Caritas.
- - Zm IK üiiöóuiuün meneer pok
wal br£h$öa Yan hoi 8tationakofile-
hula? WIJ vertrekkaü eerst over een
utjf»
Jft, GU« had wel sto to *eö Kop
warme thee. Hij verzocht doö man
hem da4 maar tè brengen. Hei duur
de tamelijk lang, voordat de remmer
terugkeerde.
De nacht was koud ea Giles hui
verde. Hij nam daarom een krachti
ge teug van den warmen drank. Maar
Voor hij een tweeden nam, hiald hii
Op. De thee was bitter als gal. Hij
bromde, dat men nergens behalve in
Én-geland lekkere thee kon zetten, en
het andere goot hij weg. Da trein
van Ostenide, die zijn waggon zou
meenemen, reed op dit oogenblik het
station binnen. Men begon te ran
geeren, de „goudwagen" werd er
achteraan gekoppeld, en voort ging
het weer in snelle vaari
Giles had nu de deur naar buiten
geheel en al gesloten en een kleine
handlanlaarn aangestoken. Bij het
licht daarvan inspecteerde hij op
nieuw zijn vaatjes. Elke beweging
van zijn arm, 't verzetten alleen van
den eenen voet voor den anderen,
Viel litem van seconde tot seconde
moeilijker. Een loodzware matheid,
waartegen hij zich tevergeefs poogde
'te verzetten, drukte hem als 't ware
neer. Zijn knieën knikten. Hij moest
gaan zitten. Hij richtte zich nog
maals op.
'Als met geweld werd hij weer neer
gedrukt op zijn veldstoeltje. Hij
steunde met de ellebogen op de
knieën, verborg het hoofd in de han
den en keek nog een poosje naar het
licht van de lantaarn, die hij op den
grond had gezet, luisterde naar het
verwarde geratel der wielen, daar
na hoorde en zag hij niets meer.
Ook toen de trein in Brussel stil
hield en zijn waggon aan een trein,
die gereed stond voor het vertrek
naar de grens, werd aangehaakt, zat
hij nog roerloos en voorover gebogen
op den stoel. Eerst toen de trein on
der de kap van het station stoomde,
werd hij wakker.
Hij hief moede 't hoofd op. Wat was
er met hem gebeurd Zijn hoofd
klopte en bonsde en was zóó zwaar,
alsof er een centenaarslast op rustte.
Met de grootste inspanning begon hij
zijn gedachten te ordenen. En toen
hij aan de bittere thee dacht, sprong
hij Ineens op. Was hij het slachtoffer
van een aanslag geworden
Maar nu geen nieuwe zwakheid 1
Hij nam zijn lantaren en ging langs
de vaatjes, telde ze hardop.... Geluk
kig, er ontbrak er geen.
Toen men uren later aan het grens
station kwam, was het volop dag ge
worden. Hij moest zijn biljetten aan
de douane laten zien. Hij ging op
nieuw langs de vaatjes. Alles was vol
komen In orde.
De innerlijke onrust, die hij sedert
zijn ontwaken niet wèer was kwijtge
raakt, had dus geen recht van be
staan, en de thee was zeker een heel
onschuldige drank geweest. Hij was
stellig nog vreeselijk moe van den
nachtdienst der vorige week.
In de gewelven der Berlijnsche
rank ontdekte men echter spoedig iets
minder verblijdends. Twee goudvaat
jes gaven dadelijk reeds eenige afwij
king van het brato-gewicht, zooals
het in de documenten vermeid stond.
Men ging ze dadelijk openen, er
zat geen goud, maarzand in.
De politie werd dadelijk in den arm
-?r»nomen.
"iet eerste wat die deed, was Giles
te arresteeren en te verhoeren. Deze
bewaarde zijn koelbloedigheid. Hij
vertelde op een heldere en duidelijke
wijze van de overlading, van de bit
tere thee en zijn slapen. De diefstal
moest gebeurd zijn in zijn slaap, dus
vóór Brussel, en de remmer, die hem
de thee had gebracht, was waar
schijnlijk de roover.
De telegraaf begon te spelen. Maar
ook de Belgische goederenwagen, die
meegegaan was tot Berlijn, werd on
derzocht, en daarbij bleek, dat een
plank van het remmershokje los zat,
en dat men zich zoo toegang had ver-
tot den waggon.
uurlijk viel nu ook -c verden
king op den arbeider, die den waggon
had aangehaakthij had stellig ge
holpen den diefstal mee voor te berei
den.
