BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f 1.20 PER 3 MAANDEN
IF IS GERT PER WEEK.
GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
labriek voor Vrouwen
Natuurhistorische
Wandelingen
Wat het leven is.
De Stationschef.
25e Jaargang
MAANDAG 18 MEI 1908
No. 7636
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTF.NTIËN DOELTREFFEND
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Vriendelijkheid.
Een deugd, welke meestal niet als
en deugd beschouwd wordt, is de
Tiende! ij kheid. Wanneer men voor
ien of ander doel een vreemd huis
linnen treedt, en daar met een vrien-
lelijk gezicht ontvangen wordt,
irengt zulks een aangename ge
waarwording teweeg.
Hoe prettig als de dochter des hui-
es vriendelijk tegen haar ouders is,
ils de huisvrouw hare bevelen op
riendelijken toon geeft en evenzoo
jloor hare dienstboden beantwoord
roïdt! Hoe goed doet het den echtge-
loot, als hij na de beslommeringen
,an zijn werkkring verbonden, huis-
aarts keert en door de zorgende
luisvrouw met een vriendelijk ge
licht ontvangen wordt en deze er
•oor gezorgd heeft dat de huiskamer
len recht gezelligen prettigen indruk
ip hem maakt.
Hoe treurig is het tegenovergestel-
le van dat alles, dat men een boos of
astig humeur noemt! Wie kent niet
koude, afgemeten blikken, die
Iroge eentonige antwoorden, het aan
dag leggen van de grootste on
verschilligheid tegenover datgene,
rat anderen zeggen of doen? Of, wat
nog erger is, debitse bijtende stem 't
boos opzet om niet te lachen of vrien
delijk te zijn?
Nauw verwant aan zulk een hu-
fieur zijn zij, die licht geraakt en
iwalijk nemend zijn, die altijd ge-
leigd zijn te gelooven, dat men hen
erongelijkt en een kleine veronacht
zaming als een groote beleediging op-
latten.
Een vriendelijk en goed humeur is
era zegen in huis.
Slechts weinige mensehen verkee-
en in omstandigheden aan anderen
Toote weldaden te bewijzen, maar
ij kunnen zich toeleggen op het be-
eijzen van kleine liefdediensten.
Hoeveel goeds kunnen op dit ge-
lied niet de jonge meisjes verrichten,
'an wien men zoo licht geneigd is te
eggen, dat ze tot niets nut zijn, om-
jat haar maatschappelijke positie
ran dien aard is, dat zij niet in ei-
ren onderhoud behoeven te voorzien.
Reeds de bereidwilligheid en de
roorkomendheid om aan anderer
venschen te voldoen, kan een wel-
laad zijn. Wij noemen bijv.:
Het afleggen van bezoeken bij hen,
lie om de een of andere reden aan
luis gebonden zijn; het geven van
tleine geschenken in den vorm van
paar eenvoudige bloemen of
rruchten. Het zenden van een geluk-
ivensch aan hen, die in den regel
loor iedereenvergeten worden; het
erecht wijzen en helpen van onhan-
lige, onbeholpen lieden. Ouden van
lagen te bezoeken hun voor te lezen
if op te vroolijken, dat alles getuigt-
ran vriendelijkheid.
Het spreekt vanzelf dat onze naaste
imgeving en onze bloedverwanten in
le eerste plaats voor deze liefdedien-
iten in aanmerking komen, want he-
aas wordt zoo menigmaal over het
toofd gezien, wat het eerst bij de
land ligt.!
aan; een huichelachtig mensch daar
entegen slaat de oogen naar den
grond.
Zijn kinderen leeren zich vriende
lijk en beleefd te gedragen, beteekent
hun een vrijbrief voor het leven me
de te geven.
MARIE VAN AMSTEL.
Een ruim veld voor het bewijzen
jan kleine liefdediensten en vriende-
biedt de ziekenkamer der
ien en misdeelden. Met hoeveel
lankbaarheid en vreugde worden
.ar de kleine attenties ontvangen,
lie men de lijdende monschheid
rrengt!
Het is verwonderlijk hoe weinig
ir toe noodig is hun lot te verzach-
hoe weinig voedsel en kleine
irsnaperingen hen gelukkig maakt.
Hoeveel wordt er niet dikwijls
loor dienstboden weggeworpen, dat
in armen ten goede kon komen!
anneer ze daar slechts op bedacht
■aren!
