die voelde als tij en had haar stel lig (niet kwalijk genomen, dat zege- daan had zooals ze deed. Ih haar gejaagd wachten tot het tijd zou zi'n oxn to gaan, herhaalde ze aldoor bij ziichzelve wak ze zeggen zjou en stelde zich voor hoe de ander eou antwoorden. Ze werd hartelijk, als altijd, ont vangen. Maar nu haar opwinding voorhij was wist ze niet goed wat te zeggen, hoe haar verhaal te begin- non. Na een no osje zei zo, bijna terü'öops. met hert hoofd loom tegen de rugleu ning van haar stoelAn., ik ga een betrekkin? zoeken. Het gezicht van haar schoonzuster iichtte "op in plotselinge verrassing. Ze voelde zich bij de schouders ge grepen en hartelijk gekust. Ze hoor de lieve, deelnemende Woorden, dat het zoo flink van haar was, dat het zoo moeiliik zou zijn eerst, maar dat ze maar moest denken, hier een buis te behouden, waaT ze alt»ijd welkom e<HoT3gïn? die hartelijkheid over baar heen. Ze had de eerste bliji- schap op An's gezicht gezien, en ge voeld, dat er ook hier geen begrijpen voor haar was geweest. Een Russisch verhaal. In een der fraaiste cafe's van Sint Petersburg voerden eemge heereix een druk gesprek over verschillende onderwerpen. Zoo kwiaji® ook ter spra ke li iet veelvuldig voorkomen van diefatailen eu aanrandingen op de spoorwegen. Op eenigen afstand van hen zat e>en onbekend heer, die blijk baar scherp toeluisterde. Nu eens richtte hij een doordringende blik op een der heeren, die bijna onafgebro ken het woord had, dan weer oip de overigen. Blijkbaar scheen wat ge- eproken werd liem belang in te boeze men, althans hij richtte zich op, trad op het gezelschap toe, maakte een diepe buiging en zei op beleefden toon Sta mii toe, hoeren, dat ik u in de rode val. Gij spreekt 'hier over 't feit, dat liet aanranden van spoor treinen in dit land bijna dagelijks voorkomt. Eu nu vraag ik u, is het daarom wonder,, dat de vrees bij mij zoowel als biï het reizend publiek zoo ontzaglijk groot is? In den tegen woordige n tijd zou ik het veiliger vin-; dén ran een ander vervoermiddel ge bruik (te maken, of wel te voet te reizen". 1 Maar bedenk eens, onderbrak, een der heerenbedenk eens, dat ge te voet nergens u aan zoovedï te meer gevaren zoudt blootstellen. Ten minste hier in dit land, met de heer- schende troebelen, het brandpunJt den revolutie. Ik is-eef u de verzekering,, dat het gevaar gTOoter zou zijn dan, ge meent. Eerstens loopt gij de groot ste kans door wilde dieren te won. den; opgepeuzeld, want die zijn hier. bende roovers aangevallen en achien gedood te worden. i Wat eij zegt, is volle waarheid, antwoordde de onbekende. Onlangs, echter beleefd» ik een avontuurtje in, j den trein tusschen Moscou en Pe-, tersburg, dat mij met afschrik heeft vervuld. Nooit of nimmer zal men mij er toe kuninen overhalen, dit reisje nog eens te ondernemen. Ik ben een Fransdhman ging spreker, na de instemmende -teeke- nen, om het geval mee te doelen;, voort en destijds woonde ik te Pa rijs. Belangrijke zaken noopten mij op zekeren da? voor eenigen tijd naar Moscou te reizen. Daar kreeg ik van mijn oom, een bankier, de op dracht. een groote som gelds naar Petersbur? te transporteeren, wijl hij het niet langs de gewone maimer, wilde verzenden. Uit niet overbodige .voorzichtigheid voorzag ik mij van do noodige wapenen. Ik stak den bun dei bankb'lietten in een stevige por tefeuille en naaide deze in de voering i*an mijnr ïas. Zoo achtte ik mij vei lige geheel onbewust van de vele ge varen, welke ik ging loopen. Welge moed stapte ik in den trein met de vaste overtuiging, dat ik en bet geld veilig en wel op de plaats onzer be stemming zouden aankomen. Boven dien werd mij nog op 't hart gedrukt, vooral vooi'zicMitg te harjdelen en goed op te letten, of ik door niemand werd besoied. Ik deed zooals mij werd' bevolen,, doch 'bemerkte niets verdachts. In den hoek van een