BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
a20 PER 3 MAANDEN
®F (0 CENT PER WEEK.
Feuilleton
ii48te jaargf.Hg
MAANDAG 28 JANUARI 1907
No. 7235£J
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Natuurhistorische
Wandelingen
IN EN OM HAARLEM.
CXLVIH.
Eer. -eigenaardige naam voor da vol
gende groep is ,.blaartrekkers". Die
diers® toch .hebben in (hun lichaam
«en 9Sof aanwezig, die het vermogen
beaiV op de huid Van den mensch
blaren zo trekken.
Da1! ze meer in Zuid-Europa voor
komen dan (hier bij ons, was zeker
oorzaak, dat het volk de kevers aan-
j duidde als Spaansche vlieg. De trek
pleisters van idien naam kent) men
jzeker. Voor den natuurhistoricus hie
lden de dieren tevens nog tal van we
tenswaardigheden aan, waaronder
vooral de gedaanteverwisseling, die
noga? samengesteld is, en gewoonlijk
gepaard gaat met'veilhuizing naar een
bijen-woning of iets dergelijks; zoo
gaat iet. b.v. met de larve van onzen
oliekever, die op de eene of andere
plant in een 'bloem verscholen, een
wilde hij opwacht, om zich aan haar
lichaam vast .te hechten en zich zoo
te laten medevoeren naar haar wo
ning. Daar aangekomen, eet zij het
ei op uit een cel, en voedt zich met het
aanwaei/e voedsel, tot ze eindelijk
verpopt en als volwassen kever de
istvrije woning verlaat.
Een groep, die nu volgt, is zoo groot,
dat men het aantal bekende soorten
daarvan reeds hij duizenden telt. Het
zijn de ...snuittorren", gewoonlijk, ten
mirefte bij onze inlandsclhe, maar
klein* diertjes, doch daarom niet min
der te vreezetn, vooral daar 't echte
vernielers zijn. Wilt ge met enkele
kennis maken, sluit dan eens wat
erwten imet donkere plekken, of dito
iuinboonem in een fleschje en bewaar
die 200 eenige maanden. Daarbinnen
ieven een paar vernielers, die onze
erwten en boonen gewoonlijk pas ver
laten als de tuinman ze in den grond
brengt. 'Dan leiden ze een tijdlang
een zwervend leven, (en komen, zon
der dat men ',t meestal kan waarne
men m den bloeitijd weer boven water
om in de vruchtbeginsels gaatjes te
boren, juist ter plaatse, waar de toe
komstige erwten en boonen komen en
daarin een eitje te leggen.
Onx eappelboomen gaan in 't voor
jaar ontluiken, duizenden en nog eens
duizenden bloemen beloven een rijken
oogst., maar o wee, daar vallen ons
op zekeren morgen tal van verdorde,
bruine bloemen in 't oog, het aantal
Vermeerdert bij den dag. ,,De nacht
vorsten". zegt de onnauwkeurige
waarnemer, maar de wetenschappe
lijk wat hooger staande plukt zoo'n
bloempje af, legt de verdorde bloem,
blaadjes ter zijde en vindt de boel
daarbinnen opgepeuzeld en de larve,
vaak reeds de pop, als schuldige, de
wedergeboorte afwachtend, 't Is de
ippelbloesemkever, die heel wat op
sijn kerfstok heeft.
Onze iepen langs straten en grach
ten hebben van, een ander lid dezer
familie 'heel wat te lijden, de goedie
waarnemer ziet de stammen als met
aen schot hagel doorboord en weet
dan meteen, dat dit het werk is van
den iepenspintkever, die eigenaardige
langen tusschen bast en hout graaft.
De demnensnuittor en de dennen-
scheerder zijn niet minder gevaarlijke
vijanden voor onze naaldboomen. Dat
?e van deze vernielers nooit werk ge-
zien .hebt, geloof ik niet, wil me maar
even volgen naar teen weideland, waar
tal van palen, ruwe palen, zijn inge
slagen, die met tusschen gespannen
draden den toegang moeten versper
ren, of kijk eens even, als ge hier en
daar wat dennenpalen ziet liggen, zoo
genaamde juffers, een oogenblikje
wat nauwkeuriger na, en g§ ontdekt,
•soms vaak na het oplidhten van een
stukje 'achtergebleven schors alleraar
digste teekendngen: één hoofdgang
met honderden al breeder en breeder
wordende zijgangen.
