die voelde als tij en had haar stel
lig (niet kwalijk genomen, dat zege-
daan had zooals ze deed.
Ih haar gejaagd wachten tot het
tijd zou zi'n oxn to gaan, herhaalde
ze aldoor bij ziichzelve wak ze zeggen
zjou en stelde zich voor hoe de ander
eou antwoorden.
Ze werd hartelijk, als altijd, ont
vangen. Maar nu haar opwinding
voorhij was wist ze niet goed wat te
zeggen, hoe haar verhaal te begin-
non.
Na een no osje zei zo, bijna terü'öops.
met hert hoofd loom tegen de rugleu
ning van haar stoelAn., ik ga een
betrekkin? zoeken.
Het gezicht van haar schoonzuster
iichtte "op in plotselinge verrassing.
Ze voelde zich bij de schouders ge
grepen en hartelijk gekust. Ze hoor
de lieve, deelnemende Woorden, dat
het zoo flink van haar was, dat het
zoo moeiliik zou zijn eerst, maar dat
ze maar moest denken, hier een buis
te behouden, waaT ze alt»ijd welkom
e<HoT3gïn? die hartelijkheid over
baar heen. Ze had de eerste bliji-
schap op An's gezicht gezien, en ge
voeld, dat er ook hier geen begrijpen
voor haar was geweest.
Een Russisch verhaal.
In een der fraaiste cafe's van Sint
Petersburg voerden eemge heereix
een druk gesprek over verschillende
onderwerpen. Zoo kwiaji® ook ter spra
ke li iet veelvuldig voorkomen van
diefatailen eu aanrandingen op de
spoorwegen. Op eenigen afstand van
hen zat e>en onbekend heer, die blijk
baar scherp toeluisterde. Nu eens
richtte hij een doordringende blik op
een der heeren, die bijna onafgebro
ken het woord had, dan weer oip de
overigen. Blijkbaar scheen wat ge-
eproken werd liem belang in te boeze
men, althans hij richtte zich op, trad
op het gezelschap toe, maakte een
diepe buiging en zei op beleefden
toon
Sta mii toe, hoeren, dat ik u in
de rode val. Gij spreekt 'hier over 't
feit, dat liet aanranden van spoor
treinen in dit land bijna dagelijks
voorkomt. Eu nu vraag ik u, is het
daarom wonder,, dat de vrees bij mij
zoowel als biï het reizend publiek zoo
ontzaglijk groot is? In den tegen
woordige n tijd zou ik het veiliger vin-;
dén ran een ander vervoermiddel ge
bruik (te maken, of wel te voet te
reizen". 1
Maar bedenk eens, onderbrak,
een der heerenbedenk eens, dat ge
te voet nergens u aan zoovedï te
meer gevaren zoudt blootstellen. Ten
minste hier in dit land, met de heer-
schende troebelen, het brandpunJt den
revolutie. Ik is-eef u de verzekering,,
dat het gevaar gTOoter zou zijn dan,
ge meent. Eerstens loopt gij de groot
ste kans door wilde dieren te won.
den; opgepeuzeld, want die zijn hier.
bende roovers aangevallen en
achien gedood te worden. i
Wat eij zegt, is volle waarheid,
antwoordde de onbekende. Onlangs,
echter beleefd» ik een avontuurtje in, j
den trein tusschen Moscou en Pe-,
tersburg, dat mij met afschrik heeft
vervuld. Nooit of nimmer zal men
mij er toe kuninen overhalen, dit
reisje nog eens te ondernemen.
Ik ben een Fransdhman ging
spreker, na de instemmende -teeke-
nen, om het geval mee te doelen;,
voort en destijds woonde ik te Pa
rijs. Belangrijke zaken noopten mij
op zekeren da? voor eenigen tijd
naar Moscou te reizen. Daar kreeg ik
van mijn oom, een bankier, de op
dracht. een groote som gelds naar
Petersbur? te transporteeren, wijl
hij het niet langs de gewone maimer,
wilde verzenden. Uit niet overbodige
.voorzichtigheid voorzag ik mij van
do noodige wapenen. Ik stak den bun
dei bankb'lietten in een stevige por
tefeuille en naaide deze in de voering
i*an mijnr ïas. Zoo achtte ik mij vei
lige geheel onbewust van de vele ge
varen, welke ik ging loopen. Welge
moed stapte ik in den trein met de
vaste overtuiging, dat ik en bet geld
veilig en wel op de plaats onzer be
stemming zouden aankomen. Boven
dien werd mij nog op 't hart gedrukt,
vooral vooi'zicMitg te harjdelen en
goed op te letten, of ik door niemand
werd besoied. Ik deed zooals mij
werd' bevolen,, doch 'bemerkte niets
verdachts. In den hoek van een lefc-
gen waggron 2e klas vledide ik mij
neer, tót mijn groote blijdschap door
niemand (restoord. De trein vertrok
en ik voelde mij volkomen op mijn ge
mak. Nadat allerlei gedachten, ook
aan mijn vrouw en kinderen, mijn.
brein hadden doorkruist, maakte, ik
Wist zelf niet waarom, zeker angst
gevoel zich van mij meester. Einde
lijk viel ik in een onrustigen slaap.
