Hoe vervelend! daaht zij en trad «tan het venster. Vervelend als de dag, d>e grijs en somber was. Aan den he mel donkere, zware wolken. De aarde vaal, geel, triest. Kr slierden nevels over den grond. Met vochtige armen als het ware grepen zij om zich heen «n verstikten alle licht, alle kleur. Eenzelfde eentonige woestheid voel de zij ook in Ihaar ihart. Er drukte daarop een angst; er sidderde een verlangen <iin. Verlangen, waarnaar? De zon dacht zij de zon ont breekt ons. Zij werd eensklaps verschrikt en bloosde; „ons' ihad zij gezegd. Er werd aan de deur geklopt Het meisje kwam zeggen idat het rijtuig voor was. Ah. ja de sohoone dame ontwaak te uit haar dro urnen 't weldadig heidsfeest! Bijna had zij het vergeten. Zij had op zich genomen sigaretten te verkoo- pen in een tentje. Een moede trek kwam op haar ge zicht. Zij nam de handschoenen en al de kleinigheden, die een moderne vrouw niet kan ontberen als zij uit gaat, en liep langzaam door de lange marmeren gang. Geheel aan Biet eind, dicht hij den uitgang, lagen ■de vertrekken van haar man. Hij zit bij de schrijftafel, zijn inte ressant bleek gezicht gebogen over een boek. Een zonnestraal heeft den weg naar Ihem gevonden en danst over de letters van het boek. Ei ben liet leven! roept de straal den eenzamen man toe, die niet meer leest, die peinzend naar den bewege- 1 ijken zonnestraal kijkt. Het leven; ja, denkt hij en hij knikt. Ja, het leven 1 Hij weet het 't best., welke bezielende kracht een beetje zon brengt. Hij kijkt op de klok. Half vijf. Een slecht teeken. Als Bertha om dezen tijd niet hier is, maakt zij toilet. Dat beteekent weer een langen somberen middag. Hij audit en beproeft verder te Le zen, maar de zon geeft ihem geen rust, 'lokt en plaagt hem, bespot hem in órijn hulpeloosheid. En eensklaps slaat 'hij 't 'boek didfrt. De zonnestraal danst nu op de bruine deken, die zijn voe ten bedekt, zijn misvormde voeten. Zijn onbruikbare voeten! Voor altijd onbruikbaar! Hij .'heeft zich daar nog niet heek-maal in kunnen sdhikken. Nu en dan komt weer de wanhoop over hem. Maak er toch een einde aan! fluistert die hem toe. Werp van je het leven zonder zonneschijn! Maar mag hij; zoo denken? Heeft niet ;e- der imensoh een bestemming te ver vullen? Zuchtend neemt hij Wieer het boek op. De -deur wordt geopend. Hij hoort oen geritsel van zijden kleeren hij ruikt een geur van versche viooltjes... Met een ruk keert hij den rolstoel cm. De deken valt van zijn voeten; hij slaat er geen acht op. Zijn vrouw, mooi en slank, staat voor hem, jong en voornaam. Zij heeft toilet ge maakt Hoe mooi is zij! denkt hij. En daarna met bitterheid: zij ds gereed om uit te gaan. En plotseling komt er een kwellen de en pijnlijke gedachte in hem op, die hem zijn kalmte doet verliezen. Voor vreemde oogen heeft ze zich mooi gemaakt. Ontstemd trommelt hij met de vin gers van zijn rechterhand op zijn les senaar. ■Zij komt dichter bij; met elastische zwevende schreden. Hoe gaat het, Anton? Haar stem is helder en klankrijk; baar blauwe oogen kijken hem aan. Hij geeft geen antwoord. Hij (denkt voortdurend aan hetzelfde. Voor -vreemde 'heeft ze zich mooi ge maakt... Vreemde mannen zullen ge nieten van haar schoonheid... En plot seling vlamt de jaloezie in hem op en martelt hem met .een hevigen angst Jij zult haar verliezen! Hij wordt' heel bleek en z'n oogen schitteren als in koortsgloed. Zijn goede, trouwe oogen! Wat scheelt je, Anton? vraagt Bertha verschrikt Niets 1 Ruw en hard zegThij het woordje. Zij ihoort verbaasd op. Nog nooit beeft hij zoo tot haar gesproken. Ver schrikt gaat zij naar het venster en opent het. Licht en koele herfstlucht dringen naar binnen, bezielend en kracht ge vend. Maar zij herinneren den zieke aan zijn zwakheid, Doe dicht, Berbha, zegt hij. Zooals je wilt, antwoordt zij en Sluit toegevend het venster. Mij scheen het hier bedompt. Daar houd ik wel van, zegt hij kortaf. Hoe prikkelbaar is hij! Wat moet dat beteekenen? Nadenkend bekijkt zij de glacé-handschoenen aan haar Blanke vingers. Zijn oogen kijken naar haar, onaf gewend. Je gaat weer uit? zegt hij met een hijzonderen nadruk op zijn woor den. Zij hoort er een verwijt in en verwondert zich daarover. Zij gaat zoo dikwijls uit. En 't was hem altijd goed, behalve vandaag. En hem mankeert toch ook niets.