Caritas. - - Zm IK üiiöóuiuün meneer pok wal br£h$öa Yan hoi 8tationakofile- hula? WIJ vertrekkaü eerst over een utjf» Jft, GU« had wel sto to *eö Kop warme thee. Hij verzocht doö man hem da4 maar tè brengen. Hei duur de tamelijk lang, voordat de remmer terugkeerde. De nacht was koud ea Giles hui verde. Hij nam daarom een krachti ge teug van den warmen drank. Maar Voor hij een tweeden nam, hiald hii Op. De thee was bitter als gal. Hij bromde, dat men nergens behalve in Én-geland lekkere thee kon zetten, en het andere goot hij weg. Da trein van Ostenide, die zijn waggon zou meenemen, reed op dit oogenblik het station binnen. Men begon te ran geeren, de „goudwagen" werd er achteraan gekoppeld, en voort ging het weer in snelle vaari Giles had nu de deur naar buiten geheel en al gesloten en een kleine handlanlaarn aangestoken. Bij het licht daarvan inspecteerde hij op nieuw zijn vaatjes. Elke beweging van zijn arm, 't verzetten alleen van den eenen voet voor den anderen, Viel litem van seconde tot seconde moeilijker. Een loodzware matheid, waartegen hij zich tevergeefs poogde 'te verzetten, drukte hem als 't ware neer. Zijn knieën knikten. Hij moest gaan zitten. Hij richtte zich nog maals op. 'Als met geweld werd hij weer neer gedrukt op zijn veldstoeltje. Hij steunde met de ellebogen op de knieën, verborg het hoofd in de han den en keek nog een poosje naar het licht van de lantaarn, die hij op den grond had gezet, luisterde naar het verwarde geratel der wielen, daar na hoorde en zag hij niets meer. Ook toen de trein in Brussel stil hield en zijn waggon aan een trein, die gereed stond voor het vertrek naar de grens, werd aangehaakt, zat hij nog roerloos en voorover gebogen op den stoel. Eerst toen de trein on der de kap van het station stoomde, werd hij wakker. Hij hief moede 't hoofd op. Wat was er met hem gebeurd Zijn hoofd klopte en bonsde en was zóó zwaar, alsof er een centenaarslast op rustte. Met de grootste inspanning begon hij zijn gedachten te ordenen. En toen hij aan de bittere thee dacht, sprong hij Ineens op. Was hij het slachtoffer van een aanslag geworden Maar nu geen nieuwe zwakheid 1 Hij nam zijn lantaren en ging langs de vaatjes, telde ze hardop.... Geluk kig, er ontbrak er geen. Toen men uren later aan het grens station kwam, was het volop dag ge worden. Hij moest zijn biljetten aan de douane laten zien. Hij ging op nieuw langs de vaatjes. Alles was vol komen In orde. De innerlijke onrust, die hij sedert zijn ontwaken niet wèer was kwijtge raakt, had dus geen recht van be staan, en de thee was zeker een heel onschuldige drank geweest. Hij was stellig nog vreeselijk moe van den nachtdienst der vorige week. In de gewelven der Berlijnsche rank ontdekte men echter spoedig iets minder verblijdends. Twee goudvaat jes gaven dadelijk reeds eenige afwij king van het brato-gewicht, zooals het in de documenten vermeid stond. Men ging ze dadelijk openen, er zat geen goud, maarzand in. De politie werd dadelijk in den arm -?r»nomen. "iet eerste wat die deed, was Giles te arresteeren en te verhoeren. Deze bewaarde zijn koelbloedigheid. Hij vertelde op een heldere en duidelijke wijze van de overlading, van de bit tere thee en zijn slapen. De diefstal moest gebeurd zijn in zijn slaap, dus vóór Brussel, en de remmer, die hem de thee had gebracht, was waar schijnlijk de roover. De telegraaf begon te spelen. Maar ook de Belgische goederenwagen, die meegegaan was tot Berlijn, werd on derzocht, en daarbij bleek, dat een plank van het remmershokje los zat, en dat men zich zoo toegang had ver- tot den waggon. uurlijk viel nu ook -c verden king op den arbeider, die den waggon had aangehaakthij had stellig ge holpen den diefstal mee voor te berei den. De