De telegraaf begon opnieuw te spe
len. Spoedig meldden de berichten,
rl nt de remmer was verdwenen en dat
de arbeider zich uit le voeten
gemaakt. Een verder onderzoek
bracht nog het volgende aan het licht.
De papieren, op grond waarvan de
remmer aan het spoor was geplaatst,
waren gestoleu. De beide met zand
gevulde vaatjes waren van eene vroe
gere zendingde leege vaatjes wor
den namelijk met zand teruggezon
den. De beide gestolen vaatjes vond
men aan den kant van den spoorweg
tusschen Gent en Brussel.
Het plan was zoo geraffineerd sluw
aangelegd, dat men wel met een erva
ren misdadiger te doen moest heb
ben. De statiousarbeider was slechts
de verleide. Men pakte hem spoedig,
zonder middelen van bestaan,
op oj tJarijs, waar de ander hem ge
last had te komen. Men zou daar den
buit deelen en naar Amerika gaan.
Maar in Parijs zocht hij tevergeefs
naar den dief.
Van den verdwenen remmer heeft
men nooit weer iets gehoord.
Voor Giles was het een geluk, dat
het verlies door verzekering werd ge
dekt. Hij is echter nooit weer met
de bewaking van goudzendingen be
last.
(„N. v. h. N.")
Een goede 'nval
Mijnheer Gunther, een rijk koop
man te Ellstadt, besloot aan zijne
vrienden een feestelijk maal te geven.
Acht dagen te voren verzond hij zij
ne uitnoodigingen, en allen beloofden
te zullen komen; slechts een, mijnheer
Beyrich, die tot zijne beste vrienden
behoorde, moest tot zijn leedwezen la
ten weten, dat hij onmogelijk er zijn
kon, omdat een oud stud.okomeraad,
zich voor eenige dagen reeds bij hem
aangemeld had.
r>""te vriend, schreef mijnheer
i .voord op deze afzeg
ging, het spreeB Vótt ttelf dat die
verontachuldigkig iüet kam aannemen
wamt het ï&l mij een groot genoegen
zijn uwen gast te léereu keainen,
waarom lk aanstaanden Dinsdag bed
de beenea in mijne woning verwaoht.
Maar het geschiedde anders. Op den
dag voor het feestmaal kwam, in
plaats van den studiekameraad, een
brief van hém», waarin hij Beyrich
meedeelde dot hij op het oogenblik
verhinderd waa op reis te gaan,
maar groote dankbaarheid zou hij
hem schuldig zijn als hij zelf naar
hem toekwam, hij zou hem gaarne
spreken, over een gewichtige aange
legenheid. Zorg, als het eenigszins
mogelijk is, dat gij acht dagen van
huis kunt, schreef hij aan het einde
van zijn brief, want als ik je eens bier
heb dan laat Ik je zoo gauw nlei los.
Ik hoop, enz. enz.
Uw oude vriend,
R. SONDERS.
Beyrich pakte zijn koffer» om Dins
dagmorgen, denzelfden, dag waarop
het feest zou zijn, af te reizen. Voor
zijn veertrek schreef hij echter nog een
klein ;efje aan Gunther, opdat deze
niet te ergeefs op hem wachten zou.
Dezen brief gaf bij aan. Peter zijn
knecht om hem te bezorgen. Peter
echter was een deugniet, die eerst voor
een paar weken bij Beyrich in dienst
was en reeds de volgende maand het
huis veriaten moest. In plaats van
den brief aan. zijn adres te bezorgen,
brak. hij dien open en las hem. En
dan wierp hij hem in de vlammen.
Als nu het uur van bet groote feest
naderde, ging hij in de kamer van
zijnen heer, tastte in diens kleerkast
rond en haalde het beste daaruit, nam
het fijnste linnen en trok het keurig
ste zwarte pak aan, hij kleedde zich
zoo, dat hij met recht zich als een
fijn heer ken voordoen. Daarna zette
hij zich In een rijtuig, reed naar het
huls van mijnheer Gunther, steeg de
breede trap op en liet zich door den
bediende in de zaal brengen alsof hij
tot het gezelschap behoorde. Aan mijn
heer Gunther, den gastheer, stelde
hij zich voor als mijnheer Senders,
studiekameraad van Beyrich.
Zijn vriend Beyrich, zeide hij, was
dezen morgen plotseling wegens ge
wichtige aangelegenheden naar L.
geroepen, en had hem, Senders, drin
gend verzocht toch in persoon mijn
heer Gunther zijne groeten en zijne
verontschuldigingen aan te bieden.
