Aangezien ik niets krijg, karn lk
niets gebruiken I Dat Is een restau
rant, waar ik nooit meer een voet aal
zetten.
Meneer Barbanchu, kalmeerend j
Kom, kom, ze moeten toch tijd
hebben om de visch te bakken.
Bn om ze te vangen, zeker Noen
dat is de menechen gewoon voor den
gek houden.
Je hadt maar vast radijsjes moe
ten besteilen.
Zeker om den heelen dag een
opgezette maag te hebben.
Worst dan.
Je wilt me zeker vergiftigen met
dat goed, waarvan je niet weet wat
er in zit.
(Meeneer Barbanchu geeft het op,
om de kwade bui van zijn vrouw te
doen wegtrekken. Na een oogenblik
van stilte bogLnt mevrouw Barban
chu verbazend onrustig te worden).
Meneer Barbanchu
Wat is er Ben je niet wel
Heelemaal niet, hoe kom Je er
bij....?
(Men brengt het gerecht, maar me
neer Barbanchu eet er niet van, om
dat hij opgemerkt heeft, dat zijne
vrouw niet, zooals haar gewoonte is.
den kellner een standje heeft gege
ven, wat een bewijs is. dat er iets
ernstigs is gebeurd. En werkelijk, i
vrouw Barbanchu draalt op haar
st.zoekt in haar zakken, ln haar
tbsr litjit onder de tafel, onder de
stoelen en krijgt achtereenvolgens al-
Je kleuren van den regenboog).
Meneer Barbanchu?
Wat zoek je toch?
Mevrouw Barbanchu, met gesmoor
de stem
Den sleutel.
Heb je 'm verloren?
Dat is te zeggen.... Heb jlï de
deur niet gesloten?
Weineen, dat weet Je toch wel
je bent na mij beneden gekomen.
Mevrouw Barbanchu, die onmoge
lijk iemand anders dan zichzelf de
schuld kan geven i
Ja, dat is zoo.... Ik heb 'm In het
slot laten zitten.
Meen je dat?
Ik zeg het je toch I Ik ben niet
gek.... Laten we gauw weggaan
En het déjeuner?
Dat komt er wat op aan, als de
Inbrekers bezig zijn onze kamers leeg
te halen I
Daar weet je niets van.
Dat weet ik zeker. Waarom heb
jé me ook zoo gehaast? 't Is Jouw
Schuld.
Meneer Barbanchu gelaten T
Tooala je wilt.
Me dunkt, dat lk da waarheid
zeg. Nou, je zult me nog eens snap
pen om zoo'n dagje naar buiten te
gaan.
Als er maar een trein is.
De kellner, die geroepen wordt,
zegt, dat men den sneltrein kan ha
len als men zich haast. Meneer Bar
banchu werpt den kellner een geld
stuk toe, en rent zijn vrouw na. die
hard is weggeloop8n.
Ze bereiken het station, door en
door bezweet, maar op tijd. In den
trein doet mevrouw Barbanchu niets
anders dan haar overmatig verhit ge
zicht afbetten, zichzelf beklagen em
haar man de schuld te geven.
In Parijs aangekomen nemen ze
8en rijtuig om zich thuis te laten
brengen.
Haastig rent mevrouw Barbanchu
de trap op. De sleutel zit niet in het
slot- Vlug loopt ze weer naar bene
den om den concierge te zoeken, en
ondervraagt hem scherp. De conciei>
ge heeft niets gezien. Dan valt me
vrouw Barbanchu, uitgeput- van ver
moeienis en aandoening op een stoel
neer en bezwijmt.
Als zo bijkomt, springt za overeind
en spreekt gejaagd tegen haar man
Ga gauw een Blotenmaker halen.
De deur moet opengebroken worden.
Ik weet zeker, dat er Inbrekers zijn
feweest Na alles te hebben gestolen,
ebben ze den sleutel meegenomen,
om te maken, dat men niets merken
zou.... Dat zie-Je zoo dikwijls tegen
woordig.... Ze zullen al mijn bijoute
rieën hebben meegenomen.... O, wat
ben ik ongelukkig 1
Terwijl zijn vrouw jammert, loopt
meneer Barbanchu do heelo wijk
door. Hij zoekt vergeefs een slotenma
ker, want het is Zondag, en alle werk
plaatsen zijn gesloten. Eindelijk, na
een onderzoekingstocht van ongeveer
twee uur, vindt hij een slotenmaker,
'die genegen ia te komen. Maar onge
lukkigerwijze heeft mevrouw Barban
chu, die erg bang is uitgevallen, een
geheim slot laten maken, dat aan
alle pogingen weerstand biedt.
Mevrouw Barbanchu, zich op eens
op het voorhoofd slaande
Ach, lievetljd I Al die aandoenin
gen hebben me in de war gebracht;
nu weet ik waar de sleutel is I
Meneer Barbanohu verbluft
Ik heb 'em in mijn handschoen
gestopt om 'em niet te verliezen.
