Hoe vervelend! daaht zij en trad
«tan het venster. Vervelend als de dag,
d>e grijs en somber was. Aan den he
mel donkere, zware wolken. De aarde
vaal, geel, triest. Kr slierden nevels
over den grond. Met vochtige armen
als het ware grepen zij om zich heen
«n verstikten alle licht, alle kleur.
Eenzelfde eentonige woestheid voel
de zij ook in Ihaar ihart. Er drukte
daarop een angst; er sidderde een
verlangen <iin. Verlangen, waarnaar?
De zon dacht zij de zon ont
breekt ons.
Zij werd eensklaps verschrikt en
bloosde; „ons' ihad zij gezegd.
Er werd aan de deur geklopt Het
meisje kwam zeggen idat het rijtuig
voor was.
Ah. ja de sohoone dame ontwaak
te uit haar dro urnen 't weldadig
heidsfeest!
Bijna had zij het vergeten. Zij had
op zich genomen sigaretten te verkoo-
pen in een tentje.
Een moede trek kwam op haar ge
zicht. Zij nam de handschoenen en al
de kleinigheden, die een moderne
vrouw niet kan ontberen als zij uit
gaat, en liep langzaam door de
lange marmeren gang. Geheel aan
Biet eind, dicht hij den uitgang, lagen
■de vertrekken van haar man.
Hij zit bij de schrijftafel, zijn inte
ressant bleek gezicht gebogen over
een boek. Een zonnestraal heeft den
weg naar Ihem gevonden en danst
over de letters van het boek.
Ei ben liet leven! roept de straal
den eenzamen man toe, die niet meer
leest, die peinzend naar den bewege-
1 ijken zonnestraal kijkt.
Het leven; ja, denkt hij en hij
knikt. Ja, het leven 1 Hij weet het 't
best., welke bezielende kracht een
beetje zon brengt.
Hij kijkt op de klok. Half vijf. Een
slecht teeken. Als Bertha om dezen
tijd niet hier is, maakt zij toilet. Dat
beteekent weer een langen somberen
middag.
Hij audit en beproeft verder te Le
zen, maar de zon geeft ihem geen rust,
'lokt en plaagt hem, bespot hem in
órijn hulpeloosheid. En eensklaps slaat
'hij 't 'boek didfrt. De zonnestraal danst
nu op de bruine deken, die zijn voe
ten bedekt, zijn misvormde voeten.
Zijn onbruikbare voeten! Voor altijd
onbruikbaar! Hij .'heeft zich daar nog
niet heek-maal in kunnen sdhikken.
Nu en dan komt weer de wanhoop
over hem. Maak er toch een einde
aan! fluistert die hem toe. Werp van
je het leven zonder zonneschijn! Maar
mag hij; zoo denken? Heeft niet ;e-
der imensoh een bestemming te ver
vullen? Zuchtend neemt hij Wieer het
boek op.
De -deur wordt geopend. Hij hoort
oen geritsel van zijden kleeren hij
ruikt een geur van versche viooltjes...
Met een ruk keert hij den rolstoel
cm. De deken valt van zijn voeten; hij
slaat er geen acht op. Zijn vrouw,
mooi en slank, staat voor hem, jong
en voornaam. Zij heeft toilet ge
maakt
Hoe mooi is zij! denkt hij. En
daarna met bitterheid: zij ds gereed
om uit te gaan.
En plotseling komt er een kwellen
de en pijnlijke gedachte in hem op,
die hem zijn kalmte doet verliezen.
Voor vreemde oogen heeft ze zich
mooi gemaakt.
Ontstemd trommelt hij met de vin
gers van zijn rechterhand op zijn les
senaar.
■Zij komt dichter bij; met elastische
zwevende schreden.
Hoe gaat het, Anton?
Haar stem is helder en klankrijk;
baar blauwe oogen kijken hem aan.
Hij geeft geen antwoord. Hij (denkt
voortdurend aan hetzelfde.
Voor -vreemde 'heeft ze zich mooi ge
maakt... Vreemde mannen zullen ge
nieten van haar schoonheid... En plot
seling vlamt de jaloezie in hem op
en martelt hem met .een hevigen
angst
Jij zult haar verliezen! Hij wordt'
heel bleek en z'n oogen schitteren als
in koortsgloed. Zijn goede, trouwe
oogen!
Wat scheelt je, Anton? vraagt
Bertha verschrikt
Niets 1
Ruw en hard zegThij het woordje.
Zij ihoort verbaasd op. Nog nooit
beeft hij zoo tot haar gesproken. Ver
schrikt gaat zij naar het venster en
opent het.
Licht en koele herfstlucht dringen
naar binnen, bezielend en kracht ge
vend. Maar zij herinneren den zieke
aan zijn zwakheid,
Doe dicht, Berbha, zegt hij.