Te middernacht deed een lievige
ruk aan het portier mij ontwaken,
en voordat ik nog goed en wel tot
bezinning was gekomen, werd ik ge
grepen door twee gemaskerde man
nen. Met een akeligen grijnslach en
onder 'het uitstooten van rauwe kre
ten, terwijl een hunner den kou den
loop van zijn revolver te»gen mijn
voorhoofd drukte, deden ze mij ver
staan, dat het om mijn geld te doen
was, 't welk zooals ze laconiek op
merkten, in de voering van mijn jas
verborgen! zat. Hoe deze mannen zoo
goed waren ingelicht, bleef mij een
raadsel. ïk begreep, dat tegenstand
geheel nutteloos en hoogst gevaar
lijk zou zijn en liet dus lijdelijk be
gaan. Zij rangen echter alles behalve
zacht te werk. Met geweld rukten zij
mij de kleeren van 't iijf, verscheur
den de voering mijner jas en grepen
'de portefeuille.
Hoe het kwam weet ik niet, maar,
eensklaps viel een der bandieten bet
masker af. en in dat korte oogenblik
van' ontmaskering herkende ik tot
mijn allergrootste verbazing in den
kerel den kantoorlooj>er van mijn
oom. en ?af daarvan blijk im den on
willekeurige® kreet„Pk ken uGij,
zijt Petraroff I" Verder kwam i,k niet.
JE en schot weerklonk en kwetste mij,
gelukkig slechts licht aan het hoofd
Daarop werd ik vastgegrepen, aan^
arm eai en been en stevig gebonden en
uit den trein geworpen. Met een ont-
zettenden smak werd ik legen den
grond geslagen. Wonderlijk gi
gevoelde ik bijna in het geheel geen
pijn, alleen een soort verdoovingi
greep one aan. In die houding bleef
ik geruimen tijd roerloos liggen
langzamerhand tot bezanning geko
men, hoorde ik eigenaardig gerom
mel, als van een naderenden trein,,
en spoedig kwam ik tot de ontzetten
de overtuiging, dat ik dwars over de
rails lag. Ilc wist dat de sneltrein
van Petersburg naar Moscou in aan
tocht Was, en ja- - - daar, op
eenigen afstand, vertoonde zicht
reeds het zwarte monster met zijn
vuuroogen. De trein kon nog slechts
ongeveer een honderd meter van mij
verwijderd zijn. Ik poogde mij van
dip vreeselijke plaats af te wentelen
en rukte met geweld aan de stevige;
banden, die mijn armen omknelden,,
maar er was geen verwikken aan.,
Half krankzinnig van angst gilde ik
zoo hard ik kon, maar mijn ge
schreeuw o-ing verloren en het gera
tel der wielen. Alle hoop op behoud
had ik reeds opgegeven, verbeeld u,
dus mijn •oeluik, toen ik zag, diat ik,
vliak bij een seinpaal lag en 'het licht
je stond op rood. Ja goddank
de trein stond stil. Toch was hij al
op weinige centimeters na de plek,
genaderd waar ik lag. De machinist
had het onveilig signaal wellicht wat
laat opgemerkt, Mijn hulpgeroep
werd nu e-ehoord. Eenige imajnnen
sprongen uit den trein en tilden miji
heel voorzichtig op, want de muist»
aanraking bezorgde mij de hevigste
pijnen. Ik ha'd mij dus ongetwijfeld
vrij ernstig bezeerd. Vervolgens werd.
ik naai' een goederenwagen gedra
gen en daar op eenige matrassen
neergelegd. Veel rust werd mij even
wel niet gegund, vanwege nieuiwagie-
rigen, die me bestormden met aller-,
lei vragen waarvan ik slechts heel,
enkele kon beantwoorden. Geheel uit
geput viel ik eindelijk in slaap. Daar
uit ontwakend, lag ik in een der hos
pitalen Van Moscou. Een oudje grijze
dokter met vr endélijk voorkomen on
derzocht mij. Ik had eenige ribben en
een artm gebroken. Zoodra ik verbon
den was, verscheen een commissaris
van politie aan mijn bed. Ik deelde,
hem alles tot in de nauwkeurigste
bijzonderheden mede. „Dus u bent er.
van overtuigd, dat de aanrander Pe
traroff was, de kantoorlooper
vroeg hij na demi kleine pauze. Mijn,
antwoord cwas bevestigend. „Goed
Dan zal ik even naar uiw ooim tele-
phoneeren". zeide hij. „Geef mij zijn
adres op en dan wil ik u verder niet
meer lastig vallen."