telegraaf begon opnieuw te spe len. Spoedig meldden de berichten, rl nt de remmer was verdwenen en dat de arbeider zich uit le voeten gemaakt. Een verder onderzoek bracht nog het volgende aan het licht. De papieren, op grond waarvan de remmer aan het spoor was geplaatst, waren gestoleu. De beide met zand gevulde vaatjes waren van eene vroe gere zendingde leege vaatjes wor den namelijk met zand teruggezon den. De beide gestolen vaatjes vond men aan den kant van den spoorweg tusschen Gent en Brussel. Het plan was zoo geraffineerd sluw aangelegd, dat men wel met een erva ren misdadiger te doen moest heb ben. De statiousarbeider was slechts de verleide. Men pakte hem spoedig, zonder middelen van bestaan, op oj tJarijs, waar de ander hem ge last had te komen. Men zou daar den buit deelen en naar Amerika gaan. Maar in Parijs zocht hij tevergeefs naar den dief. Van den verdwenen remmer heeft men nooit weer iets gehoord. Voor Giles was het een geluk, dat het verlies door verzekering werd ge dekt. Hij is echter nooit weer met de bewaking van goudzendingen be last. („N. v. h. N.") Een goede 'nval Mijnheer Gunther, een rijk koop man te Ellstadt, besloot aan zijne vrienden een feestelijk maal te geven. Acht dagen te voren verzond hij zij ne uitnoodigingen, en allen beloofden te zullen komen; slechts een, mijnheer Beyrich, die tot zijne beste vrienden behoorde, moest tot zijn leedwezen la ten weten, dat hij onmogelijk er zijn kon, omdat een oud stud.okomeraad, zich voor eenige dagen reeds bij hem aangemeld had. r>""te vriend, schreef mijnheer i .voord op deze afzeg ging, het spreeB Vótt ttelf dat die verontachuldigkig iüet kam aannemen wamt het ï&l mij een groot genoegen zijn uwen gast te léereu keainen, waarom lk aanstaanden Dinsdag bed de beenea in mijne woning verwaoht. Maar het geschiedde anders. Op den dag voor het feestmaal kwam, in plaats van den studiekameraad, een brief van hém», waarin hij Beyrich meedeelde dot hij op het oogenblik verhinderd waa op reis te gaan, maar groote dankbaarheid zou hij hem schuldig zijn als hij zelf naar hem toekwam, hij zou hem gaarne spreken, over een gewichtige aange legenheid. Zorg, als het eenigszins mogelijk is, dat gij acht dagen van huis kunt, schreef hij aan het einde van zijn brief, want als ik je eens bier heb dan laat Ik je zoo gauw nlei los. Ik hoop, enz. enz. Uw oude vriend, R. SONDERS. Beyrich pakte zijn koffer» om Dins dagmorgen, denzelfden, dag waarop het feest zou zijn, af te reizen. Voor zijn veertrek schreef hij echter nog een klein ;efje aan Gunther, opdat deze niet te ergeefs op hem wachten zou. Dezen brief gaf bij aan. Peter zijn knecht om hem te bezorgen. Peter echter was een deugniet, die eerst voor een paar weken bij Beyrich in dienst was en reeds de volgende maand het huis veriaten moest. In plaats van den brief aan. zijn adres te bezorgen, brak. hij dien open en las hem. En dan wierp hij hem in de vlammen. Als nu het uur van bet groote feest naderde, ging hij in de kamer van zijnen heer, tastte in diens kleerkast rond en haalde het beste daaruit, nam het fijnste linnen en trok het keurig ste zwarte pak aan, hij kleedde zich zoo, dat hij met recht zich als een fijn heer ken voordoen. Daarna zette hij zich In een rijtuig, reed naar het huls van mijnheer Gunther, steeg de breede trap op en liet zich door den bediende in de zaal brengen alsof hij tot het gezelschap behoorde. Aan mijn heer Gunther, den gastheer, stelde hij zich voor als mijnheer Senders, studiekameraad van Beyrich. Zijn vriend Beyrich, zeide hij, was dezen morgen plotseling wegens ge wichtige aangelegenheden naar L. geroepen, en had hem, Senders, drin gend verzocht toch in persoon mijn heer Gunther zijne groeten en zijne