Meneer Barbanchu, een beetje ge
rustgesteld
En waar zijn Je handschoenen?
In de haast.... heb ik ze verge-
tene. in het restaurant te Fontaine-
bleau....
Meneer Barbanchu, wanhopig
Wel allemachtig....
Ga ze maar gauw halen.
(Meneer Barbanchu, die nog niet
gedéjexineerd heeft het is reeds 5
uur geworden heeft flinken honger
pruttelt een beetje, maar gaat ten
slotte toch weer naar de Gare da
Lyon en neemt den trein naar Fon-
tainebleau.
Gedurende zijn afwezigheid gaat
mevrouw Barbanchu, die weer bij
haar positieven is en ook haar maag
voelt jeuken ,naar een banketbakker,
en verorbert eenige gebakjes. Toen ze
wilde betalen en haar beurs uit haar
taschje haalde, liet ze.... haar hond
schoenen er uit veilen, en vond daar
in werkelijk den sleutel terug I
's Avonds om 10 uur verschijnt me
neer Barbanchu weer in de echtelij
ke woning, dood-op en overtuigd, dat
de sleutel wérkelijk weg is. Hij heeft
er zich op voorbereid om dien nachtf
ln een hotel te moeten slapen, maar
hij vindt zijn vrouw kalm ta hun
kamers, en wordt teeder ontvangen, j
Voor die ongewone beminnelijkheid
verdwijnt zijn slecht humeur. De
geur der spijzen, die op tafel gereed
staan, is er ook niet vreemd aan. I
Mevrouw Barbanchu
Ben-je daar eindelijk, Kom gauw
eten ik heb honger t
Nou, maar ik ook.
Zie-Je, lk vind maar, dat Je het
nergens zoo goed hebt als thuis.
Spreek me niet meer van bulten en
van de keuken van een restaurant.
Meneer Barbanchu, nieuwsgierig:
Maar waar heb Je dan eigenlijk
den sleutel teruggevonden
Mevrouw Barbanchii, gemoedelijk
Natuurlijk in mijn handschoen,
lieve, zooals ik je gezegd heb....
En mijn handschoenen ln mijn
taschjo. Je weet wel, dat ik een orde
lijke vrouw ben en je ziet, dat ik no<
iets vergeet.... Nog een stukje k
Ze Is heerlijk, vindt je niet?
(Vad.-
haai Krees,
Juist was de laatste repetitie van't
drama „Haar Kreet" afgeloopen, en
bleek van woede verliet de schrijver
het kleine volkstheater.
Hij had wel reden om opgewonden
te zijn. Allen waren bij de zaak ge
weest en hadden goed gespeeld j al
leen zij, die de hoofdrol moest spe
len, de blonde Marie Werner, was
bepaald belachelijk geweest. Inplaat s
van zich in te spannen en goed op
te letten, had zij met den directeur
gekheid gemaakt en Jarnow was ten
hoogste gekrenkt in zijn dichters-
trots.
Het stuk moet effect hebben 1
zei hij tot zichzelf. Als het maar in
't juiste tempo gespeeld wordt. De
opwinding stijgt van bedrijf tot be
drijf.
En in plaats daarvan zal ik het be
leven, dat vanavond bij de voorstel
ling het publiek Ln de slotscène, waar
men stom van ontzetting moet zijn,
uitbarst in een schaterlach, dank
zij die Marie Werner, die doodsangst
moet toonen, maar in werkelijkheid
er uitziet, of de heele historie een
flauwe mop is. Haar laatste angst
kreet is beslist Idioot I De directeur is
te erg op haar verliefd, om haar een
aanmerking te durven makendus
moet ik het wel doen en stevig
ook.
Op dit oogenblik verliet het voor
werp zijner gedachten den schouw
burg, aan de zijde van den direc
teur.
Verontwaardigd naderde Jarnow
het paar en zei bruusk
Ik heb je niet willen vernederen
in het bijzijn der anderen, maar als
je, tegen al mijn goeden raad ln, vol
houdt, de rol even -onzinnig te spelen
als daarstraks, bederf Je het geheele
effect, en mijn succes is naar de
maan I
Ik speel zooals ik 't opvat, ant
woordde Marie snibbig en zonder zich
in het minst van haar stuk te laten
brengen. Je^moogt blij wezen, een
vertolkster als ik voor je geknoei te
hebben gevonden. Geen spoor van
een geestigheid in alle drie actes en
mijn genre is nu eenmaal het komi
sche zelf lachen en anderen tot la
chen brengen.
Dan had Je de rol moeten weige
ren, in plaats van er om te zeuren. Ik
maak je er op atlent, dat je vanavond
bij de voorstelling meer overtuiging
ln je spel moét' brengen, vooral in
dien laatsten angstkreet.
