BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD a20 PER 3 MAANDEN ®F (0 CENT PER WEEK. Feuilleton ii48te jaargf.Hg MAANDAG 28 JANUARI 1907 No. 7235£J DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Natuurhistorische Wandelingen IN EN OM HAARLEM. CXLVIH. Eer. -eigenaardige naam voor da vol gende groep is ,.blaartrekkers". Die diers® toch .hebben in (hun lichaam «en 9Sof aanwezig, die het vermogen beaiV op de huid Van den mensch blaren zo trekken. Da1! ze meer in Zuid-Europa voor komen dan (hier bij ons, was zeker oorzaak, dat het volk de kevers aan- j duidde als Spaansche vlieg. De trek pleisters van idien naam kent) men jzeker. Voor den natuurhistoricus hie lden de dieren tevens nog tal van we tenswaardigheden aan, waaronder vooral de gedaanteverwisseling, die noga? samengesteld is, en gewoonlijk gepaard gaat met'veilhuizing naar een bijen-woning of iets dergelijks; zoo gaat iet. b.v. met de larve van onzen oliekever, die op de eene of andere plant in een 'bloem verscholen, een wilde hij opwacht, om zich aan haar lichaam vast .te hechten en zich zoo te laten medevoeren naar haar wo ning. Daar aangekomen, eet zij het ei op uit een cel, en voedt zich met het aanwaei/e voedsel, tot ze eindelijk verpopt en als volwassen kever de istvrije woning verlaat. Een groep, die nu volgt, is zoo groot, dat men het aantal bekende soorten daarvan reeds hij duizenden telt. Het zijn de ...snuittorren", gewoonlijk, ten mirefte bij onze inlandsclhe, maar klein* diertjes, doch daarom niet min der te vreezetn, vooral daar 't echte vernielers zijn. Wilt ge met enkele kennis maken, sluit dan eens wat erwten imet donkere plekken, of dito iuinboonem in een fleschje en bewaar die 200 eenige maanden. Daarbinnen ieven een paar vernielers, die onze erwten en boonen gewoonlijk pas ver laten als de tuinman ze in den grond brengt. 'Dan leiden ze een tijdlang een zwervend leven, (en komen, zon der dat men ',t meestal kan waarne men m den bloeitijd weer boven water om in de vruchtbeginsels gaatjes te boren, juist ter plaatse, waar de toe komstige erwten en boonen komen en daarin een eitje te leggen. Onx eappelboomen gaan in 't voor jaar ontluiken, duizenden en nog eens duizenden bloemen beloven een rijken oogst., maar o wee, daar vallen ons op zekeren morgen tal van verdorde, bruine bloemen in 't oog, het aantal Vermeerdert bij den dag. ,,De nacht vorsten". zegt de onnauwkeurige waarnemer, maar de wetenschappe lijk wat hooger staande plukt zoo'n bloempje af, legt de verdorde bloem, blaadjes ter zijde en vindt de boel daarbinnen opgepeuzeld en de larve, vaak reeds de pop, als schuldige, de wedergeboorte afwachtend, 't Is de ippelbloesemkever, die heel wat op sijn kerfstok heeft. Onze iepen langs straten en grach ten hebben van, een ander lid dezer familie 'heel wat te lijden, de goedie waarnemer ziet de stammen als met aen schot hagel doorboord en weet dan meteen, dat dit het werk is van den iepenspintkever, die eigenaardige langen tusschen bast en hout graaft. De demnensnuittor en de dennen- scheerder zijn niet minder gevaarlijke vijanden voor onze naaldboomen. Dat ?e van deze vernielers nooit werk ge- zien .hebt, geloof ik niet, wil me maar even volgen naar teen weideland, waar tal van palen, ruwe palen, zijn inge slagen, die met tusschen gespannen draden den toegang moeten versper ren, of kijk eens even, als ge hier en daar wat dennenpalen ziet liggen, zoo genaamde juffers, een oogenblikje wat nauwkeuriger na, en g§ ontdekt, •soms