Zooals je wilt, antwoordt zij en
Sluit toegevend het venster. Mij
scheen het hier bedompt.
Daar houd ik wel van, zegt hij
kortaf.
Hoe prikkelbaar is hij! Wat moet
dat beteekenen? Nadenkend bekijkt
zij de glacé-handschoenen aan haar
Blanke vingers.
Zijn oogen kijken naar haar, onaf
gewend.
Je gaat weer uit? zegt hij met
een hijzonderen nadruk op zijn woor
den. Zij hoort er een verwijt in en
verwondert zich daarover.
Zij gaat zoo dikwijls uit. En 't was
hem altijd goed, behalve vandaag. En
hem mankeert toch ook niets.- De be
dienden zijn zoo goed gedrild; en ook
zoo gemakkelijk te bereiken. Eén druk
op den knop der electrische bel roept
(hen naderbij.
Jk moet uit, Tono, zegt ze einde
lijk. Het is vandaag ons feest en ik
kan niet wegblijven. Het geldt een
edel en dringend doel. Het doel om
•den zieken goed te doen, die door ver
latenheid dubbel ongelukkig zijn. Aan
zoo'n edele taak kan ik me niet ont
trekken, Vooral daar mijn tijd... Maar
wat is er? Wat scheelt je? valt zij zich
zelve in de rede, getroffen door den
eigenaardlgen blik van haar man.
Verward, beangstigd buigt zij zich
naar hem toe trekt hem de deken
weer over de voeten. Haar banden,
haar armen raken daarbij zijn sid
derende vingers aan.
Laat (haar niet gaan... Houd
haar hier. Zeg haar hoe je zelf een ar-
m ©verlatene en zieke bent!
Die gedachten woelen door z'n
brein. 'Maar geen woord komt over
zijn lippen. Als zij zelf öiet ziet, hoe
ik lijd en ontbeer ik, ellendig ver
lamde, heb niet 'het recht een offer
van haar jeugd te eischen.
Zij gaat. Bij de deur knikt zij hem
nog eens toe.
Vaarwel, Tono! Laat de tijd je
niet lang vallen... Ik kom gauw terug.
Ja, ik blijf zeker niet tot het einde.
Iets, zij weet zelf niet wat, dwingt
haar tot deze woorden. Is het de ei
genaardige, zonderlinge blik van haar
man, di£h ze nog steeds op zich voelt?
Zij mijmert daarover, terwijl zij,
achterover geleund in haar rijtuig,
langs 't heerlijke landschap lijdt. De
bonte pracht der stervende natuur
maakt echter geen indruk op haar.
Zij ziet sleahts in haar geest, wat
daarop volgt: den kouden troosteloo-
zen winter!
Plotseling krimpt zij verschrikt in
een. Een 'huivering vaart door haar
leden bet is of zij plotseling een
koude hand op haar arm heeft ge
voeld. In eens denkt zij eraan, hoe
ongelukkig en ellendig hoe eenzaam
haar man is... Zou het een wonder
wezen als hij...
Omkeeren! roept zij 'den koetsier
angstig toe. Naar huis!
Neen, zij kan vandaag niet uitgaan.
Zij zal het laten afzeggen. Het is haar
niet mogelijk naar de gezichten van
vreemde menschen te kijken met
deze onrust in haar hart! Bovendien
zal zij zich terugtrekken van de werk-
dadige deelneming aan dergelijke
feesten. Zij Iheeft eigenlijk toch geen
tijd daarvoor. Zij kan ook op andere
wijze (hulp bieden. In de eerste plaats
komt toch hij, de arme, eenzame man.
Zij kan baar ongeduld niet bedwin
gen, als eindelijk 't rijtuig stilhoudt
voor haar buis. Zij vliegt bijna 't kor
te kiezelpad over, de paar treden van
de stoep op.
Diep ademhalend legt ze de hand
aan den deurknop zacht opent zij
de deur.
Hij zit in zijn stoel, 't hoofd achter
over geleund, de oogen gesloten, de
banden slap op de bruine deken. Het
bleeke gezicht schijnt nog bleeker in
het schemerlicht, dat door de neerge
laten gordijnen valt.
Angst en medelijden maken zich
van haar meester.
Tono! roept zij verschrikt.
Hij wordt eensklaps wakker uit z'n
lichten slaap. Is dat niet de stem van
zijn vrouw? En heeft zij hem niet ge
roepen? In zijn stoutste droomen bad
bij zoo tets niet gehoopt.
Half nog dn zijn sluimering verzon
ken, half hopend op de schoone wer
kelijkheid, kijkt hij op en ziet zijin
vrouw, leunend tegen de deur, als
ontbrak baar de kracht om nader te
treden.