Dacht je soms, dat ik mij heesch
zou schreeuwen voor jou pleizier
viel Marie hem spottend ln de rede.
Ik heb genoeg van die malle stand
jes. Mijn regisseur en directeur vin
den mij goed In 'die rolde rest kan
ihij niet schelen.
Zij voegde er nog een half dozijn
onbeschaamdheden bij, en Jarnow,
buiten zichzelven over deze vernede
ring in tegenwoordigheid van den
directeur, zei, met moeite zich be
dwingend
Neem je in acht, Maria I Je zult
mij tot het uiterste drijven.
Intusschen vond de directeur, dat
't gesprek lang genoeg geduurd had
hij trachtte beide partijen te kalmee-
ren, door eerst den dichter, wiens
stuk immers een succes worden kon,
vriendelijk toe te spreken en vervol
gens Marle naar huis te geleiden
met de aanbeveling, wat te rusten, en
zich voor te bereiden op de pre
mière.
Zoodra Jarnow alleen was, bedaar
de hij. Maar de dichter ln hem was
minder gelaten. Zijn drama moest het
publiek doen rillen en heven daar
van hing het succès af. En Jarnow
geloofde In dat succès hij rekende
er op, wilde het hebben tot eiken
prijs.
Ik moet alleen dat schepsel er
toe brengen, dat haar ontsteltenis in
het laatste tooneel, als zij den bewus
ter: kreet uitstoot, geloofbaar wordt
daarvan hangt alle3 af. Zij mag niet
weer, net als vandaag, zoo onwijs
krijschen. Maar verlang dat eens van
een verwaande, grillige en bedriege-
lijke actrice als die Marle.
Jarnow vervolgde zijn weg, diep in
gedachten, mei gefronst voorhoofd,
als peinsde hij op de ontknooping
van een treurspel in vijf bedrijven.
Plotseling scheen hij een uitweg te
hebben gevonden. Hij snelde het post
kantoor binnen, kocht een briefkaart
en adresseerde die aan Marie, niet
aan haar particulier adres, maar aan
den schouwburg. Hij krabbelde met
potlood eenige regels en stak de kaart
in een bus.
Het gordijn rees langzaam voor een
talrijk, onrustig publiek, dat er voor-
loopig nog niet uitzag, of het gemak
kelijk tot schrik en ontsteltenis zou te
brengen zijn.
De aandacht werd echter reeds ge
boeid eerste tooneelen men
fcegoi worden en luisterde
scherp.
Jarnow was tot dusver niet ver
schenen de directeur echter volgde
in de coulissen opmerkzaam den loop
van het stnl:. Naast hem stond, irioo'
en blozend, M i ie Werner, die zich
heimelijk voornam, ie doen wat in
haar macht stond om het succè3 van
dien verwaanden kleinen Jarnow ge
lijk nul te doen zijn.
Het ontbrak er maar aan, mop
perde zij in stilte, dat de directeur
ook nog bij mij komt zeuren. Ze zul
len raar staan kijken allebei I Ik zal
het publiek al dlrtri r mijn opko
men aan het lachen maken. En wat
dien fameusen angstkreet aangaat,
daar heb lk iets moois op bedacht i lk
zal het huis doen schateren, door te
miauwen als een kat, die in de klem
zit.
Een bediende onderbrak dezen
schoonen gedachten gang door het
brengen van een briefkaart voor
haar. Verrast las zij ds enkele regels
van Jarnow's hand t
„Ik heb te veel geleden j nog
„vanavond, als jij het tooneel zult
„betreden hebben, wreek ik mij."
De jongedame stond versteld.
Pas op u moet dadelijk opko
men waarschuwde de directeur.
Zij schrikte, verborg haastig de
briefkaartmaar zij was onder den
schmink zoo bleek geworden, dat de
directeur verwonderd vroeg
Scheelt u iets
Ut och, ik, ik voel mil niet
wel.... ik ben bang....
Kom, onzin I Laat die mallighe
den nu toch blijvenLet op uw
wacht
En ietwat boos om haar talmen,
drong h!J haar vooruit.
Marie had, terwijl zij het tooneel
betrad, slechts die ééne gedachte
Jarnow zal zich wreken maar hoe
en waar Ik zie hem in het geheel
niet in het theater.
Haar ongekunsteld verschrikt voor
komen had reeds bij haar eerste op
treden een buitengewoon succès; de
zaql was vol spanning. Inmiddels Joe
gen de vreemdsoortigste gedachten
door het brein van de tooneelspeel-
ster. Uitfluiten kan hij mij ln geen
geval, dacht ze al was hij ln de zaal.
want hij zou dan meteen zijn stuk
naar de maan helpen.
Deze gedachte gaf haar nieuwen
moed.
