Aangezien ik niets krijg, karn lk niets gebruiken I Dat Is een restau rant, waar ik nooit meer een voet aal zetten. Meneer Barbanchu, kalmeerend j Kom, kom, ze moeten toch tijd hebben om de visch te bakken. Bn om ze te vangen, zeker Noen dat is de menechen gewoon voor den gek houden. Je hadt maar vast radijsjes moe ten besteilen. Zeker om den heelen dag een opgezette maag te hebben. Worst dan. Je wilt me zeker vergiftigen met dat goed, waarvan je niet weet wat er in zit. (Meeneer Barbanchu geeft het op, om de kwade bui van zijn vrouw te doen wegtrekken. Na een oogenblik van stilte bogLnt mevrouw Barban chu verbazend onrustig te worden). Meneer Barbanchu Wat is er Ben je niet wel Heelemaal niet, hoe kom Je er bij....? (Men brengt het gerecht, maar me neer Barbanchu eet er niet van, om dat hij opgemerkt heeft, dat zijne vrouw niet, zooals haar gewoonte is. den kellner een standje heeft gege ven, wat een bewijs is. dat er iets ernstigs is gebeurd. En werkelijk, i vrouw Barbanchu draalt op haar st.zoekt in haar zakken, ln haar tbsr litjit onder de tafel, onder de stoelen en krijgt achtereenvolgens al- Je kleuren van den regenboog). Meneer Barbanchu? Wat zoek je toch? Mevrouw Barbanchu, met gesmoor de stem Den sleutel. Heb je 'm verloren? Dat is te zeggen.... Heb jlï de deur niet gesloten? Weineen, dat weet Je toch wel je bent na mij beneden gekomen. Mevrouw Barbanchu, die onmoge lijk iemand anders dan zichzelf de schuld kan geven i Ja, dat is zoo.... Ik heb 'm In het slot laten zitten. Meen je dat? Ik zeg het je toch I Ik ben niet gek.... Laten we gauw weggaan En het déjeuner? Dat komt er wat op aan, als de Inbrekers bezig zijn onze kamers leeg te halen I Daar weet je niets van. Dat weet ik zeker. Waarom heb jé me ook zoo gehaast? 't Is Jouw Schuld. Meneer Barbanchu gelaten T Tooala je wilt. Me dunkt, dat lk da waarheid zeg. Nou, je zult me nog eens snap pen om zoo'n dagje naar buiten te gaan. Als er maar een trein is. De kellner, die geroepen wordt, zegt, dat men den sneltrein kan ha len als men zich haast. Meneer Bar banchu werpt den kellner een geld stuk toe, en rent zijn vrouw na. die hard is weggeloop8n. Ze bereiken het station, door en door bezweet, maar op tijd. In den trein doet mevrouw Barbanchu niets anders dan haar overmatig verhit ge zicht afbetten, zichzelf beklagen em haar man de schuld te geven. In Parijs aangekomen nemen ze 8en rijtuig om zich thuis te laten brengen. Haastig rent mevrouw Barbanchu de trap op. De sleutel zit niet in het slot- Vlug loopt ze weer naar bene den om den concierge te zoeken, en ondervraagt hem scherp. De conciei> ge heeft niets gezien. Dan valt me vrouw Barbanchu, uitgeput- van ver moeienis en aandoening op een stoel neer en bezwijmt. Als zo bijkomt, springt za overeind en spreekt gejaagd tegen haar man Ga gauw een Blotenmaker halen. De deur moet opengebroken worden. Ik weet zeker, dat er Inbrekers zijn feweest Na alles te hebben gestolen, ebben ze den sleutel meegenomen, om te maken, dat men niets merken zou.... Dat zie-Je zoo dikwijls tegen woordig.... Ze zullen al mijn bijoute rieën hebben meegenomen.... O, wat ben ik ongelukkig 1 Terwijl zijn vrouw jammert, loopt meneer Barbanchu do heelo wijk door. Hij zoekt vergeefs een slotenma ker, want het is Zondag, en alle werk plaatsen zijn gesloten. Eindelijk, na een onderzoekingstocht van ongeveer twee uur, vindt hij een slotenmaker, 'die genegen ia te komen. Maar onge lukkigerwijze heeft mevrouw Barban chu, die erg bang is uitgevallen, een geheim slot laten maken, dat aan alle pogingen weerstand biedt. Mevrouw Barbanchu, zich op eens op het voorhoofd slaande Ach, lievetljd I Al die aandoenin gen hebben me in de war gebracht; nu weet ik waar de sleutel is I Meneer Barbanohu verbluft Ik heb 'em in mijn handschoen gestopt om 'em niet te verliezen. Meneer Barbanchu, een beetje ge rustgesteld En waar zijn Je handschoenen? In de haast.... heb