verontschuldigingen aan te bieden. Mijnheer Gunther liet zich natuur lijk misleiden en heette den vermeen den vriend van Beyrich hartelijk,wel kom in zijn huis. Deze verstond het zoo goed zich voor te doen als een voornaam beer, dat niemand der gas ten aan bedrog dacht. Op den bepaalden tijd ging men aan tafel plaats nemen, men liet het zich goed smaken, men lachte en dronk, men praatte vroolijk, en wat opgediend werd was goed. Toen men aan de nagerechten begonnen was vertelde de een na de andere grap- p enen verhaaltjes. Nu haalde de gast heer zijn brieventasch uit den zak en trok daaruit een klein boekje met grappen en raadsels, die allen in har telijk lachen deed uitproesten. Kort nadat de he eren van tafel wa ren opgestaan en in de nabijgelegen kamer, onder het genieten van een goede kop koffie en een fijne 6igaar, te zamen waren, miste mijnheer Gun ther zijn brieventasch. Hij ging terug uaar de eetzaal, maar zag geen brie ventasch, Hij doorzocht al zijn zakken tastte in rok en vest, keek onder de tafel, of bet vermiste voorwerp soms daar lag, maar alles te vergeefs. Het verlorene was en bleef weg. Toen maakte eene groote ontsteltenis zich meester van mijnheer Gunther, want in zijn brieventasch waren meerdere banknoten, ten bedrage van veie dui zenden. Waar konden die gebleven zijn? In de eetzaal was alles verloren, dat was duidelijk, en daar de verden king niet vallen kon op een van de heeren, kon slechts de eenige persoon, die buiten hen in de zaal geweest was, de schuldige zijn, en deze was Frans de knecht van den gastheer. Eenig leed deed het dezen tot een zoo treuri ge ervaring te moeten komen. Sedert jaren had hij Frans in zijnen dienst en hem tot nu toe voor een braaf, rechtschapen bediende gehouden, daarom wilde hij hem nu ook niet openlijk-aan de kaak stellen, en, in plaats van de zaak bij de politie aan te geven en alles van Frans te laten doorzoeken, nam hij zijn knecht on der vier oogen, toen de gasten weg gegaan waren. Hij werkte op zijn gemoed, beloofde zelfs het voorgevallene te zullen ver geven en vergeten, als Frans rouw moedig schuld bekende. Maar toen deze hardnekkig sx bij bleef dat hij de brieventasch niet had en ook Diet gezien had onder het opruimen van de tafel, en zelfs zoo vei' ging dat hij een van de gasten onder verdenking poogde te brengen, omdat de tasch toch niet van zelf spoorloos verdwij nen kon, toen verloor mijnheer Gun ther zijn geduld. Genoegl riep hij toornig uit, geen woord meer wil ik hooren. Eigenlijk verdien je dat ik je aan de politie overleveT, opdat je tijd gegeven wordt om in de gevangenis na te denken over je misdaad; maar ik wil in aan merking nemen dat je mij jaren lang trouw gediend hebt en daarom zal ik je zoo streng niet behandelen, en je niet openlijk beschuldigen als een dief. Hier in mijn huis kan Je echter niet meer blijven; binnen drie da gen moet je mijn dienst verlaten en mijn huis uit. Da* bitter voer ÊrattóS Frans, want hij hield veel YaaS rijh heer, die het altijd goed met hem ge meend had, altijd goedwillig en nooit norsch geweest was, Maar wat zou hij nu doen? Hoe bon hij hewijaen dat. hij niet de dief was, daar al zijne be weringen nutteloos waren? Gedrukt ondier dezen zware® last ging Frans 's avonds naar bed, maar urenlang keerde en wendde hij zich om in rustelooze angsten, vergeefs naar een middel zoekend waardoor hij zijne onschuld bewijzen kon. Maar, toen in het verre oosten het eerste morgenlioht begon te scheme ren, kwam plotseling een goede in val zijne gekwelde ziel troostend moed geven. Nauwelijks kon hij den tijd afwachten, waarop het daglicht in vollen glans aan den hemel scheen en waarop zijn hear het bed verliet, zoodat bij dazen zijn verzoek zou kun nen