En wat ten slotte onze kinderen
betreft, zij moeten niet alleen vrien-
lelijk jegens hun ouders zijn, maar
)ok jegens de dienstboden en in den
ingang met andere kinderen.
Er bestaan vele kleine beleefdheids
rormen, die geen moeite kosten, en
[die den omgang van de menschen
ider elkaar regelen en vergemakke-
ijijken. Daartoe behoort de vriende
lijkheid, die niets gemeen heeft met
[huichelarij, welke uit zelfzucht ont-
jttaat en onedele bedoelingen heeft,
terwijl de vriendelijkheid slechts een
.eigenschap van een goed hart is.
Vriendelijke menschen zien denge-
^ne, die hen groet, steeds vrijmoedig
IN EN OM HAARLEM.
CCXVI.
Mooi zoo, ge zijt onze afspraak
niet vergeten, en in groolen getale
hebben we spoedig de Amsterdam-
sche Poort achter den rug. We volgen
de tramrails, links de haan terug,
rechts de baan heen. 't Is ie gevaar
lijk ora langs vaart of sloot te wam
delen, want elke tien minuten zou
den we door zoo'n voorbijsnorrend
•ijtuig kunnen worden aangereden,
of van schrik ter zijde kunnen sprin
gen in vaart of sloot. Tien getrouw
waarnemer, toch laat zich zoo licht
inpakken door de beschouwing van
deze of gene bijzonderheid, dat bij
alles rondom zich vergeet. Dus maar
voorloopig den middenweg gehou
den, oogen links en dan weer rechts
hebben we hier of daar iets ontdekt,
dan even uitgekeken, of er een tram
in "t zicht iszoo niet, dan vlug over
gewipt.
Aan dié tramlijn echter vinden we
heel wat planten, die hier vroeger
niet stonden en geen wonder, er is
heel wat grond aangevoerd en met
dien grond heel wat wortelstokken
of andere overblijvende deelen en ze
ker heel wat zaad, dat soms verba
zend lang de kiemkracht kan behou
den, er zijn voorbeelden van, dat
zaad 25 jaar lang' in den ondergrond
had gezeten en ontkiemde toen die
grond bovenkwam.
QewoonnjK is uar. ook grond van
andere plaatsen, veelal duinzand en
het wekt dus bij ons ook al niet de
minste bevreemding, dat tal van be
kenden uit de duinen zich ook hier
an onze gezichten vertoonen.
Hé, wat staat daar onder aan den
kant van de sloot Een scherm-
bloem, dat is zeker, en wat eigenaar
dig lichtgroen blad. Afplukkende,
ruiken we meteen een eigenaardige
geur, zoo vaak aan schermbloomigen
eigen, denk maar eens aan venkel,
dille, karwei, peterselie, selderij....
Ja, juist, selderij, die reuk heeft
liet wel. En als we even onze flora
open slaan en de kenmerken gaan
ergelijken, zullen we spoedig tot de
c-ntdekking komen, dat het werkelijk
ook selderij is. En dat in :t wild
Waarom niet Zie de weilanden eens
over, wat een frischgroene kleur, en
wat doen die pinksterbloemen en die
zwiepende zuringstengels het daar-
tusschen mcoi. Hier staan ze ook
langs den weg. Kijk bij die Pinkster
bloem nog eens heel even naai' de -4
lange en twee korte meeldraden,
vergelijk die, thuis gekomen, eens
met de Alpenscheefkeik. dan zult
daarbij merken, dat juist bij die kor
te meeldraden de twee kelkbladen
een zakvormig aanhangsel hebben als
bewaarplaats voor den honing, en
Iet dan tevens op de bijen, die bij die
honingrijke planten zoo gaarne ko
men snoepen, en dan tot weder
dienst van die korte meeldraden wat
stuifmeel medenemen. Mocht de
kruisbestuiving faien, dan is er nog
altijd kans op zelf bestuiving door de
4 lange.
En dat herderstaschje, lepeltjes-
dief, of hoe dat kleine ding meer mag
heeten daar is de vrucht,vorming bij
de eerste, de onderste bloemen ach
terwege geblevenmaar geen nood,
die tros bloeit hooger op nog stevig
door en do zijtakken ook daar zijn
de eerste taschjes of lepeltjes reeds.