vaak na het oplidhten van een stukje 'achtergebleven schors alleraar digste teekendngen: één hoofdgang met honderden al breeder en breeder wordende zijgangen. In het uiteinde van 't breedste ge deelte verpopte de larve en... nu liet stukje schors nagezien, kijk door a.1 die'gaten kwam het volwassen .dier naar buiten. Wat „boktorren" zijn fis gemakke lijk te begrijpen; de lange sprieten, bijv. bij de dennenboktor wel 5 maal de lengte van het lichaam bereikende, gaven dien dieren hun naam. Wilgen dennen-, populierenboktor zijn namen die ons spoedig op weg helpen om te weten, waar de larven Leven, en weer allerlei gangen graven en zoo heel wat boomen bederven. „Goudhaantjes," wat zou ihet volk toch wel bedoeld hebben bij 't kiezen van dien naam'? 't Zijn zeker de schit terende metaalkleuren: blauw, groen, geel. 't Zijn meestal kleine kevertjes, die weer o, zoo schadelijk kunnen worden. Hebt ge de elzen niet eens zien vol zitten met die kleine staal- blauwkevertjes, bij vieren en vijven op één blad, soms nog met tal van larven er b>j; en op de wilgen? Bij honderden tegelijk tasten ze de bla deren aan, evenzoo het roode popu- lierhaant j e en •om nu meteen maar de allerverschrikkelijkste to noemen, de Coloradokever, waarbij de vrees den aardappelboeren teenige tientallen van jaren geleden om het 'hart sloeg. Wat zijn ,er niet oen kevers voor Colorado kevers uitgescholden en gedood, en wie weet, hoevele nuttige. Waren de berichten uit het verre Westen dan overdreven? Geenszins, en 't is mis schien goed geweest tegen de invoe ring van deze op aardappelloof leven de kever te waarschuwen en maatre gelen te nemen voor het te laat was. Deze of gene minder met de practijk bekende natuurhistoricus had zeker wel graag eens uitgemaakt gezien, of dit dier het ook in ons klimaat had kunnen uithouden, maar als men even opmerkt, hoe een paar uit Ame rika afkomstige en hier verwilderde planten: waterpest en azolla, jaarlijks handen vol geld kosten, dan is 't toch maar beter geweest zoo'n proef niet te nemen. •De schildpadtorretjes op melden, bie ten, .enz. kunnen 't soms al erg genoeg maken. Eigenaardig, kevertjes zijn nog de aardvlooien, die vooral jonge planten aantasten en wel het meest uit de far milie der cruoiferen: koolzaad, allerlei koolplanten, radijs, .e<nz. 't Is niet moeilijk met deze diertjes nader ken nis te maken, daartoe gaat men een stukje carton met een kleverige stof besmeren en beweegt dat dicht bij den bodem heem en weer, waarbij dan de acrobaten onder de kevers opsprin gen en in de lijm blijven kleven. We kunnen dan meteen de dikke dijen waarnemen, waardoor deze diertjes in staat zijn hoog op te springen. D'e laatste groep brengt -ons nog Weef' in kennis met eenige nuttige >e Verdwijning van Gerald Rathbone Naar het Engelsch van Guy Thome). •601 En ioen zij naar hun gastheer ke en ragen zij, dat er een lichte em pottende glimlach om zijn mond peelde, en dat die oogem daarboven chitterden en vlammen schoten. Toe» hoorden zij weer zijn stom, en u irM ook daarin iets spotachtigs te espeoren. Dames en lieer en, ik wacht, dat en uwer mij de gelegenheid wil ge en alles, wat ik verteld heb, te be- nixeot. Lord Malvin, wil u mij niet ft groote eer bewijzen, u het eerst oor mijne experimenten te leemen Lord Mailvin keek Sir William Goul- esbrough met een vreemde uitdruk ing in de oogen rechtstreeks aan. Sir, zeirle hij, ik ben .niet bang lijn* gedachten voor dit gezelschap lood te leggen, maar ik zal toch niet o