Ik voldeed aan zijn verlangen eïi
hij ging heen.
Na verloop van zes weken wa,s ik
weer zooverre hersteld, dat ik het
ziekenhuis kon verlaten. Ik werdj
toen als bestormd door verslaggevers
van couranten die 'n kiekje van mij
wilden nemen. En daarmede waren,
zij nog niet tevreden, ik wrerd boven
dien door verscheidene tot vervelens
toe geïnterviewd.
Ook de chef der politie bracht ong
eön bezoek en vroeg, of tik, mij inj
dienst der politie wildé stellen. Ik]
had nu zooveel ondervinding o(pge-
daan, dat hij mij bijzonder geschikt
achtte. Natuurlijk kon ik daartoe
niet besluiten zonder de zaak ernstig
overwogen te hebben, doch hield het,
in beraad.
Gij begrijpt het tooheel van vreug
de, toen ik in Frankrijk mijn vrpuwi
en kinderen wederzag, en hoe blijde
de eerste was, toein zij vernam, dat
mij in Rusland, haar land, een be
langrijke post bij de politie was aan
geboden.
Zoodra mogelijk vertrokken wij,
naar St. Petersburg. Daar ik reeds
vroeger in Rusland een school tot,
opleiding va® rechercheurs had ge
volgd, werd ik weldra aangenomen,
en in dienst gesteld. Gij begrijpt dat
mijn eerste werk was den beruchte®
Petraroff. naar wien steeds vruchte
loos was gezocht op te sporen. Twee
lange jaren heb ik geheel Rusland
doorsnuffeld, en dezer dagen mpcht
ik eindelijk hét geluk smaken, hem
en zijn handlangers te ontdekken. Ik
héb hen overal gevolgd, zelfs tot hier,
op déze olaatsHet dichtst bij mij
£it de bewuste Petraroff, zei dé.
vreemdeling plotseling met verhef-r
fing van stem tot den doodsbleeken
man, die reeds gedurende hert, gehee-
le gesprak tevergeefs zijn beven had
pogen te verbergen.
„Hij is het", vervoflgde hij, op den
misdadiger wijzende, en de heeren
tot wie ik spreek, ziin zijne handlan
gers."
Alle heeren wilden vluchten, maar
op een wenk van den vreemdeling
schoten tilings' verscheidene politie^
he ambten toe, en aan ontkomen viel
niet te dénken. Petraroff werd tot
levenslangen dwangarbeid veroor
deeld en ppgezofnden naar Siberië,
zijne handlangers kregen mede loon
naar wérk en Rusland telde een stel
letje allergevaarlijkste treinplunde-
raars minder.
Gevallen op het veld
van eer.
De officier lag in den schaduw van
aïjia tént op eön alfa-mat uitgestrekt
en, schreef, ij Vie rig aan zijm rapport,
Reedis. meer dan twee maanden kam
peerde men mildidlen in de Sahara, om
aan die Maroklkaanisrihe grenzen die
duistere bewegingen der opstandelin
gen in 't oog te houden en de invallen
der roofzuchtige Toeanesbenden af te
slaan, Het was een troostolooz.e,
droevige eimdelooze woestenij', een
aanhoudende gloed straalde van den
hemel uit, als bevond men zich in de
voorzaal van de hel. Een eentonig,
eenzaam;, ledig leven, in de omrtze-
'derbreekt, waarneer de plicht tot de
dagelijk&dhe oefeningen en werk
zaamheden roept. Ptotsetömg komt
Moktor, een geboren Spahi eerste
klas, de tent bdmnem:, gaat met vlug
ge schreden op dén officier toe, blijft
op «Me pas voor hem. staan, groet
met mechanisch gebaar en zegt, ter
wijl hij met een goedmoedig lachje
zijin wiitte tanden laat" zien: „Kapi
tein... willen u een kleine Ieeulw?" On
derwijn had hij. zxjn boemoes
opend en liet op het roode doek een
kleine, gele massa, een soort van jon
gen 'hionid inert groote klanlwen zaïen,
die xnet zijn groote, verwonderde oo-
gen nieuwsgierig rondzag.
„Kleine feeuw is een maand ould,
kapitein... Wanneer u goeddunkt, wij
hem bij cms houden... Ik hem met
de melkflesch groot maken... of kan
ook geitenmelk krijgen... Heelemaal
zooals u' Wilt... hebt het xmaaT be zeg
gen."