Toen komt in eens een groote be
zorgdheid voor haar in hem op.
iBertha, lieveling, wie heeft je
wat gedaan? vraagt h.ij, zich oprich
tend.
Nu snelt zij op vhem toe en slaat
haar armen om zijn hals.
Tono! zegt zij nog eenmaal en al
de kwellende zorg, al de onrust der
laatste minuten siddert in diat eene
woord maar ook al de teederheid
en innigheid van baar ontwaakt'hart.
Schemeruur
Uit het Duitsoh.
Een zomerdag van gouden glans en
warme schoonheid was teir ruste ge
gaan, een sterke dag van daden, een
dag, van rijpmakende kracht»
Nu was het, alsof de natuur haar
op den dag vermoeide leden ontspan
de, in een gevoel van verlossing en
loom, zachtlac'hend den naderenden
slaap in die open armen zonk.
Achter de hoogten was de zon ge
zonken, glorievol, van bloed om-
vloeid. gelijk een oog-gebrokenheid,
die voor zijn groote daad het leven
■geeft.
De betoovering der schemering lag
over het avondland, en schemering
hing ook in het gezellige vertrek,
•waar in een leuningstoel, dichtbij 't
•venster een eenzaam man zat, met
droom enige oogen voor zich heen
starend.
Oogen, die konden lachen en wee-
nen. Een scberp-gevormde kop, dicht,
kort haar, dat aan de slapen al be
gon te grijzen-. Nu en dan rees zijn
bonst, als gedrukt door geheimen
last,, en dan sloot de eenzame een
paar seconden lang de oogen, om ze
dadelijk weer, in peinaendon ernst,
door de verdonkerende schemering te
laten dolen.
Op 'n tapijt voor den schoorsteen,
waar een groene kachel stond, lag
een groote hond behaaglijk uitge
strekt, den kop tussohetu de voorpoo-
ten, m diepen slaap. Antiek huis
raad, herinneringsteekenen aan ver
re reizen, beelden, kransen en fraai
geborduurde kleeden versierden het
vertrek.
Het venster zag uit op eon turin,
waar de avondvogels in de boomtop
pen elkaar hun nachtgroet toezongen.
Ranken van wilde wingerd en klim
rozen wiegden op den wind naar bin
nen terug.
Uit het stadje in de buurt klonk
welluidend kindergoTiaoh. Nu en dan
een klare, jubelende kreet, het ver
wijderde gerol van een wagen, hon
dengeblaf.
In de kamer zelf een ongerepte
stilte; niets dan het eentonig getik
van een wandklok. En terwijl alle
voorwerpen steeds meer verzonken in
de grauwe duisternis, die uit de hoe
ken Qpstroom.de, dwaalden de ge
dachten van den man immer verder
terug in het verleden.
Waarom stak hij niet de lamp aan;
die het dienstmeisje op zijn schrijf
tafel had gezet, om het dringende
werk te vodooien, waarover hij op
zijn wandeling door het bergwoud
had nagedacht
Was liet niet over hem gekomen
als een vreemde, onverklaarbare
macht, die Hiem telkens weer over
meesterde, die hij kracht noch lust
had nu te bestrijden
Waarom rees juist vandaag in hem
op, wat hij reeds lang voorgoed be
graven dacht en wrong de handen,
hem aanziende mot droef-betraande
oogen Waarom Het was toch van
daag niet de eerste maal, dat hij al
leen zat in de schemering, na dien
verren dag, en naai' buiten zag tot
dat het laatste Licht van de lucht was
weggedoofd. En dan haid hij zich
zonder weifelen aan deen arbeid gezet
totdat het licht onrustig begon te
flikkeren, totdat de torenklok over
de daken der slapende stad de ver
maning klepte ter ruste te gaan. En
nu?
De man hief het hoofd een weinig
omhoog en legde de rechterhand op
de oogen. Opnieuw rees in hem een
zucht van smart. De Ihooge struiken
en didht-hebladerde boomkruinen be
wogen exp den wind, het eeiruisch als
van vele gehoimnisvolle stemmen., die
wondere verhalen deden in de duis
ternis. Een vleermuis fladderde
schuw laneis het venster. Geur van
maan-waohtende riolen dreef naar
binnen. En de man zuchtte.
Hij was met zijn hond het nabije
bergwoud ingegaan om te genieten
van 't mooie zomerweer. Hij zag de
zon wentelen boven fonkelende top
pen en het Westen volst rooi en met
vlakken cloed-vuur. En toen was hij
plotseling blijven 'staan. T.Jit een del.
bij wist niet waar, was eensklaps een
lied tot hem opgestegen, dat alle slui
merende machten in hem had ge
wekt. Het was hetzelfde lied waar
mee zij eens zijn hart won. En hij
zag in ziin verbeelding weer lange
bruine haarvlechten, waarmede zij
hem aan haar leven verbon
den had, zood:ai hij haar naar zijn
buis voerde, bloemen en liederen
strooiende voor haar voeten.