eerste zijn, die zich ooit daartoe eleeed heeftNatuurlijk niet! U eeft toch andere sujetten gehad voor w« proof nemingen, hetzij vrijwillig niet. daarover kan ik niet. oor veTtegenwoordigeirs, die trouwens ook weer meer békend zijn ook, n.l. de Li-evenheersbeestj es. Van vele soorten, gewoonlijk onder scheiden maar 't aantal zwarte stip jes op de dekschilden, leven zoowel larve als volkomen insect hoofdzake lijk van blad- en schildluizen. Menig- i zal bij deze diertjes wel eens heb ben waargenomen, hoe ze gaan Vlie gen; eerst de dekschilden opgetild, dan door 't inpompen van lucht ide ge plooide en opgevouwen vleugels ge strekt en daar verheffen ze zich. Of de mensch als heer der schep ping ook dus nader kennis moet ne men van de lagere dieren, die hem hier bedreigen, daar (helpen, ds een vraag, die de aandachtige lezer thans zelf best kan beantwoorden. J. STURING. D e n H e e r IK. te H. U hebt ge lijk, er staat werkelijk in de vorige wandel;ing, dat do herkuleskever een grootte zou bereiken van 15 d.M., dat zou werkelijk een kever zijn om van te schrikken; de welwillende lezer zal wel reeds zoo goed geweest zijn en (hebben in gedachten do fout hersteld, het moet zijn 1.5 dM. of 15 c.-M. Aan mevr. v. D. te H. Hot ■overgenomen stukje over zoete aard appels is volkomen juist. Zoete aard appels, gewoonlijk bevroren aardap pels genoemd, zijn niet bevroren. Door ze eenige dagen wat warmer te plaat sen. wordt het te veel in suiker om gezette zetmeel door de plant ver bruikt en de smaa.k is weer in orde, natuurlijk mot verlies van (hot ver bruikte. Waren de aardappels werke- kelijk bevroren, d. w. z. het water in de cellen tot ijs geworden, dan zouden deze door de uitzetting gebar sten zijn, «n de aardappel zelve dood Dan zou tevens bij ontdooiing spoe dig verrotting intreden Den H.ee r v. L. te H. Het zach tere winterweer zal oorzaak zijn, dat uw pelargoniums zijn begonnen te groeien; de nu weer ingetreden vorst za.l dien groei wel wat temperen, als u de planten niet al te warm plaatst, maar toch vorstvrij. Zoodra ze buiten kunnen, kunt u ze gerust weer insnijden, versche aar de maakt dan mest overbodig, in den beginne althans. Gij behoeft u over dat uitloopen niet erg ongerust te maken, de natuur, een weinig geleid, herstelt zelf weer spoedig alles. Mis schien is 't zelfs mogelijk die jonge sdheuten, als ze wat krachtiger ge worden zijn, door de voorjaarslucht ■en voorjaarszon, te stekken -en u hebt tegen (het najaar -mooie, (krachtige plan-ten, die dan sterker zijn dan de oude. J. STURING. doelen. Weer zagen de gasten een Vèrande- in-ng op het gelaat van Sir William. Wat een vreemde en geheimzinnige strijd werd er toch voor hun oogen afgespeeld zoo vrotegen zij ziich af. Het was of Lord Malvin en Sir William Gould-esbrough als beschul diger en beschuldigde tegenover el kaar stonden. Wat beteekende dit al les Lord Malvin ging voort Ter wille van de wetenschap ben ik berdiid mij te onderwerpen, Sir William. Maar rik zou u zeer, zeer ernstig willen vx'agen, of u verlangt, daifc de gedachten, die mij op het. oogenbliik beziel em, bij alle aanwezi gen hier bekend zouden worden? Gouldesbrough ging een stap ach teruit, alsof iemand hem een klap had gegeven. Toen volgde er een oogenblik van pijnlijke stilte. En toen stond de bisschop van East London van zijn plaats o-p. Sir William, zei hij, het zal mij een groote eer zijn., als ik het eerste sujet mag wezen. Ik zal mijne ge dachten vestigen op een bepaald on derwerp. en