Wat doet die spreeuw daar toch in
de weide? Ijverig pikkend gaat hij
verder. Het mooie vederkleed ver
toont al niet meer dat schoon van 't
bruiloftsgewaad, maar toch glinstert
het in de zon. Zie die zwaluw, hoe
scheert ze het watervlak, om de met
Mei uitgekomen mugjes en vliegjes
een zekeren dood te bereiden.'
Gelukkig voor het voortbestaan
dier dieren zijn de eieren reeds weer
aan liet water toevertrouwd, en ge
lukkig voor de zwaluwen, heeft de
lieve Mei-maand veel goed gemaakt,
wat haar wispelturige zuster April
bedierf. Zij had haar schik in het
pruttelen der menschen, doch stoor
de zich daaraan in 't geheel niet.
Toen zij echter werd verdrongen door
haar lieve zuster, was alles i:
paar dagen veranderd èn groen èn
bloemen, zonneschijn èn vogelen
gezang. Als met een tooverstaf was
alles omgekeerd. Daar loopt een
vlugge trippelaar voor ons uit. Wat
is dat diertje in beweging het heeft
wat slanker.'bouw betreft, wel iets
van de mooie zwaJuw, maar zie dat
staartje toch, geen oogenblik is het
in rustja toch, een klein -r.ukje
omlaag, om het daarna weer in" de
hoogte te hebben, 't Is het kwik
staartje. En schuw is liet in 't geheel
niet, het kent de menschen, het weet
maar al te goed, dat het ook op onze
bescherming rekenen kan.
Eigenaardig zijn de namen akker
mannetje en bouwmannetje, en nog
mooier de naam ploegdrijver, die
men het diertje gaf, naar de om
standigheid, dat hei op den akker
zoo gaarne den ploeg \olgt, om te
zien, of het blanke ijzer ook wat voed
sel uit de aarde losmaakte.
Daar verneemt ons oor de stem van'
den kievit, die zeker m gindsche1
weide thans ongestoord haar eieren
kan uitbroeden en de jongen groot
brengen.
Al kijkende en babbelende zijn we
bij de Haarlemiïierliede gekomen. 1
Een rlruk punt, een mooi punt",
schreef ik voor een paar weken in
Eigen Haard". Een druk punt ze
ker duizenden en nog eens duizen
den telegrammen en telefonische ge
sprekken langs of met behulp van
die ijzeren en koperen draden langs
de spoorbaan nog grooter is mis
schien het aantal reizigers, door de
stalen rossen langs dat 4-tal ijzeren
staven vliegensvlug voortgetrokken.
Door cle vaart, nu juist geen drukke
bewegingmaar toch biedt het zoo'n
aardige afwisseling aan. Dan de
electrïsche tram van Amsterdam
naar Haarlem en Zandvoortdan de
straatweg met als zijn fietsers en
auto's en wij, stakkers, te voetdan
de tram naar Amsterdam, om te ein
digen met die beide kokers van de
.waterleiding, waardoor het water,
uren ver vervoerd, den Amsterdam
mers een glas helder duinwater biedt.
Een druk punt zeker. Maar een
mooi punt niet minder, als we maar
even ons in dat moerasje wagen. We
zullen er maar niet ver inloopen, eer
stens is het er te nat en te drassig,
in de tweede plaats zouden wij liet
•iet in den grond bederven, daar
toch de jonge, malsche scheuten
spoedig knikken en de stengels zou
den dan voor goed bedorven zijn,
wat minder aangenaam is voor gind-
schen boer, die van de stad Haar-
lëiu deze gronden pachtte, en in de
derde plaats laat de lijd het thans
minder toe. Beter is het, dat we over
een wc» i"- uiiu nuun bon ai^uiiuuT-
lijke excursie hierheen maken.
De brug over en nog een eindje
verder, dan verlaat een deel van het
gezelschap ons, door met de tram
terug te keeren een ander deel slaat
rechts af, om zich bij de Ringvaart
te laten overzetten, en zoo langs de
Zomervaart de stad te bereiken, ter
wijl de rest langs Haarlemmerliede
Penningsveer weer huiswaarts
komt.
J. STURING.
VRAGENBUS.
Aan den Heer L., te Z. U vraagt
wat kiemplanten zijn. Dat zijn jonge
planten, pas uit het zaad opgescho
ten. Wil men ze dus hebben, en dat
is het beste, om er voldoende kennis
mede te maken, dan dient men zaden
te zaaien. En dan zal men heel wat
merkwaardigs zien. Eerstens de zaad
lobben, de voorraadschuren, de
spaarbankboekjes, die de jonge plant
jes van de moederplant medekregen;
let op vorm en groolte, of ze boven
den grond komen, of er onder blij
ven, enz., ten tweede het aantal 1, 2
of veel, ten derde de al of niet aan
wezigheid van penwortel, enz. enz.
