De weggewaaide Qans tevreden te zijn en nu kwam daar bij nog dat voorval van gisteren. Door haar gevoel overweldigd, be groef zij haar gezicht in haar han den en snikte luide. Vier jaren zijn voorbijgegaan. Op een mooien zomeravond zit. An na voor de deur van hethuis en leest. Zij is weinig veranderd. Slechts wat dikker enmooier is zij gewor den, in bare oogen ligt een peinzende uitdrukking en om den frisschen mond zweeft een zwaarmoedige trek. Reeds lang heeft Anna zich weder aan het leven in haar geboorteplaats gewend, maar zij is trots en onge naakbaar gebléven, en haar moeder kreeg er een zwaar hoofd in, toen zij zag, hoe al haar familieleden trouw den, terwijl geen enkele jonge boeren zoon uit de omgeving het waagde om de hand van haar mooie dochter te komen vragen. Het in zichzelf gekeer de. zwijgende meisje.deed haar ou ders, die het geheim van hun kind niet vermoedden, veel verdriet. Anna, zei de boerin op een goe den dag, terwijl zij op den drempel bleef staan, weet je al, dat George Huber bij zijn zuster op de bruiloft komt Zij had de woorden zonder neven bedoeling uitgesproken, alsof het een nieuwtje was van geen bijzonder be lang. Door den indruk evenwel, dien het bericht op hare dochter maakte, was ze verwonderd en verschrikt. Anna werd doodsbleek en het boek viel uit haar handen. Ze beheerschte zich evenwel weer spoedig, raapte het boek weer op en zeide op onver schilligen toon, ofschoon zij ook een licht sidderen van haar stem niet kon verhinderen Zoo Blijft hij dan weer hier Neen, integendeel, hij wil Han- na en Joseph meenemen. Hij heeft een mooie betrekking in Mecklenburg. Ik geloof als opzichter van een land goed en wil nu zwager en zuster er mee naar toe nemen. Hij wil maar drie dagen hier blijven. Anna was vastbesloten George in allen gevalle 'te zien. Zij had in de laatste jaren zooveel heimelijk ver- 'drlet om hem geleden, dat zij, als het niet anders ging, haar trots op zij zou zetten. Zij wilde hem met alle geweld spreken. Wanneer is die bruiloft vroeg aij. Overmorgen. Goed, dan zullen wij er heen gaan. De boerin had al weken lang be proefd, haar dochter er toe te bewe gen de bruiloft bij te wonen, maar 'Anna had er niets van willen hoo- ren, zij was daarom over dezen piot- selingen ommekeer te zeer verheugd, om naar de oorzaak er van te vra gen. ofschoon zij zich die niet ver klaren kon. Anna zat in de kerk, achter een pilaar verborgen, en keek met ver langende blikken naar de kerkdeur, waardoor de gasten binnen kwamen. Daar kwam het jonge bruidspaar, ge volgd door ouders en broers en zus ters, en midden tusschen hon eene gestalte, die boven hen allen uitstak een jonge man met opvallend mooie oogen vol uitdrukking, waarin echter een zweem van zwaarmoedig heid lag opgesloten, naar de oude. Eens greep hij hare gerimpelde, van liet werken harde, handen en drukte ze 'teeder. Anna was half van hare zitplaats opgestaan en keek met kloppend hart naar den verloren vriend uit haar jeugd. Toen zij zag met welk een lief devolle bezorgdheid hij voor zijne moeder zorgde, kwam het gevoel van .verlatenheid en eenzaamheid, dat haar al zoo lang bekropen had, met zulk een geweld op, dat zij, toen de algemeene opmerkzaamheid op den predikant gericht was, onbemerkt naar buiten sloop. Als door furiën vervolgd, liep zij het veld in, tot zij onbewust op de plaats kwam, waar sich vier jaar geleden die ongelukkige geschiedenis, die haar heele leven verbitterde, had afgespeeld. Nu nog steeg haar het bloed naar de wangen, als zij daaraan dacht Zij sloeg de handen voor 't gezicht, liet zich in het gras neervallen, en snikte langen tijd als een wanhopige. Plotseling hoqrde zij naast zich de takken kraken;- Verschrikt keek zij 'Op. Voor haar stond degene, om wien hare tranen vloeiden en keek met ernstige, treurige oogen op haar neer. Langzaam week het bloed uit Anna's wangen en zij staarde den jongen man aan alsof hij een geest was. Eindelijk begon George Juffrouw Anna, zeide