Mijnheer Gunther liet zich natuur
lijk misleiden en heette den vermeen
den vriend van Beyrich hartelijk,wel
kom in zijn huis. Deze verstond het
zoo goed zich voor te doen als een
voornaam beer, dat niemand der gas
ten aan bedrog dacht.
Op den bepaalden tijd ging men
aan tafel plaats nemen, men liet het
zich goed smaken, men lachte en
dronk, men praatte vroolijk, en wat
opgediend werd was goed. Toen men
aan de nagerechten begonnen was
vertelde de een na de andere grap-
p enen verhaaltjes. Nu haalde de gast
heer zijn brieventasch uit den zak en
trok daaruit een klein boekje met
grappen en raadsels, die allen in har
telijk lachen deed uitproesten.
Kort nadat de he eren van tafel wa
ren opgestaan en in de nabijgelegen
kamer, onder het genieten van een
goede kop koffie en een fijne 6igaar,
te zamen waren, miste mijnheer Gun
ther zijn brieventasch. Hij ging terug
uaar de eetzaal, maar zag geen brie
ventasch, Hij doorzocht al zijn zakken
tastte in rok en vest, keek onder de
tafel, of bet vermiste voorwerp soms
daar lag, maar alles te vergeefs. Het
verlorene was en bleef weg. Toen
maakte eene groote ontsteltenis zich
meester van mijnheer Gunther, want
in zijn brieventasch waren meerdere
banknoten, ten bedrage van veie dui
zenden. Waar konden die gebleven
zijn?
In de eetzaal was alles verloren,
dat was duidelijk, en daar de verden
king niet vallen kon op een van de
heeren, kon slechts de eenige persoon,
die buiten hen in de zaal geweest was,
de schuldige zijn, en deze was Frans
de knecht van den gastheer. Eenig
leed deed het dezen tot een zoo treuri
ge ervaring te moeten komen. Sedert
jaren had hij Frans in zijnen dienst
en hem tot nu toe voor een braaf,
rechtschapen bediende gehouden,
daarom wilde hij hem nu ook niet
openlijk-aan de kaak stellen, en, in
plaats van de zaak bij de politie aan
te geven en alles van Frans te laten
doorzoeken, nam hij zijn knecht on
der vier oogen, toen de gasten weg
gegaan waren.
Hij werkte op zijn gemoed, beloofde
zelfs het voorgevallene te zullen ver
geven en vergeten, als Frans rouw
moedig schuld bekende. Maar toen
deze hardnekkig sx bij bleef dat hij
de brieventasch niet had en ook Diet
gezien had onder het opruimen van
de tafel, en zelfs zoo vei' ging dat hij
een van de gasten onder verdenking
poogde te brengen, omdat de tasch
toch niet van zelf spoorloos verdwij
nen kon, toen verloor mijnheer Gun
ther zijn geduld.
Genoegl riep hij toornig uit, geen
woord meer wil ik hooren. Eigenlijk
verdien je dat ik je aan de politie
overleveT, opdat je tijd gegeven wordt
om in de gevangenis na te denken
over je misdaad; maar ik wil in aan
merking nemen dat je mij jaren lang
trouw gediend hebt en daarom zal ik
je zoo streng niet behandelen, en je
niet openlijk beschuldigen als een
dief. Hier in mijn huis kan Je echter
niet meer blijven; binnen drie da
gen moet je mijn dienst verlaten en
mijn huis uit.
Da* bitter voer ÊrattóS
Frans, want hij hield veel YaaS rijh
heer, die het altijd goed met hem ge
meend had, altijd goedwillig en nooit
norsch geweest was, Maar wat zou
hij nu doen? Hoe bon hij hewijaen dat.
hij niet de dief was, daar al zijne be
weringen nutteloos waren?
Gedrukt ondier dezen zware® last
ging Frans 's avonds naar bed, maar
urenlang keerde en wendde hij zich
om in rustelooze angsten, vergeefs
naar een middel zoekend waardoor
hij zijne onschuld bewijzen kon.
Maar, toen in het verre oosten het
eerste morgenlioht begon te scheme
ren, kwam plotseling een goede in
val zijne gekwelde ziel troostend
moed geven. Nauwelijks kon hij den
tijd afwachten, waarop het daglicht
in vollen glans aan den hemel scheen
en waarop zijn hear het bed verliet,
zoodat bij dazen zijn verzoek zou kun
nen voorstedien. Hoe dikwijls keek lüj
dien morgen naar de klok, hoe dik
wijls meende hij h0* hellen te hoo
ren, dat hem in de kamer riep om
de wenschen van zijn heer te verne
men. Eindelijk werd hij dan toch ge
roepen, en hem werd bevolen het on*
bijt te brengen.