voorstedien. Hoe dikwijls keek lüj dien morgen naar de klok, hoe dik wijls meende hij h0* hellen te hoo ren, dat hem in de kamer riep om de wenschen van zijn heer te verne men. Eindelijk werd hij dan toch ge roepen, en hem werd bevolen het on* bijt te brengen. Geruischloos zette Frans alles op de tafel, en in plaats van naar ge woonte weg te gaan bleef hij dralend bij de tafel staan, ging toen naar de deur en bleef daar weder staan, tot dat eindelijk mijnheer Günther zij ne verlegenheid merkende, vroeg Nu Frans, wat ls er Je hebt mij nog wat te zeggen, naar 't schijnt. Ja, mijnheer, begon bij nu, het valt mij zoo zwaar door u, die altijd zoo goed voor mij geweest is, voor een dief gehouden te worden. ïk kan en zal niet rusten voordat de ware dief ontdekt is. Om dit gedaan te krijgen heb ik u een gunst te vragen. Als men iemand beschuldigt moet men hem ook recht laten zich te verdedigen, antwoordde Günther, spreek dan, wat moet ik doen U zult zich herinneren, begon Frans daarop, dat uw klein neefje, toen hij het vorige jaar met vacant! e hier was, van den ezel, waarop hij altijd reed, zeidedie ezel is een slim beest, hij kan geen slechte men- schen lijden. Wilt u mij nu toe staan met den ezel een proef te ne men? Misschien vinden wij den dief dan. Hoe wil je dat beginnen? vroeg mijnheer Günther, goedig spottend. Dat dier breng ik in een kamer en ik sluit dan alle vensters, zoodat het pikdonker is, zeide Frans, en dan moeten allen die gisteren, op het feest waren een voor een langs den ezel gaan en hem aan zijn staart trekken dat zal dat dier zich laten gevallen van alle goede menschen, maar als de dief dat doet, dan zal de ezel beginnen te schreeuwen, en kunt gij u er op verlaten, dat de boosdoe ner gevonden is. Terwijl Frans zoo aan 't praten was had zich om den mond van mijnheer Günther meermalen de trek van een spotlachje gevormd, en toen de man zweeg, proeste mijnheer het uit van 't lachen. Frans, riep hij, dat je niet eer lijk zijt heb ik gisteren tot mijn groo- ten spijt ondervonden, maar dat je een domkop zijt, dat had ik nooit kunnen gelooven I Bij de eerste woorden van zijn heer drukte Frans zijne lippen pijnlijk te zameneen domkop gescholden te worden daar gaf hij weinig om en, of hij waarlijk zoo dom was, dat zou de toekomst leereu. Op zijn voorstel werden al de gas ten van den vorigen dag weder uit genodigd op een avondpartijtje op een kleine grap zooals mijnheer Günther hun zeggen liet. Peter, de knecht van mijnheer Bey rich, nam de uifcnoodiging, aan mijn heer Sonders gericht, weder voor zijn eigen persoon aan» en waarom zou hij dat ook niet gedaan hebben? Zijn heer kwam toch niet dan na eenige dagen terug in de volgende week verliet hïi diens huis wat lag er hem nu ook aan gelegen als het be drog dan later uitkwam? Toen de gasten weder bij mijnheer Günther te zamen waren, sprak hij de volgende woorden, tot hen Mijne heeren, vooreerst bedank ik u er voor, dat u allen heden aan mijne uitnoodiging gevolg gegeven hebt; maar tweedons moet ik uvoor uit om verontschuldiging vragen voor de kleine grap, die nu volgen zal. Hierop vertelde hij wat zijn knecht van hem als gunst gevraagd had, om zich zeiven te zuiveren van de be schuldiging en den waren dief te vin den. Onder aigemeene vroolijkheid werd het zaakje begonnen; de een na de ander, Frans de knecht het laatste, ging in de donkere kamar voorbij den ezel en trok dien aan zijn staart, maar het dier gaf geen geluid. Heeft iedereen den ezel aan zijn staart getrokken vroeg Frans. Een eenstemmig ja, was het ant woord. Wonderbaar, zeide hij daarop, dan zou men zeggen, dat de dief niet hier is Nu ging hij naar een Yenster "en opende het luik Zoo, mijne heeren, zei hij toen, mag ik u nu verzoeken