hij, met Jicht sidderende stem, toen wij elkan der de laatste maal hier ontmoetten toen ben ik erg erg brutaal tegen u opgetreden ik ik schaam me al lang over mijn toenmalig ge drag en heb mij voorgenomen de eer ste gelegenheid de beste u om verge ving te vragen. Ik zag u in de kork, 'doch kon u, toen de dienst afgeloopen was, niet meer vinden. U wilde mij zeker ontwijken, maar ik wilde juist naar u toegaan. lie was toen buiten mij zelve van drift en had ook Wel grond daarvoor, ofschoon daar mee mijn gedrag niet te verontschul digen is. Wat hebt gij al die jaren wel van mij gedachtl" Anna zat nog steeds half opgericht in het gras. Onder George's toespraak was zij afwisselend rood en bleek geworden. Toen hij geëindigd had, sprong zij op en riep met een door tranen verstikte stem: Jij jij vraagt mij om verge ving jij schaamt je ofschoon ik mij alleen moest schamen en je vergeving vragen, omdat ik aanlei ding gaf tot die woorden, en ik weet het jij sprak de waarheid, ik ech ter loogl" George kon zijn ooren niet geloo- ven, toen hij deze woorden vernam. Hij meende niet goed gehoord te heb ben. Wat? stamelde hij, u loog? Wat wilt u daarmee zeggen?' Dat ik voorgaf je te haten, zoo- als ik de anderen haatte maar het was niet waar waarom ik 't- zeide, weet ik zelf niet alleen denk ik, omdat ik hun plagerijen en toespe lingen niet verdragen konl O. George, als jij eens wist, wat ik in deze vier jaar geleden heb! En wederom brak zij in tranen uit. George voelde zijn hart kloppen. Diep in zijn binnenste ontwaakte een gevoel van hoop, dat hij reeds lang dood en begraven gewaand had. Toen ik je dien keer zeide, dat ik heimelijk aan je gedacht heb, be gon hij met zachte stem en onwille keurig tot het oude, trouwe „je" terug keerend, sprak ik slechts de waarheid maar het is nog zoo, Anna. Vier jaren, dat is een langen tijd, Anna, en ik heb mij moeite gegeven je te vergeten, maar het ging niet, het ge lukte me niet ofschoon ik geen hoop meer had, dat mijn liefde zou beantwoord worden, maar nu, in dit oogenblik is alles anders geworden ik durf weder te hopen kijk mij 's aan lieveling, en zeg mij of je niet een beetje van mij houden kunt! Anna's mooie oogen begonnen weer helderder te kijken. Een zalig glim lachje vloog over haar gezicht, een seconde draalde zij... toen keek ze beschroomd tot hem op en in het vol gend oogenblik schreide zij van vreugde. O, lieve, je vermoedt niet, hoe bitter het mij berouwde, hoe reikhal zend ik op je terugkeer gewacht heb! zeide zij en drukte zich nog inniger aan de borst van den jongen man. En hoe graag was ik eerder ge komen, als ik niet gemeend had, dat mijn aanblik je onverdragelijk zou zijn, antwoordde George, terwijl hij teeder in die mooie oogen staarde, die naar hem opgeslagen waren. Nu is alles in orde, niet waar? En binnen vier maanden ben je mijn lieve, klei ne vrouw! Arm in arm ging het gelukkige paar naar huis. Heb ik het niet altijd gezegd, zei de boerin tot haar man, terwijl zij met weemoedigen blik den wagen na zag, die een half jaar daarna doch ter en schoonzoon naar het naaste station bracht, onze Anna was nu een maal voor iets beters bestemd! Zij keerden zich van elkander af, om el kaar hun tranen niet te laten zien. Een Heldendaad, (Uit het Engelsch). I. Ga nooit buiten uwe rol, welke uwe rol in dit leven ook moge zijn. Wanneer gij van nature tot clown bestemd zijt, probeer dan nooit voor held to spelen. Luister maar eens, hoe het met Alfred Smithers ging, die vijf voet lang was, zandkleurig haar en een smachtend oog had, met boek houden vier pond 's weeks verdiende -O" oJiiijJ. -c-Wo-fOf het pad der helden voerde. Soms weet dat toeval je leelijke parten te spelen. Emilly Trimmins, dienstmeisje van beroep en hoogst zenuwachtig van aard, merkte op een goeden dag, dat haar brievenbesteller met een andere jongejlame wandelde. Uit hetgeen zij zich van de stuiverromans herin nerde, begreep zij, dat zelfmoord hier de aangewezen weg