lefc- gen waggron 2e klas vledide ik mij neer, tót mijn groote blijdschap door niemand (restoord. De trein vertrok en ik voelde mij volkomen op mijn ge mak. Nadat allerlei gedachten, ook aan mijn vrouw en kinderen, mijn. brein hadden doorkruist, maakte, ik Wist zelf niet waarom, zeker angst gevoel zich van mij meester. Einde lijk viel ik in een onrustigen slaap. Te middernacht deed een lievige ruk aan het portier mij ontwaken, en voordat ik nog goed en wel tot bezinning was gekomen, werd ik ge grepen door twee gemaskerde man nen. Met een akeligen grijnslach en onder 'het uitstooten van rauwe kre ten, terwijl een hunner den kou den loop van zijn revolver te»gen mijn voorhoofd drukte, deden ze mij ver staan, dat het om mijn geld te doen was, 't welk zooals ze laconiek op merkten, in de voering van mijn jas verborgen! zat. Hoe deze mannen zoo goed waren ingelicht, bleef mij een raadsel. ïk begreep, dat tegenstand geheel nutteloos en hoogst gevaar lijk zou zijn en liet dus lijdelijk be gaan. Zij rangen echter alles behalve zacht te werk. Met geweld rukten zij mij de kleeren van 't iijf, verscheur den de voering mijner jas en grepen 'de portefeuille. Hoe het kwam weet ik niet, maar, eensklaps viel een der bandieten bet masker af. en in dat korte oogenblik van' ontmaskering herkende ik tot mijn allergrootste verbazing in den kerel den kantoorlooj>er van mijn oom. en ?af daarvan blijk im den on willekeurige® kreet„Pk ken uGij, zijt Petraroff I" Verder kwam i,k niet. JE en schot weerklonk en kwetste mij, gelukkig slechts licht aan het hoofd Daarop werd ik vastgegrepen, aan^ arm eai en been en stevig gebonden en uit den trein geworpen. Met een ont- zettenden smak werd ik legen den grond geslagen. Wonderlijk gi gevoelde ik bijna in het geheel geen pijn, alleen een soort verdoovingi greep one aan. In die houding bleef ik geruimen tijd roerloos liggen langzamerhand tot bezanning geko men, hoorde ik eigenaardig gerom mel, als van een naderenden trein,, en spoedig kwam ik tot de ontzetten de overtuiging, dat ik dwars over de rails lag. Ilc wist dat de sneltrein van Petersburg naar Moscou in aan tocht Was, en ja- - - daar, op eenigen afstand, vertoonde zicht reeds het zwarte monster met zijn vuuroogen. De trein kon nog slechts ongeveer een honderd meter van mij verwijderd zijn. Ik poogde mij van dip vreeselijke plaats af te wentelen en rukte met geweld aan de stevige; banden, die mijn armen omknelden,, maar er was geen verwikken aan., Half krankzinnig van angst gilde ik zoo hard ik kon, maar mijn ge schreeuw o-ing verloren en het gera tel der wielen. Alle hoop op behoud had ik reeds opgegeven, verbeeld u, dus mijn •oeluik, toen ik zag, diat ik, vliak bij een seinpaal lag en 'het licht je stond op rood. Ja goddank de trein stond stil. Toch was hij al op weinige centimeters na de plek, genaderd waar ik lag. De machinist had het onveilig signaal wellicht wat laat opgemerkt, Mijn hulpgeroep werd nu e-ehoord. Eenige imajnnen sprongen uit den trein en tilden miji heel voorzichtig op, want de muist» aanraking bezorgde mij de hevigste pijnen. Ik ha'd mij dus ongetwijfeld vrij ernstig bezeerd. Vervolgens werd. ik naai' een goederenwagen gedra gen en daar op eenige matrassen neergelegd. Veel rust werd mij even wel niet gegund, vanwege nieuiwagie- rigen, die me bestormden met aller-, lei vragen waarvan ik slechts heel, enkele kon beantwoorden. Geheel uit geput viel ik eindelijk in slaap. Daar uit ontwakend, lag ik in een der hos pitalen Van Moscou. Een oudje grijze dokter met vr endélijk voorkomen on derzocht mij. Ik had eenige ribben en een artm gebroken. Zoodra ik verbon den was, verscheen een commissaris van politie aan mijn bed. Ik deelde, hem alles tot in de nauwkeurigste bijzonderheden mede. „Dus u bent er. van overtuigd, dat de aanrander Pe traroff was, de kantoorlooper