J. STURING.
(Novelle naar het Duitsch).
Mijn oude trouwe kameraad Ernst
Sanders had allen aanleg om eeuwig
student te blijven. Reeds gedurende
15 semesters liep hij college in de
medicijnen, zonder veel meer te we
ten, dan hij van de banken van bet
gymnasium had overgehouden. Me-
nigen groen had hij ingewijd in de
geheimen van het studentenleven,
tal van ontgroenden had hij (len
vrijen lolligen weg aangewezen, even
wel ook velen zijns ondanks met een
diploma uit de studentenwereld zien
scheiden. Zelf echter was hij de losse
student gebleven, die in alle café's
der oude muzenstad beter den weg
wist dan in cle gehoorzalen en labo
ratoria zijner academie.
Waar men dan ook een vroolijk
studentengroepje ontwaarde, dat lol
lig en luidruchtig fuifde, daar miste
men hem nooit en in de restauratie-
tuinen der omgeving, kon menige
voorbijganger des avonds laat nog,
een lied vernomen, dat Ernst met
zware basstem intoneerde, waarbij
dan alle overige aanwezigen zich
aansloten. Vóór hem lag het leven in
wijden, nooit uitcloovenden zonne
glans der studeritènlieerlijkheid, er
hij was niet geneigd dit heerlijke le
ventje vaarwel te zeggen.
Uit financieel oogpunt, waardoor
menigeen lot spoedigst mogelijke be
ëindiging der studiejaren gedreven
en gedwongen wordt, behoefde Ernst
zich niets te ontzeggen. Het geluk
was zijn deel van het oogenblik af,
dat hij' het eerste levenslicht aan
schouwde. Zijn vader was een rijk
fabrikant, een goedmoedig man, die
zijn zoon afgodisch liefhad, en geen
anderen wensch kende, dan zijn jon
gen gelukkig en tevreden te zien.
Zijn maandgeld was zoo rijkelijk,
dat hij ondanks zijn zorgeloos er-op
aon-leven, nooit in schulden raakte.
m erg 't moet te zijner eere
nooit maakte.
Deden er zich gedurende de maand
bijzondere gelegenheden voor, die
Luitengewone aanspraken maakten
op zijne beurs, dan kostte het Ernst
slechts een briefkaart aan papa, om
binnen twee of drie dagen het ge-
wenschte bedrag naar vol genoegen
in handen te hebben, 't Behoeft wel
niet gezegd dat 't hem op grond hier
van volstrekt niet en nooit ontbrak
aan een schaar van vrienden im
mers Broer Studio neemt wel eens
ge arne de gelegenheid te baat, zich
een welgestelden lotgenoot te herin
neren en hem dan op min of meer
beschaamde wijze op de beurs te
kloppen. Maar buitendien moest een
ieder Ernst genegen zijn, want trou
wer en eerlijker ziel vond men niet
geen valschheid schuilde achter hem,
en wie slechts in het frissche, open
en met litteekens „versierde" gelaat
gezien had, gevoelde zich aanstonds
n hechte vriendschap tot hem aan
getrokken, en het lag zeker niet aan
Ernst, kwam er nu en dan eens een
scheur in zoo'n vriendschap. Nooit
klppte een zijner vrienden vergeefs
bij hem aan scheidsrechter was hij
zonder dralen bij elk geschil in één
woord hij was in raad en daad het
Factotum zijner vrienden.
Hoe 't kwam, weet'ik niet precies,
maar op een schoonen dag midden
van semester, bezocht mij Ernst's
ader, die wist, dat ik een trouw
vriend van zijn zoon was, en ook dat
ik de eenige was, die op hem een
sterken invloed kon uitoefenen, waar
aan hij zich overigens ten opzichte
ran. een ieder onttrok. Met den
ouden, waardigen man kwam 't toen
tot een gewichtig ondèrhoud. Naar 't
scheen hadden familieleden en vrien
den hem overtuigd, dat het hoog tijd
werd voor Ernst, om eindelijk ook
eens de ernstige zijde van het stu
dentenleven te leeren kennen, en de
studie grondig aan te vatten, opdat
ook eenmaal en eindelijk het uur ko-
in-S? ÊSanW?-
laten, om dan hier of daar als prak-
tiseerend geneeskundige, het lijdende
menschdom ten nutte te zijn en zoo
doende een eervol maatschappelijk
bestaan te hebben.