- De be dienden zijn zoo goed gedrild; en ook zoo gemakkelijk te bereiken. Eén druk op den knop der electrische bel roept (hen naderbij. Jk moet uit, Tono, zegt ze einde lijk. Het is vandaag ons feest en ik kan niet wegblijven. Het geldt een edel en dringend doel. Het doel om •den zieken goed te doen, die door ver latenheid dubbel ongelukkig zijn. Aan zoo'n edele taak kan ik me niet ont trekken, Vooral daar mijn tijd... Maar wat is er? Wat scheelt je? valt zij zich zelve in de rede, getroffen door den eigenaardlgen blik van haar man. Verward, beangstigd buigt zij zich naar hem toe trekt hem de deken weer over de voeten. Haar banden, haar armen raken daarbij zijn sid derende vingers aan. Laat (haar niet gaan... Houd haar hier. Zeg haar hoe je zelf een ar- m ©verlatene en zieke bent! Die gedachten woelen door z'n brein. 'Maar geen woord komt over zijn lippen. Als zij zelf öiet ziet, hoe ik lijd en ontbeer ik, ellendig ver lamde, heb niet 'het recht een offer van haar jeugd te eischen. Zij gaat. Bij de deur knikt zij hem nog eens toe. Vaarwel, Tono! Laat de tijd je niet lang vallen... Ik kom gauw terug. Ja, ik blijf zeker niet tot het einde. Iets, zij weet zelf niet wat, dwingt haar tot deze woorden. Is het de ei genaardige, zonderlinge blik van haar man, di£h ze nog steeds op zich voelt? Zij mijmert daarover, terwijl zij, achterover geleund in haar rijtuig, langs 't heerlijke landschap lijdt. De bonte pracht der stervende natuur maakt echter geen indruk op haar. Zij ziet sleahts in haar geest, wat daarop volgt: den kouden troosteloo- zen winter! Plotseling krimpt zij verschrikt in een. Een 'huivering vaart door haar leden bet is of zij plotseling een koude hand op haar arm heeft ge voeld. In eens denkt zij eraan, hoe ongelukkig en ellendig hoe eenzaam haar man is... Zou het een wonder wezen als hij... Omkeeren! roept zij 'den koetsier angstig toe. Naar huis! Neen, zij kan vandaag niet uitgaan. Zij zal het laten afzeggen. Het is haar niet mogelijk naar de gezichten van vreemde menschen te kijken met deze onrust in haar hart! Bovendien zal zij zich terugtrekken van de werk- dadige deelneming aan dergelijke feesten. Zij Iheeft eigenlijk toch geen tijd daarvoor. Zij kan ook op andere wijze (hulp bieden. In de eerste plaats komt toch hij, de arme, eenzame man. Zij kan baar ongeduld niet bedwin gen, als eindelijk 't rijtuig stilhoudt voor haar buis. Zij vliegt bijna 't kor te kiezelpad over, de paar treden van de stoep op. Diep ademhalend legt ze de hand aan den deurknop zacht opent zij de deur. Hij zit in zijn stoel, 't hoofd achter over geleund, de oogen gesloten, de banden slap op de bruine deken. Het bleeke gezicht schijnt nog bleeker in het schemerlicht, dat door de neerge laten gordijnen valt. Angst en medelijden maken zich van haar meester. Tono! roept zij verschrikt. Hij wordt eensklaps wakker uit z'n lichten slaap. Is dat niet de stem van zijn vrouw? En heeft zij hem niet ge roepen? In zijn stoutste droomen bad bij zoo tets niet gehoopt. Half nog dn zijn sluimering verzon ken, half hopend op de schoone wer kelijkheid, kijkt hij op en ziet zijin vrouw, leunend tegen de deur, als ontbrak baar de kracht om nader te treden. Toen komt in eens een groote be zorgdheid voor haar in hem op. iBertha, lieveling, wie heeft je wat gedaan? vraagt h.ij, zich oprich tend. Nu snelt zij op vhem toe en slaat haar armen om zijn hals. Tono! zegt zij nog eenmaal en al de kwellende