was. Met het greintje verstand, dat nog op de grens van overgroote zenuwachtig heid en waanzin lag, bepaalde zij nu de wijze van zelfmoord. Op zekeren avond ging zij naar de Heide en sprong daar ten aanschou- we van verscheidene mannelijke leeg- loopers, een zenuwachtige kindermeid en twee dikhoofdige kinderen, in den vijver. Hare laatste gedachte, vóór dat het water zich boven haar sloot, was „Wie van die mannen zal mij er weer uithalen De eesrte leeglooper zeide, dat hij nog nooit zulk krankzinnigenwerk had bijgewoond en dat het hoog tijd voor hem werd, om naar huis te gaan. De tweede leeglooper merkte op, dat er terstond wat gedaan moest worden. De derde schreeuwde om hulp. De vierde zeide, dat de politie nooit bij de hand was, als men haar noo- dig had. De zenuwachtige kindermeid ging dadelijk op het gras zitten, zette ha ren hoed af, haakte hare japon los, waaide zich met een zakdoek en zei de O, wat ben ik er naar van ge worden - i De twee dikhoofdige kinderen gil den Hoe grappig, hoe grappig Laat zij er weer uitkomen en het nog eens overdoen En op dit oogenblik voerde het toe val, dat, zooals reeds gezegd is, iemand soms zoo leelijke parten spe len kan, Alfred Smithers op het too- neel. Deze had dikwijls in den vijver ge- vischt en meende zeker te weten, dat deze nergens dieper was dan drie voet. Hij zag een politieagent met een rol touw onder den arm komen aan- loopen, hij bemerkte, dat hij publiek had en werd hierdoor aangevuurd. Spring er in, van waar je staat, en verlies niet langer tijd met na denken schreeuwde de tweede leeg looper. Smithers wierp zijn hoed weg en trok zijne pandjesjas uit. Dat is eerst moed Dat is een .man riep de zenuwachtige kinder meid. Dit deed de schaal overslaan. Met eene stentorstem bulderde hij tegen de twee dikhoofdige kinderen „Ach teruit daar een totaal noodelooze kreet, die alleen werd uitgestooten, om meer effect te maken en sprong met de voeten vooruit in het water. Een hevig geplas volgde. Toen dit bedaarde, zag men Smithers in het water staandat juist tot aan de einden van zijn met touwtjes vastge bonden bretels reikte. De twee kinderen lagen in een on bedaarlijke lachbui over het gras te rollen. Het was een heerlijke middag, zoo'n mooie vertooning hadden zij na de laatste pantomime niet meer te zien gekregen. Wacht niet tot ze weer boven komtDuik Dat is wat je te doen staat riep de tweede leeglooper. Ilc weet zelf wel wat ik doen moet, antwoordde Smithers, die dit eigenlijk niet wist. Hij deed een stap naar voren en verdween eensklaps in een vijftien voet diep gat, waarvan hij, ondanks zijn visschen in den vijver, nooit iets geweten had. Toen hij in het gat naar beneden zwakte, kwam hij in botsing met Emi ly Trimmins, die juist naar boven kwam drijven. Zij hield stil en klampte zich vast aan al, wat zij maar van Smithers te pakken kon krijgen. Deze ging nu woest en drif tig aan het watertrappen, juist als een kind, dat op den vloer van de kin derkamer staat te stampvoeten, om dat het bij het theedrinken niet met den koek beginnen mag. Hij sloeg in den blinde met beide handen uit en misschien zou het hem wel gelukt zijn de half verdronken jonge dame af te schudden, als hij onder het worstelen niet eensklaps bemerkt had, dat zij beiden verward waren geraakt in een touw en aan elkaar vastgebonden waren. Hij gaf een laatsten wanhopigen schop en verloor alle belangstel ling in.de aardsehe dingen. Intusschen trok de politieagent, ge holpen door de leegloopers, uit alle macht aan het andere eind van het touw en bracht hij eene verwarde massa op don oever. Toen men aan het sorteeren ging, bleek de eene helft er van van Smi thers en de andere helft van juffrouw Trimmins te zijn. Hierna ging men tot groote voldoening van de in een oogwenk aangegroeide menigte toe schouwers met energie tot de behan deling der schijnbaar Arerdronkenen óver. Smithers lcwam spoedig bij, hij voelde zich ziek, maar roemrijk, en verzekerde den politieagent, dat