De redeneeringen zijner trouwe
Tienden waren den ouden man ter
harte gegaan, en hadden hem doen
besluiten, ziin zoon dan ook ernstig
de waarheid onder het oog te bren
gen en hem tot grondige studie aan
te zetten. Hij verzocht mij dringend,
hem hierbij toch behulpzaam te zijn.
Ik stemde gaarne toe, want niets
heeft mij meer gesmart in mijn leven
dan een au fond flinke en goede na
tuur te zien stranden op de klippen
der academische vrijheid.
Ik nam Ernst dan ook dadelijk ter
dege onder handen.
Hoor eens, 'zei ik, ik meen,
dat het meer dan tijd wordt, om
eindelijk de groote leemten van je
kennis nu ook eens aan te vullen
Hij lachte.
Heeft mijn ouwe heer je 't hoofd
warm gemaakt
Welzeker, hij is bij me geweest
dat wil ik eerlijk bekennen, en
gelijk heeft hij met hetgeen hij voor
geeft en wenscht.
Wat drommel, daaraan kan men
nog altijd denken
Misschien ook niet meer. Zie je
mijn ouwe jongen, 't is je altijd voor
den wind gegaan in het leven. Je
hebt nog slechts de lichtzijde leeren
kenncm Maar het leven in werkelijk
heid heb je nog niet gezien.
Hij werd oplettend en luisterde
toe.
Wat het leven is Hoe bedoelt
ge dat
Hm Ja, ik geloof inderdaad,
dat ge nog heelemaal niet weet, hoe
ernstig het leven in werkelijkheid is,
dat ons dan ook helaas maar al te
dikwijls op 't Medusahoofd wijst.
Ach, laat toch het Medusahoofd
rusten Dat heb ik vergeten sedert
de oude professor in elke les er over
vertelde.
Lachend draaide hij daarna op
zijn hiel.
In allen ernst legde ik toen eene
hand op zijn schouder, zeggende
Misschien komt voor u ook nog
het uur, dat u noodzaakt het leven
werkelijkheid te aanschouwen.
Dat 't u dan niet rouwe, het niet
reeds vroeger gedaan te hebben.
Eenige dagen na ons onderhoud
bleef Ernst toch nadenkend en min
of meer ernstig. Ik zag hem zelfs
meermalen college loopend en hij ver
klaarde ook tot grenzelooze verbazing
zijner vrienden, die hem wilden af
halen voor een fuif, dat hij nu ook
eens op zijn „nest" bleef om te stu-
deeren.
Maar deze ommekeer hield geen
stand. Na twee weken was hij weer
de oude. Met leedwezen stelde ik nu
zijn vader met dezen toestand
kennis.
Op zekeren dag trof ik Ernst in een
der hoofdstraten.
Waar gaat ge heen vroeg ik.
Boemelen, en borrelen. Ga je
mee
Een beetje wandelen, ja, dat
wel, maar om te borrelen heb ik
geen tijd van twaalf tot één moet
ik college loopen.
Dwaas die je zijt
Dank je voor het compliment,
maar ik mocht lijden, jdat ge 't zelf
ook waart.
Dan moest ik eerst gek worden,
neen, hoor Mij bevalt dit leventje
beter en wanneer ik ook geen diplo
ma haal ik ben immers het eenige
zoontje van papa, en daar is ruim
genoeg voor gezorgd, zoodat ik ook
zonder examens als behaaglijk lid
der maatschappij mijn daagjes kan
slijten.
Is u dat nu. bepaald ernst?
Waarom niet Meen je dan, dat
uitsluitend die menschen met staats
examens bruikbare leden der maat
schappij kunneu zijn
Dat juist niet Maar ik voor mij
meen toch, dal hij die eenmaal be
gonnen is met de studie, ook voor
eigen geweten en tegenover familie
en voor de geheele wereld verplicht
is, zijn studies te voltooien, wanneer
't- hem ten minste niet aan de noodi-
ge bekwaamheid ontbreekt, en die
ontbreekt u heelemaal niet, ergo....
Je begint weer te preken, mop
perde hij, en vol ergernis slingerde
liij zijne .nog brandende sigaar in
wijden boog van zich af.