uwe handen in de hoogte steken? Dit geschiedde. Nu ging Frans terstond naar den knecht van mijnheer Beyrich, zeg gende Hier, mijnheer Günther, is de werkelijke dief. Mijnheer Günther stond verbluft. Wat zal dat nu? vroeg hij hem vertoornd, hoe durf je 't wagen, mijn beer Sonders, den studiekameraad van mijn vriend, zoo te beleedigen? Frans bleef bij die woorden zoo rustig als te voren. Zie ons allen, die hier staan eens aan, zeide hij, ieder van ons heeft den ezel aan zijn staart getrok ken en daarvan zwarte handen ge kregen. Deze hier is de eenige die witte handen heeft, met den dief stal op zijn geweten was hij dwaas genoeg te gelooven aan de onnatuur lijke slimheid van den .ezel, en uit vrees, dat het dier door zijn schreeu- t$8f >föto Yorradeh zoti» h&e& lil} héxïï niét aangeraakt. Tegen zulk sen bewijs hielp {peen verzet. De schuldige werd aan het ge recht overgeleverd! en toen de zaak onderzocht werd. kwam ook het be drog uit, dat hij to t geheel niet mijnheer Sonders was, maar de on trouwe knecht van mijnhea? Bey- rioh. De brieventasch met den ganischen inhoud werd nog in zijn bezit ge vonden en dé dief ontging zijn straf niet. Frans, do slimme knecht, werd to zijn eer hersteld. Zijn goedhartige heer bad hem niet slechts om veront schuldiging, maar van toen af was Frans" zijn vertrouweling, hij verdub belde zijn loon en behield hem voor immer,. Do beambte, die twee dagen te vo ren zijn schriftelijk verzoek to ont vangst had genomen, wees, toen to 't zijvertrek gebeld werd, op het gor dijn. Gaat u btonen, mijnbeer l Zijn varsLeiten vilten hoed in die hand houdend volgde Hendrik Elberg deze aanwijzing op. Heit vertrek, dat hij binnentrad, was een groot, hoog vertrek.Op een schrijf tafel in het midden brandde een elec- trsche lamp. Een donkergroen scherm verblindde den lichtkring echter zoo danig, dat zelfs de persoon, die ach ter de tafel zat, in den schaduw ver dween. Elberg boog, zonder te weten voor wie. U hebt u tot onze „Caritas" ge wend opdat deze u aan werk zou kun nen helpen. U verkeert in grooten nood?" Een gedempte vrouwenstem had de ze woorden gesproken en onaange naam verrast had hij toegeluisterd. Wanneer hij had vermoed, dat hij vrouwen te woord had moeten 3taan, zou niets hem tot dezen bedeltocht hebben kunnen overhalen. Hij knikte slechts. Hoe lang bent u in het land? Drie jaren, En bet is u hiet gelukt een ge schikte betrekking te kunnen vinden? Neem. En de oorzaken? Hij lachte ruw. Ik ben zeker te dom voor "Ameri ka! Bovendien bon ik een volslagen pechvogel 1 Bont u daarmee tevreden? Niet geheel. Doch waarom neemt u niet plaats? Wantrouwig ging hij zitten. Ze wilde hem blijkbaar nog meer uithooren, hem zoo mogelijk zijn ge- healen levensloop uitvragen, opdat zijn waardigheid voor een droppeltje caritatieve balsem slechts volkomen ontwijfelbaar vastgesteld kon worden. Een edele milddadigheid! En alsof hij een hinderlaag vreesde doorboorde hij argwanend het half donker. Hij zag echter niet meer dan de omtrekken van een vrouwengestalte; duidelijk slechts eene fijne, met rin gen versierde hand, dia op de stoel leuning lag. Hij voelde ook niet hoe twee oogen thans, nu zijn hoofd dichter bij het licht was, onderzoekend op hem rus ten, op zijn-ingevallen, bleeke trek ken, waarin het leven met harde stift zoo menig bedrogen hoop, zoo menig zorgvol uur had gegrift, Wilt u elk werk aannemen, dat we u geven? Zou ik bij u komen, wanneer ik nog de keus bad? wilde hij antwoor den. Hij zei echteer slechts: 't Is mij allemaal om 't even! En toch wist u zich alleen niet meer ta redden? Moet ik u daarop antwoorden, madame? Ik geloof dat mijn aanwezig heid voldoende antwoord geeftl Zij hiel kalmesrend de hand op. Alstublieft geen vaLsche