Daar vond haar blik het souffleurs
hokje en wat zij zag, deed haar van
angst krimpen. Op de plaats van den
souffleur, dien hij voor goed geld had
omgekocht, zat Jarnow en richtte uit
zijn verwrongen gezicht een paar rol
lende oogen op haar.
Het meisje stond als verlamd het
was het moment, dat haar partner
zijn tirade geëindigd had en de moor
dende hand tegen haar ophief. Maar
tegenover den vreeselijken blik van
den souffleur begaf haar de stem en
ln plaats van den kreet kwam slecht"
een steunend geluid uit haar mond.
Daar zag zij Jarnow van onder den
lezenaar, waarop het manuscript lag,
snol iets te voorschijn halenhet
was een revolver, die op haar werd
gericht.
Zij deinsde terug, en op hetzelfde
oogenblik ontwrong zich aan haar
keel een angstkreet, zóó echt, zóó ver-
schrikkelijk, dat het publiek geheel
onder den indruk kwam.
Eon huivering had allen aangegre
pen, van de toeschouwers tot aan de
spelers op het tooneel; van de ouvreu
ses tot de machinisten eene hulve-
IÜkh ïSP,aarK over^n? tot storm
achtigen bijval en met de actrice
werd de maker van het stuk op het
bulgen1 geroepen' om herhaaldelijk te
Dat was het succès, waarvan Jar
now had gedroomd, het onbetwiste,
doorslaande succès. Het beteekendé
roem en geld, een eindelooze herha
ling van de voorstelling.
Marie Werner echter liet haar rol
aan een andere over. Zij nam voor
goed afscheid van het tooneel, en ie
niet te bewegen, de planken weer te
betreden, nu zij „mevrouw de direo-
tnce is.
Eu Jarnow.... hoe groot ook de tri
omfen mogen zijn, die de toekomst
nog voor hem bewaart, hij is van
meening, dat hij nooit zoo gelukkig
geïnspireerd was als op dien avond,
en dat van alle coups de théatre, die
hij ooit verzonnen heeft, geene nabij
komt aan de kleine scène, welke hij
eens zelf heeft gespeeld ln het souf
fleurshok.
(„Avp.")
Door het Vreemdelingen
Boek.
(Naar het Duitsch).
Vóór een half uur is de kantonrech
ter Henkmaa met zijn dochters na
een flinken dagmarsch te Gersfeld
aangekomen. Nu zit men behaaglijk
voor een flesch rooden wijn in af
wachting wan het souper, dat in de
..Adelaar" door gasten en voorbijgan
gers gezamenlijk gebruikt wordt. De
Ober nadert met het vreemdelingen-
boek en Dora, de jongste der twee
aardige meisjes, valt, nadat de vadsr
de namen met juridische nauwkeu
righeid er in heeft gezet, op de inte
ressante lektuur aan. Haar zuster
kijkt daarbij over 'haar schouder, en
schaterlacht, als Dora plotseling op
gewonden uitroept
Mijn hemel, een student I Kijk
maar, Fritz Mof, stud, phil., Dresden.
Een echte, levende student i Kwam
ik maar aan tafel in zijne nabijheid
te zitten I
De kantonrechter kijkt van zijn
krant op en dreigt zijn jongste met
di.n vinger
Gecoquetteerd wordt hier niet I
De kleine trekt een pruilmondje en
mon.uelt wat in zichzelven, wat ver
beelden moest waarvoor heeft men
■Jan zijn mooie oogen
Truida, de oudste zuster, meent: Er
is geen gevaar, papa. Morgen zijn wij
Hl weer c- er de bergen. Bovendien zal
ik goed op ons kleintje letten.
Ach jij jij behoeft me niets te
zeggen, je bent nog maar net twee
jaar ouder dan ik, doch omdat je ver
loofd bent, meen je
Stil .kinderen, hier wordt nlel
gekibbeld. Wij konden beter gauw
een ansicht aan mama schrijven.
En aan Richard, voegt Truida er
ijverig aan toe.
Natuurlijk aan Richard I Dat
is dan vandaag de vijfde. O, verloof
de lui zijn toch gewoonweg vreese-
lijk E
Praat niet over dingen, waar Je
geen verstand van hebt, kleintje,
plaagt Truida, en Dora antwoordt
met een toornigen blik uit haar blau
we oogen.
Zij is een heel lief persoontje, slank
als een jonge den, en de mooie oogen
kijken uit een zacht gelaat, dat 'door
kroezig blond haar is omlijst.
Deze tocht langs de Rhön is Dora's
eerste groote reis en alle gebeurtenis
sen hebben voor het Jonge meisje de
bekoring van het nieuwe.