ik ze verge- tene. in het restaurant te Fontaine- bleau.... Meneer Barbanchu, wanhopig Wel allemachtig.... Ga ze maar gauw halen. (Meneer Barbanchu, die nog niet gedéjexineerd heeft het is reeds 5 uur geworden heeft flinken honger pruttelt een beetje, maar gaat ten slotte toch weer naar de Gare da Lyon en neemt den trein naar Fon- tainebleau. Gedurende zijn afwezigheid gaat mevrouw Barbanchu, die weer bij haar positieven is en ook haar maag voelt jeuken ,naar een banketbakker, en verorbert eenige gebakjes. Toen ze wilde betalen en haar beurs uit haar taschje haalde, liet ze.... haar hond schoenen er uit veilen, en vond daar in werkelijk den sleutel terug I 's Avonds om 10 uur verschijnt me neer Barbanchu weer in de echtelij ke woning, dood-op en overtuigd, dat de sleutel wérkelijk weg is. Hij heeft er zich op voorbereid om dien nachtf ln een hotel te moeten slapen, maar hij vindt zijn vrouw kalm ta hun kamers, en wordt teeder ontvangen, j Voor die ongewone beminnelijkheid verdwijnt zijn slecht humeur. De geur der spijzen, die op tafel gereed staan, is er ook niet vreemd aan. I Mevrouw Barbanchu Ben-je daar eindelijk, Kom gauw eten ik heb honger t Nou, maar ik ook. Zie-Je, lk vind maar, dat Je het nergens zoo goed hebt als thuis. Spreek me niet meer van bulten en van de keuken van een restaurant. Meneer Barbanchu, nieuwsgierig: Maar waar heb Je dan eigenlijk den sleutel teruggevonden Mevrouw Barbanchii, gemoedelijk Natuurlijk in mijn handschoen, lieve, zooals ik je gezegd heb.... En mijn handschoenen ln mijn taschjo. Je weet wel, dat ik een orde lijke vrouw ben en je ziet, dat ik no< iets vergeet.... Nog een stukje k Ze Is heerlijk, vindt je niet? (Vad.- haai Krees, Juist was de laatste repetitie van't drama „Haar Kreet" afgeloopen, en bleek van woede verliet de schrijver het kleine volkstheater. Hij had wel reden om opgewonden te zijn. Allen waren bij de zaak ge weest en hadden goed gespeeld j al leen zij, die de hoofdrol moest spe len, de blonde Marie Werner, was bepaald belachelijk geweest. Inplaat s van zich in te spannen en goed op te letten, had zij met den directeur gekheid gemaakt en Jarnow was ten hoogste gekrenkt in zijn dichters- trots. Het stuk moet effect hebben 1 zei hij tot zichzelf. Als het maar in 't juiste tempo gespeeld wordt. De opwinding stijgt van bedrijf tot be drijf. En in plaats daarvan zal ik het be leven, dat vanavond bij de voorstel ling het publiek Ln de slotscène, waar men stom van ontzetting moet zijn, uitbarst in een schaterlach, dank zij die Marie Werner, die doodsangst moet toonen, maar in werkelijkheid er uitziet, of de heele historie een flauwe mop is. Haar laatste angst kreet is beslist Idioot I De directeur is te erg op haar verliefd, om haar een aanmerking te durven makendus moet ik het wel doen en stevig ook. Op dit oogenblik verliet het voor werp zijner gedachten den schouw burg, aan de zijde van den direc teur. Verontwaardigd naderde Jarnow het paar en zei bruusk Ik heb je niet willen vernederen in het bijzijn der anderen, maar als je, tegen al mijn goeden raad ln, vol houdt, de rol even -onzinnig te spelen als daarstraks, bederf Je het geheele effect, en mijn succes is naar de maan I Ik speel zooals ik 't opvat, ant woordde Marie snibbig en zonder zich in het minst van haar stuk te laten brengen. Je^moogt blij wezen, een vertolkster als ik voor je geknoei te hebben gevonden. Geen spoor van een geestigheid in alle drie actes en mijn genre is nu eenmaal het komi sche zelf lachen en anderen tot la chen brengen. Dan had Je de rol moeten weige ren, in plaats van er om te zeuren. Ik maak je er op atlent, dat je vanavond bij de voorstelling meer overtuiging ln je spel moét' brengen, vooral in dien laatsten angstkreet. Dacht je soms, dat ik mij heesch zou schreeuwen voor jou pleizier viel Marie hem spottend ln de rede. Ik heb genoeg van die malle stand jes. Mijn regisseur en