In het uiteinde van 't breedste ge
deelte verpopte de larve en... nu liet
stukje schors nagezien, kijk door a.1
die'gaten kwam het volwassen .dier
naar buiten.
Wat „boktorren" zijn fis gemakke
lijk te begrijpen; de lange sprieten,
bijv. bij de dennenboktor wel 5 maal
de lengte van het lichaam bereikende,
gaven dien dieren hun naam. Wilgen
dennen-, populierenboktor zijn namen
die ons spoedig op weg helpen om te
weten, waar de larven Leven, en weer
allerlei gangen graven en zoo heel
wat boomen bederven.
„Goudhaantjes," wat zou ihet volk
toch wel bedoeld hebben bij 't kiezen
van dien naam'? 't Zijn zeker de schit
terende metaalkleuren: blauw, groen,
geel. 't Zijn meestal kleine kevertjes,
die weer o, zoo schadelijk kunnen
worden. Hebt ge de elzen niet eens
zien vol zitten met die kleine staal-
blauwkevertjes, bij vieren en vijven
op één blad, soms nog met tal van
larven er b>j; en op de wilgen? Bij
honderden tegelijk tasten ze de bla
deren aan, evenzoo het roode popu-
lierhaant j e en •om nu meteen maar de
allerverschrikkelijkste to noemen, de
Coloradokever, waarbij de vrees den
aardappelboeren teenige tientallen van
jaren geleden om het 'hart sloeg. Wat
zijn ,er niet oen kevers voor Colorado
kevers uitgescholden en gedood, en
wie weet, hoevele nuttige. Waren de
berichten uit het verre Westen dan
overdreven? Geenszins, en 't is mis
schien goed geweest tegen de invoe
ring van deze op aardappelloof leven
de kever te waarschuwen en maatre
gelen te nemen voor het te laat was.
Deze of gene minder met de practijk
bekende natuurhistoricus had zeker
wel graag eens uitgemaakt gezien, of
dit dier het ook in ons klimaat had
kunnen uithouden, maar als men
even opmerkt, hoe een paar uit Ame
rika afkomstige en hier verwilderde
planten: waterpest en azolla, jaarlijks
handen vol geld kosten, dan is 't toch
maar beter geweest zoo'n proef niet
te nemen.
•De schildpadtorretjes op melden, bie
ten, .enz. kunnen 't soms al erg genoeg
maken.
Eigenaardig, kevertjes zijn nog de
aardvlooien, die vooral jonge planten
aantasten en wel het meest uit de far
milie der cruoiferen: koolzaad, allerlei
koolplanten, radijs, .e<nz. 't Is niet
moeilijk met deze diertjes nader ken
nis te maken, daartoe gaat men een
stukje carton met een kleverige stof
besmeren en beweegt dat dicht bij den
bodem heem en weer, waarbij dan de
acrobaten onder de kevers opsprin
gen en in de lijm blijven kleven. We
kunnen dan meteen de dikke dijen
waarnemen, waardoor deze diertjes
in staat zijn hoog op te springen.
D'e laatste groep brengt -ons nog
Weef' in kennis met eenige nuttige
>e Verdwijning
van Gerald Rathbone
Naar het Engelsch van Guy Thome).
•601
En ioen zij naar hun gastheer ke
en ragen zij, dat er een lichte em
pottende glimlach om zijn mond
peelde, en dat die oogem daarboven
chitterden en vlammen schoten.
Toe» hoorden zij weer zijn stom, en
u irM ook daarin iets spotachtigs te
espeoren.
Dames en lieer en, ik wacht, dat
en uwer mij de gelegenheid wil ge
en alles, wat ik verteld heb, te be-
nixeot. Lord Malvin, wil u mij niet
ft groote eer bewijzen, u het eerst
oor mijne experimenten te leemen
Lord Mailvin keek Sir William Goul-
esbrough met een vreemde uitdruk
ing in de oogen rechtstreeks aan.
