezeten weet op den troon van de Majesteit van het Recht, op den troon, aan welks voet ik drie smieék- schriften neer Leg. Eén van zijn moeder, wier name loos verdriet ik niét vermag te pedlen. De moeder, wier trots de gevallene eertijds was en diie hem terugver wacht, om, strij,dendie, zijn bevlekten naam schoon te wisschen ;.één smeek schrift van dé nobele vtouw, dié treu rende is over den man, dlië onder gegaan is, maar in wien zij het ver trouwen stelt, dat hij wederom zal oprijzenen één smeekschrift van de kinderen,, de 'oogappels van dezen gevallene, die vadér op reis wanen en zij.ne wederkomst verbelden. Mogen door de ooren van het ge strenge Recht deze zachte smeekbe den geboord worden, summum jus, .summa injuria 1) luidt oorspronkelijk een citaat, moge hier een ander van toepassing zijn, namelijk Summum jus, summa mósericordia 2). Zoo zij het Deze prachtige pleitrede, met gloed en verve uitgesproken door dietzen emihenten raadsman, maakte, vooral door het treffend slot, een, diepen te- drük, zoowel op de Rechtbank, als op de toehoorders, en niet het minst op dien beklaagde De Montigny, diie bij dé woorden over zijn verwanten voor de eerste maal in deze droevige zaak zijn tranen den vrijen loop gaf. De ritting werd thans verdaagd tot hedén., Vrijdagmorgen. Voor deze zitting, waarin mr. Mul ler Massis zijn pleidooi hield, zie men ons Eerste Blad van bedten. 1) Het hoogste recht is de hoogste onrechtvaardigheid!. 2) Het hoogste recht zij de hoogste barmhartigheid. Horloge in Pand. .Donderdagavond kwam zich een in gezetene bij ons beklagen. Hij had' in het postkantoor intercommunaal ge telefoneerd, daarvoor vooraf 30 ets. betaald en hoorde naderhand, dat hij te lang gesproken had en nog 30 cents bovendien betalen moest. De man had het niet bij zich en ver zocht, den volgenden morgen een qui- tantie te zenden aan zijn adres in de Brouwerstraat, maar de ambtenaar was daarvoor niet te vinden en ver langde... zijn horloge tot pand. Tegen wil en dank gaf de man het af, maar beklaagde er zich bij ons over, dat een eerlijk burger zoo wei nig crediet heeft en meende dat 't toch niet op den weg van een Rijkskantoor kan liggen, als een pandjeshuis zijn horloge als waaahorg te eiscben. ORGELBESPELING in de Groote of St. Bavokerk te Haar lem op Dinsdag 18 Dec. 1906, des namiddags van 1 tot 2 uur, door den heer W. Ezerman. Programma No. 1. Einleitung und Fuge, W. F. Best. No. 2. Andante (le Symphonic), Beethoven. No. 3. Sonate, Krausse. a. Allegro moderato. b. Adagio. c. Menuet. No. 4. No. 4 uit de 3de Symphonic, R. Schumann. No. 5. Aria uit „Paulus", Mendels sohn. N. O. G. De afdeeling Haarlem van het Ned. Onderw. Genootschap houdt a.s. Za terdag eene vergadering, waarin die zaken aan de orde komen, die ge meenlijk aan het einde des jaars plaats hebben, o.a. de rekening en verantwoording van den penning meester, het uitbrengen van het jaar verslag, de verkiezing van 2 bestuurs leden wegens de periodieke aftreding der iheeren G. Max en Ed. A. van Bil- derbeek en ten slotte de door 't hoofd bestuur voorgeschreven verkiezing van 4 leden in de Weerstandscommis- BinneBlart! GEZANTSCHAP TE MAROKKO. In de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende het wetsontwerp nopens de vestiging van een gezantschapspost te Tanger, be toogt de Min. van Buitenl. Zaken, dat •Nederland zich geenszins in een zaak