zorg, al de onrust der laatste minuten siddert in diat eene woord maar ook al de teederheid en innigheid van baar ontwaakt'hart. Schemeruur Uit het Duitsoh. Een zomerdag van gouden glans en warme schoonheid was teir ruste ge gaan, een sterke dag van daden, een dag, van rijpmakende kracht» Nu was het, alsof de natuur haar op den dag vermoeide leden ontspan de, in een gevoel van verlossing en loom, zachtlac'hend den naderenden slaap in die open armen zonk. Achter de hoogten was de zon ge zonken, glorievol, van bloed om- vloeid. gelijk een oog-gebrokenheid, die voor zijn groote daad het leven ■geeft. De betoovering der schemering lag over het avondland, en schemering hing ook in het gezellige vertrek, •waar in een leuningstoel, dichtbij 't •venster een eenzaam man zat, met droom enige oogen voor zich heen starend. Oogen, die konden lachen en wee- nen. Een scberp-gevormde kop, dicht, kort haar, dat aan de slapen al be gon te grijzen-. Nu en dan rees zijn bonst, als gedrukt door geheimen last,, en dan sloot de eenzame een paar seconden lang de oogen, om ze dadelijk weer, in peinaendon ernst, door de verdonkerende schemering te laten dolen. Op 'n tapijt voor den schoorsteen, waar een groene kachel stond, lag een groote hond behaaglijk uitge strekt, den kop tussohetu de voorpoo- ten, m diepen slaap. Antiek huis raad, herinneringsteekenen aan ver re reizen, beelden, kransen en fraai geborduurde kleeden versierden het vertrek. Het venster zag uit op eon turin, waar de avondvogels in de boomtop pen elkaar hun nachtgroet toezongen. Ranken van wilde wingerd en klim rozen wiegden op den wind naar bin nen terug. Uit het stadje in de buurt klonk welluidend kindergoTiaoh. Nu en dan een klare, jubelende kreet, het ver wijderde gerol van een wagen, hon dengeblaf. In de kamer zelf een ongerepte stilte; niets dan het eentonig getik van een wandklok. En terwijl alle voorwerpen steeds meer verzonken in de grauwe duisternis, die uit de hoe ken Qpstroom.de, dwaalden de ge dachten van den man immer verder terug in het verleden. Waarom stak hij niet de lamp aan; die het dienstmeisje op zijn schrijf tafel had gezet, om het dringende werk te vodooien, waarover hij op zijn wandeling door het bergwoud had nagedacht Was liet niet over hem gekomen als een vreemde, onverklaarbare macht, die Hiem telkens weer over meesterde, die hij kracht noch lust had nu te bestrijden Waarom rees juist vandaag in hem op, wat hij reeds lang voorgoed be graven dacht en wrong de handen, hem aanziende mot droef-betraande oogen Waarom Het was toch van daag niet de eerste maal, dat hij al leen zat in de schemering, na dien verren dag, en naai' buiten zag tot dat het laatste Licht van de lucht was weggedoofd. En dan haid hij zich zonder weifelen aan deen arbeid gezet totdat het licht onrustig begon te flikkeren, totdat de torenklok over de daken der slapende stad de ver maning klepte ter ruste te gaan. En nu? De man hief het hoofd een weinig omhoog en legde de rechterhand op de oogen. Opnieuw rees in hem een zucht van smart. De Ihooge struiken en didht-hebladerde boomkruinen be wogen exp den wind, het eeiruisch als van vele gehoimnisvolle stemmen., die wondere verhalen deden in de duis ternis. Een vleermuis fladderde schuw laneis het venster. Geur van maan-waohtende riolen dreef naar binnen. En de man zuchtte. Hij was met zijn hond het nabije bergwoud ingegaan om te genieten van 't mooie zomerweer. Hij zag de zon wentelen boven fonkelende top pen en het Westen volst rooi en met vlakken cloed-vuur. En toen was hij plotseling blijven 'staan. T.Jit een del. bij wist niet waar, was eensklaps een lied tot hem opgestegen, dat alle slui merende machten in hem had ge wekt. Het was hetzelfde lied waar mee zij eens zijn hart won. En hij zag in ziin verbeelding weer lange bruine haarvlechten, waarmede zij hem aan haar leven verbon den