Als een rukwind sloeg hem door
de rustige rial, toen hij dit lied weer
vernam. Woud, bergen, verte al
les zag hij in nevel gehuld. Maar hij
meende, dat zij weer aan zijn zijde
ging, babbelende met de klare vroo-
lijklheid van een kind en haar lach,
die klonk, als gek lep van een zilve
ren klokje in de verte.
Om haar schoone, diepe oogen had
bij voor haar willen knielen, om
baan- te huldigen als vorstin zijns le
vens. Als een dronkene was hij he
den uit het woud teruggekeerd. Toen
hij tusschen de tuinen hu'swaarts
ging, bleef hij nog éénmaal staan.
Hoog in dien kruin van een groote
linde, naai' wier takken een l'adder
van den grond opvoerde, stond een
jeugdig menscnenpaar.
De twee stonden schouder aan
schouder, en keken met stille oogen
uit over 't open, van zonnelicht over
goten land. Naast hen stond een klei
ne knaap, die aan een draad een
rood luchtballonnetje liet zweven, en
lachend zag hij naar het rijzen en
dalen van zijn beweeglijk speeltuig.
Toen was een diepe smart m den
man opgekomen. Zijn liefde had ook
eenmaal de vrouw vastgehouden,
zoo, en beiden hadden naar de toe
komst 1 ie en geblikt, die zich voor hen
uitstrekte als een onafzienbaar, ver
schemerend meer van bloemen. Kin
nu zat hij alleen en de schemering
schoep immer donkerder schaduwen.
Kn, in pliaats van een hloemenmeer
was voor hem een leege, dor-vale
vlakte, waarin hij voortgaan moest
totdat eindelijk op een nu niet te we
ten dag aan zijn voortgaan een ein
de zou koinen. Geen zachte vrouwen-
arm wond meer liefkoozend rond zijn
ha.sgeen kinderen speelden aan
zijn knie, zooals hij eens had ge
droomd. Uitgedoofd, gestorven,
misschien hier of daar een nieuw ge
luk gevonden
De eenzame huiverde.
Zijn blik gleed door het halfdonke
re vertrek eq bleef rusten op een
plek naast 'de schrijftafel. Dan sid
derde de man.
Daar, als door geesteshaud be
stuurd, dwaalde een zilver-bleeke
straal over een door zwarte kant om
lijste beeltenis.
Het was de eerste giroet van de
langzaam tusschen de takken rijzen
de maan, die nu het jeugdig schoone
beeld eener vrouw veriieerlijkend be
scheen.
De eenzame man sprong op. Smee-
kend, verwijtend hief hij de handen
naar de beeltenis. Dan zonk hij weer
met zia.obten zucht, in zijn stoei terug.
Op dit oogen blik begon de klok te
slaan. Een diepe sonore klank, als
dpolden toonen eener kloosterklok bo
ven stille graven om. En uit een der
graven herrees 't verleden....
Ver, in het zonnige dal dor wijn-
omrankte Moezel was het begonnen.
Daar dwaaide h:ij rond bij bet herfsi-
begin, over heuvels en door dalen,
tusschen ruïnen en langs grauw-
ommuurde stadjes, zingend en dwe
pend. Op een namiddag had zijn
gastheer hem meegenomen, omhoog
in do stille bosschen van den Hunds-
rtick, oru de inwijding van een nieuw
pershuis van den opperhoutvester bij
te wonen. Twee met groen versierde
ladderwagens brachten het vroolijke
gezelschap er heen. In den eersten
wagen, waarin men ook hem een
plaatsje gegeven had, zatpn waardi
ge wijnhandelaren, houtvesters en
eerzame burgervrouwen.
In den anderen wagen waren meis
jes in vroolijk lieht-gekleurde kleed
jes. Door dalen, waarin lief geruisch
van beekjes zong, ging de weg tegen
den Moezeloever op, totdat de stroom
onzichtbaar word en men de rui-
scbende wouden binnenreed. Voor 't
porshiuis was een eenvoudige, lange
tafel geplaatst, waaraan men .in bon
te rij plaats nam.
Spoedig klonk door de stilte het
vroolijk knallen der kurken en de
vreugde steeg hooger en booger. Zo
merwind bewoog de boom en zacht.
En de ouden bleven zitten, maar de
jongeren verspreidden ziioh in het
groene, dichte woud, dwalend tus
schen de struiken.
Hoe het kwam, wist hij latei- zelf
niet meer. Op eenmaal bemerkte hij,
dat hij met een bruinharig meisje al
leen was, te midden van de groene
eenzaamheid. Het gesprek had hun
verhinderd te merken, dat zij van het
gezelschap afraakten.