Sir, zeirle hij, ik ben .niet bang
lijn* gedachten voor dit gezelschap
lood te leggen, maar ik zal toch niet
o eerste zijn, die zich ooit daartoe
eleeed heeftNatuurlijk niet! U
eeft toch andere sujetten gehad voor
w« proof nemingen, hetzij vrijwillig
niet. daarover kan ik niet. oor
veTtegenwoordigeirs, die trouwens ook
weer meer békend zijn ook, n.l. de
Li-evenheersbeestj es.
Van vele soorten, gewoonlijk onder
scheiden maar 't aantal zwarte stip
jes op de dekschilden, leven zoowel
larve als volkomen insect hoofdzake
lijk van blad- en schildluizen. Menig-
i zal bij deze diertjes wel eens heb
ben waargenomen, hoe ze gaan Vlie
gen; eerst de dekschilden opgetild,
dan door 't inpompen van lucht ide ge
plooide en opgevouwen vleugels ge
strekt en daar verheffen ze zich.
Of de mensch als heer der schep
ping ook dus nader kennis moet ne
men van de lagere dieren, die hem
hier bedreigen, daar (helpen, ds een
vraag, die de aandachtige lezer thans
zelf best kan beantwoorden.
J. STURING.
D e n H e e r IK. te H. U hebt ge
lijk, er staat werkelijk in de vorige
wandel;ing, dat do herkuleskever een
grootte zou bereiken van 15 d.M., dat
zou werkelijk een kever zijn om van
te schrikken; de welwillende lezer zal
wel reeds zoo goed geweest zijn en
(hebben in gedachten do fout hersteld,
het moet zijn 1.5 dM. of 15 c.-M.
Aan mevr. v. D. te H. Hot
■overgenomen stukje over zoete aard
appels is volkomen juist. Zoete aard
appels, gewoonlijk bevroren aardap
pels genoemd, zijn niet bevroren. Door
ze eenige dagen wat warmer te plaat
sen. wordt het te veel in suiker om
gezette zetmeel door de plant ver
bruikt en de smaa.k is weer in orde,
natuurlijk mot verlies van (hot ver
bruikte. Waren de aardappels werke-
kelijk bevroren, d. w. z. het water
in de cellen tot ijs geworden, dan
zouden deze door de uitzetting gebar
sten zijn, «n de aardappel zelve dood
Dan zou tevens bij ontdooiing spoe
dig verrotting intreden
Den H.ee r v. L. te H. Het zach
tere winterweer zal oorzaak zijn, dat
uw pelargoniums zijn begonnen te
groeien; de nu weer ingetreden vorst
za.l dien groei wel wat temperen, als
u de planten niet al te warm plaatst,
maar toch vorstvrij.
Zoodra ze buiten kunnen, kunt u
ze gerust weer insnijden, versche aar
de maakt dan mest overbodig, in den
beginne althans. Gij behoeft u over
dat uitloopen niet erg ongerust te
maken, de natuur, een weinig geleid,
herstelt zelf weer spoedig alles. Mis
schien is 't zelfs mogelijk die jonge
sdheuten, als ze wat krachtiger ge
worden zijn, door de voorjaarslucht
■en voorjaarszon, te stekken -en u hebt
tegen (het najaar -mooie, (krachtige
plan-ten, die dan sterker zijn dan de
oude.
J. STURING.
doelen.
Weer zagen de gasten een Vèrande-
in-ng op het gelaat van Sir William.
Wat een vreemde en geheimzinnige
strijd werd er toch voor hun oogen
afgespeeld zoo vrotegen zij ziich af.
Het was of Lord Malvin en Sir
William Gould-esbrough als beschul
diger en beschuldigde tegenover el
kaar stonden. Wat beteekende dit al
les
Lord Malvin ging voort
Ter wille van de wetenschap ben
ik berdiid mij te onderwerpen, Sir
William. Maar rik zou u zeer, zeer
ernstig willen vx'agen, of u verlangt,
daifc de gedachten, die mij op het.
oogenbliik beziel em, bij alle aanwezi
gen hier bekend zouden worden?
Gouldesbrough ging een stap ach
teruit, alsof iemand hem een klap
had gegeven. Toen volgde er een
oogenblik van pijnlijke stilte. En toen
stond de bisschop van East London
van zijn plaats o-p.
Sir William, zei hij, het zal mij
een groote eer zijn., als ik het eerste
sujet mag wezen. Ik zal mijne ge
dachten vestigen op een bepaald on
derwerp. en dan zullen wij zien, of
mijn herinneringsvermogen goed is.