vroeg hij na demi kleine pauze. Mijn, antwoord cwas bevestigend. „Goed Dan zal ik even naar uiw ooim tele- phoneeren". zeide hij. „Geef mij zijn adres op en dan wil ik u verder niet meer lastig vallen." Ik voldeed aan zijn verlangen eïi hij ging heen. Na verloop van zes weken wa,s ik weer zooverre hersteld, dat ik het ziekenhuis kon verlaten. Ik werdj toen als bestormd door verslaggevers van couranten die 'n kiekje van mij wilden nemen. En daarmede waren, zij nog niet tevreden, ik wrerd boven dien door verscheidene tot vervelens toe geïnterviewd. Ook de chef der politie bracht ong eön bezoek en vroeg, of tik, mij inj dienst der politie wildé stellen. Ik] had nu zooveel ondervinding o(pge- daan, dat hij mij bijzonder geschikt achtte. Natuurlijk kon ik daartoe niet besluiten zonder de zaak ernstig overwogen te hebben, doch hield het, in beraad. Gij begrijpt het tooheel van vreug de, toen ik in Frankrijk mijn vrpuwi en kinderen wederzag, en hoe blijde de eerste was, toein zij vernam, dat mij in Rusland, haar land, een be langrijke post bij de politie was aan geboden. Zoodra mogelijk vertrokken wij, naar St. Petersburg. Daar ik reeds vroeger in Rusland een school tot, opleiding va® rechercheurs had ge volgd, werd ik weldra aangenomen, en in dienst gesteld. Gij begrijpt dat mijn eerste werk was den beruchte® Petraroff. naar wien steeds vruchte loos was gezocht op te sporen. Twee lange jaren heb ik geheel Rusland doorsnuffeld, en dezer dagen mpcht ik eindelijk hét geluk smaken, hem en zijn handlangers te ontdekken. Ik héb hen overal gevolgd, zelfs tot hier, op déze olaatsHet dichtst bij mij £it de bewuste Petraroff, zei dé. vreemdeling plotseling met verhef-r fing van stem tot den doodsbleeken man, die reeds gedurende hert, gehee- le gesprak tevergeefs zijn beven had pogen te verbergen. „Hij is het", vervoflgde hij, op den misdadiger wijzende, en de heeren tot wie ik spreek, ziin zijne handlan gers." Alle heeren wilden vluchten, maar op een wenk van den vreemdeling schoten tilings' verscheidene politie^ he ambten toe, en aan ontkomen viel niet te dénken. Petraroff werd tot levenslangen dwangarbeid veroor deeld en ppgezofnden naar Siberië, zijne handlangers kregen mede loon naar wérk en Rusland telde een stel letje allergevaarlijkste treinplunde- raars minder. Gevallen op het veld van eer. De officier lag in den schaduw van aïjia tént op eön alfa-mat uitgestrekt en, schreef, ij Vie rig aan zijm rapport, Reedis. meer dan twee maanden kam peerde men mildidlen in de Sahara, om aan die Maroklkaanisrihe grenzen die duistere bewegingen der opstandelin gen in 't oog te houden en de invallen der roofzuchtige Toeanesbenden af te slaan, Het was een troostolooz.e, droevige eimdelooze woestenij', een aanhoudende gloed straalde van den hemel uit, als bevond men zich in de voorzaal van de hel. Een eentonig, eenzaam;, ledig leven, in de omrtze- 'derbreekt, waarneer de plicht tot de dagelijk&dhe oefeningen en werk zaamheden roept. Ptotsetömg komt Moktor, een geboren Spahi eerste klas, de tent bdmnem:, gaat met vlug ge schreden op dén officier toe, blijft op «Me pas voor hem. staan, groet met mechanisch gebaar en zegt, ter wijl hij met een goedmoedig lachje zijin wiitte tanden laat" zien: „Kapi tein... willen u een kleine Ieeulw?" On derwijn had hij. zxjn boemoes opend en liet op het roode doek een kleine, gele massa, een soort van jon gen 'hionid inert groote klanlwen zaïen, die xnet zijn groote, verwonderde oo- gen nieuwsgierig rondzag. „Kleine feeuw is een maand ould, kapitein... Wanneer u goeddunkt, wij hem bij cms houden... Ik hem met de melkflesch groot maken... of kan ook geitenmelk krijgen... Heelemaal zooals u' Wilt... hebt het xmaaT be zeg gen." Dat idéé beviel den officier; deze zoo onverwachts opduikende metge zel zou ten minste een weinig vnoo- lij.kheiJd in