Dat idéé beviel den officier; deze
zoo onverwachts opduikende metge
zel zou ten minste een weinig vnoo-
lij.kheiJd in deze gruwelijke verveling
brengen. Hij hériinnerdie Zich, dat in
een Duiiitsoh- regiment men een ekster
in een ander een regimentshond be
zat, Ln een ScÖiotsdh corps was de lie
veling der soldaten en officieren een
ibok. De Spahi's zouden een prachti-
gen grootmoediigen leeuw krijgen;
dat was hert symbool van kracht en'
tmoed! Eb hoe zouden zich allen ver-'
•heugen., wanneer hij' dirt ziefldzame
nieuwtje aan zijn kameraden in het
garnizoen vertelde!
„Leeuwenteonimer der woestijn,"
dat was een titel, die o-p mijn visite
kaartjes niert kwaad zou staan.
Waar heb je toch dat kereltje
gevonden, Moktor?
Is heit jiong van de leeulwin, die
vannacht nnet Achmed en Ben-
Amahdo© hebben gedood... had het
jong hi den bek, kapitein.
Goed, in orde... dan zulten we
hiern Sidi Quiarba (heer leeuw) noe
men, en bij zal van heden af tot het.
derjdé példb'on heihoaren! Rechts om
keert, miarsdh!"
De Spahi verliet ziel svergenoegd de
tent, en van dezen diag af behoorde
Sidi Ouaiba inderdiaad tort het derde
peloton; ja, hij werd zelfs volgens de
voorschieten op de lijsten der man
schappen ingevoerd. Langzamerhand
ontwendde hij zich van de medlkfDesch
kon op zijn poorten blijtvem staan;
■zes maanden later zwierf hij' door het
heele kamp, was, als een jonge hond',
met alle soldaten vertrouwd en liet
zich hunne liefkoozingen gaarne wel
gevallen.
Hij' volgde de Spahi's bij de oefeuin-
Igeh. Sprong a.an hunne zijdé in de
gevechtsrliniie en ontbrak nooit o.p het
appel, want de Manken der
trompet had hij zidh direct eigen ge
maakt.
„Ouarba?'' vroeg de oendéiroffioier,
wanneer hij met zijn peleton was aan
getreden, en een geknor antwoordde
hem: ,,'HJLerr!"
N.a veadoop vah een' jaar had mem
den kleinen post nog niet opgeheven,
maar Sidi Ouarba was eren krachtige,1
jonge leeuw geworden, die men eiken
morgen zijn half schaap moest ge-1
ven.
.Bij het aanbreken van dén diaig,
toen allies nog in diepe must lag,
kwam plotseling met een dof geklet
ter een kogelbui op de tenten neer.
Gedurende de nnaCht haddien de
Toearegs de voorposten heimelijk
omsingeld en begonnen nu, in het
zand verborgen, voorzichtig op een
.afstand' .dén a'amvart. IJflJings word
alarm geblazen. De plorfiseüim'g uit hun
Slaap opgeschrikte Spahi's sprongen,
de saliel tusschen de tanden, buiten
de tenten. Eenigen knoopten nog, ter
wijl ze stelling namén, hunne unifar-
men dicht.
Dat iis goed, sprak Moktar hij zich
■zelf, maar d e3dhiiildlw.adhten. hadden
.toch een teaken moeten geven... miis-
senten slapen ze wel voor altijd.
In de verte bewogen zich de witte-
boemoes als een zwerm meeuwen,
die over de zee trekken.
Et viel niet aan te twijfelen, zij na
derden! Men hladi geen tijd méér om
de paarden te naderen, en moest den
stormaanval te voet afweren.
Donders! riep de kapitein, die
bruine schooiers zullen ons niets on
gestraft hebben gewekt. Wij zullen
hun het antwoord op hunne brutali
teit niet schuldig blijven. Neemt je
revolvers jongens, en wacht tot ze
•heel dicht bij zij®, schiét niert eerder.
Hoeveel' zijn er wel? Vijfhonderd, zes
honderd Wij hebben v^el heel ande
re grappen; beleefd... Ieder van ons
beeft zes man voor zijn rekening te
nemen en het zaakje is beredderd.
Ondiertusscheni kwam dé stofwolk
miert dé snelheid van den bliksem na-
dor. dn hielt licht van dén aanbreken-
den dag bemerkte men het groene
vaandel van den profeet, dat als een
palmenblad' in gouden stralen in den
wind wapperde. De Marokkanen gin
gen in hunne zware bronzen stijgbeu
gels staan, stormden op de tenten los
en l'teten woedend hun oorlogskreet
weerkliinlkén „Emcfhi! (Voorwaarts!)
(De aanval was vreeselijik, en. niet
ecru enkele man zou van het kleine
troepje over zijn gebleven, hadden de
Spahi's zidh niet op bevel van den
kapitein bliksemsnel op den grond
laten vallen.
Door nierts in hun doden ren ge-
stuit, stormden de woeste ruiters over
'hunne lichamen heen.
Honderd meter verder verzamelden
zadel, pakten ze bij de keel en sloe
gen ze mest de sabel neer.