schaam te 1 Een verwijt bedoelde ik niet. On ze vereeniging weigert zelden haren bijstand, zij eischt maar één ding: volkomen openhartigheid, óprecht heid! Aha, het verhoor! dacht hij Vraagt u me dan maar, wat ik u uaexr uw meening aan openhartigheid en oprechtheid schuldig beul Zij scheen den spot niet te hooren. Volgens de informaties, die wij ingewonnen hebben, was u niet zon der middelen toen u drie jaar gele den hier aankwam. „Ik bezat nog een restje van de af koopsom, die mijn familie mij voor den liefdedienst betaalde om zoo spoe dig mogelijk naar Amerika te verdwij nen, Mijne lichtzinnige streken had den allo ooms en tantes der familie van hun slaap beroofd. U reisde eerste kajuit en maakte den indruk van een welgesteld man! De kaart eerste kajuit behoorde tot het laatste familieoffer. Ik had 't bedongen omdat ik destijds van een optreden volgens mijn stand hield. Uit dezelfde gewoonte kan ik mijn gedrag als welgesteld man verklaren. U nam aan weddenschappen deel, die onder de reizigers wierdan gesloten! Ook dat is u bekend? Nu ja ik heb moe gewed! En a won? Zooenzoo. Toen ik aan wal stap te was mijn vermogen echter tot op ongeveer 600 gulden geslonken, Won u niet eens een groot be drag? Hendrik Elberg streek nadenkend zijn hand ower het voorhoofd. Jawel! Fons vehs tienduizend dolïato, Doch daï Was maaif eea grapi Na vier en twintig Uur was het geld weer to don zak van zijn vroegeren eigenaar teruggekeerd. Een grap! U spot met een bedrag, dat voor u een vermogen betoekende? Over zijn gelaal vloog een .verlogen lachje, ïk kon het geld niet behouden, madame! De verliezer mocht het niet verliezen. Hij had mij die wadden- schap zelf voorgesteld en zij woe eer lijk door mij gewonnen, ik was dok heel blij, toen ik de tienduizend ik had ear slechts een klein bedrag tegen hoewen te zetten mocht opstrijken! Dat do man vreeselijk opgewonden was, toen hij van het pakje banknoten moest scheiden, merkte ik wel, maar de een verliest zoo en de ander zool Ilijk moest hij zijn, anders zou hij niet de voor hem zoo ongunstige wedden schap hebben voorgeslagonl En ondanks dit alles meende u hot geld niet mogen te behouden? Neen, en u moogt zelf oordeelen: Die heer was reeds eenmaal door zijn wedzucht geruïneerd en had zich slechts moeilijk weer opgewerkt. Hij ha dzijn vrouw en kinderen plechtig moeten beloven nooit weer te zullen wadden of spelen, en het was de eer ste maal na vete jaren, dat hij op den terugtocht van een reis naar Eu ropa zich weer door zijn oude harts tocht liet meesleepen. Toen hij de tiern duizend dollars verloren had was het alsof hij ln een roes verkeerde. Hij verklaarde zijn dochter, die met hem reisde, dat, nu hij toch eenmaal zijn woord had gebroken, hean alles niets meer kon schelen. Hij zou thans net zoo lang wedden tot hij het verlies weer ingehaald of totdat hij zijn ge heels vermogen verloren had» Either or! Het meisje ontstelde hevig maar bleef gelukkig bij haar zinnen. Zij sprak met mij, vertelde mij dat voor haar en hare familie een met moeite uit puinhoopen opgebouwd geluk op het spel stond en ontwikkel de toen een heel verstandig plan: ik zou haar vader het geld op de een of andere manier weer terug laten win nen. Wanneer dat was gebeurd, zou zij hem aan zijn belofte, om niet meer te wedden, houden zoodra het verlies weer was vereffend. Een verstandig plan? meende de toehoords ter ironisch. Mij dunkt dat de jonge dame buitengewoon verstan dig was! Ik zou echter geen schade lijden! antwoordde hij Ijverig. Zij wilde mij later alles terugbetalen, wilde het mij zelfs schriftelijk geven! En dat hebt u niet aangenomen? Hij wierp haar een koelen blik toe. Madame! Ik heb me over dit voor val misschien al te veel uitgelaten? Zoudt