Zij was op bezoek bij een vriendin
en kwam uit de vroolijke Rijnstreek.
Gemeenzame herinneringen brachten
hem tot elkaar. Daarna kwam het ge
sprek op muziek, op nieuwe Duitsche
dichtkunst en dan werden zij langza
merhand stiller. Zij gingen oveo- een
stuk heideland.
Kleine blauwe vlinders darteüiden
boven skabionen, klokjes en bloeien
de Erica rond als in zaligen roes.
En ook over hem scheen een roes
gekomen. Hij kon den blik niet meer
afwanden van haar, die voor hem
uitsc-hreed, 't bruine hoofd even ge
bogen, de donkere oogen nu en dan
gericht naar de dalende zon.
Ais eten licht sprookjeswezen scheen
zij hem te zijn te midden van de
laatste pracht der woudboomen. Ge
lijk een koningin, op wier verschij
ning adies in stomme vreugde zich
nog eenmaal inspant om voor haar
schoon te zijn. Hij bukte zich en
plukte wat Erica-takjes. En, alsof zij
daarop had gewacht, bleef zij nu bij
zijn naderkomen staan en liet hem
stil lachend met bevende hand de
violettebioesems vlechten door het
golvende haarliet toe, dat hij voor
haar neerzonk em haar in woorden
van stijgend geluk vierde als een ko
ningin. De kracht van zijn woorden,
de warme schoonheid van het najaar
sloegen als hooge vlammen boven de
bedde meoischenkindeit-en samen.
Toen hij zich langzaam ophief en
haar oog vragend, schuw, verlan
gend in 't zijne zag, was het over
hem gekomen. Zij weerde hem niet
af, toen hij zijn lippen op de hare
drukte. Zelfs toen hij zich weer uit
de omarming wo,u losmaken, sloeg
zij haar zachte armen rond zijn hals,
alsof zjj nu ook hem het geluk wilde
geven, dat hij haar had "eschonken.
En toen waren ze, hand in hand,
zwijgend, als ontroerd en onder den
indruk van een wonder terugge
keerd.
Op de terugreis hadden zie in den
zelfden wagen gereden. Zij spraken
druk met elkaar, maar hun blikken
ontvluchtten elkaar, slechts de han
den hielden in het donker elkander
vast-omklemd.
Nog voor de afreis had hij aanzoek
om haar hand geuaan en ook de toe
stemming van haar vader gekregen.
Een jaar later voerde hij de vroolij
ke dochter van den Rijn naar zijn
bergland mee als eehtgenoote. De
hemel scheen hun geopend. Alles
ging te niet bij dat eene, hun geiuii.
Het was, alsof van hun huis het ge
luk nooit kon worden weggenomen.
Margot werd' het middelpunt van
alle vroolijke vermaken, waardoor
zijn huis voortaan zich onderscheid
de. En wanneer hij al eens door druk
ke bezigheden of dooi- mislukking
van zijn plannen ernstiger gestemd
was, was zij naast hem, de rimpels
van zijn voorhoofd wegstreelend en
kussend.
Je moet niet zoo als 'n oude knor
kijken Ik kan alleen vroolijke men
schen verdragen lachte zij dan.
Zou een hemel, waarin nooit
eens wolken aan- en wegdreven, op
den duur niet onverdiragelijk zijn?
Zeg, Margot?
/.ij scuiuo.de liet 'hoofd.
Mij met, Kicoiard 1 Mij nietIk
zou gjraag alitij'd willen lachen 1 Aan.
den rujn wii uien van geen zorgen
welen. Het leven is kort. Daarom
moet men uit voile bekers drinken.
Eu toen kwam het eerste verwijt.
Dut zij ook lief deed tegen anderen
zich vrijheden veroorloofde, en ande
ren toestond.
-- IK geloof werkelijk, dat je na
ijverig bent. Bij ons in de vasten-
avondweken doen we nog wel an
ders. Het spijt mij, als ge niet aan
mij gelooven kunt. Maar ik kan me
nu eenmaal niet veranderen. Dat zót
in 't bloed.
Je bent niet aan den Rijn, Mar
got andere streken, andere zeden 1
Als men je hoort, zou men zeggen,
dat- je 'het leven beschouwde als één
groote vastenavond. Dat kan ik niet.
Scherts en ernstSlechts :n wisse-
Xng wordt de juiste waarde van het
leven gevonden
Bij jou, maar bij mij nietAls
ik de vleugels moet laten hangen,
dan is alle vreugde weg 1 Je moet me
nemen, zooals ik ben. Niemand kan
over zijn eigen schaduw heenspriri-
gen. Jij immers ook niet, met ai je
wijsheid.