Geruischloos zette Frans alles op
de tafel, en in plaats van naar ge
woonte weg te gaan bleef hij dralend
bij de tafel staan, ging toen naar de
deur en bleef daar weder staan, tot
dat eindelijk mijnheer Günther zij
ne verlegenheid merkende, vroeg
Nu Frans, wat ls er Je hebt mij nog
wat te zeggen, naar 't schijnt.
Ja, mijnheer, begon bij nu, het
valt mij zoo zwaar door u, die altijd
zoo goed voor mij geweest is, voor
een dief gehouden te worden. ïk kan
en zal niet rusten voordat de ware
dief ontdekt is. Om dit gedaan te
krijgen heb ik u een gunst te vragen.
Als men iemand beschuldigt
moet men hem ook recht laten zich
te verdedigen, antwoordde Günther,
spreek dan, wat moet ik doen
U zult zich herinneren, begon
Frans daarop, dat uw klein neefje,
toen hij het vorige jaar met vacant! e
hier was, van den ezel, waarop hij
altijd reed, zeidedie ezel is een
slim beest, hij kan geen slechte men-
schen lijden. Wilt u mij nu toe
staan met den ezel een proef te ne
men? Misschien vinden wij den dief
dan.
Hoe wil je dat beginnen? vroeg
mijnheer Günther, goedig spottend.
Dat dier breng ik in een kamer
en ik sluit dan alle vensters, zoodat
het pikdonker is, zeide Frans, en dan
moeten allen die gisteren, op het
feest waren een voor een langs den
ezel gaan en hem aan zijn staart
trekken dat zal dat dier zich laten
gevallen van alle goede menschen,
maar als de dief dat doet, dan zal de
ezel beginnen te schreeuwen, en kunt
gij u er op verlaten, dat de boosdoe
ner gevonden is.
Terwijl Frans zoo aan 't praten was
had zich om den mond van mijnheer
Günther meermalen de trek van een
spotlachje gevormd, en toen de man
zweeg, proeste mijnheer het uit van
't lachen.
Frans, riep hij, dat je niet eer
lijk zijt heb ik gisteren tot mijn groo-
ten spijt ondervonden, maar dat je
een domkop zijt, dat had ik nooit
kunnen gelooven I
Bij de eerste woorden van zijn heer
drukte Frans zijne lippen pijnlijk te
zameneen domkop gescholden te
worden daar gaf hij weinig om en,
of hij waarlijk zoo dom was, dat zou
de toekomst leereu.
Op zijn voorstel werden al de gas
ten van den vorigen dag weder uit
genodigd op een avondpartijtje
op een kleine grap zooals mijnheer
Günther hun zeggen liet.
Peter, de knecht van mijnheer Bey
rich, nam de uifcnoodiging, aan mijn
heer Sonders gericht, weder voor zijn
eigen persoon aan» en waarom zou
hij dat ook niet gedaan hebben? Zijn
heer kwam toch niet dan na eenige
dagen terug in de volgende week
verliet hïi diens huis wat lag er
hem nu ook aan gelegen als het be
drog dan later uitkwam?
Toen de gasten weder bij mijnheer
Günther te zamen waren, sprak hij
de volgende woorden, tot hen
Mijne heeren, vooreerst bedank
ik u er voor, dat u allen heden aan
mijne uitnoodiging gevolg gegeven
hebt; maar tweedons moet ik uvoor
uit om verontschuldiging vragen voor
de kleine grap, die nu volgen zal.
Hierop vertelde hij wat zijn knecht
van hem als gunst gevraagd had, om
zich zeiven te zuiveren van de be
schuldiging en den waren dief te vin
den.
Onder aigemeene vroolijkheid werd
het zaakje begonnen; de een na de
ander, Frans de knecht het laatste,
ging in de donkere kamar voorbij
den ezel en trok dien aan zijn staart,
maar het dier gaf geen geluid.
Heeft iedereen den ezel aan zijn
staart getrokken vroeg Frans.
Een eenstemmig ja, was het ant
woord.
Wonderbaar, zeide hij daarop,
dan zou men zeggen, dat de dief niet
hier is
Nu ging hij naar een Yenster "en
opende het luik
Zoo, mijne heeren, zei hij toen,
mag ik u nu verzoeken uwe handen
in de hoogte steken?
Dit geschiedde.
Nu ging Frans terstond naar den
knecht van mijnheer Beyrich, zeg
gende
Hier, mijnheer Günther, is de
werkelijke dief.
Mijnheer Günther stond verbluft.