deze gruwelijke verveling brengen. Hij hériinnerdie Zich, dat in een Duiiitsoh- regiment men een ekster in een ander een regimentshond be zat, Ln een ScÖiotsdh corps was de lie veling der soldaten en officieren een ibok. De Spahi's zouden een prachti- gen grootmoediigen leeuw krijgen; dat was hert symbool van kracht en' tmoed! Eb hoe zouden zich allen ver-' •heugen., wanneer hij' dirt ziefldzame nieuwtje aan zijn kameraden in het garnizoen vertelde! „Leeuwenteonimer der woestijn," dat was een titel, die o-p mijn visite kaartjes niert kwaad zou staan. Waar heb je toch dat kereltje gevonden, Moktor? Is heit jiong van de leeulwin, die vannacht nnet Achmed en Ben- Amahdo© hebben gedood... had het jong hi den bek, kapitein. Goed, in orde... dan zulten we hiern Sidi Quiarba (heer leeuw) noe men, en bij zal van heden af tot het. derjdé példb'on heihoaren! Rechts om keert, miarsdh!" De Spahi verliet ziel svergenoegd de tent, en van dezen diag af behoorde Sidi Ouaiba inderdiaad tort het derde peloton; ja, hij werd zelfs volgens de voorschieten op de lijsten der man schappen ingevoerd. Langzamerhand ontwendde hij zich van de medlkfDesch kon op zijn poorten blijtvem staan; ■zes maanden later zwierf hij' door het heele kamp, was, als een jonge hond', met alle soldaten vertrouwd en liet zich hunne liefkoozingen gaarne wel gevallen. Hij' volgde de Spahi's bij de oefeuin- Igeh. Sprong a.an hunne zijdé in de gevechtsrliniie en ontbrak nooit o.p het appel, want de Manken der trompet had hij zidh direct eigen ge maakt. „Ouarba?'' vroeg de oendéiroffioier, wanneer hij met zijn peleton was aan getreden, en een geknor antwoordde hem: ,,'HJLerr!" N.a veadoop vah een' jaar had mem den kleinen post nog niet opgeheven, maar Sidi Ouarba was eren krachtige,1 jonge leeuw geworden, die men eiken morgen zijn half schaap moest ge-1 ven. .Bij het aanbreken van dén diaig, toen allies nog in diepe must lag, kwam plotseling met een dof geklet ter een kogelbui op de tenten neer. Gedurende de nnaCht haddien de Toearegs de voorposten heimelijk omsingeld en begonnen nu, in het zand verborgen, voorzichtig op een .afstand' .dén a'amvart. IJflJings word alarm geblazen. De plorfiseüim'g uit hun Slaap opgeschrikte Spahi's sprongen, de saliel tusschen de tanden, buiten de tenten. Eenigen knoopten nog, ter wijl ze stelling namén, hunne unifar- men dicht. Dat iis goed, sprak Moktar hij zich ■zelf, maar d e3dhiiildlw.adhten. hadden .toch een teaken moeten geven... miis- senten slapen ze wel voor altijd. In de verte bewogen zich de witte- boemoes als een zwerm meeuwen, die over de zee trekken. Et viel niet aan te twijfelen, zij na derden! Men hladi geen tijd méér om de paarden te naderen, en moest den stormaanval te voet afweren. Donders! riep de kapitein, die bruine schooiers zullen ons niets on gestraft hebben gewekt. Wij zullen hun het antwoord op hunne brutali teit niet schuldig blijven. Neemt je revolvers jongens, en wacht tot ze •heel dicht bij zij®, schiét niert eerder. Hoeveel' zijn er wel? Vijfhonderd, zes honderd Wij hebben v^el heel ande re grappen; beleefd... Ieder van ons beeft zes man voor zijn rekening te nemen en het zaakje is beredderd. Ondiertusscheni kwam dé stofwolk miert dé snelheid van den bliksem na- dor. dn hielt licht van dén aanbreken- den dag bemerkte men het groene vaandel van den profeet, dat als een palmenblad' in gouden stralen in den wind wapperde. De Marokkanen gin gen in hunne zware bronzen stijgbeu gels staan, stormden op de tenten los en l'teten woedend hun oorlogskreet weerkliinlkén „Emcfhi! (Voorwaarts!) (De aanval was vreeselijik, en. niet ecru enkele man zou van het kleine troepje over zijn gebleven, hadden de Spahi's zidh niet op bevel van den kapitein bliksemsnel op den grond laten vallen. Door nierts in hun doden ren ge- stuit, stormden de woeste ruiters