Truida, had reeds vaker gereisd en
was veel, veel verder geweest. Een
rijke peettante had haar verleden zo
mer mee naar Tyrol rrenomen en dit
jaar mee naar den Rijn. En daar hao
zij „hem" Ieeren kennen en hij Is
kort daarop naar Kreuzburg geko
men en toen was zij bruid. Ja, wie
zoo'n peettante heeft
Nu, papa is eindelijk eens tot in
zicht gekomen en is met beide doch
ters op reis gegaan. Dure reizen laten
de inkomsten niet toe. 't Is toch treu
rig, in zulk een klein nest te moeten
leven 1 Hoe zal men daar aan een
man komen Er zijn immers In
Kreuzburg geen jonge heeren.
Dora kan nauwelijks afwachten,
dat men aan tafel gaat. Eindelijk is
het zoover en nu zoeken de vroolijke
oogen van het lieve meisje ijverig on
der het talrijke gezelschap, dat voor
en na de gröote eetzaal vult.
Fritz Mof, stud. phiL uit Dresden,
moet toch zeker ook komen 1 Dora
heeft nog nooit een levenden student
gezien, slechts de bemutste en bellnte
afbeeldingen in papa's album uit zijn
studententijd. Ha, zij schrikt van
vreugde, toen juist tegenover haar
een jonge heer gaat zitten, chic ge
kleed, met een bloem in het knoops
gat en het gelaat rijkelijk met
schrammen versierd. Frltz Mof, stud,
phil. -uit Dresden, natuurlijk I Anders
heeft er geen student in het vreemde-
lingenboek gestaan.
Dora werpt haar zuster een veelbe-
teekenenden blik toe deze trekt on
middellijk een gouvernante-gezicht
en maakt een lichte, ontkennende
hoofdbeweging. Papa bemerkt er niets
van hij Is geheel in zijn culinair ge
not verdiept. Truida laat het zich
eveneens voortreffelijk smaken, en de
kleine Dora, die heelemaal niet klein
is, maar alleen maar zoo genoemd
wordt, ja, waarachtig zij co-
quetteert 1 Dat wil zeggen zij beant
woordt dé bewonderende blikken van
den student met een liefelijk blozen
en een vriendelijk lachje. Zij betreurt
levendig, dat papa 8r niet voor is, op
reis kennis te maken. Fritz Mof kan
natuurlijk niet het initiatief nemen,
hoe gaarne hij het blijkbaar ook zou
willen. Jammer I Hoewel hij licht
blond is, waar Dora heelemaal niet
van houdt. En een dikken, eenigszins
rooden neus heeft, hij ook, maar hij
vindt haar verrukkelijk, dat zeggen
haar zijn vurige blikken en Dora
dwingt zich, Fritz Mof aardig te vin
den. Het spijt haar zeer, als papa on
middellijk na hst dessert het teeken
tot opstaan geeft, om den avond ver
der in de waranda door te brengen,
en vindt het maar een schralen troost
dat Fritz Mof, die door een familie
met drie dochtertjes wordt in beslag
genomen, dikwijls zijn blikken door
het groote venster naar haar werpt.
Geen twijfel meer, hij bemint haar,
zal na korten tijd te Kreuzburg ko
men, en, nu ja, op zoo'n manier ver
looft men zich.
Alsjle zusters ln de slaapkamer al
léén zijn, dweept Dora, half uit
scherts, half in ernst, met „haren"
Fritz Mof en wordt zeer boos, als
Truida verklaart, dat het een zeer lee-
lïjk mensch is, dat zich brutaal ge
dragen heeft. Richard zou het nooit
gewaagd hebben, haar zoo aan te sta
ren, waarop Dofa eigenlijk tegen
hare overtuiging ln verzekert, dat
Fritz MoT „eenvoudig heerlijk" is en
dat niet alle mannen er zoo verve
lend mooi uitzien als Richard.
Den volgenden morgen, direct na
de koffie, breekt de kantonrechter
met zijn dochters op om den berg
te bestijgen. Op het oogenblik, dat
het kleine gezelschap de waranda
verlaat, verschijnt Fritz Mof.
Dora wordt donkerrood, toen hij
een buiging maakte en haar daarbij
met zijn blikken als 't ware verslindt.
Heel stilletjes draalt zij zich in de
deur nog eens om en daar, werkelijk,
werpt hij haar een kushand toe 1
Gelukkig maar, dat papa en Truida
het niet gemerkt hebben. Dora wordt
daarop zeer stil en ln zichzelf ge
keerd. Zij heeft eene verovering ge
maakt, zonder twijfel i Het leelljke
aan Fritz Mof verdwijnt in hare her
innering en hij staat als een echte
Adonis voor haar. Zij zingt zacht treu
rige liederen van scheiden en lijden,
en barst bijna in tranen uit, als Trui
da plagend vraagt, of deze weemoed
misschien met Fritz Mof samenhangt.
Na een langen, moeilijken tocht be
reikt men den berg, en als de
wonderen der bergwereld zich aan de
verwonderde oogen der kleine Dora
voordoen, dan vergeet zij haar ver
driet en geeft het heelemaal aan het
genot van het heerlijke uitzicht over.