Wat zal dat nu? vroeg hij hem
vertoornd, hoe durf je 't wagen, mijn
beer Sonders, den studiekameraad
van mijn vriend, zoo te beleedigen?
Frans bleef bij die woorden zoo
rustig als te voren.
Zie ons allen, die hier staan
eens aan, zeide hij, ieder van ons
heeft den ezel aan zijn staart getrok
ken en daarvan zwarte handen ge
kregen. Deze hier is de eenige die
witte handen heeft, met den dief
stal op zijn geweten was hij dwaas
genoeg te gelooven aan de onnatuur
lijke slimheid van den .ezel, en uit
vrees, dat het dier door zijn schreeu-
t$8f >föto Yorradeh zoti» h&e& lil} héxïï
niét aangeraakt.
Tegen zulk sen bewijs hielp {peen
verzet. De schuldige werd aan het ge
recht overgeleverd! en toen de zaak
onderzocht werd. kwam ook het be
drog uit, dat hij to t geheel niet
mijnheer Sonders was, maar de on
trouwe knecht van mijnhea? Bey-
rioh.
De brieventasch met den ganischen
inhoud werd nog in zijn bezit ge
vonden en dé dief ontging zijn straf
niet.
Frans, do slimme knecht, werd to
zijn eer hersteld. Zijn goedhartige
heer bad hem niet slechts om veront
schuldiging, maar van toen af was
Frans" zijn vertrouweling, hij verdub
belde zijn loon en behield hem voor
immer,.
Do beambte, die twee dagen te vo
ren zijn schriftelijk verzoek to ont
vangst had genomen, wees, toen to 't
zijvertrek gebeld werd, op het gor
dijn.
Gaat u btonen, mijnbeer l
Zijn varsLeiten vilten hoed in die
hand houdend volgde Hendrik Elberg
deze aanwijzing op.
Heit vertrek, dat hij binnentrad, was
een groot, hoog vertrek.Op een schrijf
tafel in het midden brandde een elec-
trsche lamp. Een donkergroen scherm
verblindde den lichtkring echter zoo
danig, dat zelfs de persoon, die ach
ter de tafel zat, in den schaduw ver
dween.
Elberg boog, zonder te weten voor
wie.
U hebt u tot onze „Caritas" ge
wend opdat deze u aan werk zou kun
nen helpen. U verkeert in grooten
nood?"
Een gedempte vrouwenstem had de
ze woorden gesproken en onaange
naam verrast had hij toegeluisterd.
Wanneer hij had vermoed, dat hij
vrouwen te woord had moeten 3taan,
zou niets hem tot dezen bedeltocht
hebben kunnen overhalen.
Hij knikte slechts.
Hoe lang bent u in het land?
Drie jaren,
En bet is u hiet gelukt een ge
schikte betrekking te kunnen vinden?
Neem.
En de oorzaken?
Hij lachte ruw.
Ik ben zeker te dom voor "Ameri
ka! Bovendien bon ik een volslagen
pechvogel 1 Bont u daarmee tevreden?
Niet geheel. Doch waarom neemt
u niet plaats?
Wantrouwig ging hij zitten.
Ze wilde hem blijkbaar nog meer
uithooren, hem zoo mogelijk zijn ge-
healen levensloop uitvragen, opdat
zijn waardigheid voor een droppeltje
caritatieve balsem slechts volkomen
ontwijfelbaar vastgesteld kon worden.
Een edele milddadigheid!
En alsof hij een hinderlaag vreesde
doorboorde hij argwanend het half
donker.
Hij zag echter niet meer dan de
omtrekken van een vrouwengestalte;
duidelijk slechts eene fijne, met rin
gen versierde hand, dia op de stoel
leuning lag.
Hij voelde ook niet hoe twee oogen
thans, nu zijn hoofd dichter bij het
licht was, onderzoekend op hem rus
ten, op zijn-ingevallen, bleeke trek
ken, waarin het leven met harde stift
zoo menig bedrogen hoop, zoo menig
zorgvol uur had gegrift,
Wilt u elk werk aannemen, dat
we u geven?
Zou ik bij u komen, wanneer ik
nog de keus bad? wilde hij antwoor
den. Hij zei echteer slechts: 't Is mij
allemaal om 't even!
En toch wist u zich alleen niet
meer ta redden?
Moet ik u daarop antwoorden,
madame? Ik geloof dat mijn aanwezig
heid voldoende antwoord geeftl
Zij hiel kalmesrend de hand op.
Alstublieft geen vaLsche schaam
te 1 Een verwijt bedoelde ik niet. On
ze vereeniging weigert zelden haren
bijstand, zij eischt maar één ding:
volkomen openhartigheid, óprecht
heid!