directeur vin den mij goed In 'die rolde rest kan ihij niet schelen. Zij voegde er nog een half dozijn onbeschaamdheden bij, en Jarnow, buiten zichzelven over deze vernede ring in tegenwoordigheid van den directeur, zei, met moeite zich be dwingend Neem je in acht, Maria I Je zult mij tot het uiterste drijven. Intusschen vond de directeur, dat 't gesprek lang genoeg geduurd had hij trachtte beide partijen te kalmee- ren, door eerst den dichter, wiens stuk immers een succes worden kon, vriendelijk toe te spreken en vervol gens Marle naar huis te geleiden met de aanbeveling, wat te rusten, en zich voor te bereiden op de pre mière. Zoodra Jarnow alleen was, bedaar de hij. Maar de dichter ln hem was minder gelaten. Zijn drama moest het publiek doen rillen en heven daar van hing het succès af. En Jarnow geloofde In dat succès hij rekende er op, wilde het hebben tot eiken prijs. Ik moet alleen dat schepsel er toe brengen, dat haar ontsteltenis in het laatste tooneel, als zij den bewus ter: kreet uitstoot, geloofbaar wordt daarvan hangt alle3 af. Zij mag niet weer, net als vandaag, zoo onwijs krijschen. Maar verlang dat eens van een verwaande, grillige en bedriege- lijke actrice als die Marle. Jarnow vervolgde zijn weg, diep in gedachten, mei gefronst voorhoofd, als peinsde hij op de ontknooping van een treurspel in vijf bedrijven. Plotseling scheen hij een uitweg te hebben gevonden. Hij snelde het post kantoor binnen, kocht een briefkaart en adresseerde die aan Marie, niet aan haar particulier adres, maar aan den schouwburg. Hij krabbelde met potlood eenige regels en stak de kaart in een bus. Het gordijn rees langzaam voor een talrijk, onrustig publiek, dat er voor- loopig nog niet uitzag, of het gemak kelijk tot schrik en ontsteltenis zou te brengen zijn. De aandacht werd echter reeds ge boeid eerste tooneelen men fcegoi worden en luisterde scherp. Jarnow was tot dusver niet ver schenen de directeur echter volgde in de coulissen opmerkzaam den loop van het stnl:. Naast hem stond, irioo' en blozend, M i ie Werner, die zich heimelijk voornam, ie doen wat in haar macht stond om het succè3 van dien verwaanden kleinen Jarnow ge lijk nul te doen zijn. Het ontbrak er maar aan, mop perde zij in stilte, dat de directeur ook nog bij mij komt zeuren. Ze zul len raar staan kijken allebei I Ik zal het publiek al dlrtri r mijn opko men aan het lachen maken. En wat dien fameusen angstkreet aangaat, daar heb lk iets moois op bedacht i lk zal het huis doen schateren, door te miauwen als een kat, die in de klem zit. Een bediende onderbrak dezen schoonen gedachten gang door het brengen van een briefkaart voor haar. Verrast las zij ds enkele regels van Jarnow's hand t „Ik heb te veel geleden j nog „vanavond, als jij het tooneel zult „betreden hebben, wreek ik mij." De jongedame stond versteld. Pas op u moet dadelijk opko men waarschuwde de directeur. Zij schrikte, verborg haastig de briefkaartmaar zij was onder den schmink zoo bleek geworden, dat de directeur verwonderd vroeg Scheelt u iets Ut och, ik, ik voel mil niet wel.... ik ben bang.... Kom, onzin I Laat die mallighe den nu toch blijvenLet op uw wacht En ietwat boos om haar talmen, drong h!J haar vooruit. Marie had, terwijl zij het tooneel betrad, slechts die ééne gedachte Jarnow zal zich wreken maar hoe en waar Ik zie hem in het geheel niet in het theater. Haar ongekunsteld verschrikt voor komen had reeds bij haar eerste op treden een buitengewoon succès; de zaql was vol spanning. Inmiddels Joe gen de vreemdsoortigste gedachten door het brein van de tooneelspeel- ster. Uitfluiten kan hij mij ln geen geval, dacht ze al was hij ln de zaal. want hij zou dan meteen zijn stuk naar de maan helpen. Deze gedachte gaf haar nieuwen moed. Daar vond haar blik het souffleurs hokje en wat zij zag, deed haar van angst krimpen. Op de plaats van den souffleur, dien hij voor goed geld had omgekocht, zat