Een paar weken later was dan het
vreeselijke uur gekomen, toen hij
haar ernstige verwijten moest doen
en haar manen haar gedrag te ver
anderen, wilde zij hem niet voor al
len bespottelijk maken. Zoo ging het
riet langer Zij was geen kind maar
vrouw, die als zoodanig plichten op
zich had genomen, die zij voortaan
moest vervullen
Eerst had zij luidi-op gelachen, en
hem dan met wijd open oogen aan
gezien.
Ik dacht eens een dichter te trou
wen, maar geen pedant I
Pruilend wilde zij zich afwenden,
toen hij nader trad en haar hand
nam.
Laat mie, ik ben te oud, om me
nog te laten opvoeden.
Je bent en blijft een groot kind,
Margot! Ik verzoek je hartelijk
wordt verstandig. Zoo kan het wer
kelijk niet langer. Ik lijd er onder,
meer dan je vermoedt
Toen rukte zij zich uit zijn ham dien
los Er vlamde iets in haar oogen,
wat hij tot nu toe nog nooit had ge-
zr'en.
Je zult niet gelooven, dat ik
geen medelijden heb. Als je door mij
lijdt, is het 't beste maar-, dat >k, om
dat mijn gedi-ag die bron van je lijden
is, je huis verlaat. Laat me vrij
Laat me naar huisHet zal voor ons
beiden een proeftijd zijn. Misschien
is het wei het 'beste...
Margot
Zij schudde nu wild het hoofd en
snikte dan luid op.
Waarom cftxs beiden langer kwel
len Ik kan geen druk boven mij ver
dragen... Alfcijld het ram/melen van
don ketting' te liooren
Zij verliet snel de kamer. Toen hij
een uur later toegang verlangde,
opende zii hem niet. Dat was voor
middags gebeurd. Des namiddags
moest hij noadiig een bezoek in de
naburige stad afleggen. Toen hij te
rugkeerde was haar kamer leeg. Een
brief en het dienstmeisje zedid'en hem
alles. Zij was naar haar ouders te
ruggekeerd. De droom, voor twee ja
ren op de zonnige heide begonnen,
was geëindigd. Een pijnlijk ontwa
ken
Proeftijd voor ons beiden hlaid ze
gezegd in den afscheidsbrief. En
daarbij was bet getxLevem. Hij voedde,
dat hij niet anders handellen kon,
nooit anders handelen zou, dat de
schuld geheel bij haar lag, dat liet
einde door haar zoo gekomen was.
En Margot zelf?
Zij was gevluchttot in het diepst
van haar hart getroffen, een lachend
kind, dat eensklaps voor een dorre,
leege woestenij wordt gesteld'.
In sommige, uren dacht zij wel, dat
het haar plicht was tot hem terug te
keeren, maar zij zette die gedachte
van zich af. Wilde hij zijn vrouw te
rug, dan moest hij haar zelf maar
komen roepen. Eén wenk, één blik en
zij zou weer in zijn armen liggen,..
Maar de wenk kwam niet. De éen
wachtte op den ander. Geen wilde
onrecht bekennen en zoo verliepen
vier jaren.
Tot een scheiding was het nooit ge
komen. Eenmaail sl/echts had de va
der van Margot geschreven., dat hij
hoopte, diat Margot tot betere inzich
ten zou komen. M,argot had geen le
venstreken gegeven.
Lang nog had Richard in stilte ge
hoopt, dat zijn vrouw zou terugkee-
ren. Toen was ook deze hoop ver
bleekt. Maar hij was door de ontgoo
cheling niet gestorven.
Hij was nog ernstiger geworden
en zijn 'haar was eenigszins vergrijsd
door 't stille leed. Sinds hij haar beel
tenis niet zwarte kant had omhan
gen, was de herinnering aan haar
verder en verder van hern geweken.
Maar dezen avond was met fris-
sche kracht die gestalte der eenmaal
zoo geliefde vrouw voor zijn geestes
oog opgerezen. Hij meende het rui-
sohen van haar kleed, den klank van
haar stem te hooren.
Een nachtvogel vloog voorbij. In
den luwen wind bewogen zich de ran
ken aan het venster. Toen had het
hem geschenen, als vlogen twee glim
wormen door het duister. De hond,
ontwakende, rokte ziclh en liet een
zacht geknor hooren, dan gdvolgtd
door een kort, onrustig, bijna vroo
lijk geblaf.
De eenzame droomer hief het hoofd
op. Zijn blik dwaalde nog eens naar
de döor die maan beschenen beelte
nis en dan, aJs door een vreemde
kracht getrokken, langs den zilveren
straal naar buiten in den zwijgen
den tuin. Toen stiet hij een zwakken
kreet uit. In den schaduw van een
hoogen meidoornstruik was het beeld
der vrouw werkelijkheid geworden.