Moktar, wiens armen helrood ge
kleurd waren van bloed, sloeg ais 'n
bezetene om zich heen en legdie alles
tegen don grond, wat maa ronder zijn
bereik kwam. Dat is goedi, dat is
goed, herhaajllde hij opgewekt. Als
een woedende stier holde hij naar
rechts on links, hier een slag, daar
een houw, hij was in zijn element...
Vijf Toearegs, die iniet opengesne
den. borst, hert gezicht door sabelhou
wen verminkt, ter aardie lagen, ge
tuigde® van zijne dapperheid.
De kapitein was eveneens met een
grooten duivel van een Marokkaan
handgemeen geworden, waarmee hij
het eohter niet klaar kon gpelen-.
Daar zijn rechter arm in dé plocren
van de vijandelijke boemoes verward
was geraakt, kon hij zijn revolver niet
te voorschijn halen, en zijn soldaten
waren te zeer in hunne eigen verde
diging gewikkeld, dan dat zij den pe
nibele®. toestand bemerkten, waarin
zich bun aanvoerder bevond. Hij
mloest liet onderspit délven.
Toen plotseling, het gevaar hadm'n
hoogtepunt bereikt, duikt er een ge
daante op, stort zich op den Toeareg,
omklemt hem en verlamt hem in zij
ne bewegingen.
Het was Ouarba*
Aan welke beweegredenen mocht
het dier wel gehoor hebben gegeven?
Had het den toestand begrepen.? Was
zijn dierenverstand misschien plotse
ling door ee®. straal van dankbaar
heid verlicht? Om het even, de zaak
kreeg dlcior doze onverwachte htuilp
oen geheel ander aanzien. De kapi
tein slaagde er in va® zijn tegenstan
der los te komen, greep ziijn revol
ver en logde zijn vijand: 'neer.
Déze echter had voor zijtn val nog
tijd gehad om den jonge®, leeuw zij®
'lans in hét lichaam te-boren.
Deze brulde luid va® pijn en viel
plotseling als een zware zak om.
Dé Marokkanen zij® gevlucht, de
groote, uitgestrekte vlakte ligt weer
eenzaam en verlaten. Ouarba ligt op
eene zijfdie e® uit zijn wonde stroomt
in dikke strale® het bloed, door het'
•heete woestijnzand' gretig opgezogen.
In een hoek van het kamp wordt
appèl gehouden.
„Ouanba?" roept thanis dé onderof-
fioier mechanisch, zooals hij steeds1
igewroon was.
Nu heft dé kapitein, die naast zijn
redidér is neergeknield, en met tra
nen -n de oogen de laatste stuiptrek-
kingen van zijn doodstrijd gadeslaat
het hoofd op en antwoordt op vasten j
toe®: „Gevallen op hét veld van eer!"'
Kamers te huur.
nuwen.de afwachting van den komen- zteh weer en keerden terug, maar
de® dag, in ongeduld naar gebeuirte-dzen keer verwachtte men hen beter
nissen, die mjooit .komen... Hier voorbereid. Nu kwam 't tot een vree-
heerschlte de diruikitosndé onbeweeg
lijkheid der vemveMmg e® eenzaam
heid, dié slechts hert luadé schetteren
dér trompet op dé bepaalde uren on-
selijik handgemeen.
De (Spaihi's grepen dé paarde® der
Toearegs bij dien te®gel, sneden de
door, Uddhtte® dé ruiters uit 't
Reeds aahtiie® jaren leefde de leer
Fdianelle gelukkig en tevredé®. in ee®
mistig buurt te Piarijis.
Op die eerste verdtepiüg woonde 'n
oudé dames, die veel aaigst had reor'
dieven en steeds luisterde of men niet
bezig was haar slot open te steken.
Op het tweede was een gezin geves
tigd;, dat aan iotterkundie deed'; dé'
vrouw maakte verzen e® de ma®1
hiieQd zich niét een groort eonoours-
iwealk onflediiig ^oor een provinciestad:
„Over de® invloed van dé snuif op
het oog e® de hersenen van den
mensoh." Daarboven had de heer ^la
melle kamers gehuurd, een klein ren-
Itemertje, die in de restauratie zijn
maaltijd® gebruikte en dén hleelen
[dag wandelde om dés avonds tegen
negen uur naar bed te gaa®, zonder
licht te doen ontbrande®, om geen
gevaar te loopen zijn woning in brand
te steken.
Anders niemand.
't Was er dan ook zeer stil'. Mem
kon er ee® mug booren vliegen.
Voortreffelijk voo riem,and, die dé®
heeilen dag graag te bed zou hebben
doorgebracht. Doah ongelukkig kwam
de oude dame te sterven, en werd
vervangen door ee® huishouden, dat
veel van vogels hield, cn bij gebrek
aan een tuin, eenden in de zaal
kweekte. Toom de heer Flanel1 e nog
jong was, speelde hij de mooiste
stukken op zijn harionica, en was
dus niet ongevoelig voor muziek, doch
het gezang der eenden kon hem tooh
bekoren.