mengt-, waaraan bet tot nu toe vreemd gebleven was, wanneer het ook weder het tractaat, dat uitvloeisel is der laatstelijk te Algeciras gehouden con ferentie mede onderteekent en tot ie uitvoering er van medewerkt- Als bezwaar tegen den voorgestel den maatregel is aangevoerd, dat in een weinig geordende Staat als Ma rokko elk oogenblik groote moeilijk heden kunnen rijzen, die ons, hebben we (eenmaal een diplomatiek vertegen woordiger te Tanger, tot kostbare maatregelen zouden kunnen dwingen. De Minister wijst er op, dat het doel van het tractaat van Algeciras juist is de bron dier moeilijkheden, n.l. dè weinig geordende toestanden in Ma rokko, weg te nemen. Na ernstige overweging van. de vraag, of waar alle vreemde vertegen woordigers te Tanger, behalve de Rus sische minister-resident, den rang van buitengewoon gezant bezitten, dit voor den Nederlandsohen titularis niet ook gewenscfat ware te achten schijnt het den Minister beter toe, om te Ma rokko niet iemand met een hoogeren rang dan van minister-resident aan te stellen. iDe voorgestelde bezoldiging van den tolk van het gezantschap is geenszins te hoog te achten, Ten aanzien van de bezoldiging der kawassen zal de Minister de nood i ge zuinigheid be trachten. Er moet afgezien worden van het voornemen om het gezantschapsge- bouw in het oude Rijksgebouw te Tan ger te vestigen en waar het voorge stelde traktement van 10.000 bere kend was op vrij wonen, zal een toe lage van huur van woning dienen te worden verstrekt. Met f 3500 kan daarvoor worden volstaan. In ver band hiermede is een gewijzigd wets ontwerp ingediend. VERBOUWING VAN HET BEURS GEBOUW TE ROTTERDAM. Het Hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering der bouwkunst, te Amsterdam, heeft aan den gemeente raad te Rotterdam (een adres gezon den, waarin het te kennen geeftdat het met verwondering en leedwezen kennis heeft genomen van .eene stroo- ming te Rotterdam ontstaan ten, gun ste van de slooping van het aldaar in gebruik zijnde Beursgebouw, en dat het zich de vrijheid meient te mogen veroorloven, zijne stem tegen loet af breken van dat gebouw te doen hoo ren.. Het eenvoudige maar statige ge bouw, zegt adressant, dateert uit een tijdperk, waaruit hier te l'ande nog Slechts zéér zeldzame monumentale typen zij,n aan te wijzen. De bouw er van werd namelijk aangevangen in 1721 en voltooid ih 1736, naar het ont werp van den in 1722 overleden1 Rot- terdJamscliien architect Adriaan van der Werff, in zijn tijd1 een der meest beduidende kunstenaars, en diie, be halve als bouwmeester, tevens een goeden .naam had 'als schilder, beeld houwer en beeldsnijder, niest alleen bier te lande, maar ook in het buiten land zoo was hij de gevierde hof schilder van den Keurvorst van de Pfaltz, die hem tot beloonring voor zijn diensten in dien adelstand verhief. Do slooping van het voor dé ge schiedenis der Nederlandsche bouw kunst, merkwaardige monumentale gebouw zou door het hoofdbestuur ten zeerste betreurd worden. Om deze reden Verzocht adressant het daarheen te wallen leiden, dat bij de behandeling van het voorstel van het dagelijksoh bestuur der gemeente Rotterdam tot uitbreiding en verbou wing van het Beursgebouw, in elk geval het behoud van het bestaande gebouw gewaarborgd worde, en zulks te meer waar dit, ook al mocht later een geheel nieuw Beursgebouw noo dig blijken, door zijn aard en. inrich ting nog voor talrijke nuttige doel einden te gebruiken zal zijn. Feuilleton. De Verdwijning van Gerald Rathbone (Naar het Engelsch van Guy Thome). 