had, zood:ai hij haar naar zijn buis voerde, bloemen en liederen strooiende voor haar voeten. Als een rukwind sloeg hem door de rustige rial, toen hij dit lied weer vernam. Woud, bergen, verte al les zag hij in nevel gehuld. Maar hij meende, dat zij weer aan zijn zijde ging, babbelende met de klare vroo- lijklheid van een kind en haar lach, die klonk, als gek lep van een zilve ren klokje in de verte. Om haar schoone, diepe oogen had bij voor haar willen knielen, om baan- te huldigen als vorstin zijns le vens. Als een dronkene was hij he den uit het woud teruggekeerd. Toen hij tusschen de tuinen hu'swaarts ging, bleef hij nog éénmaal staan. Hoog in dien kruin van een groote linde, naai' wier takken een l'adder van den grond opvoerde, stond een jeugdig menscnenpaar. De twee stonden schouder aan schouder, en keken met stille oogen uit over 't open, van zonnelicht over goten land. Naast hen stond een klei ne knaap, die aan een draad een rood luchtballonnetje liet zweven, en lachend zag hij naar het rijzen en dalen van zijn beweeglijk speeltuig. Toen was een diepe smart m den man opgekomen. Zijn liefde had ook eenmaal de vrouw vastgehouden, zoo, en beiden hadden naar de toe komst 1 ie en geblikt, die zich voor hen uitstrekte als een onafzienbaar, ver schemerend meer van bloemen. Kin nu zat hij alleen en de schemering schoep immer donkerder schaduwen. Kn, in pliaats van een hloemenmeer was voor hem een leege, dor-vale vlakte, waarin hij voortgaan moest totdat eindelijk op een nu niet te we ten dag aan zijn voortgaan een ein de zou koinen. Geen zachte vrouwen- arm wond meer liefkoozend rond zijn ha.sgeen kinderen speelden aan zijn knie, zooals hij eens had ge droomd. Uitgedoofd, gestorven, misschien hier of daar een nieuw ge luk gevonden De eenzame huiverde. Zijn blik gleed door het halfdonke re vertrek eq bleef rusten op een plek naast 'de schrijftafel. Dan sid derde de man. Daar, als door geesteshaud be stuurd, dwaalde een zilver-bleeke straal over een door zwarte kant om lijste beeltenis. Het was de eerste giroet van de langzaam tusschen de takken rijzen de maan, die nu het jeugdig schoone beeld eener vrouw veriieerlijkend be scheen. De eenzame man sprong op. Smee- kend, verwijtend hief hij de handen naar de beeltenis. Dan zonk hij weer met zia.obten zucht, in zijn stoei terug. Op dit oogen blik begon de klok te slaan. Een diepe sonore klank, als dpolden toonen eener kloosterklok bo ven stille graven om. En uit een der graven herrees 't verleden.... Ver, in het zonnige dal dor wijn- omrankte Moezel was het begonnen. Daar dwaaide h:ij rond bij bet herfsi- begin, over heuvels en door dalen, tusschen ruïnen en langs grauw- ommuurde stadjes, zingend en dwe pend. Op een namiddag had zijn gastheer hem meegenomen, omhoog in do stille bosschen van den Hunds- rtick, oru de inwijding van een nieuw pershuis van den opperhoutvester bij te wonen. Twee met groen versierde ladderwagens brachten het vroolijke gezelschap er heen. In den eersten wagen, waarin men ook hem een plaatsje gegeven had, zatpn waardi ge wijnhandelaren, houtvesters en eerzame burgervrouwen. In den anderen wagen waren meis jes in vroolijk lieht-gekleurde kleed jes. Door dalen, waarin lief geruisch van beekjes zong, ging de weg tegen den Moezeloever op, totdat de stroom onzichtbaar word en men de rui- scbende wouden binnenreed. Voor 't porshiuis was een eenvoudige, lange tafel geplaatst, waaraan men .in bon te rij plaats nam. Spoedig klonk door de stilte het vroolijk knallen der kurken en de vreugde steeg hooger en booger. Zo merwind bewoog de boom en zacht. En de ouden bleven zitten, maar de jongeren verspreidden ziioh in het groene, dichte woud, dwalend tus schen de struiken. Hoe het kwam, wist hij latei- zelf niet meer. Op eenmaal bemerkte hij, dat hij met een bruinharig meisje al leen was, te midden van de groene eenzaamheid. Het