Ik ben juist terutrgekomen van een
rdis naar het Heilige Landen h et zal
mij een groot genoegen zijn in uw
stoel te gaan zitten en mij alles, wat
Jeruzalem betreft,, weer in heit geheu
gen terug to roepen.
De gefdtasch van Olaason
(Uit het Zweedsch).
Langzaam werkte zich (het voertuig
tegen de met bosch begroeide helling
op. Het ging reeds tegen den avond
en zwaar viel de vochtige sneeuw op
de dennen langs den weg. In zijn pels
gehuld zat links de rentmeester van
het op eenige mijlen afstands gelegen
landgoed -Ersvike, een krachtig ge
bouwd man van middelbare jaren.
Hij was op weg naar de dichtst bij
Met die woorden stond de bisschop
op en ging in den door Sir William
aangeduiden stoel zitten.
De toeschouwers zagen, hoe de ko
peren helm zorgvuldig o-p het hoofd
van den geestelijke werd geplaatst.
Toen ging Si-r William naar de me
talen tafel, waarop zooveel knoppen
te zien warenhet geluid van een
bel weerklonk, er rolden luiken over
bet lantaarnlicht en liet dak en de
electrische lichten in het laboratori
um gingen allen tegelijk uit.
Er heerschte volslagen duisternis.
De. groote proefneming was begon
nen.
HOOFDSTUK XXII.
Wat het gezelschap zag.
Allen wachtten en allen wachtten
met die grootste belangstelling. Alles
wat zij zien konden was een schitte
rend cirkel vlak va.n licht op den muur
tegenover hen. Tiet was precies of zij
zaten te kijken naar een gewone ver
tooning van een too ver lantaarn of een
cin-ematogTaaf.
En plotseling zagen deze wereld
wijze en vermoeide mensolien va.n de
wereld, deze eeleerden, die volgens
vast aangenomen wetten leefden, dat
alles wat Sir William Gouldesbrough
geizegd had, waar was zélfs meer
waar dan hij zelf wist.
Want op het witte scherm, waar-
gelegen stad om een grooten verkoop
van bosch te likwideeren, welke de
maatschappij, wier vertegenwoordi
ger hij was, pas (had afgesloten. In
dien tijd was de weg nog niet hoele-
maal veilig voor reizigers, van wie
men kon vermoeden, dat ze groote
geldsommen bij zich hadden, maar
Olauson 'had voor geval van nood een
flink dubbelloops pistool in den gor
del. De -geldtasch had hij links in zijn
zak gestoken. -Aan zijn rechterzijde
zat de eigenaar van 't voorspan, een
vermogend man, die ook een aandeel
in het landgoed Ersvike had.
Boven op de (helling gekomen, ver
zocht Olauson zijn buurman even stil
te houden, opdat hij zijn pijp aan zou
kunnen steken; hij vond na lang zoe
ken zijnlu cifers in den linkerzak van
zijn pelsjas, en verder ging de reis nu
in suizenden galop.
Je Ihebt een flinken draver, Erich,
zei Olauson lachend.
De man glimlachte, trok de teugels
stijf aan en keek knipoogend in de
neervallende sneeuw. Twee schadu
wen werden plotseling aan den rand
van den weg zichtbaar, men hoorde
een geroep, dat echter in de scheme
ring dadelijk weer wegstierf.
Plotseling sprong Olauson op.
Halt, halt! Om 's hemelswil,
houd de paarden stil!
Wat is er dan, mijnheer?
Mijn geldtasch! Houd toch stil!
Mijn geldtasch!
Is ze weg? vroeg de voerman
verschrikt.
Ik weet het niet. We moeten eens
in de slede gaan zoeken.
Ze stapten uit. Olauson rukte alles
er uit, keerde elk afzonderlijk stuk 't
onderstboven, trok -de pelsjas uit,
doorzocht zijn zakken geen geld
tasch! Ze doorzochten alles tever
geefs.
Wij moeten omkeeren. Ze lig!
zeker op den heuvel, waar we stil
hebben gestaan. Die vervloekte tabak!
riep Ola-uson iem slingerde woedend
zijn pijp weg. Toen -ik do pijp aan
stak, verloor ik de tasch.