En nu doorleefden we een vreese-
lijk oogenblik.
Ik zag, hoe die sigaar, vonkenspat-
tend op het paard eener equipage,
die voor een deftig huis stil hield,
neérsuisde en bet dier in een oor
trof, waarop het stijgerde en onver
hoeds het rijtuig voortdukte, de voor-
pooten wild in het rond slaande,
waarna het sidderend-kreunend in
deu knie knikte.
Uit vele kelen schalde een luide,
ontzettende gil, een oogenblik ston
den we beiden versteend en ver
lamd, wat echter spoed ig^ week.
Onder het neergestorte* paard lag
bloedend en kreunend, een klein
meisje, een uit de mindere volks
klasse.
Een dokter een dokter
schreeuwen allen door elkaar.
Toen kwapi.- eL leven in Ernst.
Oogenblikkelrjlc stond hij bijhet
büAi1 if?iCiJ-üfe.vtel.omhoAp;, gn
weldigen hoefslag, die hem in de zij
de trof, trok hij do steunende kleine
onder het paard weg. Het bloedde
vreeselijk uit eenige hoofdwonden.
Een dokter gilde toen ook
Ernst.
Hiernaast woont er een, ant
woordde iemand.
In allerijl nam Ernst de kleine in
zijn armen en droeg het bij den dok
ter binnen.
Vergeefsche moeite. De dokter was
er niet. Een tweede in allerijl ontbo
den evenminin de middaguren be
zochten zij steeds hunne patiënten,
veiligheidsposten waren er destijds
nog niet 'in de stad.
Dan maar vlug naar de kliniek!
riep ik Ernst toe, die met zijn bloe
denden last in den gang der dokters
woning stond.
Mijn God dan is het kind dood
gebloed riep hij geheel ontzet uit,
en een vreeselijke angst sprak uit
zijne verwarde trekken.
Kunt ge het arme kind dan geen
noodverband leggen vroeg ik in de
spreekkamer van den dokter zullen
we wel het noodige vinden, en zal
men 't ons gaarne ter hand stellen.
Zoudt gij het niet kunnen, Ernst
Als zinneloos schudde hij het hoofd.
Ik Neen. Dat heb ik nog
niet eens geleerd in een 15 semesters
langen studietijd
Dan naar de kliniek! Vlug, vlug!
Een rijtuig was bij de hand. Ernst
drukte zijn zakdoek op de hoofdwon
de der kleiue en in snellen draf re
den wij naar de kliniek.
Het zachte kermen en kreunen van
het kind werd onderbroken door het
droef steunen van een doodbeangsten
student, van mijn vriend.
Eindelijk kwamen we ter plaatse.
Met vliegende haast snelde Ernst de
trap op naar de verbandzaal. waar
hij bet meisje aan den dokter over
reikte.
Een ongeval vroeg deze.
Ja, en ik ben er de schuld van,
antwoordde Ernst diep geroerd.
De dokter onderzocht de wonden.
Hemelriep hij verstoord uit
Was er dan niemand in de nubijheid
die een noodverband kon aanleggen?
Het arme zwakke kind gaat dood aan
bloedverlies.
Ernst rilde van aandoening.
Een onderzoekende blik uit de;
dokters oogen trof hem.
U is toch mecT. student, mijn
heer Sanders zegt hij. Kondt gij
het zelf niet toen geen dokier te
vinden was?
Ernst stokte.
Moe en afgemat was Ernst met
doodsbleek gelaat op een stoel gezon
ken.
Ik ik stamelde hij. Neen,
ik kon niets niets
De dokter schudde het hoofd.
Het kind werd verbonden en dan
door een ziekenverpleger naar de
ziekenzaal gebracht.
Wij vertrokken. Geen woord
bracht Ernst over de lippen.
Tegen dén avond kwam hij bij mij.
liom mee zei hij.
Waarheen
Waarheen anders dan naar de
kliniek Ik wil weten, hoe het met
arme kind gesteld is.
Ik ging met hem. Wij reden naa
den dokter.
Hoe gaat het met de kleine
vi\oeg Ernst.
Vrees en angst spraken uit zijne
woorden.
DLp ernstig antwoordde de dokter:
U komt te Iaat, heeren. Voor
een half uurtje bezweek de kleine en
stierf aan bloedverlies. Zij heef; het
niet kunnen verdragen, zooveel bloed-
•erlies moest haar dooden. Een nood-
erband. had haar kunnen redden,
want de verwondingen op ziel: zelf
waren niet zoo ernstig.