Stom, roerloos in het tooveracMige
maanlicht stond het daar, de oogen
gericht op zijn kamer.
Bevend was hij opgestaan. Dan
ging hij den tuin in. En toen de ver
schijning nog bleef staan, begreep hij
dat het reen spel zijner verbeelding
was en als een snik klonk het van
zijn sidderende lippen
Margot 1
Bij het zeggen van den naam be
woog zich de stille vrouw en strekte
als afwerend de hand uit, met een
gebaar, als wilde ze Vluchten.
Hij echter haid 'haar al in d!e ar
men en bedekte haar gelaat met hee-
te kussen.
Eindelijk wrang zij zich los.
Laat me gaan, hijgde zij; daar
voor kwam ik met terug want ik hen
je liefde niet waardig.
Maar hij had haar reeds weer in
zijn armen.
En als je niet op je oude plaats
Wild© komen waartoe kwam je. dan
lui erheen
Omdat ik nog eenmaal de plaats
wou zien, waar ik het eerst en de
eenige maal gelukkig was en jou,
diie ik ontvluchtte als 'n blind, luimig
kind dat niet eer zag dan nu
nu het te laat is te laatWant ik
zelf, ik weet het, heb mij uit je hart
weggerukt
En waarom ben je ni'et eer te
ruggekomen
Zooals je op mjj hebt gewacht,
wachtte ik op jou. Ik wou niet mijn
ongelijk bekennen. Ik had hier den
ernst des levens moeten Ieeren en
wilde niet.
Eenmaal thuis gekomen, was alle
vroolijkheid uit mij verdwenen. Een
groote, doffe stilte kwam over mij.
Ik las mijn veroordeeling in de oogen
mijner familie. En zij zweegToen
besloot ik als leer ar es in betrekking
te gaan, naar Engeland te reizen. Al
les is al in orde. Ik ga over Hanno
ver. Maan- ik wilde deze plaats, ik
wilde jou nog éénmaal zien.
Plotseling leunde zij tegen zijn
schouder.
Nog maar éénmaal, nog één
maal, fluisterde zij.
Dan sloeg ze wild de armen om
z'n hals en kuste hem op dien mond,
zacht, met bevende lippen.
Nog maar éénmaal
Ik laat je nooit meer weg gaan
nu.
Maar ik heb gezworen nimmer
meer vrijwillig over je drempel te
gaan, je huis te betreden, dat ik aLs
een verraadster verliet....
Is het dat. alleen
Als een bevrijdingsj'ubel klonk zijn
stem.
In het volgende oogen blik had hij
zich voorover geboren en droeg haar,
die hij op zijn armen omhoog hield,
zijn kamer binnen.
Zoo, nu voer ik je nog éénmaal
in mijn huis binnen en nu, 1-aa-: on»
'hopen, voor vele, lange jaren
Hij zette haar op d'en st-oel, waar
op hij den gonschen avond had ge
rust. Dan zonk hij voor haar voeten
op de knieën, ha air handen kussend.
Margot, nu zal het mijn plicht
worden met lachen je jongen ©rost
te verjagen Niet.
Ilij v-oelidê haar tranen rollen op
zijn voorhoofd.
Dank. donk dat je den weg tot
rnij vond
Zwoele nachtwind golfde dooi' het
venster naar binnen, vod looznrig-
zoete geuren, en buteen in den turn
fluisterden de violen in den scliijn
der maan eeuwenoude geheimenissen
'dier liefde elkaar toe.
EEN VERSCHRIKKELIJKE
WANDELING.
De ,,Telegra,af "-correspondent te
Kopenhagen schrijft dato 20 Jan.
„Het was September 1898op IJs
land valt dan -de wintel- in, en het
klein vee, dat gedurende den zomer
wij heeft rondgedwaald over de berg
weiden, wondt dan verzameld. Den
27sten 's morgens reden daartoe drie
mannen van uit Tjarnir. Zij dachten
dien avond weer thuis te komen en
hadden geen voedsel of overjassen
meegenomen. Op het plateau aange
komen, lieten zij hun paarden ach
ter, en ieder .ging- te voet zijns weegs.
Plotseling ovenhei hen een zoo iddk-
ke ^nevel. dat mén bijna niet voor
zich" iflt kon tzien.
Kristiiin Jónsson. een van hen. wil
de terug, maar hij vergiste z'ich in
de richting, en ging Zuid-Oost, in-
plaats van NoordrOost. Hij kwam
aan een bergstroom, en daaruit be
greep hij dat hij verkeerd ging, want
dien mocht hij wiet vinden op zijn
weg. Hij dacht na en besloot het wa
ter te volgen zoo zou hij, meende
hij, in Skagaijörd en hij menschen
komen. Het was niet meer zoo donker,
maar het regende en wa,s nevel a-eh-
tigKristinn slapte stevig door Bon
der te rusten. Langzamerhand kreeg
bij honger, maar daar was niets aan
te doendoch drinken kon hij, lendat
dééd hij ook steeds meer en meer.