•Op de Ihelilng sprong hij uit de sle
de en begon te zoeken.
Hier zijn voetsporen, rtep hij
plotseling, kende je die lui van daar
straks, Erich?
Ja, den ééne, hij was een knecht
uit het naaste dorp; Helmer heet hij.
Heeft (hij de tasch, dan krijgen we
haar zeker terug.
Boven op de 'hoogte woelde hij in
de sneeuw en zocht en zocht. Erich
hiep hem. Alles tevergeefs. Terneer
geslagen keken ze elkaar aan.
We moeten de twee pakken, die
hier geloopen hebben. Rijd op, zoo
hard als je kunt! Wij moeten ze pak
ken!
Maar na -een poos hield Erich het
snuivende paard in.
Hier zijn ze van den weg af en
het dichte woud ingegaan.
Hulpeloos kekep ze elkaar aan,
Olauson steunde wanhopig.
Ik zal ze pakken, zei hij en
stapte weer uit-de slede. Ik zal ze
pakken.
Zijn metgezel maakte tegenwerpin
gen. Het was immers krankzinnigen
werk in een dicht bosch te willen
binnendringen, thans, nu 't aanstonds
pikdonker werd.
Ik zal ze gakken, antwoordde 0-
lauson. Rijd jij maar naar huis, ik
vind den weg wel.
heen aller oogen gericht waren,
kwam een beeld van de Hdïlige Stad
en het was een beeld, zooals nie
mand te voren nog gezien bad.
Tiet was niet die bepaalde en ge
kleurde voorstelling van een toom,cel,
opgenomen door de camera en door
middel van een lens gereproduceerd,
liet ge en een ding zonder ziel is. liet
was het beeld van >de Heilige Stad,
zooals menschen zich in zorg en m
een groote crisis zich haar denken.
En het was een beeld, gekleurd door
de verbeelding van den man, die juist
uit Jeruzalem was teruggekomen, en
dlie zich harer herinnerde in het
licht van het Christel ijk geloof en
voorzien met de kracht van zijn
eigen persoonlijkheid.
Zij zagen de scherpe omtrekken
van de onheuglijk oude olijfboomen
al? een lijst om de schilderij. De zon
scheten, de witte koepels en daken
schitterden., de Kerk van het Heilige
Graf kwam bijzonder duidelijk uit,
alles van een heuvel af gezien.
Een o ogenblik hielden allen den
adem in en sidderden, nu zij het
wonderbaarlijke voor zich zagen. En
toen beschouwden zij het telkens ver
anderend beeld van de gedachten van
dezen goeden man met een soort van
kille huivering, over zoc'n ongehoord
wonder.
Zooals reeds cezegd is, was het
een somlwe middag, er hing onweer
in de lucht. Terwijl die vertegen-
Neen, niet eer gij terugkomt, me
neer. zei de ander op vastberaden
toon.
Na een poosje kwam Olauson terug.
Onmogelijk, zei hij wanhopig. Ik
zie in, dat het vanavond onmogelijk
is. Laten we dus naar huis rijden.
Olauson heeft zijn geldtasdh nooit
weer teruggekregen. Hij heeft huis en
hof ien al zijn hav-a en goed moeten
verko-open, iom' de verloren duizen
den weer terug te betalen, en nooit -'s
(hij er weer bovenop kunnen komen.
Daarbij kwam nog ziekte en nu was
(hij volkomen gebroken. Hij voorzag
in zijn karig onderhoud door te schrij
ven voor de landhandelaren in de
plaats, die niet veel van de schrijf
kunst verstonden. Ten slotte nam de
landbouwer Erich, die hem op den
dag, welke voor hem zoo'n treurige
be teekenis kreeg, hem bij zich in huis,
opdat (hij niet de gemeente tot last zou
worden. En de spoedig oud geworden,
grijze, gebogen man at het -brood van
Erich tot aan zijn -dood.
Waar was Olausons geldtasch ge
bleven? De beide mannen, die ze op
weg hadden ontmoet, ontkenden be
slist haar te hebben gezien. Het on
derzoek door de politie leverde geen
resultaten op. Men kon hen niets be
wijzen. Er werd verteld dat Olauson
aan het eind der vergeefsche verhoo-
ren op den eenen knecQit toetrad, hem
in de oogen zag, totdat hij bleek werd,
en hem toen den rug toekeerde. En
tot den anderen ze ihij: Als je de tasch
hebt genomen, zul je niet lang leven.