hij weer heelemaal in orde was. Op dat oogenblik zag hij er niet op zijn voor- deeligst uit, maar toch voelde hij van- alle zijden bewonderende blikken op zich rusten. Bravo riep een oude heer. Een waar koor van bravo's volgde, waarmede de politieagent en de dok ter, die met Emily Trimmins bezig was, met vuur instemden. O, het was schoon, het was heerlijk l Prachtig gedaan, mijnheer zei de de politieagent. De manier, waarop gij, toen gij in het gat sprong om haar op te halen, het eind van het touw wist te grijpen, was bewon derenswaardig. En gij moet wel erg kalm van aard en behendig met uwe handen zijn, want ik wed, dat zij heel wat moeite gaf, toen gij haar vast kreeg. Ja, weet u, mijnheer, antwoord de Smither3 gemoedelijk zij was haar hoofd heelemaal kwijt. En toch hebt gij het touw twee maal om u zelf heen gewonden, het onder haar armen weten te krijgen en een stevigen knoop in gelegd Op het droge had het niet vlugger ge daan kunnen worden, laat staan in bet water en dan nog gehinderd door zooverre hersteld, dat zij rijp. was voor vervoer in eene vigelanté met een politieagent op den hok. Zij zag er niet mooi uithaar kap sel was losgegaan en er was iets met haar neus gebeurd. Men veronder stelde, dat zij dien bij het in het wa ter springen gestooten had. Alfred Smithers herinnerde zich wel, dat hij in het eerste stadium der worsteling tegen iets aan geschopt had, maar achtte het niet der moeite waard ver meld te worden. Hij volgde den goe den raad om een slok brandewijn te nemen en werd eveneens naar huis gereden. De omstanders juichten. Juffrouw Smithers was eene vrouw van geestkracht en stopte Smithers in minder dan geen tijd in bed met een warme kruik aan de voeten en een stoomenden ketel rum en water aan het hoofd. Zij schreef tevens een briefje aan de heeren Garson en Begg om te zeggen, dat haar man den volgenden dag niet zooals gewoonlijk j op het kantoor zou kunnen komen. Zij wierp de geschiedenis over den rechter tuinmuur naar juffrouw War- boys en over den linkermuur naar de weduwe van wijlen Charles Push. Binnen twintig minuten was het verhaal in de geheele straat bekend, en daarbij niet ingekrompen. Er heerschte groote opgewonden heid en uit drie verschillende huizen kwamen uitnoodigingen om een kopje thee te komen drinken en bood men juffrouw Smithers liefderijke hulp aan. Twee der uitnoodigingen nam zij aan, in het derde huis hoopte zij den volgenden dag te komen en zij zou zeer verplicht zijn, als men haar wat notemuskaat wilde geven, want na zco'n koud had moest een inwen- dige gloeiing teweeg gebracht wor den. anders zou de kou er niet uit gaan en de patiënt die flinke kerel had zes maal moeten duiken, vóór dat hij de vrouw kon vinden jam merlijk omkomen. De courantenbe richten zouden in eene lijst gezet wor-j den en de medaille onder eene gla zen stolp op den schoorsteenmantel komen. Smithers lag boven met een gevoel, alsof zijn hoofd een groote klomp deeg was, waar een band stoom door heen gedreven werd, maar toch aan gedaan door de uitstekende rum en de voldoening, die hij van zijne held haftigheid gemaakt had. Spoedig viel hij in slaap. Den volgenden dag bereikte zijne glorie het toppunt, toen er een ge schenk kwam van de moeder van Emily Trimminseen doosje, van buiten met kleine schelpjes en, stukjes spiegelglas opgelegd, van binnen met rose satijn gevoerd. Op een reepje pa pier, dat het vergezelde, stond ge schreven „Een blijk van dankbaarheid „eener moeder aan den levens- redder harer dochter." Over de couranten kon men over het geheel nogal tevreden zijn al leen de „Times" was niet erg goed ingelicht, want die had maar twee regels van de halve^kolom van het lo cale blaadje. De magistraat diende juffrouw Trimmins een strenge berisping toe, en droeg haar aan de zorg van hare moeder op. Hij zeide, dat de leegloo pers geen mannen waren hij wees op den onverschrokken moed, kalmte en met behendigheid gepaarde kracht van Alfred Smithers, een