Jarnow en richtte uit zijn verwrongen gezicht een paar rol lende oogen op haar. Het meisje stond als verlamd het was het moment, dat haar partner zijn tirade geëindigd had en de moor dende hand tegen haar ophief. Maar tegenover den vreeselijken blik van den souffleur begaf haar de stem en ln plaats van den kreet kwam slecht" een steunend geluid uit haar mond. Daar zag zij Jarnow van onder den lezenaar, waarop het manuscript lag, snol iets te voorschijn halenhet was een revolver, die op haar werd gericht. Zij deinsde terug, en op hetzelfde oogenblik ontwrong zich aan haar keel een angstkreet, zóó echt, zóó ver- schrikkelijk, dat het publiek geheel onder den indruk kwam. Eon huivering had allen aangegre pen, van de toeschouwers tot aan de spelers op het tooneel; van de ouvreu ses tot de machinisten eene hulve- IÜkh ïSP,aarK over^n? tot storm achtigen bijval en met de actrice werd de maker van het stuk op het bulgen1 geroepen' om herhaaldelijk te Dat was het succès, waarvan Jar now had gedroomd, het onbetwiste, doorslaande succès. Het beteekendé roem en geld, een eindelooze herha ling van de voorstelling. Marie Werner echter liet haar rol aan een andere over. Zij nam voor goed afscheid van het tooneel, en ie niet te bewegen, de planken weer te betreden, nu zij „mevrouw de direo- tnce is. Eu Jarnow.... hoe groot ook de tri omfen mogen zijn, die de toekomst nog voor hem bewaart, hij is van meening, dat hij nooit zoo gelukkig geïnspireerd was als op dien avond, en dat van alle coups de théatre, die hij ooit verzonnen heeft, geene nabij komt aan de kleine scène, welke hij eens zelf heeft gespeeld ln het souf fleurshok. („Avp.") Door het Vreemdelingen Boek. (Naar het Duitsch). Vóór een half uur is de kantonrech ter Henkmaa met zijn dochters na een flinken dagmarsch te Gersfeld aangekomen. Nu zit men behaaglijk voor een flesch rooden wijn in af wachting wan het souper, dat in de ..Adelaar" door gasten en voorbijgan gers gezamenlijk gebruikt wordt. De Ober nadert met het vreemdelingen- boek en Dora, de jongste der twee aardige meisjes, valt, nadat de vadsr de namen met juridische nauwkeu righeid er in heeft gezet, op de inte ressante lektuur aan. Haar zuster kijkt daarbij over 'haar schouder, en schaterlacht, als Dora plotseling op gewonden uitroept Mijn hemel, een student I Kijk maar, Fritz Mof, stud, phil., Dresden. Een echte, levende student i Kwam ik maar aan tafel in zijne nabijheid te zitten I De kantonrechter kijkt van zijn krant op en dreigt zijn jongste met di.n vinger Gecoquetteerd wordt hier niet I De kleine trekt een pruilmondje en mon.uelt wat in zichzelven, wat ver beelden moest waarvoor heeft men ■Jan zijn mooie oogen Truida, de oudste zuster, meent: Er is geen gevaar, papa. Morgen zijn wij Hl weer c- er de bergen. Bovendien zal ik goed op ons kleintje letten. Ach jij jij behoeft me niets te zeggen, je bent nog maar net twee jaar ouder dan ik, doch omdat je ver loofd bent, meen je Stil .kinderen, hier wordt nlel gekibbeld. Wij konden beter gauw een ansicht aan mama schrijven. En aan Richard, voegt Truida er ijverig aan toe. Natuurlijk aan Richard I Dat is dan vandaag de vijfde. O, verloof de lui zijn toch gewoonweg vreese- lijk E Praat niet over dingen, waar Je geen verstand van hebt, kleintje, plaagt Truida, en Dora antwoordt met een toornigen blik uit haar blau we oogen. Zij is een heel lief persoontje, slank als een jonge den, en de mooie oogen kijken uit een zacht gelaat, dat 'door kroezig blond haar is omlijst. Deze tocht langs de Rhön is Dora's eerste groote reis en alle gebeurtenis sen hebben voor het Jonge meisje de bekoring van het nieuwe. Truida, had reeds vaker gereisd en was veel, veel verder geweest. Een rijke peettante had haar verleden zo mer mee naar Tyrol rrenomen en dit jaar mee naar den Rijn. En daar hao zij „hem" Ieeren kennen en hij Is kort daarop naar Kreuzburg geko men en toen was zij bruid. Ja, wie zoo'n peettante heeft Nu, papa is eindelijk eens tot in zicht gekomen en is met beide doch ters op reis gegaan. Dure reizen laten de inkomsten niet toe. 