gesprek had hun verhinderd te merken, dat zij van het gezelschap afraakten. Zij was op bezoek bij een vriendin en kwam uit de vroolijke Rijnstreek. Gemeenzame herinneringen brachten hem tot elkaar. Daarna kwam het ge sprek op muziek, op nieuwe Duitsche dichtkunst en dan werden zij langza merhand stiller. Zij gingen oveo- een stuk heideland. Kleine blauwe vlinders darteüiden boven skabionen, klokjes en bloeien de Erica rond als in zaligen roes. En ook over hem scheen een roes gekomen. Hij kon den blik niet meer afwanden van haar, die voor hem uitsc-hreed, 't bruine hoofd even ge bogen, de donkere oogen nu en dan gericht naar de dalende zon. Ais eten licht sprookjeswezen scheen zij hem te zijn te midden van de laatste pracht der woudboomen. Ge lijk een koningin, op wier verschij ning adies in stomme vreugde zich nog eenmaal inspant om voor haar schoon te zijn. Hij bukte zich en plukte wat Erica-takjes. En, alsof zij daarop had gewacht, bleef zij nu bij zijn naderkomen staan en liet hem stil lachend met bevende hand de violettebioesems vlechten door het golvende haarliet toe, dat hij voor haar neerzonk em haar in woorden van stijgend geluk vierde als een ko ningin. De kracht van zijn woorden, de warme schoonheid van het najaar sloegen als hooge vlammen boven de bedde meoischenkindeit-en samen. Toen hij zich langzaam ophief en haar oog vragend, schuw, verlan gend in 't zijne zag, was het over hem gekomen. Zij weerde hem niet af, toen hij zijn lippen op de hare drukte. Zelfs toen hij zich weer uit de omarming wo,u losmaken, sloeg zij haar zachte armen rond zijn hals, alsof zjj nu ook hem het geluk wilde geven, dat hij haar had "eschonken. En toen waren ze, hand in hand, zwijgend, als ontroerd en onder den indruk van een wonder terugge keerd. Op de terugreis hadden zie in den zelfden wagen gereden. Zij spraken druk met elkaar, maar hun blikken ontvluchtten elkaar, slechts de han den hielden in het donker elkander vast-omklemd. Nog voor de afreis had hij aanzoek om haar hand geuaan en ook de toe stemming van haar vader gekregen. Een jaar later voerde hij de vroolij ke dochter van den Rijn naar zijn bergland mee als eehtgenoote. De hemel scheen hun geopend. Alles ging te niet bij dat eene, hun geiuii. Het was, alsof van hun huis het ge luk nooit kon worden weggenomen. Margot werd' het middelpunt van alle vroolijke vermaken, waardoor zijn huis voortaan zich onderscheid de. En wanneer hij al eens door druk ke bezigheden of dooi- mislukking van zijn plannen ernstiger gestemd was, was zij naast hem, de rimpels van zijn voorhoofd wegstreelend en kussend. Je moet niet zoo als 'n oude knor kijken Ik kan alleen vroolijke men schen verdragen lachte zij dan. Zou een hemel, waarin nooit eens wolken aan- en wegdreven, op den duur niet onverdiragelijk zijn? Zeg, Margot? /.ij scuiuo.de liet 'hoofd. Mij met, Kicoiard 1 Mij nietIk zou gjraag alitij'd willen lachen 1 Aan. den rujn wii uien van geen zorgen welen. Het leven is kort. Daarom moet men uit voile bekers drinken. Eu toen kwam het eerste verwijt. Dut zij ook lief deed tegen anderen zich vrijheden veroorloofde, en ande ren toestond. -- IK geloof werkelijk, dat je na ijverig bent. Bij ons in de vasten- avondweken doen we nog wel an ders. Het spijt mij, als ge niet aan mij gelooven kunt. Maar ik kan me nu eenmaal niet veranderen. Dat zót in 't bloed. Je bent niet aan den Rijn, Mar got andere streken, andere zeden 1 Als men je hoort, zou men zeggen, dat- je 'het leven beschouwde als één groote vastenavond. Dat kan ik niet. Scherts en ernstSlechts :n wisse- Xng wordt de juiste waarde van het leven gevonden Bij jou, maar bij mij nietAls ik de vleugels moet laten hangen, dan is alle vreugde weg 1 Je moet me nemen, zooals ik ben. Niemand kan over zijn eigen schaduw heenspriri- gen. Jij immers ook niet, met ai je wijsheid. Een paar weken later was dan