Twee weken daarna stierf de man
zonder eerst ziek te zijn geweest en
de andere, Helmer, ging naar Ameri
ka. Het gerucht zei, dat hij zijn mak
ker had vergiftigd, om zich alleen van
den rijken buit meester te maken,
maar dat heeft men nooit kunnen be
wijzen.
Eeni-ge jaren waren verloopen. Ve
len van hen, die de gebeurtenis mee
beleefd hadden, waren gestorven en
de anderen spraken er niet meer over.
Daar kwam op zekeren dag uit het
Westen een man, die zidh Helmer
Drouson noemde. Hij scheen rijkdom
men mee te brengen. Hij kocht zich
een groote bezitting en Liet zich daar
op een groot huis bouwen. Hij kocht
zich een zaagmolen en dTeef handel !n
bosschen, zooals men iiet in die stre
ken nog niet (had gezien, hij kocht
aandeel-en fin Ersvike -en had dat ten
slotte bijna geheel in bezit. Hij werd
een groot man, die overal bekend
was. Maar waar Drouson wegging,
daar liet 'hij kwade sporen achter,
zoodat de menschen hem met on
vriendelijke oogen nakeken; nooit
was de atmosfeer om hem heen volko
men zuiver. Het werd namelijk be
kend d at meneer Helmer Drouson nie
mand anders was dan de vroegere
knecht Helmer uit Towom, en al de
booze geruchten van vroeger leefden
weer op.
- Hij kon gemakkelijk daar-ginds zijn
1 fortuin maken, daar hij met zoo'n
mooie geldtasch is weggegaan. Men
interesseerde zich voor hom bij zon
d-er. Hij heeft immers ook een moord
gepleegd Hij zou gewis alles durven
doen, als men -hem dreigde. Hij was
zoo iemaDd, die „er op insloeg." Maar
hij had zoo ontzaglijk veel geld!
Slechts één (stond openlijk tegen
over Ihem niet den haat van iemand:
die tot zijn dood onverzoenlijk blijft;
het was Erich. Waar hij Drouson kon
woordigers van kunsten en weten
schappen luisterden naar Sir Wil
liam, haddon zich steeds dreigender
wolkenmassa's samengepakt.
En nu op dit oogenblik brak het
omvoer losen felle bliksemstralen
wierpen een oogverblindend licht in
het duistere laboratorium.
Het rollen van den donder i
voorbij. Er volgde een doodelijke stil
te. Weer zagen de toeschouwers het
landschap van de Heilige Stad vooi
hun oo-ge-n.
En toen lipt Lady Poole haar
waaier vallen, een zware waaier van
ebbenhout en zwarte zijde. Hij klet
terde op den grond en dlat geluid ver
brak de ademlooze spanning.
Iedereen keek verschrikt op. En
teem zij weer keken naar het schitte
rend cirkel vlak, waarop het brein
van den bisschop zijne herinnering
zoo getrouw had weergegeven, za
gen zij plotseling een verandering.
De géheélc rnooie schilderij werd
vaag en onduidelijk. Zij beefde a's
achter een waas. Toen verdween het
beeld van do stad geheel en al. Het
verdween als adem. geblazen op een
venster.
De gedachten van den bisschop
moesten -toen, zooals later gezegd
werd onderbroken zijn door het
vallen van den waaier, want alle
toeschouwers zagen nu doffe, grijze
woorden- ails wolken rook.
En deze woorden luidd-en„God
tegenwerken, daar deed hij het met
volle 'kracht, om het even of het iets
goeds of iets kwaads gold. Hij zou
het gedaan hebben, al ihad het tien
zijn huis en hof moeten kosten.
Op zekeren dag ontmoette Drouson
zijn tegenstander in het bosch en
ging recht op hem af.
- Wij beiden schijnen geen goede
vrienden te zijn, jij- en ik, maar ik
weet -niet waarom?
De ander keek hem woest aan, maar
antwoordde niet.
- Bedenk eens, wat wij zouden
kunnen uitrichten, als we samenwerk
ten in plaats van elkander in den
weg te staan.