dan zullen wij zien, of mijn herinneringsvermogen goed is. Ik ben juist terutrgekomen van een rdis naar het Heilige Landen h et zal mij een groot genoegen zijn in uw stoel te gaan zitten en mij alles, wat Jeruzalem betreft,, weer in heit geheu gen terug to roepen. De gefdtasch van Olaason (Uit het Zweedsch). Langzaam werkte zich (het voertuig tegen de met bosch begroeide helling op. Het ging reeds tegen den avond en zwaar viel de vochtige sneeuw op de dennen langs den weg. In zijn pels gehuld zat links de rentmeester van het op eenige mijlen afstands gelegen landgoed -Ersvike, een krachtig ge bouwd man van middelbare jaren. Hij was op weg naar de dichtst bij Met die woorden stond de bisschop op en ging in den door Sir William aangeduiden stoel zitten. De toeschouwers zagen, hoe de ko peren helm zorgvuldig o-p het hoofd van den geestelijke werd geplaatst. Toen ging Si-r William naar de me talen tafel, waarop zooveel knoppen te zien warenhet geluid van een bel weerklonk, er rolden luiken over bet lantaarnlicht en liet dak en de electrische lichten in het laboratori um gingen allen tegelijk uit. Er heerschte volslagen duisternis. De. groote proefneming was begon nen. HOOFDSTUK XXII. Wat het gezelschap zag. Allen wachtten en allen wachtten met die grootste belangstelling. Alles wat zij zien konden was een schitte rend cirkel vlak va.n licht op den muur tegenover hen. Tiet was precies of zij zaten te kijken naar een gewone ver tooning van een too ver lantaarn of een cin-ematogTaaf. En plotseling zagen deze wereld wijze en vermoeide mensolien va.n de wereld, deze eeleerden, die volgens vast aangenomen wetten leefden, dat alles wat Sir William Gouldesbrough geizegd had, waar was zélfs meer waar dan hij zelf wist. Want op het witte scherm, waar- gelegen stad om een grooten verkoop van bosch te likwideeren, welke de maatschappij, wier vertegenwoordi ger hij was, pas (had afgesloten. In dien tijd was de weg nog niet hoele- maal veilig voor reizigers, van wie men kon vermoeden, dat ze groote geldsommen bij zich hadden, maar Olauson 'had voor geval van nood een flink dubbelloops pistool in den gor del. De -geldtasch had hij links in zijn zak gestoken. -Aan zijn rechterzijde zat de eigenaar van 't voorspan, een vermogend man, die ook een aandeel in het landgoed Ersvike had. Boven op de (helling gekomen, ver zocht Olauson zijn buurman even stil te houden, opdat hij zijn pijp aan zou kunnen steken; hij vond na lang zoe ken zijnlu cifers in den linkerzak van zijn pelsjas, en verder ging de reis nu in suizenden galop. Je Ihebt een flinken draver, Erich, zei Olauson lachend. De man glimlachte, trok de teugels stijf aan en keek knipoogend in de neervallende sneeuw. Twee schadu wen werden plotseling aan den rand van den weg zichtbaar, men hoorde een geroep, dat echter in de scheme ring dadelijk weer wegstierf. Plotseling sprong Olauson op. Halt, halt! Om 's hemelswil, houd de paarden stil! Wat is er dan, mijnheer? Mijn geldtasch! Houd toch stil! Mijn geldtasch! Is ze weg? vroeg de voerman verschrikt. Ik weet het niet. We moeten eens in de slede gaan zoeken. Ze stapten uit. Olauson rukte alles er uit, keerde elk afzonderlijk stuk 't onderstboven, trok -de pelsjas uit, doorzocht zijn zakken geen geld tasch! Ze doorzochten alles tever geefs. Wij moeten omkeeren. Ze lig! zeker op den heuvel, waar we stil hebben gestaan. Die vervloekte tabak! riep Ola-uson iem slingerde woedend zijn pijp weg. Toen -ik do pijp aan stak, verloor ik de