161. En vérder? zei Gh/arOffiewood. Ik voel, dat ik. liter tegenover in I eene zeer scheien® positie sta, ging Rathbone voort. Gelukkig verkeer ik 1 niet in de kringen, waarin, Gouldes- brough verkeert. Ik ken hem zelfs heelemaail niet. Maar toch komt het niet te pas om liefde te toornen aan een. meisje, dat reeds met een ander verloofd is. En dat heb ik, hoewel onbewust,, den laats ten tijd gedaan. Maar, geloof mij, besloot hij eenvou dig en met iets jongensachtigs, ik kon het werkelijk niet hielpen. Charliewood lachte even tem zuchtte toen voor rich been, Ik begrijp het volkomen, zeide hij, zulke dingen gebeuren meer, en ■ik ben er van overtuigd, dat het buï- ten je schuld zoo gekomen is. Maa.r ik vind het heel verkeerd van een meisje, als zij in zoo'n geval niet rond voor de waarheid uitkomt, vóór dat het onherstelbare is gebeurd. Vindt je werkelijk? riep Rath- bone uit. Zoo denk ik er nu.preoies zoo over, ,eoa ik ben blij, dat je hét met mij eens bent. Eu weet je, hernam Char lie- wood, dat ik misschien de meest in tieme vriend van William Gouldes- brough ben? Rathbone keek verschrikt op. Goede hemel, zei hij. Maar wat waarom en u denkt, dat u wer kelijk mijn vriend zijn kan? Juist, antwoordde Charliiewood, en nu wij op dit onderwerp geko men zijn, nu wil ik je openhartig vertellen, dat, ofschoon onze eerste ontmoeting louter toeval was, ik heel blij was_, dat wij. elkaar ontmoetten, en dat je hier hedenavond bent. Kort geleden heb ik de gehoede zaak met mijn armen, besten, vriend bespro ken. Hij heeft mij de eer aangedaan mij als vertrouwde in deze zaak te Timen. Een paar dagen geleden zei ik zoo terloops, dat ik j,e kende. Wat ze: hij toen vroeg Rath- boné snel. Zijn woorden kan ik je niet meer overbrengen, antwoordde Char liewood, maar wel wat zij inhielden. Er duidelijk zag ik daarin weer de kr acht en schoonheid' van het karak ter van mijn ouden vriend. Hij is een brave kerel, Rathbone, en als je hem eenmaal kent, zul je dat ook te Charliewood, je begrijpt toch wel, dat liet onmogelijk is, voor mij eén maai te ontmoeten, dli'en ik zoo'n groo te bel©edigtiaug heb aangedaan, al was 't dan ook onbewust? O, antwoordde CbarQiéwood, j,e kent William niet. Hij is niet als een ander. Wat hij mij zeide was in het kort liet volgende „Jij kent dien jongen man, Eustace. ,.Is hij een solide man? Een gentle- „man, die, zoowel wat zijn positie als „wat rijn ideeën aangaat, har er „waaa-dig zal rijn „„Voor zoover ik weet, is er niets „op hem aan te merken"," antwoord de ik. Weel* kleurde Rathbone tot achter de ooren. Charliewood ging voort Toen zei William mij alles, wat hij op het hart hiad. „Ik wensch alleen Marjoriie Poole „gélukkig te zien", zei hij, „en aüshet „juiste oogenblik daarvoor gekomen „is, zal ik haar dit in een brief ver- tellen. „Ik hiëldi veel, innig veel van haar, „welke man zou dat niet? Ik dacht, „dat, als zij mij liefhad, zij een waar- „dige meesteres van mijn huis en een „onvergelijkelijke deelgenoote van „mijn fortuin en positie zou rijn, „Maar ik ben veel ouder dan zij. Ik „ga op, zooals je weet, in ernstige „wetenschappelijke onderzoekingen, „en ik weet dat ik haar niet kan ge- „ven, wat een jong meisje recht heeft „te