het vreeselijke uur gekomen, toen hij haar ernstige verwijten moest doen en haar manen haar gedrag te ver anderen, wilde zij hem niet voor al len bespottelijk maken. Zoo ging het riet langer Zij was geen kind maar vrouw, die als zoodanig plichten op zich had genomen, die zij voortaan moest vervullen Eerst had zij luidi-op gelachen, en hem dan met wijd open oogen aan gezien. Ik dacht eens een dichter te trou wen, maar geen pedant I Pruilend wilde zij zich afwenden, toen hij nader trad en haar hand nam. Laat mie, ik ben te oud, om me nog te laten opvoeden. Je bent en blijft een groot kind, Margot! Ik verzoek je hartelijk wordt verstandig. Zoo kan het wer kelijk niet langer. Ik lijd er onder, meer dan je vermoedt Toen rukte zij zich uit zijn ham dien los Er vlamde iets in haar oogen, wat hij tot nu toe nog nooit had ge- zr'en. Je zult niet gelooven, dat ik geen medelijden heb. Als je door mij lijdt, is het 't beste maar-, dat >k, om dat mijn gedi-ag die bron van je lijden is, je huis verlaat. Laat me vrij Laat me naar huisHet zal voor ons beiden een proeftijd zijn. Misschien is het wei het 'beste... Margot Zij schudde nu wild het hoofd en snikte dan luid op. Waarom cftxs beiden langer kwel len Ik kan geen druk boven mij ver dragen... Alfcijld het ram/melen van don ketting' te liooren Zij verliet snel de kamer. Toen hij een uur later toegang verlangde, opende zii hem niet. Dat was voor middags gebeurd. Des namiddags moest hij noadiig een bezoek in de naburige stad afleggen. Toen hij te rugkeerde was haar kamer leeg. Een brief en het dienstmeisje zedid'en hem alles. Zij was naar haar ouders te ruggekeerd. De droom, voor twee ja ren op de zonnige heide begonnen, was geëindigd. Een pijnlijk ontwa ken Proeftijd voor ons beiden hlaid ze gezegd in den afscheidsbrief. En daarbij was bet getxLevem. Hij voedde, dat hij niet anders handellen kon, nooit anders handelen zou, dat de schuld geheel bij haar lag, dat liet einde door haar zoo gekomen was. En Margot zelf? Zij was gevluchttot in het diepst van haar hart getroffen, een lachend kind, dat eensklaps voor een dorre, leege woestenij wordt gesteld'. In sommige, uren dacht zij wel, dat het haar plicht was tot hem terug te keeren, maar zij zette die gedachte van zich af. Wilde hij zijn vrouw te rug, dan moest hij haar zelf maar komen roepen. Eén wenk, één blik en zij zou weer in zijn armen liggen,.. Maar de wenk kwam niet. De éen wachtte op den ander. Geen wilde onrecht bekennen en zoo verliepen vier jaren. Tot een scheiding was het nooit ge komen. Eenmaail sl/echts had de va der van Margot geschreven., dat hij hoopte, diat Margot tot betere inzich ten zou komen. M,argot had geen le venstreken gegeven. Lang nog had Richard in stilte ge hoopt, dat zijn vrouw zou terugkee- ren. Toen was ook deze hoop ver bleekt. Maar hij was door de ontgoo cheling niet gestorven. Hij was nog ernstiger geworden en zijn 'haar was eenigszins vergrijsd door 't stille leed. Sinds hij haar beel tenis niet zwarte kant had omhan gen, was de herinnering aan haar verder en verder van hern geweken. Maar dezen avond was met fris- sche kracht die gestalte der eenmaal zoo geliefde vrouw voor zijn geestes oog opgerezen. Hij meende het rui- sohen van haar kleed, den klank van haar stem te hooren. Een nachtvogel vloog voorbij. In den luwen wind bewogen zich de ran ken aan het venster. Toen had het hem geschenen, als vlogen twee glim wormen door het duister. De hond, ontwakende, rokte ziclh en liet een zacht geknor hooren, dan gdvolgtd door een kort, onrustig, bijna vroo lijk geblaf. De eenzame droomer hief het hoofd op. Zijn blik dwaalde nog eens naar de döor die maan beschenen beelte nis en dan, aJs door een vreemde kracht getrokken, langs den zilveren straal naar buiten in den zwijgen den tuin. Toen stiet hij een zwakken kreet uit. In den schaduw van een hoogen meidoornstruik