't Is toch treu rig, in zulk een klein nest te moeten leven 1 Hoe zal men daar aan een man komen Er zijn immers In Kreuzburg geen jonge heeren. Dora kan nauwelijks afwachten, dat men aan tafel gaat. Eindelijk is het zoover en nu zoeken de vroolijke oogen van het lieve meisje ijverig on der het talrijke gezelschap, dat voor en na de gröote eetzaal vult. Fritz Mof, stud. phiL uit Dresden, moet toch zeker ook komen 1 Dora heeft nog nooit een levenden student gezien, slechts de bemutste en bellnte afbeeldingen in papa's album uit zijn studententijd. Ha, zij schrikt van vreugde, toen juist tegenover haar een jonge heer gaat zitten, chic ge kleed, met een bloem in het knoops gat en het gelaat rijkelijk met schrammen versierd. Frltz Mof, stud, phil. -uit Dresden, natuurlijk I Anders heeft er geen student in het vreemde- lingenboek gestaan. Dora werpt haar zuster een veelbe- teekenenden blik toe deze trekt on middellijk een gouvernante-gezicht en maakt een lichte, ontkennende hoofdbeweging. Papa bemerkt er niets van hij Is geheel in zijn culinair ge not verdiept. Truida laat het zich eveneens voortreffelijk smaken, en de kleine Dora, die heelemaal niet klein is, maar alleen maar zoo genoemd wordt, ja, waarachtig zij co- quetteert 1 Dat wil zeggen zij beant woordt dé bewonderende blikken van den student met een liefelijk blozen en een vriendelijk lachje. Zij betreurt levendig, dat papa 8r niet voor is, op reis kennis te maken. Fritz Mof kan natuurlijk niet het initiatief nemen, hoe gaarne hij het blijkbaar ook zou willen. Jammer I Hoewel hij licht blond is, waar Dora heelemaal niet van houdt. En een dikken, eenigszins rooden neus heeft, hij ook, maar hij vindt haar verrukkelijk, dat zeggen haar zijn vurige blikken en Dora dwingt zich, Fritz Mof aardig te vin den. Het spijt haar zeer, als papa on middellijk na hst dessert het teeken tot opstaan geeft, om den avond ver der in de waranda door te brengen, en vindt het maar een schralen troost dat Fritz Mof, die door een familie met drie dochtertjes wordt in beslag genomen, dikwijls zijn blikken door het groote venster naar haar werpt. Geen twijfel meer, hij bemint haar, zal na korten tijd te Kreuzburg ko men, en, nu ja, op zoo'n manier ver looft men zich. Alsjle zusters ln de slaapkamer al léén zijn, dweept Dora, half uit scherts, half in ernst, met „haren" Fritz Mof en wordt zeer boos, als Truida verklaart, dat het een zeer lee- lïjk mensch is, dat zich brutaal ge dragen heeft. Richard zou het nooit gewaagd hebben, haar zoo aan te sta ren, waarop Dofa eigenlijk tegen hare overtuiging ln verzekert, dat Fritz MoT „eenvoudig heerlijk" is en dat niet alle mannen er zoo verve lend mooi uitzien als Richard. Den volgenden morgen, direct na de koffie, breekt de kantonrechter met zijn dochters op om den berg te bestijgen. Op het oogenblik, dat het kleine gezelschap de waranda verlaat, verschijnt Fritz Mof. Dora wordt donkerrood, toen hij een buiging maakte en haar daarbij met zijn blikken als 't ware verslindt. Heel stilletjes draalt zij zich in de deur nog eens om en daar, werkelijk, werpt hij haar een kushand toe 1 Gelukkig maar, dat papa en Truida het niet gemerkt hebben. Dora wordt daarop zeer stil en ln zichzelf ge keerd. Zij heeft eene verovering ge maakt, zonder twijfel i Het leelljke aan Fritz Mof verdwijnt in hare her innering en hij staat als een echte Adonis voor haar. Zij zingt zacht treu rige liederen van scheiden en lijden, en barst bijna in tranen uit, als Trui da plagend vraagt, of deze weemoed misschien met Fritz Mof samenhangt. Na een langen, moeilijken tocht be reikt men den berg, en als de wonderen der bergwereld zich aan de verwonderde oogen der kleine Dora voordoen, dan vergeet zij haar ver driet en geeft het