De heer Flarfeelle was echter va®
een zeer vreedzaam karakter be
klaagde zich zelfs niert, maar zei hij
de buur op, e® nu treffen, wé den
goeden man op het oogenblik, dat hij
naar nieuwe kamers uitziet.
Onze vriend heeft in ongestoord --
zit vijftig winters, diie reeds over zijn
hoofd' zij®, heengegaan en nimmer
eindende verkoudheid en eenige ren
tetitels.
Deze renten krijgt men i®i!et te
aién, zijn ouderdom wel, en zijn ver
koudheid Iaat zich vaak genoeg boo-
ren.
Eindelijk ontmoet bij een opschrift:
Kamers te huur, en het heele huis
ziét er zeer rustig en bedaard' uit.
De portierster brengt hem naar dé
vierde verdieping, terwijl zij onver
staanbare woord:® tuisscbem de tan
den mompelt.
Hier woont een geheel gezin.
Hijgend, schier buiten adem is dé
heer Flanelle boven gekomen
hoest als ee® bezetene. Hij leunt mét'
de® arm op de meubelen, veegt zich
het zweet va® het voorhoofd e® dreigt
élk oogenblik in ee® boozen aanval
van hoest be stikken. Man en vrouw
dé huurders va® bet perceel wis
selde® ee® blik vod verstandhouding.
Me® verzoekt den vreemdeling plaats
te neme nen biedt hem een glas sui
kerwater aa®, dat de heer Flanelle
zeer gaarne accepteert.
•Ziende, ,dat haar niets geboden
wordt, verlaat de portierster het ver
trok met een boos gelaat, >e® trekt de
dour achter ziah toe met een boos ge
weld, dat men va® ©e® wouw op ha
ren leeftijd niet verwacht zou hebben.
'Wledidlra gavoeJidie do heetr Flanelle
zich onder deze goedé zorgen totaal
hersteld; mort een. bijzondere uitstor
ting des harten, dankte hij zijn (wel
doeners, zooals hij de lieden noemde,
deelde de geschiedenis van de kwa
kende eendjes mee, verzekerde, dat hij
aan niets xnéetr 't lamd heeft dan aan
moeilijkheden, van welken aard ook,
en daJt hij eindelijk liever dioor een
heet vuur zou loopen dlan iemand
hoos woord toe te voegen.
•De bewoners schijnen niet meer
dan ee® half oor aan die praatjes te
verleenen. Ze moesten een bijzonder
idee hebben, dart zij echter moeilijk
'konden uiten.
'Eensklaps echte rstaat de vrouw op
mét een straal va® voldoening op het
gelaat.
Zij wisselt een onmerkbaar te eken
met haar ma®, e® terwijl zij de® on
gelukkige® heer Flanelle tot de deur
begeteiidrt, laat zij hort kke/ime zilveren
lepeltje uit het grtais suikerwater in
dien gapenden ;zak van dien overjas
glijden dies nieuwen huurders.
Wart zijrt ge nu toch van plan,
Aagje? vroeg baar man, toen zij weer
allee® waren.
Laat mij maar begaan, antwoord
de zij. Nu [hébben wij' hem in onze
macht, ©n wie laten hom -alles doen,
wat ons belieft. Loop hem na. ver
sper hem den weg e® vraag hem zoo
brutaal mogelijk, wat bij i® dén zak
meedraagt. Spoedig zaïl hij hert- lepel
tje gevonden hebben, en dlan kumit gij
den lieer Flanelle zegge®, dart gij hem
op staanden voet in arrest laat ne-
tnteh, izoo hij: niét bereid: is nog even
rnert u maar boven (te igaam, om dé
suikertang te zoeken, die ooik all ver
dwenen is.
Tien minuten later beklom de be
daarde heer opniéuw d!e trappen in
eene gemoedsstemming die gemakke
lijker te begrijpen is dan te beschrij
ven.
Mevrouw, ik... ik vemzekeir u....
sprak de ma®., terwijl, hij bet slacht
offer werd van ee® hoestaauval, waar
in hij meende te stikken
O, die ellendige verkoudheid.
(Nog wad hij mtet va® zij® aanval
bekome®, toon roevmouw op dé bemin-
neffijkste wijze der wereld tegenover
hem plaats mam.
- Mijnheer houdt niet van''eenden,
'zeixie zij, o nee®, kleine zilveren le
peltjes zijn hem veel aangenamer.
Maar mevrouw....
Opnieuw brak dé diép ontstelde
irtau in een geweldig hoestje® uit.
Mijnheer is van hét geslacht dér
boeven, die daar gindis worden opge
knoopt, ee® (gauwdief....
Maar voor den drommel...