Aha, het verhoor! dacht hij
Vraagt u me dan maar, wat ik u uaexr
uw meening aan openhartigheid en
oprechtheid schuldig beul
Zij scheen den spot niet te hooren.
Volgens de informaties, die wij
ingewonnen hebben, was u niet zon
der middelen toen u drie jaar gele
den hier aankwam.
„Ik bezat nog een restje van de af
koopsom, die mijn familie mij voor
den liefdedienst betaalde om zoo spoe
dig mogelijk naar Amerika te verdwij
nen, Mijne lichtzinnige streken had
den allo ooms en tantes der familie
van hun slaap beroofd.
U reisde eerste kajuit en maakte
den indruk van een welgesteld man!
De kaart eerste kajuit behoorde
tot het laatste familieoffer. Ik had 't
bedongen omdat ik destijds van een
optreden volgens mijn stand hield. Uit
dezelfde gewoonte kan ik mijn gedrag
als welgesteld man verklaren.
U nam aan weddenschappen
deel, die onder de reizigers wierdan
gesloten!
Ook dat is u bekend? Nu ja ik
heb moe gewed!
En a won?
Zooenzoo. Toen ik aan wal stap
te was mijn vermogen echter tot op
ongeveer 600 gulden geslonken,
Won u niet eens een groot be
drag?
Hendrik Elberg streek nadenkend
zijn hand ower het voorhoofd.
Jawel! Fons vehs tienduizend
dolïato, Doch daï Was maaif eea grapi
Na vier en twintig Uur was het geld
weer to don zak van zijn vroegeren
eigenaar teruggekeerd.
Een grap! U spot met een bedrag,
dat voor u een vermogen betoekende?
Over zijn gelaal vloog een .verlogen
lachje,
ïk kon het geld niet behouden,
madame! De verliezer mocht het niet
verliezen. Hij had mij die wadden-
schap zelf voorgesteld en zij woe eer
lijk door mij gewonnen, ik was dok
heel blij, toen ik de tienduizend ik
had ear slechts een klein bedrag tegen
hoewen te zetten mocht opstrijken!
Dat do man vreeselijk opgewonden
was, toen hij van het pakje banknoten
moest scheiden, merkte ik wel, maar
de een verliest zoo en de ander zool
Ilijk moest hij zijn, anders zou hij niet
de voor hem zoo ongunstige wedden
schap hebben voorgeslagonl
En ondanks dit alles meende u
hot geld niet mogen te behouden?
Neen, en u moogt zelf oordeelen:
Die heer was reeds eenmaal door zijn
wedzucht geruïneerd en had zich
slechts moeilijk weer opgewerkt. Hij
ha dzijn vrouw en kinderen plechtig
moeten beloven nooit weer te zullen
wadden of spelen, en het was de eer
ste maal na vete jaren, dat hij op
den terugtocht van een reis naar Eu
ropa zich weer door zijn oude harts
tocht liet meesleepen. Toen hij de tiern
duizend dollars verloren had was het
alsof hij ln een roes verkeerde. Hij
verklaarde zijn dochter, die met hem
reisde, dat, nu hij toch eenmaal zijn
woord had gebroken, hean alles niets
meer kon schelen. Hij zou thans net
zoo lang wedden tot hij het verlies
weer ingehaald of totdat hij zijn ge
heels vermogen verloren had» Either
or!
Het meisje ontstelde hevig maar
bleef gelukkig bij haar zinnen.
Zij sprak met mij, vertelde mij dat
voor haar en hare familie een met
moeite uit puinhoopen opgebouwd
geluk op het spel stond en ontwikkel
de toen een heel verstandig plan: ik
zou haar vader het geld op de een of
andere manier weer terug laten win
nen. Wanneer dat was gebeurd, zou
zij hem aan zijn belofte, om niet meer
te wedden, houden zoodra het verlies
weer was vereffend.
Een verstandig plan? meende de
toehoords ter ironisch. Mij dunkt dat
de jonge dame buitengewoon verstan
dig was!
Ik zou echter geen schade lijden!
antwoordde hij Ijverig. Zij wilde mij
later alles terugbetalen, wilde het mij
zelfs schriftelijk geven!
En dat hebt u niet aangenomen?
Hij wierp haar een koelen blik toe.
Madame! Ik heb me over dit voor
val misschien al te veel uitgelaten?
Zoudt u niet uwe .nuttere vragen wil
len stelten?