man, op wien Engeland met recht trotsch mocht zijn. In den loop van diezelfde week zwoer de brievenbesteller de andere jonge dame af en had er eene plech tige verzoening plaats tusschen hem en Emily Trimmins. Toen de magistraat had - uitgespro ken, stonden er reeds verscheidenen van Smithers' vrienden te wachten, om het genot te smaken hem de hand te drukken, geluk te wenschen en zoo al meer. En op dien avond ging de rnan, op wien Engeland trotsch mocht zijn, zeer moeilijk en zeer beschonken naar huis. II. Den volgenden morgen vertelde Al fred Smithers onder het nuttigen van zijn eenvoudig ontbijt, bestaande uit een kop thee en twee leverpillen, aan zijne vrouw, dat het niet zoozeer de drank als wel reactie was geweest. Zij antwoordde daarop, dat hij geen reactie had behoeven in te nemen. Voor dezen keer zou zij het nog door de vingers zien, omdat zij wist, hoe hij was als hij niet verleid werd. Maar geen strijkijzer zou meer in staat zijn nog iets van dien hoed te recht te brengen. Er volgden nog wel meer couran tenberichten, waaronder zelfs een op velijnpapier, maar Smithers merkte toch bitter op, dat men het op een goedkoopje scheen te doen. Eindelijk kwam echter de medaille, door den burgemeester geschonken uit naam van eenige weinige vrienden en ver eerders. Het was eene zilveren en eene heel groote. Zij werd op den schoorsteenmantel gezet, en aan ieder die haar maar zien wilde, getoond. Maar eindelijk stierf de algemeene opgewondenheid weg. Smithers' glo rie begon te tanen zijne vrouw liet soms twee heele dagen voorbijgaan, zonder over de heldendaad te spreken en hij zag dit met verbeten woede aan. Toen hij merkte, dat de buren eindelijk ook genoeg begonnen ta krij gen van zijne eeuwige verhalen over drenkelingen, die hij op het tapijt bracht, om op het onderwerp van de ongelukkige Emily Trimmins te ao- men, steeg hij 's Zaterdags op zijne fiets, stak de medaille in zijn zak en reed weg om nieuwe velden te zoeken. Een klein gehoor en eene gelagkamer waren hem voldoende. Waar de raen- sehen, op het oogenblik, dat Smithers zijne flets tegen den paardentrog zet te, ook over spraken, geen vijf minu ten later zaten zij naar hem t9 luis teren. Toen ik eens op de Heide was, begon hij dan, had een meisje de dwaasheid in een twinlig voet diep water te springen. En wat deed ik toén Wel, ik wachtte, totdat het wa ter opborrelde en dook er toen in. Het ellendige was alleen maar de sterke stroom van het waterenz. Dan haaldé hijzijn medaille voor den dag en liet die de ronde doen. gelden als „baas in zijn eigen huis", zooals hij het noemde en begon zich met allerlei huishoudelijke zaken te bemoeien, waar hij niets geen ver stand van had, en maakte zich een voudig belachelijk. Aan de keuken meid vertelde hij, dat zijn wil wet was, waarop zij direct den dienst op- zeide, op grond, dat zij alles kon ver dragen, behalve grootschlieid. Tegen zijne vrouw was hij ruw en beweerde hij, dat zij door een ferme hand ge leid moest worden en zij zeide hem ronduit, dat zij blij was, als zij des morgens zijn rug zag, wanneer hij naar het kantoor ging, want hij was in huis nog lastiger dan een kooi vol apen. Tot nu toe was hij zoo. verstandig geweest op het kantoor geen helden daden te probeeren. Hij was een goed boekhouder, dat wist hij, en hij had eene goede betrekking dat wist hij ook op een dag echter, toen zijn geest in hooger sferen verkeerde, maakte hij een klein foutje, waarme de een groote som gemoeid was en de som kwam op den verkeerden kant van het boek en veroorzaakte groote verwarring. Al spoedig zeide mijnheer Peter Begg Zend Smithers hier. De klerk, die hem ging halen, zeide tegen hem Je krijgt er van langs, hoor En hierop begon alle heldhaftigheid die in Smithers was, op te borrelen en over te koken, en hij meende ver ontwaardigd, dat het waarschijnlijk andersom zou gaan. Kijk eens hier, zeide mijnheer Begg. Hoe kom je zoo'n ezelachtige fout te maken, Smithers Smithers was