Met starende oogen keek Ernst in
's sprekers gelaat.
Dood vroeg lnj met tconlooze
stem en had een noodverband
haar kunnen redden
Zeer zeker. Maar dat u zulks
niet eens kon, heer collega
Een rilling voer Ernst door de le
den, maar hij uitte geen woord meer,
zwijgend vertrokken wij
Buiten fh de gang stond eene arm
gekleede vrouw, die bitter schreide
twee ziekenverpleegsters zochten haar
te troosten.
Het was mijn eenig kind. snikte
zij. O, zóó lief, zóó braafNim
mer deed ze mij eenig verdriet aan.
Tot berstens toe was nu ook mijn
hart en gemoed bewogen.
Ernst trad op de arme vrouw toe.
Hij reikte haar zijn hand.
Kan ik u .heipen vroeg lui sta
melend zacht.
Zij keek hem verbaasd en starend
aan.
Zijt u die mijnheer, die
Ja, ik ben het, die de sigaar weg
wierp
O, u U weet niet wat vreeselij
ke srnart u'-mij berokkend hebt
een arme weduwe hebt u de eenige
en alle vreugde des levens ontno
men
Gebroken, boog Ernst het hoofd.
Morgen kom ik bij u aan huis,
zei hij. Dan zullen wij samen veel
bespreken. Dat God u behoede
Ilij bood haar de hand, waarin zij
langzaam en taimend de hare legde.
•Règ fk-T— 1
Waarheen ga je nu, Ernst
- Naar mijn boeken, studee-
tn.
Wilt ge nu gaan studeeren
Ja. Nu is het me duidelijk ge
worden. Nu weet ik, wat het leven
is in werkelijkheid, nu weet ik ook,
dat ik alleen in eerlijken arbeid het
gruwen van het Aïedusahoofd bon
nen en bedwingen kan
Hartelijk drukte ik hem de hand.
De student is reeds lang een be
kwaam en kundig, gc-zocht genees
heer in een der grootste steden van
Duitschland. Elke maand nog, ont-
angt de zwaar beproefde moeder
an het ongelukkige kind een aan
zienlijke- geldsom, met een vriendelijk
schrijven, dat steeds onderteekend is:
.Een eerlijke arbeider'
Uit het Zweedsc-h van B. BERG
MAN.
Het was den ganschen dag zeer
stormachtig geweest, en nu tegen de
schemering begon het heftig te sneeu
wen, zoodat alle paden en lijnen wer
den uitgewischt. Op den spoorweg-
dijk werd de jachtsneeuw tot witte
kammen opgedreven, die verstoven
en dan opnieuw zich weer vormden.
Als dit zoo voortduurde, dan moest
men morgen met den sneeuwploeg
er op uit,
Tomson zat alleen in de expeditie
kamer over de vrachtlijsten. Hij was
eon man van middelbaren leeftijd,
met een breed hoekig gezicht en spo-
ren van winterbuilen aan neus on
wangen. Over de rechterslaap had
hij een lang litteeken, en wanneer hij
zijn hoofd ophief en onder de grau
wige, ruige wenkbrauwen zoo voor
zich uit staarde, dan geleek hij op
een loods of op een scheepskapitein.
Op een matje bij de kachel lag een
slapende hond, en op de kachel stond
eene kan met warme melk. Tomson
schonk zich een glas in, wreef zich
de handen en keerde tot zijne papie
ren terug.
Daar begon de telegraaftoestel te
tikken; het klonk als eene zachte,
drukke, stamelende oude vrouwen
stem. Thomson rees op, verheugd bij
na. Hij leefde dus nog, en men wil
de iets van hem. De wereld wist dat
hij er nog was, in sneeuw en duis
ternis. Hij was nog niet begraven
hij was nog een mensch, die lioo-
ren, denken en begrijpen kon. Ja, ja,
hij begreep het. Trein No. 94 stop
pen, totdat no. 16. gepasseerd was...
Goed, dat zou gebeuren. Hij herhaal
de de order; alles klopte; en de klei
ne hamer legde zich weer op de pa
pierstrook ter ruste. In de stilte hoor
de men nu den hond als een blaas
balg, die met regelmatige tusschen-
poozen de lucht inzoog en uitstiet. De
hond knorde zachtjes in den slaap.
Tomson nam een snuifje en legde