over 'hunne lichamen heen. Honderd meter verder verzamelden zadel, pakten ze bij de keel en sloe gen ze mest de sabel neer. Moktar, wiens armen helrood ge kleurd waren van bloed, sloeg ais 'n bezetene om zich heen en legdie alles tegen don grond, wat maa ronder zijn bereik kwam. Dat is goedi, dat is goed, herhaajllde hij opgewekt. Als een woedende stier holde hij naar rechts on links, hier een slag, daar een houw, hij was in zijn element... Vijf Toearegs, die iniet opengesne den. borst, hert gezicht door sabelhou wen verminkt, ter aardie lagen, ge tuigde® van zijne dapperheid. De kapitein was eveneens met een grooten duivel van een Marokkaan handgemeen geworden, waarmee hij het eohter niet klaar kon gpelen-. Daar zijn rechter arm in dé plocren van de vijandelijke boemoes verward was geraakt, kon hij zijn revolver niet te voorschijn halen, en zijn soldaten waren te zeer in hunne eigen verde diging gewikkeld, dan dat zij den pe nibele®. toestand bemerkten, waarin zich bun aanvoerder bevond. Hij mloest liet onderspit délven. Toen plotseling, het gevaar hadm'n hoogtepunt bereikt, duikt er een ge daante op, stort zich op den Toeareg, omklemt hem en verlamt hem in zij ne bewegingen. Het was Ouarba* Aan welke beweegredenen mocht het dier wel gehoor hebben gegeven? Had het den toestand begrepen.? Was zijn dierenverstand misschien plotse ling door ee®. straal van dankbaar heid verlicht? Om het even, de zaak kreeg dlcior doze onverwachte htuilp oen geheel ander aanzien. De kapi tein slaagde er in va® zijn tegenstan der los te komen, greep ziijn revol ver en logde zijn vijand: 'neer. Déze echter had voor zijtn val nog tijd gehad om den jonge®, leeuw zij® 'lans in hét lichaam te-boren. Deze brulde luid va® pijn en viel plotseling als een zware zak om. Dé Marokkanen zij® gevlucht, de groote, uitgestrekte vlakte ligt weer eenzaam en verlaten. Ouarba ligt op eene zijfdie e® uit zijn wonde stroomt in dikke strale® het bloed, door het' •heete woestijnzand' gretig opgezogen. In een hoek van het kamp wordt appèl gehouden. „Ouanba?" roept thanis dé onderof- fioier mechanisch, zooals hij steeds1 igewroon was. Nu heft dé kapitein, die naast zijn redidér is neergeknield, en met tra nen -n de oogen de laatste stuiptrek- kingen van zijn doodstrijd gadeslaat het hoofd op en antwoordt op vasten j toe®: „Gevallen op hét veld van eer!"' Kamers te huur. nuwen.de afwachting van den komen- zteh weer en keerden terug, maar de® dag, in ongeduld naar gebeuirte-dzen keer verwachtte men hen beter nissen, die mjooit .komen... Hier voorbereid. Nu kwam 't tot een vree- heerschlte de diruikitosndé onbeweeg lijkheid der vemveMmg e® eenzaam heid, dié slechts hert luadé schetteren dér trompet op dé bepaalde uren on- selijik handgemeen. De (Spaihi's grepen dé paarde® der Toearegs bij dien te®gel, sneden de door, Uddhtte® dé ruiters uit 't Reeds aahtiie® jaren leefde de leer Fdianelle gelukkig en tevredé®. in ee® mistig buurt te Piarijis. Op die eerste verdtepiüg woonde 'n oudé dames, die veel aaigst had reor' dieven en steeds luisterde of men niet bezig was haar slot open te steken. Op het tweede was een gezin geves tigd;, dat aan iotterkundie deed'; dé' vrouw maakte verzen e® de ma®1 hiieQd zich niét een groort eonoours- iwealk onflediiig ^oor een provinciestad: „Over de® invloed van dé snuif op het oog e® de hersenen van den mensoh." Daarboven had de heer ^la melle kamers gehuurd, een klein ren- Itemertje, die in de restauratie zijn maaltijd® gebruikte en dén hleelen [dag wandelde om dés avonds tegen negen uur naar bed te gaa®, zonder licht te doen ontbrande®, om geen gevaar te loopen zijn woning in brand te steken. Anders niemand. 