nu bepaald kokend. -- Wees zoo goed te begrijpen, dat er uitdrukkingen zijn, die ik mij door geen man ter wereld Jaat zeggen. Mijnheer Begg keek Smithers na denkend over zijn bril heen aan en zuchtte. Maak dat je weg komt, zeide hij; morgen zal ik verder met je spreken, misschien ben je dan nuchter. Ga heen. Smithers ging en dien avond vroeg hij aan zijne vrouw, hoe zij over Klondike dacht. Ik zou er niet graag iets mee te doen willen hebben. Waarom Ik heb vandaag woorden gehad met Peter Begg. Ik had natuurlijk ge lijk, maar scheen iets te zeggen, dat hem hinderde. Ik weet niet hoe het af zal loopen, ik heb zoo goed als be loofd, morgen nog eens bij hem te komen, maar misschien zullen wij het niet weer eens kunnen worden. En je weet hoe het gaat, als öf de oudste compagnon, öf de boekhouder zijn onslag moet nemen. Al wat je te doen hebt, is je ex cuses te maken en te vragen, of ze je weer willen aannemen je kunt zoo'n goede betrekking niet laten loopen. Dat weet ik nog zoo niet, alle dag hetzelfde vervelend geschrijf, merkte Smithers melancholiek op. En waartoe leidt het Tot niets. Als wij naar Klondike gingen, dan zou Ik nog eens een slag kunnen slaan. Je gaat naar geen Klondike, zei de juffrouw Smithers. Dat zou jivsfc het rechte leven voor mij zijn. Ik ben een man van actie. Het boekhouden doe ik heel goed, maar avonturen en gevaren, dat is, dat ik hebben moet. Weet je nog wel, wat de magistraat zeide, toen.... Ik weet nog alleen, dat j'e dien avond stomdronken waart. Je weet niets antwoordde Smi thers, en daar hij dit antwoord zelf wel wat vaag vond, voegde hij er bij en je geeft ook om niets de boven ste knoop is al vier dagen van mijn vest af. Je hebt toch een tong in je mond om er om te vragen, is het niet Geef hier en zanik niet langer. Smithers voelde echter een groot gebrek aan heldenmoed, toen zijne vrouw hem midden in den nacht wak ker schudde en zeide, dat hij naar beneden moest, omclat er een inbreker in huis was. In het holle van den nacht is de menscbelijke levenskracht 't zwakst. Daar hij na deze stoornis den slaap niet meer had kunnen vatten, zaten zij den volgenden morgen al vroeg aan het ontbijt. Juffrouw Smithers keek erg vroolijk. Alfred Smithers erg verlegen. Je begrijpt niet, hoe het gebeurd is, zeide hij smeekend. Ik begrijp alleen maar, dat mijn arme lenden nog pijn doen van het lachen. „Draai de deur zoo zacht als je kunt op slot", zeide je, „en geef geen kik, want", zeide je, „als hij weet" dat wij hem gehoord hebben, i vermoord hij ons allebei." Hé, bij dag klinkt het nog komieker dan des nachts En hierover werd Smithers zelfs niet boos hij glimlachte slechts som ber en verlegen. Zoo is het niet gebeurd, zeide hij, het was alles een vergissing en geen gebrek aan moed. Ik sliep nog half en zeide toen, dat je een rat ge hoord had en dat het maar een scha duw was geweest in plaats van een man, en toen je mij'door de kier van het luik liet kijken en ik het nog zag, dat die man zijn been door het benedenraam naar binnen haalde, toen dacht ik, dat het een inbreker van beroep was, en dat zijn gevaar lijke lui, want die schieten iedereen dood, politie of wien ook, om alle be wijs tegen zich te vernietigen. Wat had ik daar ongewapend tegen kun nen doen Inbrekers van beroep brengen het huis niet in opschudding door een raam open te schuiven, die doen dat voorzichtiger. Je hebt ook maar gezien, dat ik gelijk had, dat het maar een landlooper was met eene leege maag en dat hij dadelijk bij het minste gerucht zou wegloopen. Ja, zeide Smithers, dat deed hij; ilc wou net het bed uitstappen en je naar beneden volgen, maar vóór dat jij de trap half af waart, liep hij al weg. Gelukkig had hij geen tijd om veel mee te nemen Van het koude vleeseh, dat hij uit de kast gehaald had, heeft hij niet veel overgelaten de flesch bier heeft hij in de haast omgegooid en gebroken. Het eenige wdt hij eigenlijk heeft meegenomen, is demedaille. Wat Dat is jammer Wat zul len