Noch prachtiger. Nu wordt mijn
heer Mvaad'. .Heerlijk. Overheerlijk.
Alts door dén bliksem getroffen
stond daar die heer Flanelle, niet in
istaart twieie woorden te uiten.
Maar mirt gij nu eendelijk eens
spreken? vToeg het lieve Aagje met
de handen in de zijdé. Hebt gij onze
waarden gestolen, ja da® neen?
Helaas....
„HelaasO, dat kennen wij
oud .galgenaas. En zoio beloont gij
ons, nadat wij u met weldaden over
laden en de grootste voorkomend
heid, tegenover u hebben aan dén
dag gelegd.
Mijnheer Flanelle stond daar als
aan den grond genageld: De ongeluk
kige kon het zich niet ontveinzen, de
bewijzen pleitten verschrikkelijk te
gen hem.
En dart op nwejaren,booswicht,
brak dan weer de zoetsappige man
van het beminnelijke Aagje uit. In-
die® wij geen medelijdend hart in ons
binnenste koesterden, zouden wij u
in arrest doen nemen, u in de gevan
genis doen werpen, u doen verpor
de el'en....
Ja, Jules, viel' hem dfe vrouw- in
dé redé, ik zu in staat zijn die
politie te ontbieden, den commissa
ris deT gendarmerie....
De heer Flanelle waandé zich reeds
op- heit schavot, onder de oogen va®
zijn buiuirmia®, door [kwakende eenden
omringd.
Neen kind, sprak dan weer dé
echtgenoot, laten wij deze® oude®
deugniet alles vergeren, doch op eeme
voorwaarde.
De heer Flanelle begon aan de eer
lijkheid zijner weldoeners te twijfe
len, en in de eene hand zijn porrte-
xnoin.n-a.ie houdend, greep hij met de
andere naar zijn horloge, gelukkig
nog, zoo hij er voor dien prijs kon
afkomen.
Ja, op eene voorwaarde, beves
tigde Aagje.
En welke is die voorwaarde
mijnheer? Spreek op mevrouw.
Die voorwaarde is, dat ge bij ons
blijft dineeren, watérdhinees, boos
wicht, doortrapte schurk... ,s(prak de
echtgenoot op strengen toom.
Ware de bliksem voor FlanelLe's
voeten meergevallen, de man zou ze
ker zoo verbaasd niet hebben staan
kijken als hij thans dééd.
Ja, oude paneelzager, ik Wil' dat
gij b ij-ons zult blijven 'dineeren, her
nam Jules.
Wat verlangt gij? De gevangenis
of hier dineeren. Kies.
Da® blijf ik eenvoudig dineeren,
antwoordde de ongelukkige wiater-
i chine e a
Goed. Dan spreken we niert meer
•over uwe misdaad. Ik zal u eens een
ander liedje voorzingen: Wij hebben
een dochter, Ernestine, die gij binnen
enkele oogenblikken zien zult, Die
villen wij uithuwelijken.
Maar weet gij wel, dat ik., zoo
jong niet meer ben, waagde onze
'goede Flanelle reeds half en half im
ee® diepen droom verzonken.
D<
Wat ka® mij; dat schele®'?.. Nu,
dart is maar al te mooi. De booswicht
denkt, dart wij zijn gauwdievenhanj
vragen voor Ernestine.
Maar da® begrijp ik niet... V
Zwijg, paneertzager en luistert
naar mijn woonde®, antwoordde Ju. (D'
les, Wij willen haar uithuwelijken,n\ed.;
doch hebben geen geld. gj.
Geen geld... dat s nu liet wooraiwin
niet, bracht Aagje voorziohtig im belf Ze
midden.
Nee®, neen, wehk&Hijk niét, sprnl
(thans de echtgenoot weer. E'nnestdiK
is zelfs eene zeer .goede partij* Zij is
de aanstaande en eenige erfgename
van een oom, die haar driehonderd
duizend franken zal nalaten, doéh
voor 'hét oogenblik wtiiljen wij ons
niet on brieven.
Dan ai© ik miert in, mijnheer.
Luister, Cartoucïi, Ernestine
houdt veel va® een iflinike® jongen,
die ook erven moet va® een ooxn tot
op den draad versleten, e® dfi© reeds
met den eenen voet in het graf staat
Deze jonge ma® is verrukt va® ansfr0<
braaf mensje.
Zeer vterrukt', voltooide Aagje,
op d© lippe® bijtend en hot 'lioofdi ach-
te ruit werpend:
Zeker, zeker, bevestigd» Jules,
doch 'hij aarzelt nog, vreezend dat Er
nestine's oom nog geruime® tijd zou
kunnen leven.
En die oom is niet hier., fluis-feta.
ter.de dé vrouw. En toch zou hij- er M
moeten zijn. nsé
Doch ik heb er gee® bijl snij', 1
Flanelle.
Wat?