heelemaal aan het genot van het heerlijke uitzicht over. De reizigers bezoeken des namiddags nog den Miljeburcht en als zij weer beneden komen, dan neemt het hotel van dien naam hen op. Doodmoe van den zwaren dagmarsch dringt Dora er op aan, onmiddellijk na het avond eten naar bed te gaan. Zij deelt weer met haar zuster een kamer, en als do beide jonge meisjes in de veeren lig gen, babbelen zij nog een poosje met elkaar. Fritz Mof speelt daarbij weer een rol. Truida roept ten slotte geeu wend uit Houd nou toch eindelijk eens op over je Fritz Mof, Dora, het is niet meer om uit te houden l Dat is heel jammer, zusterlief, maar je kunt nu eens zien, hoe ver schrikkelijk het is, jaar in jaar uit Je over je Richard te moeten hooren pra ten. Dat is toch maar heel wat an ders. Richard is mijn verloofde en En Fritz Mof is mijn verliefde en als hij wil trouw ik hem I Als den volgenden morgen vader en dochters bij de koffie zitten, neemt aan een kleine tafel naast hen een aardige, slanke, inteillgent-ultziende jonge man plaats. Na een poosje staat hij op en verzoekt den kantonrechter hem het koersboek, dat deze juist in handen heeft, eens te leenen. Hij no teert er iets uit en geeft het boek met een hartelijke dankbetuiging terug. Na het eene woord komt het andere het blijkt dat de heer eveneens met den trein naar Tann en verder te voet naar Zella gaan wil. Men legt het kor te eindie naar het station gezamen lijk" af, én het is zeer natuurlijk, dat men ln dezelfde coupó stapt. Even eens natuurlijk fs het, dat men na de aankomst te Tann, het vriendelijke stadje gemeenschappelijk bezichtigt. Daarop verzoekt de student dat hij dit is, wordt Dora uit zijn gesprek duidelijk om den tocht naar Zella tot hef gezelschap te mogen behooren en de kantonrechter, wlen het jonge mensch bevalt, heeft or niets tegen. Daar men op het voetpad niet goed naast elkaar gaan kan en Truida bij papa blijft, moet de kleine Dora zich door den nood gedwongen wel het ge zelschap van den student laten wel gevallen. Men wandelt vroolljk babbelend tot Zella, waar hun wegen scheiden. Maar tevoren kan men nog de aar dige kerk bezoeken en in het hotel het middagmaal gebruiken. Direct daar op begeeft men zich op weg naar het station. De student vertrekt eerst twee uur later in tegenovergestelde rich ting, hij laat zich echter de gelegen heid niet ontnemen het gezelschap naar het station te brengen. Terwijl de kantonrechter kaarten koopt, en Truida vlug nog een kaartje aan Ri chard schrijft, is de student in druk gesprek met Dora gewikkeld. Toen de trein in de verte hoorbaar werd, fluistert hij haar toe, terwijl hij haar diep ln de oogen kijkt Ik zeg niet vaarwel, maar tot weerziens, juffrouw. Ik moet nog we ten, hoe u mij reeds zoo goed kendet, terwijl ik nog geen flauw vermoeden van het bestSan van een zoo lieflijke jonge dame Ik u goed kende Ik begrijp niet Ik moet u wat vertellen, juf frouw. Ik heb dezen nacht naast uw kamer gelogeerd ben ook zeer vroeg naar bed gegaan en hoorde, zonder het te willen, uw gesprek mee aan. Daar lk Fritz Mof, stud. phil. uit Dresden ben, zoo Onmogelijk I Maar die heeft eer gisterenavond in „de Adelaar" in Gersfeld tegenover mij gezeten. Toch niet. Ik ben reeds eerglste- renmorgen uit Gersfeld vertrokken. Mijn hemel I En ik dacht, omdat de andere zoovéél sneden had en in het vreemdelingenboek slechts één student Ja, sneden héb Ik niet te laten zien, maar Fritz Mof heet ik en stud, phil. ben ik. Dus kunt u denken hoe verwonderd ik was gisterenavond te hooren, dat een jonge dame zoo lief over mij sprak, en Ach, houd toch uw mond. 