tasch. •Op de Ihelilng sprong hij uit de sle de en begon te zoeken. Hier zijn voetsporen, rtep hij plotseling, kende je die lui van daar straks, Erich? Ja, den ééne, hij was een knecht uit het naaste dorp; Helmer heet hij. Heeft (hij de tasch, dan krijgen we haar zeker terug. Boven op de 'hoogte woelde hij in de sneeuw en zocht en zocht. Erich hiep hem. Alles tevergeefs. Terneer geslagen keken ze elkaar aan. We moeten de twee pakken, die hier geloopen hebben. Rijd op, zoo hard als je kunt! Wij moeten ze pak ken! Maar na -een poos hield Erich het snuivende paard in. Hier zijn ze van den weg af en het dichte woud ingegaan. Hulpeloos kekep ze elkaar aan, Olauson steunde wanhopig. Ik zal ze pakken, zei hij en stapte weer uit-de slede. Ik zal ze pakken. Zijn metgezel maakte tegenwerpin gen. Het was immers krankzinnigen werk in een dicht bosch te willen binnendringen, thans, nu 't aanstonds pikdonker werd. Ik zal ze gakken, antwoordde 0- lauson. Rijd jij maar naar huis, ik vind den weg wel. heen aller oogen gericht waren, kwam een beeld van de Hdïlige Stad en het was een beeld, zooals nie mand te voren nog gezien bad. Tiet was niet die bepaalde en ge kleurde voorstelling van een toom,cel, opgenomen door de camera en door middel van een lens gereproduceerd, liet ge en een ding zonder ziel is. liet was het beeld van >de Heilige Stad, zooals menschen zich in zorg en m een groote crisis zich haar denken. En het was een beeld, gekleurd door de verbeelding van den man, die juist uit Jeruzalem was teruggekomen, en dlie zich harer herinnerde in het licht van het Christel ijk geloof en voorzien met de kracht van zijn eigen persoonlijkheid. Zij zagen de scherpe omtrekken van de onheuglijk oude olijfboomen al? een lijst om de schilderij. De zon scheten, de witte koepels en daken schitterden., de Kerk van het Heilige Graf kwam bijzonder duidelijk uit, alles van een heuvel af gezien. Een o ogenblik hielden allen den adem in en sidderden, nu zij het wonderbaarlijke voor zich zagen. En toen beschouwden zij het telkens ver anderend beeld van de gedachten van dezen goeden man met een soort van kille huivering, over zoc'n ongehoord wonder. Zooals reeds cezegd is, was het een somlwe middag, er hing onweer in de lucht. Terwijl die vertegen- Neen, niet eer gij terugkomt, me neer. zei de ander op vastberaden toon. Na een poosje kwam Olauson terug. Onmogelijk, zei hij wanhopig. Ik zie in, dat het vanavond onmogelijk is. Laten we dus naar huis rijden. Olauson heeft zijn geldtasdh nooit weer teruggekregen. Hij heeft huis en hof ien al zijn hav-a en goed moeten verko-open, iom' de verloren duizen den weer terug te betalen, en nooit -'s (hij er weer bovenop kunnen komen. Daarbij kwam nog ziekte en nu was (hij volkomen gebroken. Hij voorzag in zijn karig onderhoud door te schrij ven voor de landhandelaren in de plaats, die niet veel van de schrijf kunst verstonden. Ten slotte nam de landbouwer Erich, die hem op den dag, welke voor hem zoo'n treurige be teekenis kreeg, hem bij zich in huis, opdat (hij niet de gemeente tot last zou worden. En de spoedig oud geworden, grijze, gebogen man at het -brood van Erich tot aan zijn -dood. Waar was Olausons geldtasch ge bleven? De beide mannen, die ze op weg hadden ontmoet, ontkenden be slist haar te hebben gezien. Het on derzoek door de politie leverde geen resultaten op. Men kon hen niets be wijzen. Er werd verteld dat Olauson aan het eind der vergeefsche verhoo- ren op den eenen knecQit toetrad, hem in