was het beeld der vrouw werkelijkheid geworden. Stom, roerloos in het tooveracMige maanlicht stond het daar, de oogen gericht op zijn kamer. Bevend was hij opgestaan. Dan ging hij den tuin in. En toen de ver schijning nog bleef staan, begreep hij dat het reen spel zijner verbeelding was en als een snik klonk het van zijn sidderende lippen Margot 1 Bij het zeggen van den naam be woog zich de stille vrouw en strekte als afwerend de hand uit, met een gebaar, als wilde ze Vluchten. Hij echter haid 'haar al in d!e ar men en bedekte haar gelaat met hee- te kussen. Eindelijk wrang zij zich los. Laat me gaan, hijgde zij; daar voor kwam ik met terug want ik hen je liefde niet waardig. Maar hij had haar reeds weer in zijn armen. En als je niet op je oude plaats Wild© komen waartoe kwam je. dan lui erheen Omdat ik nog eenmaal de plaats wou zien, waar ik het eerst en de eenige maal gelukkig was en jou, diie ik ontvluchtte als 'n blind, luimig kind dat niet eer zag dan nu nu het te laat is te laatWant ik zelf, ik weet het, heb mij uit je hart weggerukt En waarom ben je ni'et eer te ruggekomen Zooals je op mjj hebt gewacht, wachtte ik op jou. Ik wou niet mijn ongelijk bekennen. Ik had hier den ernst des levens moeten Ieeren en wilde niet. Eenmaal thuis gekomen, was alle vroolijkheid uit mij verdwenen. Een groote, doffe stilte kwam over mij. Ik las mijn veroordeeling in de oogen mijner familie. En zij zweegToen besloot ik als leer ar es in betrekking te gaan, naar Engeland te reizen. Al les is al in orde. Ik ga over Hanno ver. Maan- ik wilde deze plaats, ik wilde jou nog éénmaal zien. Plotseling leunde zij tegen zijn schouder. Nog maar éénmaal, nog één maal, fluisterde zij. Dan sloeg ze wild de armen om z'n hals en kuste hem op dien mond, zacht, met bevende lippen. Nog maar éénmaal Ik laat je nooit meer weg gaan nu. Maar ik heb gezworen nimmer meer vrijwillig over je drempel te gaan, je huis te betreden, dat ik aLs een verraadster verliet.... Is het dat. alleen Als een bevrijdingsj'ubel klonk zijn stem. In het volgende oogen blik had hij zich voorover geboren en droeg haar, die hij op zijn armen omhoog hield, zijn kamer binnen. Zoo, nu voer ik je nog éénmaal in mijn huis binnen en nu, 1-aa-: on» 'hopen, voor vele, lange jaren Hij zette haar op d'en st-oel, waar op hij den gonschen avond had ge rust. Dan zonk hij voor haar voeten op de knieën, ha air handen kussend. Margot, nu zal het mijn plicht worden met lachen je jongen ©rost te verjagen Niet. Ilij v-oelidê haar tranen rollen op zijn voorhoofd. Dank. donk dat je den weg tot rnij vond Zwoele nachtwind golfde dooi' het venster naar binnen, vod looznrig- zoete geuren, en buteen in den turn fluisterden de violen in den scliijn der maan eeuwenoude geheimenissen 'dier liefde elkaar toe. EEN VERSCHRIKKELIJKE WANDELING. De ,,Telegra,af "-correspondent te Kopenhagen schrijft dato 20 Jan. „Het was September 1898op IJs land valt dan -de wintel- in, en het klein vee, dat gedurende den zomer wij heeft rondgedwaald over de berg weiden, wondt dan verzameld. Den 27sten 's morgens reden daartoe drie mannen van uit Tjarnir. Zij dachten dien avond weer thuis te komen en hadden geen voedsel of overjassen meegenomen. Op het plateau aange komen, lieten zij hun paarden ach ter, en ieder .ging- te voet zijns weegs. Plotseling ovenhei hen een zoo iddk- ke ^nevel. dat mén bijna niet voor zich" iflt kon tzien. Kristiiin Jónsson. een van hen. wil de terug, maar hij vergiste z'ich in de richting, en ging Zuid-Oost, in- plaats van NoordrOost. Hij kwam aan een bergstroom, en daaruit be greep hij dat hij verkeerd ging, want dien mocht hij wiet vinden op zijn weg. Hij dacht na en besloot het wa ter te volgen zoo zou hij, meende hij, in Skagaijörd en hij menschen komen. Het was niet meer zoo donker, maar het regende en wa,s nevel a-eh- tigKristinn slapte stevig door Bon der