Dat is zeer eenvoudig. De jonge,
ma® komt alle Donderdagen bij ons
dineeren. 't Is heden dus zijn dag, en**'
hij zal zeer spoedig hier zijn. Nu rijt'
igiji ons toevallig een bezoek komen®1^
bremgjem en bij de familie blijven di
neeren. Gij houdt bijzonder veel van'
Ernestine on zult zeer lief zijn tegen-
over haar. Doeh a propos, gij moet
slechts wijta met water drinken, an-L e
ders zou uw tong op liet eind wel wat
al te los kunnen geraken. Kortom gij L
izu.lt den schijn aannemen tort omze|
familie te behooren, over ee® slechte Wf
maag klagen, die u booze parten U0:
speelt, e® verzekeren-, dat uwe dagen kin
door het steen in gevaar worden ge-|
bracht. Sj>
- Maar, beste vrienden,, dat is... rt
Ja, hoe zal ik het zeggen? Dat is niet
•zeer 'ltef, niet nauwgezet...
En die iw oorden moeien wij uit
den mond van dat galgenaas verne-j
me®, bulderde Jules, met het oog op:
zijn Aagje gericht. Kies, ging hij dar S3,
weer voort, zich tot de® heer Flanel- M
Ie wendiend', wart wüllt gij, dé gevang©-
®Ls of Ernestine's oom zijm?
Weer doemde voor dén bli'k deste^
heeren Flamélte het ijselijk schavot j
op met de kwakende eenden van rijn-,
onbarmharbigen buurma®, en terwijl,'
het koude zweet hem van het voor-f j
hoofd droop, koos hij bevend het laat-^
ste. j 4
'rt W-as hoog tijid. I 4
Er werd gebeld. w
ErnestSne's verloofde stond aan' de 1
deur. 5
Cartouche wérd haastig naar eenl
aangrenzende kamer gesleurd. §6^
Daar stond hij; i® Ernestine's tegen
woordigheid.
Aagje las haar dochter de lés, ter
wijl Jules dén aanstaande® schoon
zoo® waarschuwde, dat dé oude vrek
kige oom op bezoek was gokomen en j
mee bij den maaltijd zou aanzitten, te,
Me® wachtte met kloppend hart.
Na een enkel oogenblik trad de aan-K.
staandé binuie®. 1
- Beste ooxn, kreet Ernestine's ver-jlet
loofde mét de grootste verbazing,'
terwijl hij haastig op idem heer Fia-
nellie toestopte.
- Jongen, jongen, wat een wespen-
nest, zuchtte de bedaarde man, ter-
wijl hij zijm neef gulhartig de hand te
schudde. de
Aagje, Jules, Brnésbine staarden
onbzet ten grondé of de bodem niette
openscheurde om hen te verzwelgen, «ti
Het overige kam de aandachtige le-|ri
zer wel raden.
HELPEN DRAGEN.
Waarneer wij een mensch, die ons
lief is, ouder lichamelijke inspanning
een last zie® dragen, dan zijn w
zeker gaarne bereid, henn dien, c
een deel daarvan, te helpen dragen.
Dat is wel licht gedaan, maar hoe
veel zwaarder is het „Zielelasten"]
een ander te helpen dragen
Hoe gaarne mochten wij dlort
hoe zeiden vermogen wij hert.
Iedereen, hetzij rijk of arm, hoog
of laag, is op heit levenspad een lij-
denida'st te dragen meegegeven,
zwaarder of lichter, zichtbaar rooi
anderen of verborgen.
Achter oen onbewolkt voorhoofd en
lachende oogen woont dikwijls ver
zwegen ismiart, die heimelijk knaagt
als een worm in. de roos.
Enkelen dragen wel met c
-moed hun reisbundel!je, gao® zelfs
zorgeloos e® zingend door het leven,
doch dat zijn van die uitzonderingen,
die bevoorrechten, die blijmoedigs
Zondagskinderen.
Maa.r wat hebben anderen een
ren last te dragon.
De liefde amoekt„Laat mij u
helpen dragen. Werpt do helft van
uw last op mij Kunnen twee niet
gemakkelijker een last dragen, dit
voor één kracht te zwaar is?"
Ja, ouderdomszorgen, ergernissen
voorbij snellende wolkschaduwen,
speldenprikken des levens, die slechts
ons oppervlakkig gevoelen, niet ons j,
hart verwonden, laten zich wel aat
anderen meedeelen en door "het uit
spreken verzachten, maar „Zieleleed1
laat zich niet. deele-n, dat is ons eigei
bezit, onvervreemdbaar van ons.
Gedeeld leed is ook geon half leed
maar het is eerder dubbel leed, wan
twee deel en wat voor één bestemt
was to dragen..
En wat gij klagen kunt, zijn tod
slechts woorden, atomen van uw le
venslast. golfjes die zich op de opper-
fco