de oogen zag, totdat hij bleek werd, en hem toen den rug toekeerde. En tot den anderen ze ihij: Als je de tasch hebt genomen, zul je niet lang leven. Twee weken daarna stierf de man zonder eerst ziek te zijn geweest en de andere, Helmer, ging naar Ameri ka. Het gerucht zei, dat hij zijn mak ker had vergiftigd, om zich alleen van den rijken buit meester te maken, maar dat heeft men nooit kunnen be wijzen. Eeni-ge jaren waren verloopen. Ve len van hen, die de gebeurtenis mee beleefd hadden, waren gestorven en de anderen spraken er niet meer over. Daar kwam op zekeren dag uit het Westen een man, die zidh Helmer Drouson noemde. Hij scheen rijkdom men mee te brengen. Hij kocht zich een groote bezitting en Liet zich daar op een groot huis bouwen. Hij kocht zich een zaagmolen en dTeef handel !n bosschen, zooals men iiet in die stre ken nog niet (had gezien, hij kocht aandeel-en fin Ersvike -en had dat ten slotte bijna geheel in bezit. Hij werd een groot man, die overal bekend was. Maar waar Drouson wegging, daar liet 'hij kwade sporen achter, zoodat de menschen hem met on vriendelijke oogen nakeken; nooit was de atmosfeer om hem heen volko men zuiver. Het werd namelijk be kend d at meneer Helmer Drouson nie mand anders was dan de vroegere knecht Helmer uit Towom, en al de booze geruchten van vroeger leefden weer op. - Hij kon gemakkelijk daar-ginds zijn 1 fortuin maken, daar hij met zoo'n mooie geldtasch is weggegaan. Men interesseerde zich voor hom bij zon d-er. Hij heeft immers ook een moord gepleegd Hij zou gewis alles durven doen, als men -hem dreigde. Hij was zoo iemaDd, die „er op insloeg." Maar hij had zoo ontzaglijk veel geld! Slechts één (stond openlijk tegen over Ihem niet den haat van iemand: die tot zijn dood onverzoenlijk blijft; het was Erich. Waar hij Drouson kon woordigers van kunsten en weten schappen luisterden naar Sir Wil liam, haddon zich steeds dreigender wolkenmassa's samengepakt. En nu op dit oogenblik brak het omvoer losen felle bliksemstralen wierpen een oogverblindend licht in het duistere laboratorium. Het rollen van den donder i voorbij. Er volgde een doodelijke stil te. Weer zagen de toeschouwers het landschap van de Heilige Stad vooi hun oo-ge-n. En toen lipt Lady Poole haar waaier vallen, een zware waaier van ebbenhout en zwarte zijde. Hij klet terde op den grond en dlat geluid ver brak de ademlooze spanning. Iedereen keek verschrikt op. En teem zij weer keken naar het schitte rend cirkel vlak, waarop het brein van den bisschop zijne herinnering zoo getrouw had weergegeven, za gen zij plotseling een verandering. De géheélc rnooie schilderij werd vaag en onduidelijk. Zij beefde a's achter een waas. Toen verdween het beeld van do stad geheel en al. Het verdween als adem. geblazen op een venster. De gedachten van den bisschop moesten -toen, zooals later gezegd werd onderbroken zijn door het vallen van den waaier, want alle toeschouwers zagen nu doffe, grijze woorden- ails wolken rook. En deze woorden luidd-en„God tegenwerken, daar deed hij het met volle 'kracht, om het even of het iets goeds of iets kwaads gold. Hij zou het gedaan hebben, al ihad het tien zijn huis en hof moeten kosten. Op zekeren dag ontmoette Drouson zijn tegenstander in het bosch en ging recht op hem af. - Wij beiden schijnen geen goede vrienden te zijn, jij- en ik, maar ik weet -niet waarom? De ander keek hem woest aan, maar antwoordde niet. - Bedenk eens, wat wij zouden kunnen uitrichten, als we samenwerk ten in plaats