De reizigers bezoeken des namiddags
nog den Miljeburcht en als zij weer
beneden komen, dan neemt het hotel
van dien naam hen op. Doodmoe van
den zwaren dagmarsch dringt Dora
er op aan, onmiddellijk na het avond
eten naar bed te gaan. Zij deelt weer
met haar zuster een kamer, en als do
beide jonge meisjes in de veeren lig
gen, babbelen zij nog een poosje met
elkaar. Fritz Mof speelt daarbij weer
een rol. Truida roept ten slotte geeu
wend uit
Houd nou toch eindelijk eens op
over je Fritz Mof, Dora, het is niet
meer om uit te houden l
Dat is heel jammer, zusterlief,
maar je kunt nu eens zien, hoe ver
schrikkelijk het is, jaar in jaar uit Je
over je Richard te moeten hooren pra
ten.
Dat is toch maar heel wat an
ders. Richard is mijn verloofde en
En Fritz Mof is mijn verliefde en
als hij wil trouw ik hem I
Als den volgenden morgen vader en
dochters bij de koffie zitten, neemt
aan een kleine tafel naast hen een
aardige, slanke, inteillgent-ultziende
jonge man plaats. Na een poosje staat
hij op en verzoekt den kantonrechter
hem het koersboek, dat deze juist in
handen heeft, eens te leenen. Hij no
teert er iets uit en geeft het boek met
een hartelijke dankbetuiging terug.
Na het eene woord komt het andere
het blijkt dat de heer eveneens met
den trein naar Tann en verder te voet
naar Zella gaan wil. Men legt het kor
te eindie naar het station gezamen
lijk" af, én het is zeer natuurlijk, dat
men ln dezelfde coupó stapt. Even
eens natuurlijk fs het, dat men na de
aankomst te Tann, het vriendelijke
stadje gemeenschappelijk bezichtigt.
Daarop verzoekt de student dat hij
dit is, wordt Dora uit zijn gesprek
duidelijk om den tocht naar Zella
tot hef gezelschap te mogen behooren
en de kantonrechter, wlen het jonge
mensch bevalt, heeft or niets tegen.
Daar men op het voetpad niet goed
naast elkaar gaan kan en Truida bij
papa blijft, moet de kleine Dora zich
door den nood gedwongen wel het ge
zelschap van den student laten wel
gevallen.
Men wandelt vroolljk babbelend tot
Zella, waar hun wegen scheiden.
Maar tevoren kan men nog de aar
dige kerk bezoeken en in het hotel het
middagmaal gebruiken. Direct daar
op begeeft men zich op weg naar het
station. De student vertrekt eerst twee
uur later in tegenovergestelde rich
ting, hij laat zich echter de gelegen
heid niet ontnemen het gezelschap
naar het station te brengen. Terwijl
de kantonrechter kaarten koopt, en
Truida vlug nog een kaartje aan Ri
chard schrijft, is de student in druk
gesprek met Dora gewikkeld. Toen
de trein in de verte hoorbaar werd,
fluistert hij haar toe, terwijl hij haar
diep ln de oogen kijkt
Ik zeg niet vaarwel, maar tot
weerziens, juffrouw. Ik moet nog we
ten, hoe u mij reeds zoo goed kendet,
terwijl ik nog geen flauw vermoeden
van het bestSan van een zoo lieflijke
jonge dame
Ik u goed kende Ik begrijp
niet
Ik moet u wat vertellen, juf
frouw. Ik heb dezen nacht naast uw
kamer gelogeerd ben ook zeer vroeg
naar bed gegaan en hoorde, zonder
het te willen, uw gesprek mee aan.
Daar lk Fritz Mof, stud. phil. uit
Dresden ben, zoo
Onmogelijk I Maar die heeft eer
gisterenavond in „de Adelaar" in
Gersfeld tegenover mij gezeten.
Toch niet. Ik ben reeds eerglste-
renmorgen uit Gersfeld vertrokken.
Mijn hemel I En ik dacht, omdat
de andere zoovéél sneden had en in
het vreemdelingenboek slechts één
student
Ja, sneden héb Ik niet te laten
zien, maar Fritz Mof heet ik en stud,
phil. ben ik. Dus kunt u denken hoe
verwonderd ik was gisterenavond te
hooren, dat een jonge dame zoo lief
over mij sprak, en
Ach, houd toch uw mond. 't Was
maar een grap en als u nog een
woord zegt, dan en da valsche
Fritz Mof was een heel leelijk mensch
ik meen
Op dit oogenhlik komen de kanton
rechter en Truida bij hen en Fritz Mof
haalde haastig een kaartje uit zijn
U staat mij toe, dat ik mijn ver
zuim herstel en mij tenminste bij het
afscheid aan u voorstel.