verwachten. Ik zeg niet, dat ik „van mijn rechten op haan* afstand „doe zonder .spijt, maar er rijn voor „mij zooveel andere belangen in het „leven, en in elk geval kan.' de liefde „maar een deel daarvan zijn. Weet „je wat ik nu liever dan iets anders „zou willen, Eustace?" „„Wat dan?"" zei ik. „Wel", ging hij voort, „ik zou graag „dién jongen Mr. Rathbone eens ont- moeten.. Om hem allés ronduit te „vertellen, wat ik nu op 't oogenblik „aan jou zeg, om hem de hand te „drukken en om alls een. best vriend „bij zijn huwelijk tegenwoordig te „zijn. Dan zal ik mij weet* met een „rustig hart aan mijn wetenschap „wij,dien, nu ik weet, dat liet eenige „meisje, dat mij ooit heeft bekoord, „gelukkig en tevreden is." Rathbone schoof zijn stoel achter uit en sprong op. Mijn hemelriep hij uit, wat een nobele ventDat iis nog eens een man. Ik begrijp alles volkomen, Char liewood, en je hebt mij van een ont zettend groo ten last ontheven. Nu be grijp ik allés heel goed. Een van de meest beroemde en aantrekkelijke mannen van dezen tijd ontmoet een mooi en verstandig meisje, en denkt er aan, dat het tijd voor hem wordt- te trouwen. Natuurlijk weet hij niet zoo goed als een jongere man wat liefdé, is. Hij kan bijvoorbeeld! niet voelen, wat ik voel. En daarom buigt hij voor het onvermijdelijke, en ■neemt liét goedhartige en ridderlijke besluit iedereen gelukkig te maken. Charliewood, het klinkt als uit een boek Ik lees zelf niet veeldat doen do couranten voor mij. Maar nu jij het zoo uitlegt, geloof ik, dat je gelijk hebt. Mr. Charliewood vergat er bij te voegen aan wélk soort van boek hij dacht. Zelfs de meest populaire no vellen van dezen tjjd hebben niet al tijd het traditioneel© gelukkige einde. Ga zitten, oude jongen, zeide Charliewood, beed vriendelijk. Je moet deze kip niet laten staan, ze is bijzonder lekker, en ik ga weer aan William bellen. Och wat, die kapantwoordde Rathbone met een gelaat, gloeiende van opgewondenheid. Je moet nooit je diner verzui men), antwoordde Charliewood ern stig. Dat doen alleen menschen, die niet .kunnen eten. Je wedt nooit wan neer je weer kunt dineer en. Bij die woorden gevoélde de oudere man, dat hij groot overwicht had op dezen jongen en voor indrukken ze>er vatbaren man. Een leelijke vreugde over deze macht welde in bem op en eetn duivelachtige voldoening over het afschuwelijke, dat nog te verwach ten was. Rathbone lachte zorgéloos. Toen, nadat de knecht was binnen gekomen en weer vertrokken, boog hij rich over de tafel, en begon ernstiger te spreken. Ik veamoéd, zei hij, dat ik veel in deze zaak aan jon te danken heb, Charlie wood meer dan je mij wilt bekennen:. Nu, zeg eens is dat niet zoo Charliewood maakte een afwerend gebaar met zijn hand. O, laten wij daar nu liever over zwijgen, zei hij. Maar ik zou je wel graag nog één ding zeggen. Je hebt je uitstekend' in deze zaak gehouden, Rathbone. Ik bewonder die manier, waarop je het hebt aangepakt en de wijze, waarop je er over sprak. Ver scheidene mannen zouden zichzelf ge- lukgewenscht hebben met het feit, dat zij een ander liet meisje hadden afgewonnen, zonden* er een oogenbdik aan te dénken, wat de ander zou voe len. Daarom ben ik ook overtuigd, dat jij William wel een dienst zult willen bewijzen, dat je O, alles wat ik maar voor hem kan doen begon Rathbone.. CWordlt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 5