't Was maar een grap en als u nog een woord zegt, dan en da valsche Fritz Mof was een heel leelijk mensch ik meen Op dit oogenhlik komen de kanton rechter en Truida bij hen en Fritz Mof haalde haastig een kaartje uit zijn U staat mij toe, dat ik mijn ver zuim herstel en mij tenminste bij het afscheid aan u voorstel. De kantonrechter neemt eveneens in kaartje uit zijn portefeuille Zoo, meneer meneer Fritz Mof, stud. phil. uit Dres den Truida uit een lichten kreetde kantonrechter werpt zijn jongste een plagenden blik toe, lacht vroolljk, en zegt Als u nog eens te Kreuzburg mocht komen, mijnheer de student, dan moet u ons niet voorbijgaan. Tot verder praten is or geen tijd want de trein stormt binnen. Men drukt elkaar de hand en na twee mi nuten verlaat hij het station. Fritz Mof zwaait met zijn hoed en de meis jes laten hun zakdoeken uit het por tierraampje wapperen. Heel toevallig moest Frltz Mof voor het einde der zomervacantie nog te Kreuzburg zijn en als hij het stadje verlaat, neemt hij de vaste belofte van Dora mee, binnen drLe jaren de vrouw van dokter Mof te worden. Verstandig maar niet schoon, De oude Grosberger was onzi tee- kenonderwijzortoen ik voor meer dan twintig jaar het gymnasium be zocht. Wij hielden allen van dien maar met zijn grijze haren en witten baard. Zijne groote blauwe oogen waren scherp, doch vol goedheid, wat ons studenten het beste beviel. Hij was bekend als portret- en land schapsschilder. Eveneens had hij door zijn bekwaamheid ieders achting ge wonnen. Diegenen der leerlingen, welke talent en lust voor het onder richt toonden, trachtte hij op bijzon dere wijze in de geheimen der kunst ln te wijden. Spoedig te altenden wij Raphael's Madonna na, en naar een gipsmodel het hoofd van een Apollo. Zoo klommen wij met onzen profes sor van de zesde tot de eerste klasse op, wij waren zijne lievelingen ge worden en mochten zelfs nu en dan eens een blik slaan in zijn eigen hui selijk atelier, waar hij in vrijen tijd portretten en landschappen schil derde. Binnen een paar weken zou het eindexamen gehouden worden en dan vaarwel, gymnasium. Heden, bij eene buitengewone Juni- hitte, was de laatste teekenles, wij hadden ons nog eenmaal verzamsld. Terwijl wij aan don arbeid waren, ging Grosborger tevreden lachend de zaal rond, keek bij dezen en dien even op de proef. Daarna ging hij naar het zwarte bord en teekendo er een aar dig meisjeshoofd op. Hé, dat is Rosa I riep plotseling mijn vriend Raymond uit. Wij zagen* allen van onzen arbeid op. en werkelijk, op het bord vertoon de zich het gelaat van Rosa, de schoo- nó dochter van den professor. Wat Is rose? vroeg deze ernstig, ieder woord wegend. Gij hebt toch niet met kleuren te schilderen, maar met stiften 1 Neen, uwe Rosa, mijnheer pro fessor I Uwe dochter Rosariep men in koor. Wij kenden namelijk allen het lie ve dochtertje van Grosberger, want' wij hadden ze dikwijls in het huls van onzen meester gezien. .Een prachtig hoofd, riep Ray mond nojr eens halfluid. Dii mocht hem wellicht méér bolSïig InboézéMéj dan ons. Raymond, wat gaat u mijne Ro sa aan Zij Ib wel een verstandij meisje, maar niet schoon 1 Dat Is ntet waar, professor, ds is niet waar I Wij durfden zulke tegenspraak wa gen, wij waren zijne lievelingen. D| oude lachte vergenoegd in zich zet ven, het waa hem geen ernst gew< Intusschen had Raymond het hoe;, nageteekend, voordat de professor hei had uitgewlscht. Dit grapje zou eeti naspel hebben. Onbemerkt had een kameraad Ray. monds teekenlng weggenomen daaronder geschreven i Verstandig maar niet schoon. De gefopte merkte het niet, toon hij het vel in zijn tcckenmap schoof. Zwijgend reikte deze de map aan den professor over, het losse vel mei het meisjeshoofd viel er uit. A zoo, ls dat uw arbeidIk zlo dat u een zeer leergierige scholier is, doch ik had niet geloofd, dat u ziclr nog over mijne Rosa vermaken zou Met deze woorden hield de profes sor hem de teekening voor de oogen. Maar professorDat heb lk niel geschreven. Stil maar, antwoordde deze en wij zagen dat hij zich diep beloedlgd achtte. In een oogenhlik lag het bewuste vel verscheurd op den grond. Voor heden vvaB aan zijn slecht humeur niets te veranderen, en zelfs toen la ter de onheilstichter