De kantonrechter neemt eveneens
in kaartje uit zijn portefeuille
Zoo, meneer meneer
Fritz Mof, stud. phil. uit Dres
den
Truida uit een lichten kreetde
kantonrechter werpt zijn jongste een
plagenden blik toe, lacht vroolljk, en
zegt
Als u nog eens te Kreuzburg
mocht komen, mijnheer de student,
dan moet u ons niet voorbijgaan.
Tot verder praten is or geen tijd
want de trein stormt binnen. Men
drukt elkaar de hand en na twee mi
nuten verlaat hij het station. Fritz
Mof zwaait met zijn hoed en de meis
jes laten hun zakdoeken uit het por
tierraampje wapperen.
Heel toevallig moest Frltz Mof voor
het einde der zomervacantie nog te
Kreuzburg zijn en als hij het stadje
verlaat, neemt hij de vaste belofte
van Dora mee, binnen drLe jaren de
vrouw van dokter Mof te worden.
Verstandig maar niet
schoon,
De oude Grosberger was onzi tee-
kenonderwijzortoen ik voor meer
dan twintig jaar het gymnasium be
zocht. Wij hielden allen van dien
maar met zijn grijze haren en witten
baard. Zijne groote blauwe oogen
waren scherp, doch vol goedheid, wat
ons studenten het beste beviel.
Hij was bekend als portret- en land
schapsschilder. Eveneens had hij door
zijn bekwaamheid ieders achting ge
wonnen. Diegenen der leerlingen,
welke talent en lust voor het onder
richt toonden, trachtte hij op bijzon
dere wijze in de geheimen der kunst
ln te wijden. Spoedig te altenden wij
Raphael's Madonna na, en naar een
gipsmodel het hoofd van een Apollo.
Zoo klommen wij met onzen profes
sor van de zesde tot de eerste klasse
op, wij waren zijne lievelingen ge
worden en mochten zelfs nu en dan
eens een blik slaan in zijn eigen hui
selijk atelier, waar hij in vrijen tijd
portretten en landschappen schil
derde.
Binnen een paar weken zou het
eindexamen gehouden worden en dan
vaarwel, gymnasium.
Heden, bij eene buitengewone Juni-
hitte, was de laatste teekenles, wij
hadden ons nog eenmaal verzamsld.
Terwijl wij aan don arbeid waren,
ging Grosborger tevreden lachend de
zaal rond, keek bij dezen en dien even
op de proef. Daarna ging hij naar het
zwarte bord en teekendo er een aar
dig meisjeshoofd op.
Hé, dat is Rosa I riep plotseling
mijn vriend Raymond uit.
Wij zagen* allen van onzen arbeid
op. en werkelijk, op het bord vertoon
de zich het gelaat van Rosa, de schoo-
nó dochter van den professor.
Wat Is rose? vroeg deze ernstig,
ieder woord wegend. Gij hebt toch
niet met kleuren te schilderen, maar
met stiften 1
Neen, uwe Rosa, mijnheer pro
fessor I Uwe dochter Rosariep men
in koor.
Wij kenden namelijk allen het lie
ve dochtertje van Grosberger, want'
wij hadden ze dikwijls in het huls van
onzen meester gezien.
.Een prachtig hoofd, riep Ray
mond nojr eens halfluid. Dii mocht
hem wellicht méér bolSïig InboézéMéj
dan ons.
Raymond, wat gaat u mijne Ro
sa aan Zij Ib wel een verstandij
meisje, maar niet schoon 1
Dat Is ntet waar, professor, ds
is niet waar I
Wij durfden zulke tegenspraak wa
gen, wij waren zijne lievelingen. D|
oude lachte vergenoegd in zich zet
ven, het waa hem geen ernst gew<
Intusschen had Raymond het hoe;,
nageteekend, voordat de professor hei
had uitgewlscht. Dit grapje zou eeti
naspel hebben.
Onbemerkt had een kameraad Ray.
monds teekenlng weggenomen
daaronder geschreven i Verstandig
maar niet schoon.
De gefopte merkte het niet, toon hij
het vel in zijn tcckenmap schoof.
Zwijgend reikte deze de map aan
den professor over, het losse vel mei
het meisjeshoofd viel er uit.
A zoo, ls dat uw arbeidIk zlo
dat u een zeer leergierige scholier is,
doch ik had niet geloofd, dat u ziclr
nog over mijne Rosa vermaken zou
Met deze woorden hield de profes
sor hem de teekening voor de oogen.
Maar professorDat heb lk niel
geschreven.
Stil maar, antwoordde deze en
wij zagen dat hij zich diep beloedlgd
achtte.
In een oogenhlik lag het bewuste
vel verscheurd op den grond. Voor
heden vvaB aan zijn slecht humeur
niets te veranderen, en zelfs toen la
ter de onheilstichter de zaak ophel
derde, toonde de professor maar al
te zeer ,dat hij niet geloofde, dat die
woorden slechts uit grap neergeschre
ven waren.