wij die missen met dat mooie op schrift „Voor ridderlijkheid en moed u geschonken door eenige weini- thers." Je hadt het dadelijk moeten aangeven nu helpt het niet meer, want ze ligt waarschijnlijk al in dé smeltkroes. Ja., en wij moeten maar nooit weer over deze geschiedenis spreken, want men zou mijn gedrag stellig ver- keerd uitleggen. O, maar ik moet het aan juf frouw Push vertellen, die zal zich slap lachen, als ik aan het gedeelte kom, dat ik jou laarzen aantrok, om dat die meer kraken, en dat jij je hoofd onder de dekens verstoptet. Doe dat toch nietIs het je nu nog niet genoeg, dat ilc mijn médail le verloren heb Nu, ik zal er niet meer over spreken, als jij vóór vanavond je ex cuses bij Peter Begg maakt en Klon dike uit je hoofd zet. Klondike was maar een grap en met een beetje takt, watnemen en geven van partijen, zullen Peter en ik weer beste maatjes worden. Onderweg bedacht Smithers met angst, dat het inderdaad takt ver- eischen zou, om mijnheer Begg in een goed humeur te brengen. Hij. deed zijn best, en toen hij ten slotte zeide Ik was niet geheel mijzelf, anders zou ik nooit op zoo'n manier tot u gesproken hebben, ant woordde mijnheer Begg vol belang- Je waart dus dronken Niet zoozeer dronken als wel verdoofd. Ik had erge kiespijn gehad en daarvoor wat laudanum ingeno men. Dat heeft mij van streek ge maakt, en u begrijpt, als ik mijzelf Avas geweest Genoeg, zeide mijnheer Begg, we zullen dan maar doen alsof er niets gebeurd is maar één raad wil ik je toch geven: Als je weer eens kiespijn hebt, neemt dan öf Avat minder öf een heele boel laudanum in Ga nu maar aan je werk. Aldus triomfeerde talct Juffrouw Smithers hield woord en hare beide buurvrouwen hebben de vermakelijke geschiedenis nooit ver nomen. Smithei-s is Aveer tot zijn na tuurlijke rol terug gekeerd, de cou- rantberichten zijn A-ervangen door een chromo, die juist in die lijst pas te, en geluk en vrede heerschte alom. DE WEGGEWAAIDE GANS. Drie maanden lang had ze voor de extra uitgave gespaard, want een kan toorklerk met vijf-en-veertig gulden traktement kan zijn vrouw niet veel huishondgeld geven en al weet ze het nog zoo zuinig te plooien en te bedis selen, er blijft toch niet veel voor ex traatjes over. Haar man had haar eens a'erteld, dat op zijn verjaardag, die op den 4den December viel, er bij hem thuis altijd een gans op tafel kwam. Sinds zijn ouders gestorven waren en hij alleen op de wereld stond, had hij die attentie, hij hield zoo van ganzenbout, gemist. Van dat oogenblik liep zijne atouw met net plan rond hem op zijn ver jaardag met een lekkere gebraden gans te verrassen. lederen ochtend lei ze een stuiver op zij, en toen het daags vóór zijn verjaardag was, had ze vijf gulden op drie stuivers na bij elkaar. Ze ging naar de markt en lcAvam weldra met een lekkere zware gans thuis. Ze had gezorgd, dat het een goede was, want ze Avilde niet, dat liet gebraad minder was dan hij vroeger thuis gewoon Avas te krijgen. Ze had nog een-en-tAvintig stuivers overgehouden en besloot met dit geld het diner nog wat uit te breiden.. Toen ze thuis kwam, was haar eer ste werk de gans in veiligheid te brengen, 't moest een verrassing blij ven. Ze sloot alles, wat ze voor zijn a'erjaringsdiner gekocht had, achter slot en hing de gans buiten het ven ster. Haar man kwam eerst 's avonds thuis, don Avaren de gordijnen al neergelaten. Telkens als ze dien dag voorbij het raam kwam, bewonderde zij de gans, het was een prachtexem plaar. Zij wou, dat het al Zondag was. Toen 's avonds mijnheer Rooyhoed thuis kwam, gebruikten ze onder vroolijke scherts het avondeten. Ze waren beiden opgeruimd van hu meur, menschen, die zich door zorgen niet ontmoedigen lieten. Wordt daar niet geklopt, zeide hij eensklaps. Zijn vrouw lachte. Ze had het al lang gehoord. Het was de gans, die, door den wind heen en weer geschud, tegen het raam tikte. Het verjaringsmannetje komt ze ker vragen, of het kind zoet geweest is, lachte ze.' Ja, dat gebeurde vroeger, zuchtte mijnheer Rooyhoed, toen moedertje nog leefde, maar tegenwoordig met den slechten tijd Wacht het nou eerst eens af, zei het jonge vrouwtje, en vond 't toch beter hem 'naar de andere kamer te tronen. 