Erich zweeg nog altijd, maar het
begon in hem te werken.
Ik zou je ook menigen goeden
raad in zaken kunnen geven, als ik
wilde.
De ander spuwde op den grond.
Ah bah! (Met jou zaken doen! stoof
hij op. Al was ik zoo arm, dat ik geen
muis door den tijd kon helpen, dan
zou ik toch nog -een raad van jouw
niet volgen. Men weet immers welken
raad menschen als jij altijd geven.
Drouson deed, alsof hij verbaasd
was.
Geloof jij nog aan die oude (his
torie, -Erich? (Ik had niet gedacht,
dat je zoo dom waart.
Er zijn nog meer menschen, die
daaraan gelooven en -die zijn evenmin
dom als onrechtvaardig.
En je gelooft werkelijk, dat mij
zooveel geluk was geschonken, als
ik...
Je moest niet van 't andere spre
ken. Erich schuimbekte van woede.
Vandaag gaat het je nog goed, doch
wadht maar, de duivel haalt zich ten
slotte toch, dien hij wil hebben, dus
wacht maar!
Je bent ongeneeslijk!
Erich 'haalde de schouders op.
Ben ik? Nu, daarvoor heb ik ook
reine handen. Dat kunnen niet alle
menschen van zidh zeiven zeggen. Zeg
eens, is het waar, -diat je ook JLmmo-
nuel vermoord hebt? -Men zegt het al
gemeen van je, als je het weten wilt-
Drouson werd bleek en klemde de
tanden op elkaar.
Het zal wel het beste zijn, dat je
verder gaat, zei hij.
Eridli ging dicht voor hem staan.
Begin je te -dreigen? Mij jaag
je daarmee geen schrik -aan. Mij kom
je niet aan mijn lichaam knaap, want
als je het mocht willen probeeren...
Hij schudde zijn vuist voor de oogen
van den ander heen en weer, die met
schuwen blik achteruit week. Ja. kijk
maar om! Denk je, dat er één je te
hulp zal komen? Doch wees maar be
daard, mijn .haaiden zijn te goed om,
mij aan .jou te vergrijpen. Dat mag de
duivel doen, dae kijkt niet zoo nauw.
Het loont de moeite niet, (hier
nog langer met je te slaan, zei Drou
son doodsbleek, maar beheerschte
zich en wilde zonder een woord te
zeggen weggaan. Maar haastig trad
de ander hem in den weg.
En to?ih zul je het. Wil -je niet,
dan gebruik Ik geweld.
Nu deed de ander eon paar pasSéh
achteruit en haald© eeal reYQlver rgor
den dag.
Maar als deze hier niet wil? zei
hij spottend.
Ja, zulke dingen gebruikt men in
Amerika, zei Eridh bedaard, maar
hier velt de rechter het vonnis. Je
kunt schieten als je wilt, maar je
zal niet toestaan
Op dat oogenblik werd de stille
verbroken door een licht geluid.
Het zijn altijd kleine geluiden, die
stilte en duisternis verdrijven-
Sir William, die zich misschien re
kenschap gegeven had, waarheen de
gedachten van den bisschop leidden,
die ongetwijfeld begreep, dat mea
voor zoo iets bovenmonscbelijks te
rugschrok, niettegenstaande hij het
zelf mogelijk gemaakt had, draaide
hij 't licht op. Het geh Iele laboratori
um was verlicht, en alle aanwezigen
keken elkaar met bleekc aangezich
ten aa.n, -en menschen, die elkaar ter
nauwernood kenden, grepen elkaar
vost.
En de bisschop zelf zat rustig 'n
den stoel met een heel bleek gelaat
en een lichten glimlach om den
mond. Op dat oogenblik stond het
gezelschap als één man op. Men
hoorde lachen zuchten en schreien
het wias nu alles licht om hen heen
er heerschte eene zenuwachtige op
gewondenheid.
De bisschop stond op.
O, bedaar toch, vrienden, houdt
u kalm als 't u blieft. Dit is een won
der, een onverklaarbaar wonder,
maar wij zijn nog maar pas begon
nen. Laten wij afwachten, tot wij er
nog meer van gezien hebben. Ssst
Wees nu bedaard Er is geen reden
om zenuwachtig te worden.
Wordt vervolgd).