O, nog niet! Het is van te veel
belang om te vernomen hoe ver u in
uw lichtzinnigheid bent gegaan! Het
„verstandige plan" gelukte?
Ja.
En hebt u uw geld teruggekregen?
Mijn geld? to heb me ingebeeld,
dat ik het nooit heb gehad.
En ook ia uwe tegenwoordige po
sitie hebt u geen stappen gedaan om
de schuld betaald te krijgen? Hij keek
naar den grond.
Eens heb ik de dame ontmoet.
Ik wilde haar aanspreken, niet om
het. geld, maarhij stokte. Maar
mijn Meeding was reeds te slecht.
Toon ik me eens bekeek schaamde ik
me en ging hapr uit den weg.
En die dama? Heeft ze niet naar
u gezocht. Of zou ze zich bij den troost
hebben neergelegd, dat u zoo rijk was
dat het verlies der tienduizend dol
lars u niet zooveel zou hinderen? Er
is toch geen andere verontschuldi
ging!
Hendrik Elberg wist er nog een:
Het ls immers drie lange jaren
geleden! en hij greep als verblind
uaar zijn oogen.
De fijne, beringde hand der „Gari-
tas"-vertegenwoordigster had de lamp
aangeraakt. Ze was tot halve kamer
hoogte opgeschoten en straalde haar
licht In wijden kring uit.
Toen hij aan het helle licht gewen
de, sprong hij verward op.
Het aardige gezicht, waarin hij
keek was hem niet vreemd en toch
schrikte hij.
Juffrouw!
Eindelijk heb ik u toch gevon
den! riep zij vroolijk. Eindelijk! U
hebt het me niet gemakkelijk gemaakt
en ik dank het slechts aan de omstan
digheid, dat aan mij, als bestuurslid
van „Caritas", uw verzoek werd voor
gelegd, zoodat u mij niet meer uit den
weg kon gaan. Thans houd ik u vast
tot we afgerekend hebben! Uwe tien
duizend dollars zijn op rente gezet.
Papa heeft het zelf in zijn testament
zoo bepaald, toen hij het vorige Jaar
overleed, en u kunt thans ten allen
tijde over liet geld beschikken.
Hij verzette zich er tegen, hij wilde
geen eigendomsrecht erkennen.
Wilt u dan eeuwig een slechte
zakenman blijven? vroeg zij, bijna
wanhopig. En dan beweert u, dat u te
dom bent voor Amerika en een pech
vogel op den koop toel U hebt alleen
geen kijk op cijfers en kunt niet reke
nen! Maar u bent nog jong genoeg
om bet te leeren. In orse zaak wordt
goed gerekend, ook ik neken vlijtig
mee. Wilt u bij ons, bij mij in de leer
gaan?
En toen zij zeide: „Uw kapitaal zal
ik beboeren, tot ge uw leertijd met
succes hebt doorloopen! toen kon hij
voor de eerste maal sedert langen ttjd
weer van ganscher harte lachen. En
h&ldefi Wéé üöt, als opende zlclj
de met rozen omkranste poort eener
blijlaehende toekomst.
EEN UNIVERSITEIT
ZONDER STUDENTEN.'
Het dezer dagen gepubliceerde rap
port over dé universiteit to War*
schau, over het Jaar '1907, levert voor
den belangstellende hoogst Interes
sante gegevens en getalion op,
In het rapportjaar waren er aan de
universiteit 80 gewone professorenen
23 buitengewone professoren en pri
vaatdocenten. Het leeraarspersoneel
bestond dus totaal uit 59 docenten.
Bovendien waren er nog aan alle fa
culteiten 20 leerstoelen, die onbezet
waren genieven.
Daartegenover telde de universiteit
op 1 Januari 1907 14 studenten en
één hospita rut, samen '15, Daar de
universiteit in den loop van het ge-
heele rapportjaar gesloten was en
een nieuwe aanneming van studen
ten niet heeft plaats gehad, daar bo
vendien echter ook de resteerende
jongelingen zich hebben laten af
schrijven, zoo telde deze merkwaardi
ge instelling op 1 Januari 1908 geen
onkelen student.
Wat niet belette, dat er tot onder
houd dezer Alma matea' in het rap
port 388.816 roebel of ongeveer
480.000 gulden noodig waren*
Op de proef gesteld.
Natuurlijk trouw je om geld.
Lady White sprak met die overtui
ging van de vrouw van de wereld, die
niet tegengesproken wil worden.
Ellen Wilson keek haar verbaasd
aan. Een lichte blos maakte haar
mooi gezichtje nog mooier. Zij bezat
een teere soort van schoonheid, met
eene intelligente uitdrukking.