van elkander in den weg te staan. Erich zweeg nog altijd, maar het begon in hem te werken. Ik zou je ook menigen goeden raad in zaken kunnen geven, als ik wilde. De ander spuwde op den grond. Ah bah! (Met jou zaken doen! stoof hij op. Al was ik zoo arm, dat ik geen muis door den tijd kon helpen, dan zou ik toch nog -een raad van jouw niet volgen. Men weet immers welken raad menschen als jij altijd geven. Drouson deed, alsof hij verbaasd was. Geloof jij nog aan die oude (his torie, -Erich? (Ik had niet gedacht, dat je zoo dom waart. Er zijn nog meer menschen, die daaraan gelooven en -die zijn evenmin dom als onrechtvaardig. En je gelooft werkelijk, dat mij zooveel geluk was geschonken, als ik... Je moest niet van 't andere spre ken. Erich schuimbekte van woede. Vandaag gaat het je nog goed, doch wadht maar, de duivel haalt zich ten slotte toch, dien hij wil hebben, dus wacht maar! Je bent ongeneeslijk! Erich 'haalde de schouders op. Ben ik? Nu, daarvoor heb ik ook reine handen. Dat kunnen niet alle menschen van zidh zeiven zeggen. Zeg eens, is het waar, -diat je ook JLmmo- nuel vermoord hebt? -Men zegt het al gemeen van je, als je het weten wilt- Drouson werd bleek en klemde de tanden op elkaar. Het zal wel het beste zijn, dat je verder gaat, zei hij. Eridli ging dicht voor hem staan. Begin je te -dreigen? Mij jaag je daarmee geen schrik -aan. Mij kom je niet aan mijn lichaam knaap, want als je het mocht willen probeeren... Hij schudde zijn vuist voor de oogen van den ander heen en weer, die met schuwen blik achteruit week. Ja. kijk maar om! Denk je, dat er één je te hulp zal komen? Doch wees maar be daard, mijn .haaiden zijn te goed om, mij aan .jou te vergrijpen. Dat mag de duivel doen, dae kijkt niet zoo nauw. Het loont de moeite niet, (hier nog langer met je te slaan, zei Drou son doodsbleek, maar beheerschte zich en wilde zonder een woord te zeggen weggaan. Maar haastig trad de ander hem in den weg. En to?ih zul je het. Wil -je niet, dan gebruik Ik geweld. Nu deed de ander eon paar pasSéh achteruit en haald© eeal reYQlver rgor den dag. Maar als deze hier niet wil? zei hij spottend. Ja, zulke dingen gebruikt men in Amerika, zei Eridh bedaard, maar hier velt de rechter het vonnis. Je kunt schieten als je wilt, maar je zal niet toestaan Op dat oogenblik werd de stille verbroken door een licht geluid. Het zijn altijd kleine geluiden, die stilte en duisternis verdrijven- Sir William, die zich misschien re kenschap gegeven had, waarheen de gedachten van den bisschop leidden, die ongetwijfeld begreep, dat mea voor zoo iets bovenmonscbelijks te rugschrok, niettegenstaande hij het zelf mogelijk gemaakt had, draaide hij 't licht op. Het geh Iele laboratori um was verlicht, en alle aanwezigen keken elkaar met bleekc aangezich ten aa.n, -en menschen, die elkaar ter nauwernood kenden, grepen elkaar vost. En de bisschop zelf zat rustig 'n den stoel met een heel bleek gelaat en een lichten glimlach om den mond. Op dat oogenblik stond het gezelschap als één man op. Men hoorde lachen zuchten en schreien het wias nu alles licht om hen heen er heerschte eene zenuwachtige op gewondenheid. De bisschop stond op. O, bedaar toch, vrienden, houdt u kalm als 't u blieft. Dit is een won der, een onverklaarbaar wonder, maar wij zijn nog maar pas begon nen. Laten wij afwachten, tot wij er nog meer van gezien hebben. Ssst Wees nu bedaard Er is geen reden om zenuwachtig te worden. Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 9