's Nachts ontaardde de wind in een hevigen storm. Huilend loeide hij langs de straten, dakpannen werden af geslierd, schoorsteenen neergewor pen. Maar hoe de storm "ook razen mocht, het echtpaar Rooyhoéd sliep den slaap der rechtvaardigen. Hij sliep altijd erg arast, en zij dezen keer bijzonder leklcër, omdat ze droomde van de gans, waarmee ze hem ver rassen zou. Intusschen raasde de storm voort, ook toen de dag begon aan te breken. Meneer Rooyhoed Avas al opgestaan en stond, in de keuken zijn schoenen te poetsen, toen juffrouw Rooyhoed ontsteld bij hem kwam ze had, voor 't eerst sinds ze getrouwd waren, haar tijd verslapen. Haar eerste gedachte had de gans gegolden. Ze was naar het venster gegaan enwas toen naar haar man geloopen, denkend dat hij haar eens foppen wilde. Henri riep ze. Nu, wat is er Ach ja, je hebt 'm weggestopt. Ik begrijp je niet. Wat wegge stopt Wel.... wel, ik had 'm toch aan 't raam gehangen Toen ging ze weer de kamer in, stiet het raam open en keek naar bui ten. 't Was nog te donker om wat te zien.. Wat moet dat toch beteelcenen Maalt liever mijn boterham klaar, ik moet direct weg. ju, ja, ik zar net direct doen maar zeg me dan, waar jo hem ge laten hebt Maar Avat wil je dan toch riep hij ontstemd uit. Waar praat je toch over Ik wou je verrassen, Henri, op je verjaardag. Ik avou je, je.... Nou Een gans geven en nou is die weg Zij begon te schreien. Maar ik weet van geen gans af, zei hij nu met zooveel oprechtheid, dat ze niet twijfelen kon aan de waar heid. Dus is ie Aveg klaagde ze, aan dit touwtje had ik hem gehangen. Hoe kun je zoo dom zijn, zei hij nu, spijtig over de gans, aan terug krijgen is niet te denken. Had me er nu maar liever nieLs van gezegd, dan had ik er ook geen spijt van gehad. Ontstemd ging hij naar zijn kan toor, voor het eerst sinds ze getrouwd waren. Op de eerste verdieping naast hen woonde de advocaat Berger, bij wien Rooyhoed op het kantoor was. Hij was dien nacht vrij' laat thuis geko men en had zijn hoed in den storm verspeeld. Zijn vrouw, die om 't nood weer was opgebleven, was alles be halve in haar schik, dat hij zoo laat thuis kwam. Hij yond het veilig, maar zoo gauw mogelijk in bed te kruipen en liet den storm zoo hard waaien als hij Avilde. 's Morgens kwam mevrouw niet aan het ontbijt, omdat ze hoofd pijn had. Hij kende dit en wist, dat dit 's middags Avel heter zou zijn. Toen hij weg Avas, ging mevrouw Berger ontbijten, ze Avas nog altijd uit haar humeur over zijn late thuis komst. Mistroostig liet ze haar blik uit het venster dAvalen en sprong eensklaps op. Wat Avas dat In een hoek van het balkon lag iets, het bleek een rnooie a'ette gans te zijn. Die goede man, zei ze, daar heeft hij me nou weer, zooals hij dat zoo dikAvijls doet, willen verrassen. Ja, ze was hoos op hem en daarom legde hij de gans er stilletjes neer! En dan liet ze hem nog zonder morgen groet heengaan. Ze zou het goed met hem maken als hij terug kwam, en de gans vandaag nog laten braden. De keukenmeid werd geroepen, ook zij A'ond m'nheer „te - goed" en al gauw pruttelde de gans in de pan. Toen meneer Berger klokslag vijf uur thuis kwam, werd hij zeer har telijk ontvangen. - Beste man, hen je niet meer boos Neen Ach je bent veel be ter dan ik. Maar kom nu, het gebraad is zoo klaar. Hij laat zich deze ontvangst als een pacha Avelgevallen en neemt aan ta fel plaats. Hij was niet gewoon aan tafel veel te zeggen, en zijn vrouw, vandaag vooral zeer inschikkelijk ge stemd, zweeg ook, maar nam hem aandachtig waar. Wat kon hij zich toch goed houden, hij deed net of hij van den prins geen kwaad wist. Nu ventje, hoe smaakt het? Uitstekend. Je'verstaat het werkelijk ink'oo-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 14