te rusten. Langzamerhand kreeg bij honger, maar daar was niets aan te doendoch drinken kon hij, lendat dééd hij ook steeds meer en meer. Dien nacht liep hij door, -en voortdu rend was 'hij genoodzaakt kleine dwarsstroomjes tê doorwaden. Den volgenden ring, toen het don- fkeb werd., was hij, 36 uren op weg. Hij legde zich op hot zand te slapen het was koud dien nacht, maar hei vroor niet. Allerlei gedachten zwermden door zijn hoofd, maar het meest tobde hij er over, of hij nu wel gauw bij men schen zou komen. Hij sliep in, en met het aanbreken vnn den derden dag zette bij zijn reis voort. Nu brak de zon door den ne vel, en tot zijn schrik zag hij, diat hij, /inplaaits van in bewoonde streken, in he| gletsdhergebied gekomen was. Aan den stand van de zon zag hij, dat hij in verkeerde riclhting gegaan wasmaar hij besloot toch door te gaan. Eenmaal moest die rivier toch bij menschenwoningen komen Maar •hij. had er geen flauw vermoeden van, hoe vreeselijk lang dat duren zou. Het werd hem nu klaar, dat zijn leven in groot gevaar was, zoo Bon der eten en voldoende Meeding in d£- ■ze woestijn, tel-wijl het iederennacht kouder werd. .Toch, ofschoon deze bange .gedachten hem kwelden ver loor hij den moed niet. en ging ver der. Hoover plhagds hem niet meer, maar hij leed brandenden dorst, dien hij voortdurend bevredigde. Hij voel de, dat hij zwakker werd hij sleep te zich voort, eai dronk meerenmeei water. Tusschenbeiden liet hij zich op het zand neervallenden zoo slLei hij dan een poos. In den nacht Ieec hij verschrikkelijk van de koude. „Den 4den dag zette hij zijn toch! voort. Hij moest diien dag, veel ririe ren doorwaden, het werd erg guur, en het sneeuwde bij dooi weer. Tot zijn ongeluk was het. vee juist weg gehaald uit de bergen. De boeren wa ran hem slechts één dag 'voor, maai dat hielp hem niet. Overigens dacht hij er niet aan zich voedsel te ver- schaffen. Hij had daar niet de min ste neiging toe. Ben flinke muts ha< hij en een trui. Maair zijn IJsland sche schoenen van runderhuid wa ren reeds bezweken, en ook zijn dub bele kousen boden niet lang weer stand. Hij volgde nu een spoor vai paarden en dacht wel spoedig men schen te zullen treffenmaar er ge beurde niets. Toen hij den vijfden dag ontwaak te, lareeg hij een grenzeloos vecrlan gen naair menschen hij milde, zoo al: men schapen bijeeniroepï, maar nie mand hoorde hem. Toen begon weei het waden door ijskoude rivieren. Di rijsporen bleken op d'en duur nie te volgen rillend van koude, volgdi hij ween- den hoofdstroom die win< woei uit het Noorden, en de luch was koud en vochtte zoodat zijn kleê ren dóórnat bleven. Zijn krachten na men nu sterk af. Nog steeds was he slechts dorst, die hem kwelde, en hi verzwolg groote hoeveelheden water Dien avond kwam hij aan 'n ledig staande hut, waarin de boeren ver blijf houden als zij het klein vee vea zamelen in de bergen. Hij was m tenminste onder diak maar de luch helderde op en het vroor hevig diei nac'ht. Zijn voeten werden ravoelloo en zijn handen kregen een vreemd blauwe kleur. Hij sliep weinig en la voorodurend te denken, hoe waniw pig het nu stond maa/r dat ziin oh de nabij was, kon hij nog niet gelot ■wen. Den volgenden dag, den ze eden was het mooi weer. De zon scheen e het werd betrekkelijk warm. Hij ko haast niet meer loopen op zijn vo* ten, die mezwollen waren en gevoe loos telkens moest hij rusten. Krii tinn gevoelde, dat .het met hem te einde liep. Toen de nacht aanbrak, ging hi ziek en uitgeput, op het zand zitte en de ijskoude wind sneed als 'twi re door zijn lichaam. Hij begon 1 begrijpen, dat hij nu nog maar we n»g kans had, den volgenden da verder te komen op zijn -cloode vo ten. dat hij hier zou .sterven en dl niemand zijn lijk zou vinden. Hiel op het veld liggende, zou hii v* gaan. Den zevenden morgen leefde k

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 10