u niet uwe .nuttere vragen wil len stelten? O, nog niet! Het is van te veel belang om te vernomen hoe ver u in uw lichtzinnigheid bent gegaan! Het „verstandige plan" gelukte? Ja. En hebt u uw geld teruggekregen? Mijn geld? to heb me ingebeeld, dat ik het nooit heb gehad. En ook ia uwe tegenwoordige po sitie hebt u geen stappen gedaan om de schuld betaald te krijgen? Hij keek naar den grond. Eens heb ik de dame ontmoet. Ik wilde haar aanspreken, niet om het. geld, maarhij stokte. Maar mijn Meeding was reeds te slecht. Toon ik me eens bekeek schaamde ik me en ging hapr uit den weg. En die dama? Heeft ze niet naar u gezocht. Of zou ze zich bij den troost hebben neergelegd, dat u zoo rijk was dat het verlies der tienduizend dol lars u niet zooveel zou hinderen? Er is toch geen andere verontschuldi ging! Hendrik Elberg wist er nog een: Het ls immers drie lange jaren geleden! en hij greep als verblind uaar zijn oogen. De fijne, beringde hand der „Gari- tas"-vertegenwoordigster had de lamp aangeraakt. Ze was tot halve kamer hoogte opgeschoten en straalde haar licht In wijden kring uit. Toen hij aan het helle licht gewen de, sprong hij verward op. Het aardige gezicht, waarin hij keek was hem niet vreemd en toch schrikte hij. Juffrouw! Eindelijk heb ik u toch gevon den! riep zij vroolijk. Eindelijk! U hebt het me niet gemakkelijk gemaakt en ik dank het slechts aan de omstan digheid, dat aan mij, als bestuurslid van „Caritas", uw verzoek werd voor gelegd, zoodat u mij niet meer uit den weg kon gaan. Thans houd ik u vast tot we afgerekend hebben! Uwe tien duizend dollars zijn op rente gezet. Papa heeft het zelf in zijn testament zoo bepaald, toen hij het vorige Jaar overleed, en u kunt thans ten allen tijde over liet geld beschikken. Hij verzette zich er tegen, hij wilde geen eigendomsrecht erkennen. Wilt u dan eeuwig een slechte zakenman blijven? vroeg zij, bijna wanhopig. En dan beweert u, dat u te dom bent voor Amerika en een pech vogel op den koop toel U hebt alleen geen kijk op cijfers en kunt niet reke nen! Maar u bent nog jong genoeg om bet te leeren. In orse zaak wordt goed gerekend, ook ik neken vlijtig mee. Wilt u bij ons, bij mij in de leer gaan? En toen zij zeide: „Uw kapitaal zal ik beboeren, tot ge uw leertijd met succes hebt doorloopen! toen kon hij voor de eerste maal sedert langen ttjd weer van ganscher harte lachen. En h&ldefi Wéé üöt, als opende zlclj de met rozen omkranste poort eener blijlaehende toekomst. EEN UNIVERSITEIT ZONDER STUDENTEN.' Het dezer dagen gepubliceerde rap port over dé universiteit to War* schau, over het Jaar '1907, levert voor den belangstellende hoogst Interes sante gegevens en getalion op, In het rapportjaar waren er aan de universiteit 80 gewone professorenen 23 buitengewone professoren en pri vaatdocenten. Het leeraarspersoneel bestond dus totaal uit 59 docenten. Bovendien waren er nog aan alle fa culteiten 20 leerstoelen, die onbezet waren genieven. Daartegenover telde de universiteit op 1 Januari 1907 14 studenten en één hospita rut, samen '15, Daar de universiteit in den loop van het ge- heele rapportjaar gesloten was en een nieuwe aanneming van studen ten niet heeft plaats gehad, daar bo vendien echter ook de resteerende jongelingen zich hebben laten af schrijven, zoo telde deze merkwaardi ge instelling op 1 Januari 1908 geen onkelen student. Wat niet belette, dat er tot onder houd dezer Alma matea' in het rap port 388.816 roebel of ongeveer 480.000 gulden noodig waren* Op de proef gesteld. Natuurlijk trouw je om geld. Lady White sprak met die overtui ging van de vrouw van de wereld, die niet tegengesproken wil worden. Ellen Wilson keek haar verbaasd aan. Een lichte blos maakte haar mooi gezichtje