de zaak ophel derde, toonde de professor maar al te zeer ,dat hij niet geloofde, dat die woorden slechts uit grap neergeschre ven waren. Het eindexamen volgde en daarna het afBCheld van onze leeraars. Grosberger was ook verschenen met zijne slanke dochter. Zij was werke lijk schoon en trok aller oogen tot zich, natuurlijk ook die van Ray mond. En merkwaardig l Zij scheen dikwijls haar hoofd naar de zijde ta wenden ,waar hij zathunne blikken ontmoeten rikaar. Had haar vadsr haar de geschiedenis verteld Docb neen, zij keek volstrekt niet boos, in- tegendeel, zoo aardig als toenmaals op het bord, toen Raymond uitriep t „Een prachtig hoofd 1" Tien jaar zijn voorbij. Ik heb mijn medische studiën geëindigd en een klein plaatsje aan den Rijn werd het eerste tooneel mijner werkzaamheid.' Op een schoonen herfstavond keerde ik van een patiënt huiswaarts en ont moette op een hoek mijn vriend Ray mond. Welk toeval voert u lu^ineen,! oude broeder? Ü9 schoonheid van uwe wereld is het die ik zoek. Doch hoe gaat het met u Is u al dokter Geraden, mijn bestel Aangezien ik nog jonggezel hen, kan ik u niet ln mijn huis noodigen. -ra ec' glas wijn mede drinkt... Neen, dat kan ik niet I Ik moet deze hoogte nog bestijgen, want ik wenschte de ondergang der zon te schilderen. Gaat u mede? Mij goed. Ik nam Raymond's arm en zoo ver telden wij elkaar, wat er in de laat ste tien jaar al voorgevallen was. Voor ons uit, tegen den berg op, ging een groepje toeristen. Plotseling wendde zich een der heeren ter zijde en scheen iemand te roepen, waarop een meisje verscheen met een ruikej in de hand. Wie heeft hij daar ger< Ik geloof Rosa Lachend keek ik mijn vriend aan, terwijl ik aan onzen studentijd dacht Wat Rosa? Wat gaat mij deze Rosa aan? Hoe Zij is toch zoo'n verstan dig meisje I Spot niet, vriend 1 Ik heb haar nog altijd niet vergeten, ja, ik heb ze zelfs dezen zomer in onze oude plaats weder opgezocht. Nu, en? Hebt u goede hoop ge kregen Dat niet, want zij was op reis. Mijn vuur heeft wel nieuw voedsel gekregen, want Rosa ls nog vrij en aan niemand gebonden, Dat geloof ik wel, vriend 1 De acht-en-twmtlg-jarige zou ook niet gauw een partij hebben. Maak mij niet toornigIk zeg u slechts, dat het meisje reeds vele hu- welijksaanvragen van knappe jonge mannen heeft ontvangen. Maar zij is niet slechts schoon, neen, haar vader had gelijk, zij is ook verstandig. Zij sloeg alles in den wind en gaat haar weg alleen, totdat er iemand komt, die haar bevalt. Ha, dus een heldin en u is een stille candidaat. Wij stonden bovenop den herg en het oog des schilders verzadigde zich aan den zonsondergang. Bij het naar huis keeren trachtte ik nog eenmaal het teedere onderwerp aan te roeren, zijn oor bleef echter gesloten. Maak nu een einde er aan en vraag om haar hand, vóór het te laat is I Dit was het laatste woord, dat lk mijn vriend bij het instijgen in da coupé toeriep. Een jonge arts komt niet altijd, reeds door zijn eersten werkkring tof zijn doel. Zoo ging het ook mij. De practijk ln het landstadje bevredigde mij niet meer, en daar in mijn oude gymnasiumstad eon plaats open was, dong ik daarnaar en het geluk was mij gunstig. Alle vriendschapsban den werden weer vernieuwd, geene was mij echter zoo aangenaam, als die met Raymond, die zich voor een paar maanden eveneens in de nabij' hold van Rosa gevestigd had. Hij was in de plaats van Grosberger leer- aar aan het gymnasium geworden. Hoe gaat het met uwe leerlingen? vroeg ik op eem avond, toen wij bei den alleen aan de stamtafel zaten. Teekenen zij vlijtig engelenkop jes, geen schoono maar verstandige Dat weet ik niet ,was het korte antwoord. Is uwe lievelingskleur uog steeda rose? Helaas Ja. Dwaze jongen. Trek eens de stou« to schoenen aan. Of zal ik voor u da kastanjes uit hef vuur halen? Doe het, als ge kunt. Mij^ schoonste landschap zal voor u zij in

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 14