Het eindexamen volgde en daarna
het afBCheld van onze leeraars.
Grosberger was ook verschenen met
zijne slanke dochter. Zij was werke
lijk schoon en trok aller oogen tot
zich, natuurlijk ook die van Ray
mond. En merkwaardig l Zij scheen
dikwijls haar hoofd naar de zijde ta
wenden ,waar hij zathunne blikken
ontmoeten rikaar. Had haar vadsr
haar de geschiedenis verteld Docb
neen, zij keek volstrekt niet boos, in-
tegendeel, zoo aardig als toenmaals
op het bord, toen Raymond uitriep t
„Een prachtig hoofd 1"
Tien jaar zijn voorbij. Ik heb mijn
medische studiën geëindigd en een
klein plaatsje aan den Rijn werd het
eerste tooneel mijner werkzaamheid.'
Op een schoonen herfstavond keerde
ik van een patiënt huiswaarts en ont
moette op een hoek mijn vriend Ray
mond.
Welk toeval voert u lu^ineen,!
oude broeder?
Ü9 schoonheid van uwe wereld
is het die ik zoek. Doch hoe gaat het
met u Is u al dokter
Geraden, mijn bestel Aangezien
ik nog jonggezel hen, kan ik u niet
ln mijn huis noodigen. -ra ec'
glas wijn mede drinkt...
Neen, dat kan ik niet I Ik moet
deze hoogte nog bestijgen, want ik
wenschte de ondergang der zon te
schilderen. Gaat u mede?
Mij goed.
Ik nam Raymond's arm en zoo ver
telden wij elkaar, wat er in de laat
ste tien jaar al voorgevallen was.
Voor ons uit, tegen den berg op, ging
een groepje toeristen. Plotseling
wendde zich een der heeren ter zijde
en scheen iemand te roepen, waarop
een meisje verscheen met een ruikej
in de hand.
Wie heeft hij daar ger< Ik
geloof Rosa
Lachend keek ik mijn vriend aan,
terwijl ik aan onzen studentijd dacht
Wat Rosa? Wat gaat mij deze
Rosa aan?
Hoe Zij is toch zoo'n verstan
dig meisje I
Spot niet, vriend 1 Ik heb haar
nog altijd niet vergeten, ja, ik heb ze
zelfs dezen zomer in onze oude plaats
weder opgezocht.
Nu, en? Hebt u goede hoop ge
kregen
Dat niet, want zij was op reis.
Mijn vuur heeft wel nieuw voedsel
gekregen, want Rosa ls nog vrij en
aan niemand gebonden,
Dat geloof ik wel, vriend 1 De
acht-en-twmtlg-jarige zou ook niet
gauw een partij hebben.
Maak mij niet toornigIk zeg u
slechts, dat het meisje reeds vele hu-
welijksaanvragen van knappe jonge
mannen heeft ontvangen. Maar zij is
niet slechts schoon, neen, haar vader
had gelijk, zij is ook verstandig. Zij
sloeg alles in den wind en gaat haar
weg alleen, totdat er iemand komt,
die haar bevalt.
Ha, dus een heldin en u is een
stille candidaat.
Wij stonden bovenop den herg en
het oog des schilders verzadigde zich
aan den zonsondergang. Bij het naar
huis keeren trachtte ik nog eenmaal
het teedere onderwerp aan te roeren,
zijn oor bleef echter gesloten.
Maak nu een einde er aan en
vraag om haar hand, vóór het te
laat is I
Dit was het laatste woord, dat lk
mijn vriend bij het instijgen in da
coupé toeriep.
Een jonge arts komt niet altijd,
reeds door zijn eersten werkkring tof
zijn doel. Zoo ging het ook mij. De
practijk ln het landstadje bevredigde
mij niet meer, en daar in mijn oude
gymnasiumstad eon plaats open was,
dong ik daarnaar en het geluk was
mij gunstig. Alle vriendschapsban
den werden weer vernieuwd, geene
was mij echter zoo aangenaam, als
die met Raymond, die zich voor een
paar maanden eveneens in de nabij'
hold van Rosa gevestigd had. Hij
was in de plaats van Grosberger leer-
aar aan het gymnasium geworden.
Hoe gaat het met uwe leerlingen?
vroeg ik op eem avond, toen wij bei
den alleen aan de stamtafel zaten.
Teekenen zij vlijtig engelenkop
jes, geen schoono maar verstandige
Dat weet ik niet ,was het korte
antwoord.
Is uwe lievelingskleur uog steeda
rose?
Helaas Ja.
Dwaze jongen. Trek eens de stou«
to schoenen aan. Of zal ik voor u da
kastanjes uit hef vuur halen?
Doe het, als ge kunt. Mij^
schoonste landschap zal voor u zij in