nog mooier. Zij bezat een teere soort van schoonheid, met eene intelligente uitdrukking. Ze heeft verstand genoeg, om dit niet te toonen, zeiden haar vrienden. Toen juffrouw Wilson zich dus ver loofde met den heer Petruchio Black» een rijk City-man, lachten haar be oordeelaars. Maar Lady White was brutaal genoeg om te zeggen Natuurlijk trouw je om geld, Heeft u mijn verloofde gezien vroeg Ellen wat zenuwachtig. Ja, en to kan niet gelooven, dat je verliefd op hem bent. Ik houd niet van dat soort huwelijken. Maar heusch, Lady White, u vergist zich, riep Ellen verontwaar digd. Ik hou veel van meneer Black. Als ik je niet van je jeugd af ge kend had, zou ik niet zoo vrij met je spreken. Je kunt me niet doen geloo ven, dat je verliefd bent op een klein, onbeteekenend mannetje, dat Petru chio heet. De naaih alleen is al vol doende, om iemand tegen hem in te nemen. Ellen lachte, hoe onaangenaam za ook gestemd was. Waarom trouwde je kapitein Shally niet ging de oudere dame voort. Hij heeft zooveel te wachten, nu zijn grootvader op sterven ligt. Iedereen vond het dwaas van je, dat je een eind maakte aan dia verlo ving. Zelfs dwazen moeten toch hun eigen leven leiden, zei Ellen luchtig. Ik had genoeg van kapitein Shally. Ik kencRT al zijn gesprekken, zijn la chen en zijn manieren. Ik vreesden- dat dit op mijn humeur zou werken. Lady White stond zuchtend op. Je moet mij mijn openhartigheid vergeven, zei ze. En vergeet niet mor gen bij mij te komen eten, we gaan naar de opera. Laat meneer Black meekomen. Misschien zal ik bij na dere kennismaking meer met hem zijn ingenomen. Ze kuste Ellen en lachte ih zichzelf, toen ze naar huis reed. Ik ben nieuwsgierig, dacht ze, of het lieve kind boos zal zijn, als ze merkt, dat kapitein Shally de vierde in de loge is. Ellen wachtte op haar verloofde. Hij had beloofd met baar naar Lady. White te gaan en hij was wat laat, Ik dacht, dat je vergat te komen, zei ze, toen hij ten laatste verscheen. Wat zie je er moe uit. Ze keek hem aan en merkte met eenige verbazing, dat hij alleen haar vingers naar zijn bevende lippen bracht. Ja ik ben wat moemaar we moeten ons haasten. Ik werd in de City opgehouden. Hij lachte bitter. Ze volgde hem naar het rijtuig, niet wetende wat ze van hem denken moest. Er is iets, fluisterde ze, toen het portier gesloten was. Zeg het mij, ik ban geen kind. Ik zal het je zeggen, zeide hij, zijn vingers op de hare leggend, ik ben geruïneerd. Gelukkig gebeurde het nog vroeg 'genoeg. Wat zou het vreeselijk zijn geweest, als je al mijn vrouw was. Kijk me niet zoo aan. to had nog niet moeten spreken. Ik had je moeten schrijven, dat was beter geweest. Geruïneerd Het woord kwam langzaam over haar lippen. In hoe verre O, ik zal nog niet behoeven te bedelen, antwoordde hij. Maar ik be zit nu nog maar zooveel honderden, als to duizenden had, toen ik je vroeg om mijn vrouw te worden. Ik geef je natuurlijk je woord terug. Jé zult wel een beteren man vinden. Vanavond doe ik nog geen afstand van je, Ellen, maar daarna nemen we afscheid. Ze raakte hem even met de toppen van haar zenuwachtige vingers aan. Het was goed, dat je kwam, zei de ze. Het zal zijn, alsof we komedie spelen. Laat Lady White niets mer ken. Toen ze bij Lady White binnen gin gen, keek Ellen haar minnaar van ter zijde nieuwsgierig aan. Ofschoon hij bleek en betrokken was} had het verdriet zijn gelaat eene uitdrukking gegeven, die Ellen niet verbazing en bewondering vervulde. Terwijl ze haar mantel af deed, kwam Lady White naar haar toe en 6prak Kindlief, ik hoop, dat je niel boos zult zijn, maar kapitein Shally is hier. Het is heel toevallig, ik hoop, dat er seen duel uit zal voortkomen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 14