't Was er dan ook zeer stil'. Mem kon er ee® mug booren vliegen. Voortreffelijk voo riem,and, die dé® heeilen dag graag te bed zou hebben doorgebracht. Doah ongelukkig kwam de oude dame te sterven, en werd vervangen door ee® huishouden, dat veel van vogels hield, cn bij gebrek aan een tuin, eenden in de zaal kweekte. Toom de heer Flanel1 e nog jong was, speelde hij de mooiste stukken op zijn harionica, en was dus niet ongevoelig voor muziek, doch het gezang der eenden kon hem tooh bekoren. De heer Flarfeelle was echter va® een zeer vreedzaam karakter be klaagde zich zelfs niert, maar zei hij de buur op, e® nu treffen, wé den goeden man op het oogenblik, dat hij naar nieuwe kamers uitziet. Onze vriend heeft in ongestoord -- zit vijftig winters, diie reeds over zijn hoofd' zij®, heengegaan en nimmer eindende verkoudheid en eenige ren tetitels. Deze renten krijgt men i®i!et te aién, zijn ouderdom wel, en zijn ver koudheid Iaat zich vaak genoeg boo- ren. Eindelijk ontmoet bij een opschrift: Kamers te huur, en het heele huis ziét er zeer rustig en bedaard' uit. De portierster brengt hem naar dé vierde verdieping, terwijl zij onver staanbare woord:® tuisscbem de tan den mompelt. Hier woont een geheel gezin. Hijgend, schier buiten adem is dé heer Flanelle boven gekomen hoest als ee® bezetene. Hij leunt mét' de® arm op de meubelen, veegt zich het zweet va® het voorhoofd e® dreigt élk oogenblik in ee® boozen aanval van hoest be stikken. Man en vrouw dé huurders va® bet perceel wis selde® ee® blik vod verstandhouding. Me® verzoekt den vreemdeling plaats te neme nen biedt hem een glas sui kerwater aa®, dat de heer Flanelle zeer gaarne accepteert. •Ziende, ,dat haar niets geboden wordt, verlaat de portierster het ver trok met een boos gelaat, >e® trekt de dour achter ziah toe met een boos ge weld, dat men va® ©e® wouw op ha ren leeftijd niet verwacht zou hebben. 'Wledidlra gavoeJidie do heetr Flanelle zich onder deze goedé zorgen totaal hersteld; mort een. bijzondere uitstor ting des harten, dankte hij zijn (wel doeners, zooals hij de lieden noemde, deelde de geschiedenis van de kwa kende eendjes mee, verzekerde, dat hij aan niets xnéetr 't lamd heeft dan aan moeilijkheden, van welken aard ook, en daJt hij eindelijk liever dioor een heet vuur zou loopen dlan iemand hoos woord toe te voegen. •De bewoners schijnen niet meer dan ee® half oor aan die praatjes te verleenen. Ze moesten een bijzonder idee hebben, dart zij echter moeilijk 'konden uiten. 'Eensklaps echte rstaat de vrouw op mét een straal va® voldoening op het gelaat. Zij wisselt een onmerkbaar te eken met haar ma®, e® terwijl zij de® on gelukkige® heer Flanelle tot de deur begeteiidrt, laat zij hort kke/ime zilveren lepeltje uit het grtais suikerwater in dien gapenden ;zak van dien overjas glijden dies nieuwen huurders. Wart zijrt ge nu toch van plan, Aagje? vroeg baar man, toen zij weer allee® waren. Laat mij maar begaan, antwoord de zij. Nu [hébben wij' hem in onze macht, ©n wie laten hom -alles doen, wat ons belieft. Loop hem na. ver sper hem den weg e® vraag hem zoo brutaal mogelijk, wat bij i® dén zak meedraagt. Spoedig zaïl hij hert- lepel tje gevonden hebben, en dlan kumit gij den lieer Flanelle zegge®, dart gij hem op staanden voet in arrest laat ne- tnteh, izoo hij: niét bereid: is nog even rnert u maar boven (te igaam, om dé suikertang te zoeken, die ooik all ver dwenen is. Tien minuten later beklom de be daarde heer opniéuw d!e trappen in eene gemoedsstemming die gemakke lijker te begrijpen is dan te beschrij ven. Mevrouw, ik... ik vemzekeir u.... sprak de ma®., terwijl, hij bet slacht offer werd van ee® hoestaauval, waar in hij meende te stikken O, die ellendige verkoudheid. (Nog wad hij mtet va® zij® aanval bekome®, toon roevmouw op dé bemin- neffijkste wijze der wereld tegenover hem plaats mam. - Mijnheer houdt niet van''eenden, 'zeixie zij, o nee®, kleine zilveren le peltjes zijn hem veel aangenamer. Maar mevrouw.... Opnieuw brak dé diép ontstelde