Ze heeft verstand genoeg, om dit
niet te toonen, zeiden haar vrienden.
Toen juffrouw Wilson zich dus ver
loofde met den heer Petruchio Black»
een rijk City-man, lachten haar be
oordeelaars. Maar Lady White was
brutaal genoeg om te zeggen
Natuurlijk trouw je om geld,
Heeft u mijn verloofde gezien
vroeg Ellen wat zenuwachtig.
Ja, en to kan niet gelooven, dat
je verliefd op hem bent. Ik houd niet
van dat soort huwelijken.
Maar heusch, Lady White, u
vergist zich, riep Ellen verontwaar
digd. Ik hou veel van meneer Black.
Als ik je niet van je jeugd af ge
kend had, zou ik niet zoo vrij met je
spreken. Je kunt me niet doen geloo
ven, dat je verliefd bent op een klein,
onbeteekenend mannetje, dat Petru
chio heet. De naaih alleen is al vol
doende, om iemand tegen hem in te
nemen.
Ellen lachte, hoe onaangenaam za
ook gestemd was.
Waarom trouwde je kapitein
Shally niet ging de oudere dame
voort. Hij heeft zooveel te wachten,
nu zijn grootvader op sterven ligt.
Iedereen vond het dwaas van je, dat
je een eind maakte aan dia verlo
ving.
Zelfs dwazen moeten toch hun
eigen leven leiden, zei Ellen luchtig.
Ik had genoeg van kapitein Shally.
Ik kencRT al zijn gesprekken, zijn la
chen en zijn manieren. Ik vreesden-
dat dit op mijn humeur zou werken.
Lady White stond zuchtend op.
Je moet mij mijn openhartigheid
vergeven, zei ze. En vergeet niet mor
gen bij mij te komen eten, we gaan
naar de opera. Laat meneer Black
meekomen. Misschien zal ik bij na
dere kennismaking meer met hem
zijn ingenomen.
Ze kuste Ellen en lachte ih zichzelf,
toen ze naar huis reed.
Ik ben nieuwsgierig, dacht ze, of
het lieve kind boos zal zijn, als ze
merkt, dat kapitein Shally de vierde
in de loge is.
Ellen wachtte op haar verloofde.
Hij had beloofd met baar naar Lady.
White te gaan en hij was wat laat,
Ik dacht, dat je vergat te komen,
zei ze, toen hij ten laatste verscheen.
Wat zie je er moe uit.
Ze keek hem aan en merkte met
eenige verbazing, dat hij alleen haar
vingers naar zijn bevende lippen
bracht.
Ja ik ben wat moemaar we
moeten ons haasten. Ik werd in de
City opgehouden.
Hij lachte bitter.
Ze volgde hem naar het rijtuig, niet
wetende wat ze van hem denken
moest.
Er is iets, fluisterde ze, toen het
portier gesloten was. Zeg het mij, ik
ban geen kind.
Ik zal het je zeggen, zeide hij,
zijn vingers op de hare leggend, ik
ben geruïneerd. Gelukkig gebeurde
het nog vroeg 'genoeg. Wat zou het
vreeselijk zijn geweest, als je al mijn
vrouw was. Kijk me niet zoo aan. to
had nog niet moeten spreken. Ik had
je moeten schrijven, dat was beter
geweest.
Geruïneerd Het woord kwam
langzaam over haar lippen. In hoe
verre
O, ik zal nog niet behoeven te
bedelen, antwoordde hij. Maar ik be
zit nu nog maar zooveel honderden,
als to duizenden had, toen ik je
vroeg om mijn vrouw te worden. Ik
geef je natuurlijk je woord terug. Jé
zult wel een beteren man vinden.
Vanavond doe ik nog geen afstand
van je, Ellen, maar daarna nemen
we afscheid.
Ze raakte hem even met de toppen
van haar zenuwachtige vingers aan.
Het was goed, dat je kwam, zei
de ze.
Het zal zijn, alsof we komedie
spelen. Laat Lady White niets mer
ken.
Toen ze bij Lady White binnen gin
gen, keek Ellen haar minnaar van
ter zijde nieuwsgierig aan. Ofschoon
hij bleek en betrokken was} had het
verdriet zijn gelaat eene uitdrukking
gegeven, die Ellen niet verbazing en
bewondering vervulde.
Terwijl ze haar mantel af deed,
kwam Lady White naar haar toe en
6prak
Kindlief, ik hoop, dat je niel
boos zult zijn, maar kapitein Shally
is hier. Het is heel toevallig, ik hoop,
dat er seen duel uit zal voortkomen.