Dien nacht liep hij door, -en voortdu
rend was 'hij genoodzaakt kleine
dwarsstroomjes tê doorwaden.
Den volgenden ring, toen het don-
fkeb werd., was hij, 36 uren op weg.
Hij legde zich op hot zand te slapen
het was koud dien nacht, maar hei
vroor niet.
Allerlei gedachten zwermden door
zijn hoofd, maar het meest tobde hij
er over, of hij nu wel gauw bij men
schen zou komen.
Hij sliep in, en met het aanbreken
vnn den derden dag zette bij zijn reis
voort. Nu brak de zon door den ne
vel, en tot zijn schrik zag hij, diat hij,
/inplaaits van in bewoonde streken, in
he| gletsdhergebied gekomen was.
Aan den stand van de zon zag hij,
dat hij in verkeerde riclhting gegaan
wasmaar hij besloot toch door te
gaan. Eenmaal moest die rivier toch
bij menschenwoningen komen Maar
•hij. had er geen flauw vermoeden van,
hoe vreeselijk lang dat duren zou.
Het werd hem nu klaar, dat zijn
leven in groot gevaar was, zoo Bon
der eten en voldoende Meeding in d£-
■ze woestijn, tel-wijl het iederennacht
kouder werd. .Toch, ofschoon deze
bange .gedachten hem kwelden ver
loor hij den moed niet. en ging ver
der. Hoover plhagds hem niet meer,
maar hij leed brandenden dorst, dien
hij voortdurend bevredigde. Hij voel
de, dat hij zwakker werd hij sleep
te zich voort, eai dronk meerenmeei
water. Tusschenbeiden liet hij zich
op het zand neervallenden zoo slLei
hij dan een poos. In den nacht Ieec
hij verschrikkelijk van de koude.
„Den 4den dag zette hij zijn toch!
voort. Hij moest diien dag, veel ririe
ren doorwaden, het werd erg guur,
en het sneeuwde bij dooi weer. Tot
zijn ongeluk was het. vee juist weg
gehaald uit de bergen. De boeren wa
ran hem slechts één dag 'voor, maai
dat hielp hem niet. Overigens dacht
hij er niet aan zich voedsel te ver-
schaffen. Hij had daar niet de min
ste neiging toe. Ben flinke muts ha<
hij en een trui. Maair zijn IJsland
sche schoenen van runderhuid wa
ren reeds bezweken, en ook zijn dub
bele kousen boden niet lang weer
stand. Hij volgde nu een spoor vai
paarden en dacht wel spoedig men
schen te zullen treffenmaar er ge
beurde niets.
Toen hij den vijfden dag ontwaak
te, lareeg hij een grenzeloos vecrlan
gen naair menschen hij milde, zoo al:
men schapen bijeeniroepï, maar nie
mand hoorde hem. Toen begon weei
het waden door ijskoude rivieren. Di
rijsporen bleken op d'en duur nie
te volgen rillend van koude, volgdi
hij ween- den hoofdstroom die win<
woei uit het Noorden, en de luch
was koud en vochtte zoodat zijn kleê
ren dóórnat bleven. Zijn krachten na
men nu sterk af. Nog steeds was he
slechts dorst, die hem kwelde, en hi
verzwolg groote hoeveelheden water
Dien avond kwam hij aan 'n ledig
staande hut, waarin de boeren ver
blijf houden als zij het klein vee vea
zamelen in de bergen. Hij was m
tenminste onder diak maar de luch
helderde op en het vroor hevig diei
nac'ht. Zijn voeten werden ravoelloo
en zijn handen kregen een vreemd
blauwe kleur. Hij sliep weinig en la
voorodurend te denken, hoe waniw
pig het nu stond maa/r dat ziin oh
de nabij was, kon hij nog niet gelot
■wen.
Den volgenden dag, den ze eden
was het mooi weer. De zon scheen e
het werd betrekkelijk warm. Hij ko
haast niet meer loopen op zijn vo*
ten, die mezwollen waren en gevoe
loos telkens moest hij rusten. Krii
tinn gevoelde, dat .het met hem te
einde liep.
Toen de nacht aanbrak, ging hi
ziek en uitgeput, op het zand zitte
en de ijskoude wind sneed als 'twi
re door zijn lichaam. Hij begon 1
begrijpen, dat hij nu nog maar we
n»g kans had, den volgenden da
verder te komen op zijn -cloode vo
ten. dat hij hier zou .sterven en dl
niemand zijn lijk zou vinden. Hiel
op het veld liggende, zou hii v*
gaan.
Den zevenden morgen leefde k