irtau in een geweldig hoestje® uit. Mijnheer is van hét geslacht dér boeven, die daar gindis worden opge knoopt, ee® (gauwdief.... Maar voor den drommel... Noch prachtiger. Nu wordt mijn heer Mvaad'. .Heerlijk. Overheerlijk. Alts door dén bliksem getroffen stond daar die heer Flanelle, niet in istaart twieie woorden te uiten. Maar mirt gij nu eendelijk eens spreken? vToeg het lieve Aagje met de handen in de zijdé. Hebt gij onze waarden gestolen, ja da® neen? Helaas.... „HelaasO, dat kennen wij oud .galgenaas. En zoio beloont gij ons, nadat wij u met weldaden over laden en de grootste voorkomend heid, tegenover u hebben aan dén dag gelegd. Mijnheer Flanelle stond daar als aan den grond genageld: De ongeluk kige kon het zich niet ontveinzen, de bewijzen pleitten verschrikkelijk te gen hem. En dart op nwejaren,booswicht, brak dan weer de zoetsappige man van het beminnelijke Aagje uit. In- die® wij geen medelijdend hart in ons binnenste koesterden, zouden wij u in arrest doen nemen, u in de gevan genis doen werpen, u doen verpor de el'en.... Ja, Jules, viel' hem dfe vrouw- in dé redé, ik zu in staat zijn die politie te ontbieden, den commissa ris deT gendarmerie.... De heer Flanelle waandé zich reeds op- heit schavot, onder de oogen va® zijn buiuirmia®, door [kwakende eenden omringd. Neen kind, sprak dan weer dé echtgenoot, laten wij deze® oude® deugniet alles vergeren, doch op eeme voorwaarde. De heer Flanelle begon aan de eer lijkheid zijner weldoeners te twijfe len, en in de eene hand zijn porrte- xnoin.n-a.ie houdend, greep hij met de andere naar zijn horloge, gelukkig nog, zoo hij er voor dien prijs kon afkomen. Ja, op eene voorwaarde, beves tigde Aagje. En welke is die voorwaarde mijnheer? Spreek op mevrouw. Die voorwaarde is, dat ge bij ons blijft dineeren, watérdhinees, boos wicht, doortrapte schurk... ,s(prak de echtgenoot op strengen toom. Ware de bliksem voor FlanelLe's voeten meergevallen, de man zou ze ker zoo verbaasd niet hebben staan kijken als hij thans dééd. Ja, oude paneelzager, ik Wil' dat gij b ij-ons zult blijven 'dineeren, her nam Jules. Wat verlangt gij? De gevangenis of hier dineeren. Kies. Da® blijf ik eenvoudig dineeren, antwoordde de ongelukkige wiater- i chine e a Goed. Dan spreken we niert meer •over uwe misdaad. Ik zal u eens een ander liedje voorzingen: Wij hebben een dochter, Ernestine, die gij binnen enkele oogenblikken zien zult, Die villen wij uithuwelijken. Maar weet gij wel, dat ik., zoo jong niet meer ben, waagde onze 'goede Flanelle reeds half en half im ee® diepen droom verzonken. D< Wat ka® mij; dat schele®'?.. Nu, dart is maar al te mooi. De booswicht denkt, dart wij zijn gauwdievenhanj vragen voor Ernestine. Maar da® begrijp ik niet... V Zwijg, paneertzager en luistert naar mijn woonde®, antwoordde Ju. (D' les, Wij willen haar uithuwelijken,n\ed.; doch hebben geen geld. gj. Geen geld... dat s nu liet wooraiwin niet, bracht Aagje voorziohtig im belf Ze midden. Nee®, neen, wehk&Hijk niét, sprnl (thans de echtgenoot weer. E'nnestdiK is zelfs eene zeer .goede partij* Zij is de aanstaande en eenige erfgename van een oom, die haar driehonderd duizend franken zal nalaten, doéh voor 'hét oogenblik wtiiljen wij ons niet on brieven. Dan ai© ik miert in, mijnheer. Luister, Cartoucïi, Ernestine houdt veel va® een iflinike® jongen, die ook erven moet va® een ooxn tot op den draad versleten, e® dfi© reeds met den eenen voet in het graf staat Deze jonge ma® is verrukt va® ansfr0< braaf mensje. Zeer vterrukt', voltooide Aagje, op d© lippe® bijtend en hot 'lioofdi ach- te ruit werpend: Zeker, zeker, bevestigd» Jules, doch 'hij aarzelt nog, vreezend dat Er nestine's oom nog geruime® tijd zou kunnen leven. En die oom is niet hier., fluis-feta. ter.de dé vrouw. En toch zou hij- er M moeten zijn. nsé Doch ik heb er gee® bijl snij', 1 Flanelle. Wat? Dat is zeer eenvoudig. De jonge, ma® komt alle Donderdagen bij ons dineeren. 't Is heden dus zijn dag, en**' hij zal zeer spoedig hier zijn. Nu rijt' igiji ons toevallig een bezoek komen®1^ bremgjem en bij de familie blijven di neeren. Gij houdt bijzonder veel van' Ernestine on zult zeer lief zijn tegen- over haar. Doeh a propos, gij moet slechts wijta met water drinken, an-L e ders zou uw tong op liet eind wel wat al te los kunnen geraken. Kortom gij L izu.lt den schijn aannemen tort omze| familie te behooren, over ee® slechte Wf maag klagen, die u booze parten U0: speelt, e® verzekeren-, dat uwe dagen kin door het steen in gevaar worden ge-| bracht. Sj> - Maar, beste vrienden,, dat is... rt Ja, hoe zal ik het zeggen? Dat is niet •zeer 'ltef, niet nauwgezet... En die iw oorden moeien wij uit den mond van dat galgenaas verne-j me®, bulderde Jules, met het oog op: zijn Aagje gericht. Kies, ging hij dar S3, weer voort, zich tot de® heer Flanel- M Ie wendiend', wart wüllt gij, dé gevang©- ®Ls of Ernestine's oom zijm? Weer doemde voor dén bli'k deste^ heeren Flamélte het ijselijk schavot j op met de kwakende eenden van rijn-, onbarmharbigen buurma®, en terwijl,' het koude zweet hem van het voor-f j hoofd droop, koos hij bevend het laat-^ ste. j 4 'rt W-as hoog tijid. I 4 Er werd gebeld. w ErnestSne's verloofde stond aan' de 1 deur. 5 Cartouche wérd haastig naar eenl aangrenzende kamer gesleurd. §6^ Daar stond hij; i® Ernestine's tegen woordigheid. Aagje las haar dochter de lés, ter wijl Jules dén aanstaande® schoon zoo® waarschuwde, dat dé oude vrek kige oom op bezoek was gokomen en j mee bij den maaltijd zou aanzitten, te, Me® wachtte met kloppend hart. Na een enkel oogenblik trad de aan-K. staandé binuie®. 1 - Beste ooxn, kreet Ernestine's ver-jlet loofde mét de grootste verbazing,' terwijl hij haastig op idem heer Fia- nellie toestopte. - Jongen, jongen, wat een wespen- nest, zuchtte de bedaarde man, ter- wijl hij zijm neef gulhartig de hand te schudde. de Aagje, Jules, Brnésbine staarden onbzet ten grondé of de bodem niette openscheurde om hen te verzwelgen, «ti Het overige kam de aandachtige le-|ri zer wel raden. HELPEN DRAGEN. Waarneer wij een mensch, die ons lief is, ouder lichamelijke inspanning een last zie® dragen, dan zijn w zeker gaarne bereid, henn dien, c een deel daarvan, te helpen dragen. Dat is wel licht gedaan, maar hoe veel zwaarder is het „Zielelasten"] een ander te helpen dragen Hoe gaarne mochten wij dlort hoe zeiden vermogen wij hert. Iedereen, hetzij rijk of arm, hoog of laag, is op heit levenspad een lij- denida'st te dragen meegegeven, zwaarder of lichter, zichtbaar rooi anderen of verborgen. Achter oen onbewolkt voorhoofd en lachende oogen woont dikwijls ver zwegen ismiart, die heimelijk knaagt als een worm in. de roos. Enkelen dragen wel met c -moed hun reisbundel!je, gao® zelfs zorgeloos e® zingend door het leven, doch dat zijn van die uitzonderingen, die bevoorrechten, die blijmoedigs Zondagskinderen. Maa.r wat hebben anderen een ren last te dragon. De liefde amoekt„Laat mij u helpen dragen. Werpt do helft van uw last op mij Kunnen twee niet gemakkelijker een last dragen, dit voor één kracht te zwaar is?" Ja, ouderdomszorgen, ergernissen voorbij snellende wolkschaduwen, speldenprikken des levens, die slechts ons oppervlakkig gevoelen, niet ons j, hart verwonden, laten zich wel aat anderen meedeelen en door "het uit spreken verzachten, maar „Zieleleed1 laat zich niet. deele-n, dat is ons eigei bezit, onvervreemdbaar van ons. Gedeeld leed is ook geon half leed maar het is eerder dubbel leed, wan twee deel en wat voor één bestemt was to dragen.. En wat gij klagen kunt, zijn tod slechts woorden, atomen van uw le venslast. golfjes die zich op de opper- fco

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 10